Vijftien dagen
Jonas liep de volgende ochtend om acht uur voor de eerste keer in weken met een gelukzalig gevoel door het dorp.
De ochtend was zo helder dat het pijn deed aan zijn ogen. De lucht had al een lichte, mediterrane tint en de heide eronder glinsterde als kwarts onder een dikke laag rijp. Elke hap lucht die hij inademde, voelde als menthol in zijn neusgaten aan. Zijn werkschoenen waren nog altijd doorweekt van het drama van de vorige avond, dus had hij zijn wandelschoenen aangetrokken met drie paar sokken over elkaar voor de warmte.
De schade van de avond ervoor was minimaal geweest. De koeienvanger van de landrover had de koplampen en carrosserie beschermd, en hij had het dode paard die ochtend direct gemeld bij Eric Scott, de plaatselijke boswachter. Daarna had hij Bob Coffin gebeld, die lid was van de jachtvereniging van Blacklands, om hem te vertellen waar hij het karkas kon vinden. Zijn hoofdpijn was totaal verdwenen en Jonas kon zich amper nog voorstellen hoe hoofdpijn aanvoelde. En, hoewel Marvel niet letterlijk had gezegd dat hij Peter Priddy met rust zou laten, had Jonas het alibi in elk geval bij hem ter sprake gebracht, precies zoals hij had beloofd.
Hij voelde zich echter vooral een stuk beter, omdat hij Marvel niet naar de pub had gebracht. Het was misschien een kinderachtige overwinning, maar toch een overwinning. Dankzij Marvel stond hij nu natuurlijk wel de hele dag op de stoep van die overwinning te genieten, terwijl hij afwachtte tot die zogenaamd totaal voorspelbare moordenaar, als een ijzeren vulling naar een magneet, naar de plaats delict zou terugkomen.
Jonas glimlachte meesmuilend.
Ach, nou ja. Het regende tenminste niet.
Toen hij langs de heuvel afdaalde, waren de jongens aan het skateboarden. Hij hoorde hen al in de stille lucht voordat hij hen zag – het geluid als van kleine treintjes die een kort traject aflegden dat telkens eindigde in gekletter, gelach, een goedkeurend geluid of felle krachtterm die zacht omhoogzweefde vanaf het sportveld. De ramp dook onder hem op. Drie knullen. Steven Lamb, Dougie Trewell en een van de jongens van Tithecott. Chris? Mark? Hij kon het vanaf die afstand niet zien.
Jonas bleef staan en sloeg hun lome gratie heel even vol bewondering gade – ook goed ingepakt in hun dikke winterjas waren hun bewegingen sierlijk. Hij had sinds zijn terugkeer naar Shipcott al heel wat slechte skateboarders op die ramp gezien – hij had Lalo Bryant nog naar het ziekenhuis gebracht met een gebroken enkel – maar deze drie jongens waren een lust voor het oog, zeker op een ochtend als deze waarop het witte sportveld om hen heen oranje kleurde in de laat opkomende zon en hun sporen in de rijp het tafereel iets feestelijks gaven. Het geheel deed Jonas terugdenken aan de kerst die net achter hen lag en hij werd bekropen door een ongemakkelijk gevoel. De stilte; het witte, strakke gezicht van Lucy’s moeder die bedrijvig de trap op en af rende; de geforceerde glimlachjes en kerstgroeten, de onuitgepakte cadeaus onder de niet-verlichte boom. Maar vooral de aanblik van Lucy – bleek en zwijgzaam – in hun bed, terwijl ze voor hetzelfde geld ook dood had kunnen zijn. Nog voordat eerste kerstdag ook maar was aangebroken, had Jonas de boom al compleet met lichtjes, engelenhaar en al voorover in de vuilnisbak gekieperd.
Toen hij weer in beweging kwam, werd Jonas’ blik getrokken door iets geels aan de rand van het sportveld. Hij deed een paar passen achteruit om het uitzicht door een gat in de heg nogmaals te bekijken.
Er lag iets in het beekje dat vlak bij de ramp langs het veld liep. Waarschijnlijk een plastic tas, maar Jonas’ intuïtie roerde zich onaangenaam.
Hij overbrugde pijlsnel de vijftig meter naar de voet van de heuvel waar de heg werd onderbroken door een roestig hek met vijf dwarslatten, kromgebogen sinds de dag dat Jack Biggins er een koe aan had vastgebonden zonder een speciale balentouwknoop te gebruiken.
Jonas klom nu langs diezelfde kromme dwarslatten naar boven tot hij nog eens negentig centimeter aan zijn eigen een meter negentig had toegevoegd. Vanaf die hoogte – en dichter bij de beek – zag hij dat het geen plastic tas was.
Jonas sprong van het hek op het veld en rende de heuvel af. De prachtige ochtend kwam opeens erg onwerkelijk over. Hij hoorde op zo’n ochtend niet met deze zenuwachtige spanning in zijn maag over een laagje rijp dat onder zijn voeten kraakte te rennen. Aan de rand van het veld sprong hij over het draaihekje heen het sportveld op en hij rende nog harder verder. Nu hij zich op vlak terrein bevond, kon hij het gele ding niet meer zien, maar hij had de plek goed in zijn geheugen opgeslagen, en rende langs de schommels en de ramp naar de kromgegroeide sleedoorn die scheef over het beekje hing.
Hij kwam bij de oever aan en daar lag het.
Het lichaam.
Een geel T-shirt dat om het middel was opgetrokken, een roze onderbroek en blauwwitte huid.
Hij wist het. Hij wist het!
Jonas liet zich langs de oever naar beneden zakken, gleed bijna uit en voelde de bevroren modder tegen de ene helft van zijn achterwerk. De schoenen die hij die dag voor hun warmte had aangetrokken, braken door de dunne plekken ijs die zich aan de rand van de beek hadden gevormd en liepen vol met water toen hij plassend naar het lichaam liep dat een paar meter bij hem vandaan lag en het omdraaide.
‘Mevrouw Marsh! Yvonne!’
Jonas liet zich op zijn knieën in het koude water zakken, maakte haar mond schoon en begon de vrouw te beademen, ook al wist hij dat ze dood was.
Shit.
Hij sleepte haar naar de rand van het water. Het lukte hem niet om haar op de oever te hijsen – niet in zijn eentje – maar hij had een stevige ondergrond nodig. Hij hield haar onhandig vast, boog zich over haar heen, drukte op haar borst en beademde haar weer.
‘Mevrouw Marsh!’
Hij gaf haar een harde klap in haar gezicht, beademde haar, drukte op haar borst, beademde haar… en werd overvallen door het gevoel dat alles op de wereld misging.
De drie jongens van de skateboardramp stonden nu met een bleek gezicht en grote ogen boven hem op de oever.
‘Bel een ambulance!’ schreeuwde hij.
De jongen van Tithecott klapte stuntelig zijn mobiele telefoon open en zei: ‘Geen bereik.’
‘Ren naar de huizen!’ schreeuwde Jonas, voordat hij nieuwe lucht in de sponsachtige longen van Yvonne Marsh perste.
De jongen ging er als een speer vandoor. Dougie Trewell liet zich zonder een woord te zeggen langs de modderige oever in het beekje zakken en hielp om het bovenlichaam van Yvonne Marsh op de oever te houden terwijl Jonas haar reanimeerde. Steven Lamb liet zich op zijn knieën in het witte gras vallen en keek alleen maar toe.
Jonas wist dat het geen zin had. Yvonne Marsh was dood en was dat waarschijnlijk al uren. Nu hij erover nadacht, had hij een zacht, krakend geluid opgevangen toen hij haar lichaam op de rug draaide – het geluid van het ijs eromheen dat brak. Ze moest er al een hele tijd hebben gelegen, op haar plek gehouden door de takken van de sleedoorn en het dunne ijs dat haar had omringd. Misschien wel de hele nacht. Wie zou het zeggen?
Danny Marsh zou het misschien wel weten. Of zijn vader. En zelfs als ze het niet wisten, dacht Jonas vermoeid bij zichzelf, dan zouden ze dit wel weten – dat al hun waakzaamheid en sloten op de deuren, al hun liefde en goede zorgen niet toereikend waren geweest om te voorkomen dat een kwetsbare vrouw op blote voeten in haar onderbroek en een wijd T-shirt de winterkou in slenterde en in een ijskoude beek verdronk.
Iedereen had slaap nodig, zo simpel was het.
Deze gedachte was de reden dat Jonas zijn pogingen uiteindelijk staakte. Hij tuurde over het beekje naar de glooiende heidevlakte en gebruikte alle lucht nu voor zichzelf.
‘Is ze dood?’ vroeg Dougie Trewell bevend.
‘Ja,’ zei Jonas. Alle energie die eerder die ochtend door hem heen had gevloeid, was verdwenen. ‘Je kunt maar beter uit het water komen, Dougie.’
Dougie liet het lichaam los en Jonas voelde hoeveel gewicht hij in zijn poging om te helpen had gedragen. ‘Dank je,’ zei hij en de jongen knikte zwijgend. Hij was het jongere broertje van Ronnie Trewell en balanceerde als zodanig altijd op het randje van de criminaliteit – maar die dag had hij moed getoond. Dat gaf enige hoop. Jonas draaide zich om naar de andere jongen, die eruitzag alsof hij in gedachten mijlenver weg was. ‘Zou jij Dougie naar huis willen brengen, Steven? En ervoor zorgen dat hij weer warm wordt?’
Steven concentreerde zich traag op zijn gezicht.
‘Wat?’
‘Help Dougie, Steven. Breng hem naar huis.’
‘Oké.’
Steven stak een hand uit om Dougie naar boven te helpen en ze liepen samen als verdoofd weg.
Jonas besefte dat hij hem geen instructies had gegeven om ook hulp voor hem te regelen. De ambulance zou er op de ijsgladde wegen een eeuwigheid over doen. Straks hadden de jongens niet de tegenwoordigheid van geest om ook aan hem te denken. Hij probeerde zijn mobiel uit de binnenzak van zijn jas te wurmen, maar dat bleek onmogelijk zolang hij Yvonne Marsh vasthield. Na een tijdje drong het tot hem door dat hij haar lichaam moest loslaten om erbij te kunnen. Toen hij dat deed, voelde hij dat de trage stroming haar bij hem weg probeerde te sleuren. Haar benen lagen nog steeds in het water. Jonas greep met één hand het gele T-shirt vast en klapte met de andere zijn telefoontje open. Er was een heel zwak bereikbaarheidssignaal. Een wonder. Misschien moest hij wel altijd met zijn telefoon vanuit stromend water bellen. Hij had half op de oever geknield gezeten, maar stond nu in het water; zijn benen waren zo koud dat ze het bijna onder hem begaven. Hij versperde het lichaam de weg en belde, staand in de stroming die de dode Yvonne Marsh nadrukkelijk tegen zijn benen duwde, Marvel.
Pas nadat hij met Marvel had gesproken, realiseerde Jonas zich dat hij misschien wel tot aan zijn knieën in een plaats delict stond. Hij had hem alleen maar gebeld, omdat Marvel bij de politie werkte en van alle politiemensen het dichtst bij Shipcott was. Bovendien had hij hulp nodig om zo snel mogelijk uit het water te kunnen klimmen voordat zijn benen van zijn lichaam vielen. Marvel koesterde onmiddellijk achterdocht. Jonas nam aan dat het bij iedere rechercheur Moordzaken altijd zo ging – elk sterfgeval was verdacht totdat het tegendeel was bewezen.
‘Waag het niet om het lichaam aan te raken!’ snauwde Marvel, zodra Jonas hem vertelde dat hij een lijk had gevonden.
Jonas zei niets en voelde zich schuldig – en werd meteen kwaad op zichzelf omdat hij zich zo voelde.
‘Je hebt het verdomme al aangeraakt, hè?’
‘Ik heb geprobeerd haar te reanimeren.’
Op de Olympische Spelen voor afschuw en minachting zou Marvel hoge ogen hebben gegooid.
‘Nou, raak het dan in Jezus’ naam niet nog een keer aan! Blijf daar tot ik er ben!’
Jonas was doornat, steenkoud, zwaar aangeslagen en het spuugzat om als een medewerker van een parkeergarage te worden behandeld. ‘Luister, inspecteur. Ik sta tot aan mijn kont in het ijs om te voorkomen dat het lichaam met de stroom meedrijft, dus zorg dat u hier zo snel u kunt naartoe komt om me te helpen, want anders laat ik het los en strekt uw plaats delict zich straks helemaal tot aan Tiverton uit!’
Jonas klapte zijn mobiele telefoon nijdig dicht en hoopte maar dat Marvel niet zo onbeschoft zou zijn om er rustig de tijd voor te nemen.
Dat bleek niet zo te zijn.
Nog geen vijf minuten later stond Marvel toe te kijken, terwijl Pollard en Reynolds de hevig rillende Jonas Holly uit het water hielpen.
Hij stuurde Grey en Singh langs de bevroren oever naar beneden om het lichaam te halen. Het had weinig zin om het nog langer op de plek des onheils te laten liggen nu Holly de plaats delict al had verpest door het uit het water te trekken.
De ambulance was voor het dorp een teken dat er bij het sportveld iets aan de hand was en nog geen tien minuten nadat hij was gearriveerd, stond de volledige bevolking, schrikachtig geworden na één moord, al met een uitgestoken nekken op het sportveld te kijken vanachter de blauwwitte afzettape die Rice van de lantaarnpaal bij het huis van Margaret Priddy tot de verste doelpaal had gespannen en nu één gezamenlijke afzetting vormde voor twee verschillende plaatsen delict.
Mogelijke plaatsen delict.
Marvel twijfelde ongeveer een minuut, maar knikte toen dokter Mark Dennis hem op de duidelijk zichtbare vingervormige blauwe plekken onder het natte haar van Yvonne Marsh wees.
‘Niet in de nek,’ zei Marvel tegen Reynolds. ‘Hij heeft haar dus zó vastgehouden…’ Hij vervormde zijn handen tot klauwen en hield ze vlak bij de nek van de dode vrouw. ‘Volgens mij heeft hij haar met haar gezicht in het water geduwd en haar laten verdrinken.’
‘Dat zou kunnen,’ zei Mark Dennis.
‘Dat zal de patholoog ons wel kunnen vertellen,’ zei Reynolds met een knikje.
‘Ik kan het jullie nu al vertellen,’ snauwde Marvel. ‘Hij zal het slechts bevestigen.’
Reynolds kneep zijn lippen op elkaar en deed zijn uiterste best, maar kon het uiteindelijk toch niet laten. ‘Zien we Peter Priddy nog steeds zitten, inspecteur?’
‘Rot op, Reynolds.’
Reynolds liep een paar passen bij hem vandaan en haalde zijn opschrijfboekje tevoorschijn.
‘R-O-T O-P,’ spelde Marvel treiterig en Reynolds borg het opschrijfboekje weer op zonder er iets in te schrijven.
‘Pollard handelt het contact met de pers af,’ zei Marvel tegen hem.
‘Er is helemaal geen pers,’ zei Reynolds – en dat klopte inderdaad. Marvel was een groot voorstander van de nieuwe lichting luie, aan hun bureau gekluisterde journalisten die liever googelden dan hem lastigvielen voor een echt antwoord. De moord op Margaret Priddy had een paar telefoontjes opgeleverd van het plaatselijke sufferdje, de Bugle, maar de Western Morning News had het voldoende gevonden om daar een paar alinea’s uit over te nemen.
‘Dat komt nog wel,’ zei Marvel met een stem die droop van pessimisme. Hij wist dat één oude vrouw die was vermoord spijtig was, maar twee in hetzelfde gehucht in amper een week tijd hadden de spannende bijklank van serieel geweld in zich. Het was slechts een kwestie van tijd tot de eerste verslaggevers met hun opdringerige gedrag en onzinnige meningen zouden arriveren. Hij wilde dat Dave Pollard de pers afhandelde, omdat hij het saaiste en minst toeschietelijke teamlid was. Hij was niet bang dat Pollard opeens zou bezwijken onder de verleiding van roem en zijn mond tijdens een persconferentie voorbijpraten, omdat de verslaggever die de vraag had gesteld een push-upbeha droeg.
Toen de twee ambulancebroeders in de gaten hadden dat voor de beoogde patiënt alle hulp te laat kwam, richtten ze hun aandacht in plaats daarvan op Jonas, en ze trokken hem met professionele veronachtzaming van zijn waardigheid zijn broek, sokken en schoenen uit. Ze hadden hem in een foliedeken gewikkeld met daaroverheen een ruwe grijze die heel veel weg had van de deken die hij zelf nog maar een paar dagen geleden om de schouders van Yvonne Marsh had geslagen. Jonas staakte bij die herinnering zijn pogingen om het geklapper van zijn tanden te onderdrukken. Als kleine trommels tussen zijn oren liet hij ze alle andere geluiden overstemmen.
Zodra hij het lichaam in het water zag liggen, had hij geweten dat het Yvonne Marsh was. Hij had haar kunnen redden. Hij had die dag met haar mee naar binnen kunnen gaan, en met Danny en zijn vader de verschillende mogelijkheden, beschikbare hulp en veiligheidssloten kunnen bespreken. Hij had hun het nummer kunnen geven van de thuiszorg voor parttime verzorging of Rupert Cooke van Sunset Lodge onopvallend kunnen vragen of hij ruimte had voor een extra inwoner.
Dat had hij allemaal kunnen, willen en moeten doen. Nu Yvonne Marsh dood was, kon Jonas wel een miljoen manieren bedenken hoe hij haar in leven had moeten houden.
Want toen Marvel Reynolds op de kneuzingen wees, wist Jonas dat de man die Margaret Priddy had vermoord ook Yvonne Marsh had vermoord. Dat voelde hij aan zijn water.
Waarschijnlijk was dat nog gemakkelijker geweest ook, vermoedde hij. Jonas durfde er geld onder te verwedden dat de moordenaar niet in het huis van de Marshes had hoeven inbreken om bij zijn tweede slachtoffer te kunnen komen. Yvonne was ongetwijfeld uit zichzelf, in haar verwarde toestand, de nacht in gewandeld om boodschappen te doen, de kleine Danny van school op te halen of haar sandalen te gaan zoeken in het meer.
In plaats daarvan was ze haar moordenaar tegengekomen of hij haar.
Jonas had opnieuw gefaald.
‘’Vonne!’ Hij hoorde een hortend, jammerend geluid en toen hij opkeek, zag hij dat Alan Marsh stuntelig in de met olie besmeurde blauwe overall en veiligheidsschoenen die hij naar zijn werk droeg over het sportveld aan kwam rennen. Het gewoonlijk stugge gezicht van de man was verwrongen van de emotie. Twintig meter achter hem liep zijn zoon, blootsvoets, in een spijkerbroek en T-shirt, zonder zich iets van de kou aan te trekken – gevolgd door predikant Chard, die te dik was om meer dan een stevig wandeltempo aan te kunnen.
Grey probeerde te voorkomen dat Alan Marsh pardoes de plaats delict op holde, maar de oudere man rende langs hem heen alsof hij er niet was en liet zich op zijn knieën naast zijn dode vrouw vallen.
Jonas had tranen en geweeklaag verwacht, maar Alan Marsh kalmeerde meteen zodra hij zag dat zijn grootste angst was uitgekomen. Hij raakte het lichaam niet eens aan – hij zat er alleen maar op zijn knieën naast en staarde er hoofdschuddend naar. Danny liet zich wel door Grey afremmen en bleef met zijn hand op zijn vaders schouder staan.
Jonas wenste dat hij zijn broek aanhad, maar dit ging niet om hem. Met de deken als een sarong om zijn heupen gewikkeld liep hij naar het met droefheid gevulde tafereel toe en hij bleef in het zicht van Danny staan.
‘Het spijt me, Danny. Meneer Marsh.’
Danny keek Jonas versuft aan. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Dat weten we nog niet zeker. Ik heb haar in de beek gevonden.’
‘Is ze verdronken?’
Jonas negeerde Marvels overbodige waarschuwende blik. ‘Dat weten we nog niet. Ik heb geprobeerd haar te reanimeren, maar volgens mij lag ze al een tijdje in het water. Misschien wel een paar uur.’
Danny knikte en beet op zijn lip totdat hij weer iets kon zeggen. ‘We hadden niet eens door dat ze weg was. Pas toen we de ambulance hoorden.’
Jonas knikte.
‘Je kunt haar niet de hele tijd in de gaten houden,’ zei Danny mat.
‘Ik weet het,’ zei Jonas. ‘Ik weet het.’
Hij zag tranen opwellen in de ogen van zijn voormalige vriend en wendde zijn ogen af.
‘Je kunt haar goddomme niet de hele tijd in de gaten houden!’ schreeuwde Danny plotseling. ‘Niet de hele verrekte dag lang!’
Jonas raakte Danny’s schouder aan. Zijn hand werd weggeslagen, maar hij legde hem terug en deze keer liet Danny hem liggen. Hij voerde Danny mee bij de menigte vandaan, naar de beek toe. Daar bleven ze samen over het kabbelende water heen naar de met witte rijp bedekte heide staan staren. Jonas keek niet naar Danny, die huilde. Achter hen was bijna niets te horen, ook al stond de hele dorpsbevolking op hooguit honderd meter van hen vandaan. Het was nog steeds een prachtige ochtend – zolang ze deze kant op keken in elk geval – en Jonas werd plotseling gegrepen door een ingeving om Danny bij zijn arm vast te pakken en hem door de beek heen de tegenovergelegen heide mee op te nemen, gewoon weg te lopen, alles achter hen te laten en nooit meer achterom te kijken om de gruwelijke werkelijkheid te zien.
Hij deed het natuurlijk niet, maar proefde bijna in zijn mond hoe het zou zijn om het wel te doen.
Na een tijd zei Danny zacht iets.
‘Ze vond het vreselijk dat ze zo was.’
Jonas knikte.
‘Weet je nog hoe ze vroeger was?’
‘Natuurlijk,’ zei Jonas en Danny zuchtte.
‘Soms herinnerde zij het zich ook. Hoe ze vroeger was geweest. Dat was nog het allerergste, weet je dat? Niet dat ze gek werd, maar dat ze wist dat ze gek werd.’
Jonas knikte. Hij begreep het.
‘Dat is nu in elk geval voorbij,’ zei Danny. Hij draaide zich om naar het onwerkelijke tafereel van zijn moeder die dood bij de hoekvlag lag, terwijl het hele dorp zwijgend vanaf de zijlijn stond toe te kijken alsof ze, in plaats van de wedstrijd waarvoor ze waren gekomen een moord hadden gezien. Zijn vader zat inmiddels achter in de ambulance en de twee ambulancebroeders redderden bedrijvig om hem heen.
Jonas zag dat iemand een deken over het lichaam van mevrouw Marsh had gelegd en was daar stompzinnig dankbaar voor, want ondanks het zonnetje was het een kille dag.
Danny snufte, slaakte een zucht en tikte een B&H uit een verkreukeld pakje dat hij in zijn spijkerbroek had gevonden.
‘Met jou alles goed, Jonas?’
Jonas keek hem verbluft aan. Met hem was alles in orde! Hij was dan ook niet degene wiens dode moeder zojuist als een zeehond uit een bevroren beek was getrokken. Waarom vroeg Danny hem dat?
Hij zei niets en Danny herhaalde de vraag niet.
Ergens vlak bij hen begon een merel te zingen en Jonas liet zich door het gezang overspoelen. Met zijn rug naar het lichaam gekeerd was er alleen maar schoonheid in de wereld.
Danny blies met half dichtgeknepen ogen een wolk de helderblauwe lucht in. ‘We moeten samen eens wat gaan drinken,’ zei hij.
‘Een andere keer,’ zei Jonas en hij hoopte maar dat Danny besefte dat dit ‘nooit’ betekende.
Danny rookte de helft van zijn sigaret op en mikte de rest in de beek. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik zie je binnenkort wel weer een keer, Jonas.’
Marvel keek Danny Marsh na toen deze van Jonas Holly terugliep naar zijn vader. Zonder zijn blik af te wenden zei hij zachtjes iets tegen Reynolds die met dat stomme opschrijfboekje van hem opengeklapt naast hem stond.
‘Wat is het verband?’
‘Pardon, inspecteur?’
‘Het verband. Tussen Margaret Priddy en…’ Hij knikte naar het lijk.
‘Yvonne Marsh.’
‘Ja. Aangenomen dat dit een moord is en het dezelfde moordenaar is. Wat is het verband?’
Reynolds dacht even na. ‘Allebei in de zestig. Allebei vrouw…’ Meer kon hij niet bedenken.
Marvel keek Reynolds nu recht aan. ‘Beiden een zware last voor hun familie, denk je ook niet?’
Reynolds knikte bedachtzaam bij wijze van instemming.
‘Het zou natuurlijk kunnen dat beide gezinnen eindelijk onder de druk zijn bezweken. Maar als dat niet zo is, wat is dan het verband? En belangrijker nog, wíe is het verband?’
‘Geen idee, inspecteur.’
‘Nee, ik ook niet,’ zei Marvel. ‘Nog niet.’
Hij droeg Pollard op om de kleding van agent Holly in te pakken voor Jos Reeves van het lab. Deze plaats delict was een lachertje – in de buitenlucht, op een veld dat door het halve dorp werd gebruikt, platgetrapt door in elk geval Holly en de skateboarders, en om het nog ingewikkelder te maken had het lichaam in het water gelegen en was het daarna verplaatst – maar toch moest hij alles zo goed mogelijk zien veilig te stellen, al was het alleen maar om bepaalde verdachten te kunnen uitsluiten. Zijn voeten maakten een aangenaam knarsend geluid op het bevroren veld toen hij terugliep naar de auto en hij belde Jos Reeves om hem te zeggen dat hij het forensische bewijsmateriaal in de zaak-Yvonne Marsh moest vergelijken met dat van Margaret Priddy. Reeves reageerde beledigd. Op zijn teentjes getrapt omdat Marvel kennelijk dacht dat hij zijn vak niet verstond. Prima donna. De volgende keer zou hij Reynolds Reeves laten bellen.
Hij stuurde Singh, Pollard en Grey op pad om opnieuw een buurtonderzoek uit te voeren en opnieuw dezelfde vragen te stellen, ditmaal alleen over een ander tijdstip, plaats en slachtoffer. Het was een vervelende klus, maar het moest worden gedaan.
Later nam hij Elizabeth Rice mee om aan de Marshes voor te stellen. Hij vertelde hun dat zij hun familierechercheur was, vierentwintig uur per dag bij hen zou blijven om hen te helpen en hen op de hoogte te houden van de voortgang van het onderzoek.
‘Jullie kunnen haar alles vragen wat jullie willen of moeten weten,’ zei hij opmerkelijk vriendelijk.
Hij vertelde haar onder vier ogen dat ze tot nader order allebei verdacht waren.
Nadat Jonas een voorlopige verklaring had afgelegd bij een van Marvels agenten, zetten de ambulancebroeders hem thuis af, zodat hij eindelijk een broek kon aantrekken. Ze wilden hun ruwe deken terug hebben en Lucy keek verbaasd op toen hij vanaf zijn middel in zilveren folie gewikkeld de cottage kwam binnenlopen. Ze maakte een grapje over een meermin, maar toen zag ze zijn gezicht. Hij vertelde haar wat er was gebeurd en sloeg haar gade toen ze stil werd. Nog stiller; Lucy was altijd al rustig – zelfs wanneer ze op de hoogte werd gesteld van wat mogelijk een tweede moord in hun dorp in acht dagen tijd was.
‘Je moet zorgen dat je weer warm wordt,’ zei ze. Ze stond erop om met hem mee naar boven te gaan, dus droeg hij haar op zijn pijnlijke benen die klopten en verkrampten, omdat het bloed weer begon te stromen naar boven. Zonder haar krukken bewoog ze zich heel voorzichtig met een weifeling in haar stappen die de indruk wekte dat ze elk moment kon vallen. Noodzaak gaf haar echter kracht, en ze commandeerde hem in het rond en liet het bad vollopen, terwijl hij zich uitkleedde en zijn kleren in de wasmand propte. Hij bedacht dat hij de afgelopen twaalf uur zo vaak nat was geweest dat hij inderdaad wel een meermin had kunnen zijn. Zijn goede schoenen en een tweede werkbroek hingen al sinds de vorige avond over de radiatoren. Hij hoorde dat Lucy zorgvuldig een schoon uniform op het bed klaarlegde – ze voerde haar taak als echtgenote in haperende slow motion uit – terwijl hij in het bad stapte en een stekende warme pijn door zijn benen joeg.
Hun bad – dat aan één kant uitkeek op de heide en aan de andere op de glooiende velden naar Springer Farm – was het grootste dat voor de piepkleine badkamer mogelijk was, maar niet groot genoeg voor Jonas. Daarom gaf hij de voorkeur aan de douche; in het bad moest hij rechtop blijven zitten om zijn benen onder water te kunnen houden. Terwijl zijn benen langzaam iets warmer werden, luisterde hij naar het geluid van Lucy die rondscharrelde – die al die moeite deed voor hem – en hij liet zich achterover zakken tegen het kille email en werd overvallen door een loodzware vermoeidheid. De schok van de vorige avond en de nog grotere schok van die ochtend. Twee moorden. Twéé moorden! Als hij wat vaker naar Amerikaanse tv-series had gekeken, zou hij misschien niet zo ontzet zijn geweest. Misschien had het niet zo onwerkelijk aangevoeld om als politieagent in korte tijd te maken te krijgen met twee moorden op zijn werkterrein als hij tijdens zijn beginjaren van zijn carrière iets plichtsgetrouwer op NYPD Blue had afgestemd.
Buiten liep ergens een moordenaar rond. Het klonk ongelooflijk, maar er was een moordenaar naar het dorp gekomen die – net als de haai in Jaws – blijkbaar had besloten om er een tijdje te blijven.
Ben jij nou een politieagent?
De woorden troffen hem opnieuw als een mokerslag, alleen leken ze deze keer niet alleen een beschuldiging in te houden, maar ook een waarschuwing. Had de moordenaar een bericht voor hem achtergelaten? De gedachte kwam als een schok bij hem op. Dreef de moordenaar soms de spot met hem? Maakte hij hem duidelijk hoe onbekwaam hij was? Was Yvonne Marsh bedoeld als een nieuwe demonstratie van zijn twijfelachtige deskundigheid? Zo ja, hoeveel mensen zou de moordenaar dan nog meer willen vermoorden? Wanneer zou zijn honger gestild zijn?
De schaamte die hij bij het lezen van het briefje had gevoeld, keerde op volle sterkte terug, gecombineerd met een nieuwe angst en een nieuwe golf van machteloosheid. Hij was de beschermer. Hij hoorde buiten op de hoge zeegolven op de dodelijke haai te jagen, maar in plaats daarvan stond hij met een garnalennet op de pier in de hoop dat hij voorbij zou komen zwemmen en met een vin naar hem zou wuiven. Als de moordenaar echt van plan was om te blijven, dan zou hij eigenlijk het liefst een voorraad blikvoer inslaan, de deuren barricaderen en Lucy stevig in zijn armen vasthouden totdat alles vanzelf weer was opgehouden.
Alleen zou datgene waartegen Lucy echt beschermd moest worden nooit vanzelf ophouden…
Er ontsnapte een harde snik uit zijn keel en hij sloeg een hand voor zijn mond. Hij voelde hoe zijn ogen net zo warm werden van de tranen als zijn benen van het bad.
‘Jonas?’
Hij boog zijn knieën en gleed snel langs het email naar beneden tot hij helemaal onder water was, zodat hij een geldige reden had om een nat gezicht te hebben wanneer ze binnenkwam.
De moordenaar was kwaad.
Margaret Priddy was in zekere zin onvermijdelijk geweest, maar dat van Yvonne Marsh was echt niet nodig geweest. Als Jonas het eerste berichtje had begrepen, zou hij zijn werk hebben gedaan – en als Jonas zijn werk had gedaan, zou Yvonne Marsh nog steeds leven.
Voor de moordenaar was het allemaal heel eenvoudig.
Hij snapte niet waarom Jonas het zo ingewikkeld maakte.
Marvel had hem nogal onwillig verteld dat hij de rest van de dag vrij kon nemen, maar Jonas wist dat hij onmogelijk zo lang thuis kon blijven en zich onzichtbaar maken – zeker na een tweede moord in het dorp dat aan zijn zorgen was toevertrouwd. Hij wilde Lucy ook niet alleen achterlaten. Hij wist dat het op een gegeven moment niet anders kon, maar die dag was nog te rauw, te snel.
Daarom nam hij haar die avond mee naar de Red Lion, ogenschijnlijk om iets te drinken, maar ze wisten allebei dat de reden was dat de dorpsbewoners hem zouden zien; zodat ze zouden zien dat hij deel van alles uitmaakte.
De stemming in de pub was opvallend ingetogen en zodra ze binnenkwamen, besefte Jonas dat het een slecht idee was geweest om ernaartoe te gaan. Iedereen wilde met hem praten, iedereen wilde speculeren en iedereen wilde weten wat de politie aan het doen was. Dat hij hun moest vertellen dat hij alleen maar op wacht stond op de stoep voor een huis en in wezen niets uitvoerde, terwijl links en rechts dorpelingen werden afgeslacht, zou op zich al erg genoeg zijn als hij in zijn eentje was geweest – in het bijzijn van Lucy was het echter pas echt beschamend. Op een zeker moment kneep ze onder de tafel in zijn hand, wat het er alleen maar erger op maakte. De dorpsbewoners waren niet onbeleefd, maar hij kon zien dat hij in hun achting daalde zodra ze in de gaten kregen dat hij toch geen echte politieagent was, ook al hadden ze hem jarenlang wel als zodanig behandeld. Het was allemaal mooi en prachtig dat hij in een opzichtige landrover met een koeienvanger en bumperlier door het dorp reed. Maar wanneer het op de harde feiten aankwam, hadden ze net zo goed een vogelverschrikker als dorpsagent kunnen hebben, als hij daar toch alleen maar stond te staan.
Jonas voelde dat het zweet hem uitbrak, en stond op om naar de wc te gaan, zodat hij even bij hen allemaal weg kon. Hij sloot zich op in een hokje en probeerde helder na te denken.
Kon hij maar gewoon terugkeren naar zijn vaste dagindeling, dan zou het allemaal niet zo erg zijn. Dan zou hij in elk geval de indruk wekken alsof hij deed wat hij goed kon, terwijl hij het moordonderzoek aan de experts overliet. Marvel zou hem die lol echter nooit gunnen. Dat voelde hij intuïtief wel aan. Hij kon hem dan misschien niet eeuwig op die stoep op wacht laten staan, maar hij zou Jonas beslist niet van zijn opdracht ontslaan zolang hij zich nog gekwetst voelde door een of andere denkbeeldige belediging. Dan zou hij hem alleen maar met een andere rotklus opzadelen; hem blijven straffen. Jonas zag al voor zich hoe de dagen zich zinloos en saai voor hem uitstrekten, zijn positie in de gemeenschap ondermijnden en – het belangrijkste van alles – totaal niet werden gebruikt om de moordenaar op te pakken. Een somber vooruitzicht.
Hij verliet diep in gedachten verzonken het hokje en ging zijn handen wassen. Toen hij zijn blik ophief om in de bekraste, vlekkerige spiegel boven de wasbak naar zijn spiegelbeeld te kijken, zag hij dat er iets op de deur achter hem stond geschreven. Graham Nash had alle wc-deuren vanbinnen en vanbuiten met zwarte schoolbordverf beschilderd en krijtjes neergelegd, zodat zijn klanten er iets op konden schrijven. Het was een leuk idee en bood mensen iets te lezen tijdens het poepen, maar uiteraard leverde het telkens weer een verzameling schunnige limericks, drieletterwoorden en plaatselijke laster op, wat inhield dat ze regelmatig moesten worden gesopt en schoon gewist.
Jonas fronste zijn wenkbrauwen en keerde zich om naar de deur van het hokje dat hij zojuist had verlaten. Er stond één berichtje op in bizar vertrouwde hanenpoten:
Er trok een koude rilling over zijn huid.
Wie was ervan op de hoogte? Wie wist verdomme dat hij in bad had zitten huilen? Zijn hersens grabbelden naar houvast bij het idee dat iemand hem had gezien of gehoord, of gewoon wíst dat hij als een klein kind had zitten janken. De inbreuk op zijn privacy voelde allesomvattend aan. De gedachte dat iemand hem kon gadeslaan terwijl hij naakt en kwetsbaar was – kon binnendringen in de knusse veiligheid van de badkamer die hij dacht alleen met zijn vrouw te delen. Het leek onmogelijk. Hun cottage had geen inkijk en mevrouw Paddon was hun enige buurvrouw. Ze was een keurige dame van in de tachtig en wel de laatste persoon ter wereld die hem zou bespioneren om vervolgens het herentoilet van de Red Lion in te sluipen om boosaardige beschuldigingen op de deur te krabbelen.
Doe je werk, huilebalk.
Een tweede moord. Een tweede boodschap voor hem.
Nadat hij was binnengekomen, had hij niemand anders de wc’s horen betreden, maar hij had er ook niet speciaal op gelet; hij had heel diep zitten nadenken. Het was best mogelijk dat er iemand was binnengekomen, dit had neergekalkt en weer was vertrokken. Ja, toch? Hij durfde het eigenlijk niet zo goed te zeggen. Hij pijnigde zijn hersens in een poging zich te herinneren of het bericht er soms al had gestaan voordat hij het hokje binnenging. Dat kon haast niet; dan zou hij het hebben gezien. Hij had het tenslotte ook vanaf de andere kant van de ruimte in de spiegel gezien.
De deur van het enige andere hokje was dicht. Jonas knielde voorzichtig neer om eronderdoor te kijken. Leeg. Hij duwde tegen de deur die openzwaaide en krakend langzaam weer dichtviel.
Plotseling wilde Jonas de ruimte niet verlaten. Het vooruitzicht dat hij de bar weer in moest lopen in de wetenschap dat degene die het bericht had geschreven daar waarschijnlijk nog was en hem gadesloeg, deed hem huiveren.
De waarheid van het bericht deed hem huiveren.
Hij deed zijn werk inderdaad niet.
Hij was inderdaad een huilebalk.
Dat gedoe met Lucy. Daardoor was hij niet alert geweest, had hij zich niet op zijn werk geconcentreerd, terwijl hij juist op zijn allerbest had moeten zijn.
De woorden van Mark Dennis galmden in zijn oren: ‘Lucy heeft je nodig. Nu meer dan ooit.’
Jonas bevochtigde een papieren handdoekje en wiste het bericht van de deur; daarna maakte hij er een prop van die hij keihard tegen de spiegel smeet. De prop trof met een bevredigende pets doel en spatte in een popartachtig pow! waterspetters over het glas.
Ook andere mensen hadden hem nu meer dan ooit nodig.
Hij staarde nogmaals door de stroompjes water naar zijn gespleten spiegelbeeld en nam een besluit.
Marvel ging over zijn dagen.
Over zijn avonden en nachten ging hij echter nog steeds helemaal zelf.