Achttien dagen

Annette Rogers was op de plaats delict gehoord en zorgde inmiddels alweer fulltime voor een oude man in Minehead. Gary Liss en Lynne Twitchett werkten allebei parttime bij Sunset Lodge in Shipcott, een groot, vrijstaand stenen huis dat een stukje van de weg af midden op eigen terrein stond en heel praktisch aan de begraafplaats achter de kerk grensde. Toen ze uit de auto stapten, bedacht Marvel dat het vreselijk moest zijn om op slechts een voor bejaarden haalbare steenworp afstand van je allerlaatste rustplaats oud en ziek te moeten worden.

De eigenaar van het tehuis, Rupert Cooke, was een mollige man met een blij gezicht die de gewoonte had om zich tijdens het luisteren een stukje naar voren te buigen en zijn hoofd aandachtig een beetje te draaien, ook al zat Marvel echt nog niet in een rolstoel. Hij bood Marvel en Reynolds zijn kantoor aan om een beetje privacy te hebben en Reynolds bedankte hem beleefd.

‘Ik zal Lynne en Gary even halen,’ zei hij.

‘Hoeft niet,’ zei Marvel. ‘We vinden hen zelf wel. Kunnen we meteen een beetje rondkijken.’

‘Als u dat tenminste goedvindt,’ voegde Reynolds er haastig aan toe.

‘Natuurlijk,’ zei Cooke. ‘Doe alsof u thuis bent.’

‘Voorlopig nog even niet, hoop ik,’ merkte Marvel droog op. Kennelijk te droog, want niemand lachte.

Reynolds en hij slenterden door de grote, ruime kamers waar een paar bewoners zaten te puzzelen of breien. Een oude man met een zuurstofmasker op en zulke grote oren dat hij net een spaniël leek, tuurde gebiologeerd naar een gigantische televisie waarvan het geluid zo zacht stond dat het vrijwel onhoorbaar was. Blijkbaar gold voor iedere bewoner dat hij of zij vanaf een bepaalde leeftijd slechts maar van één functionerend zintuig per keer mocht genieten.

Reynolds keek in een enorm aquarium. ‘Er zitten kempvissen in. Schitterend.’

Marvel schonk geen aandacht aan hem. Een belachelijke hobby, vissen houden. Was je het slaafje van een stel guppies.

Een vrouw van middelbare leeftijd in een blauw uniform kwam op een drafje naar hen toe, en Marvel bleef staan en trok vragend zijn wenkbrauwen op. ‘Lynne Twitchett?’

‘In de tuinkamer, geloof ik,’ zei de vrouw glimlachend en ze wees in de richting waarin ze al liepen.

Het merendeel van de bewoners zat in de tuinkamer en Marvel begreep zodra ze binnenkwamen waarom. Het was er warm. Warm als in de Sahara – ook al was het hartje winter. De tuinkamer met zijn hoge ramen en glazen dak was niet meer of minder dan een broeikas voor het kweken van ouden van dagen. En kennelijk met succes. Minstens twintig oude vrouwen met precies hetzelfde kapsel zaten op fauteuils tegen de muren van de kamer als hagedissen te zonnen en zogen alle warmte in zich op alsof ze de vaardigheid om die zelf aan te maken hadden opgebruikt. Enkelen van hen droegen een met de hand gebreid vest en hadden voor alle zekerheid een gehaakte sprei over hun benen gelegd. Een enorm blik goedkope kaakjes deed de ronde door de kamer en werd bij elke stop geïnspecteerd alsof het de heilige graal betrof. Toen het blik, langs witte hoofden op uitgestoken nekken en verwachtingsvol gemompel, eenmaal was rondgegaan, waren er alleen maar stilte en kruimels.

Lynne Twitchett zat achter de piano tegen de muur aan de andere kant van de kamer en speelde gezeten op een pianokruk een haperende versie van Jingle Bells. Marvel nam tenminste maar aan dat ze op een kruk zat. Van achteren leek het net alsof Lynne Twitchetts gigantische blauwe kont plotseling vier spichtige houten pootjes had gekregen, want haar gigantische lijf had de rest van het meubelstuk eenvoudigweg compleet verzwolgen.

Reynolds boog zich naar hem toe en mompelde: ‘Drie keer raden wie alle Jaffa Cakes heeft opgegeten?’ De eerste grappige opmerking die Marvel ooit uit zijn mond had gehoord.

Ze spraken nog geen vijf minuten met Lynne Twitchett in het kantoor. Door haar bijna onverstaanbare Somersetse accent klonk ze net als een van Marvels boerenpummels, maar zelfs Reynolds voelde wel aan dat dit niet zozeer een misleidende anomalie was maar haar twijfelachtige intellect nog extra benadrukte.

Marvel was dol op domme mensen. Als ze schuldig waren, bekenden ze of waren hun leugens zo doorzichtig dat er geen enkele twijfel was aan hun schuld. En als ze onschuldig waren, was dit ondanks hun zenuwen, dwaze geklets of onbedoeld voor henzelf belastende verklaringen ook altijd overduidelijk. Domme mensen waren een eitje en Lynne Twitchett was het gemakkelijkste eitje dat ze tot dusver hadden gehad. Bovendien had hij haar al van zijn verdachtenlijstje gestreept op het moment dat ze haar voor het eerst zagen; het idee dat mevrouw Twitchett onopgemerkt langs Annette Rogers zou sluipen of gracieus op het dak van de uitbouw zou springen was ronduit lachwekkend. Reynolds bedankte haar en stuurde haar terug naar de broeikas, waar ze nog verder kon uitdijen met de voor de bewoners bestemde kaakjes.

Ze troffen Gary Liss boven aan, waar hij beddengoed aan het vervangen was, en waar het koeler was en zo te zien ontdaan van oude mensen.

Gary Liss was heel anders dan Marvel zich hem had voorgesteld. Hij was een kleine, lenige man van vijfendertig. Hij had donker haar, een olijfbruine huid en smalle blauwe ogen. Hij zag eruit als een circusacrobaat die nu de ondersteken toegewezen had gekregen en daar net zo handig mee wist om te gaan. Hij werkte gewoon door tijdens het gesprek en zijn militaire aanpak van bedden opmaken was hypnotiserend om te zien. Marvel en Reynolds volgden hem van kamer naar kamer met hun vragen, en Gary Liss haalde het beddengoed van de bedden, rolde de vieze lakens op tot bundels, schudde nieuwe uit, en wikkelde deze vervolgens keurig strak om een matras alsof hij een Egyptische mummie aan het omzwachtelen was. Marvel vroeg zich af hoe de oudjes er in vredesnaam in slaagden zich elke avond tussen het boven- en onderlaken te wurmen. Hij zag in gedachten al voor zich hoe de bewoners jarenlang rillend boven op de lakens doorbrachten, te zwak om zich toegang tot hun eigen bed te verschaffen.

Hoewel zijn fenomenale werktempo een praktisch geheugen beloofde, was Gary Liss op het gebied van de details die voorafgingen aan Margaret Priddy’s dood bijna net zo nutteloos als Lynne Twitchett. Hij had op de dag voor haar dood de vroege dienst gehad – van zeven uur ’s ochtends tot drie uur ’s middags – en was ’s avonds naar de film geweest.

‘Alleen?’ vroeg Marvel.

‘Nee,’ zei Liss en hij vulde uit zichzelf aan: ‘Met mijn vriendin.’

‘Wat hebben jullie gezien?’

‘Een of ander Frans onding in het filmhuis.’

‘Geen filmliefhebber?’ vroeg Reynolds.

‘Niet van die buitenlandse bagger, nee.’

‘Weet je de naam nog?’ ging Marvel stug verder – dat kon immers worden gecontroleerd.

‘De vakantie van meneer nog iets, geloof ik.’

National Lampoon?’ opperde Marvel.

‘Nee, het was iets Frans.’

‘Les vacances de Monsieur Hulot?’

Typisch iets voor Reynolds.

‘Precies,’ zei Liss. ‘Wat een hoop flauwekul.’

‘Ben ik helemaal met je eens,’ zei Marvel, ook al had hij hem niet gezien. Hij zei het alleen maar om Reynolds op stang te jagen. ‘Geef mij Will Smith maar.’

‘Wat u zegt,’ zei Liss, terwijl hij een laken om een deken vouwde en meedogenloos instopte. ‘I, Robot.’

En Duin?’

‘Ja. Ook een fan?’

‘Nee. Je hebt het boek in het huis van Margaret Priddy laten liggen.’

Liss keek hem even niet-begrijpend aan, maar glimlachte toen. ‘Dus daar ligt het!’

‘Hoe ben je in dit vak terechtgekomen?’ vroeg Marvel aan Liss, terwijl ze naar de volgende kamer liepen. Hij begon de man interessant te vinden.

Liss haalde zijn schouders op. ‘Ik heb mijn vader op zijn sterfbed verzorgd. Ben daardoor mijn baan kwijtgeraakt, dus toen ik wat nieuws zocht, was dit gewoon iets waarvan ik zeker wist dat ik het kon.’

‘Wat heb je daarvoor gedaan?’

‘Niets bijzonders. Fabriekswerk. Blij dat ik daar vanaf ben, nu alles zo is gelopen.’

‘Waaraan is je vader gestorven?’ vroeg Reynolds.

‘Longkanker,’ zei Liss emotieloos. ‘Ik heb hem daar trouwens geen handje bij geholpen, mocht u dat soms denken.’ Hij knipoogde naar Reynolds, die in elk geval nog het fatsoen had om gegeneerd te kijken.

‘Kon je het een beetje vinden met mevrouw Priddy?’ vroeg Marvel.

Liss keek verward op bij die onverwachte wending, maar dat was alleen maar goed – je moest ze juist een beetje van hun stuk brengen…

‘Dat was eigenlijk helemaal niet nodig.’ Hij schokschouderde. ‘Ze kon niets zeggen, ze kon je niet eens laten weten hoe ze zich voelde.’ Hij hield even op met werken en bleef voor het eerst sinds ze het gesprek met hem waren aangegaan stilstaan. ‘Het was een godvergeten gruwelijke situatie, neem me niet kwalijk dat ik het zeg. Kijk, de mensen hier zijn ook oud en een heleboel van hen zijn ziek, maar ze kunnen je tenminste nog wel duidelijk maken wat ze willen, maar zij…’ Hij raapte een bundel lakens op van de vloer. ‘Het was net alsof ze al dood was. Als ze niet was gestorven, was ik binnenkort waarschijnlijk uit mezelf weggegaan. Deprimerend.’

Ze liepen achter hem aan naar de volgende slaapkamer.

‘Denk je dat het misschien een vorm van euthanasie was?’ vroeg Marvel voorzichtig, maar Liss raakte niet van streek door de vraag.

‘Zou best kunnen,’ zei hij, terwijl hij een schoon laken openvouwde.

‘Zou je daar begrip voor hebben?’ vroeg Marvel.

Liss aarzelde geen seconde. ‘Als ze mijn moeder was, zou ik het zelf hebben gedaan.’

 

Reynolds en Marvel zeiden tijdens de rit terug naar de boerderij lange tijd geen woord.

Uiteindelijk verbrak Reynolds de stilte.

‘Denkt u dat het een bekentenis was? Een soort bluf?’

‘Ik weet het niet,’ zei Marvel. Dat gaf hij niet graag toe, maar deze keer leek het hem niet erg om een beetje in de war te zijn.

‘Hij had de sleutel van de voordeur, hij had de pest aan zijn werk, hij heeft kennelijk geen last van gewetensbezwaren tegen euthanasie…’

‘Maar om het zomaar hardop te zeggen – tegen ons, nota bene!’

‘Ik weet het,’ zei Reynolds. ‘Daarvoor zou hij een psychopaat moeten zijn.’

Marvel haalde zijn schouders op. ‘Inderdaad.’

 

Nog geen uur nadat Reynolds en Marvel op Springer Farm waren teruggekeerd, kwamen Grey en Singh terug van hun gesprek met Scheve Ronnie Trewell, en ze persten zich allemaal in Marvels kamer om te horen hoe het de anderen was vergaan.

‘Hij heeft het niet gedaan,’ zei Grey.

‘Ja, baas, volgens mij is hij niet de dader,’ zei Singh iets diplomatieker.

Marvel voelde er niets voor de enige mogelijk bruikbare aanwijzing die ze bij hun vragenronde in het dorp hadden vergaard zo gemakkelijk op te geven.

‘Heeft hij een alibi?’

De twee agenten keken elkaar even aan.

‘Nou, hij zegt dat hij lag te slapen,’ zei Grey.

‘De hele nacht. Thuis,’ voegde Singh eraan toe.

‘Fascinerend,’ zei Marvel sarcastisch.

‘Hij lijkt me er gewoon niet het type voor, inspecteur,’ zei Grey. Toen hij in de gaten kreeg dat Marvels gezicht verstrakte van kwaadheid, ging hij snel verder: ‘Ik had gewoon niet dat gevoel bij hem. En Armand ook niet,’ zei hij met een blik op Singh, ‘of wel?’

‘Nee,’ zei Singh. ‘Ik had helemaal dat gevoel niet. Die vent is gewoon een ordinaire autodief, niet meer en ook niet minder. Compleet geobsedeerd. Hij blééf er maar over doorgaan, ook al ondervroegen we hem over een moord!’

‘Precies,’ nam Grey het weer over. ‘Het enige aan mevrouw Priddy wat hem interesseerde was het feit dat ze vroeger een bmw sport had gehad.’

‘Een 3.0 CSi,’ herinnerde Singh zich.

‘Prima wagen,’ zei Grey goedkeurend en Pollard knikte instemmend.

Marvel keek hen een voor een kwaad aan. Hij dacht aan Margaret Priddy die van fervent paardrijdster en bmw-eigenaresse door de mazen van de maatschappij was weggegleden naar bedlegerigheid, terwijl haar spaargeld van haar bankrekening wegstroomde als water uit een lek opblaaszwembadje. Hij dacht aan Peter Priddy en hoe hij zich daar ongetwijfeld onder had gevoeld. Hij dacht aan Scheve Ronnie Trewell en vroeg zich af of hij het erbij moest laten of dat hij dat diefje zelf eens moest gaan intimideren. Het ergerde hem dat Jonas Holly de man als verdachte had afgestreept; ergens wist hij alleen al om die reden juist dat Ronnie Trewell wel de moordenaar was. Grey en Singh verstonden echter hun vak. Hij vertrouwde op hun beoordelingsvermogen. Meestal. Terwijl deze gedachten door zijn hoofd buitelden, bleef zijn blik op de twee agenten gericht, die zich steeds ongemakkelijker begonnen te voelen.

Singh, die zich niet bewust was van de gedachtegang van Marvel, besloot nog een behulpzame observatie te maken. ‘Hij kwam eigenlijk over als iemand die… niet helemaal goed bij zijn hoofd was, inspecteur.’

‘Inderdaad,’ zei Grey, die gretig instemmend knikte. ‘Niet helemaal goed bij zijn hoofd.’

Greys echo van de woorden van Jonas Holly was Marvel net even te veel. Hij maakte een allesomvattend geringschattend geluid, graaide de sleutels van de Ford Focus mee en beende met grote stappen de kamer uit om Ronnie Trewell zelf te beoordelen.

 

De knul stond op de stoep voor de voordeur en keek met half dichtgeknepen ogen naar de vale zon die achter de heide wegzakte. Ronnie Trewell was graatmager en zo hologig dat hij net een figurant in een film over een concentratiekamp leek. Hij had een dikke bos door een thuiskapper geknipt zwart haar en een voorhoofd dat voortdurend rimpelde vanwege de chaos die zijn leven was.

Hij zag Marvel stilhouden, smeet het sjekkie dat hij had staan roken weg en liep achterwaarts naar de deur.

‘Ik wil met jou praten!’ brulde Marvel door het raam aan de passagierskant tegen hem en de jongen bleef staan.

Marvel zag zo’n bedeesde dief wel zitten. Hij stapte uit en liep over het met onkruid overwoekerde tuinpad naar hem toe.

‘Inspecteur Marvel,’ zei hij. ‘Ben jij Ronnie Trewell?’

‘Ja,’ zei hij. ‘Ik heb niets gedaan. Ik heb al met jullie gepraat. Ik heb helemaal niets gedaan. Is dat een Zetec?’

Marvel werd even van zijn stuk gebracht door de onverwachte wending in het gesprek. Hij wierp een blik op de Focus. ‘Ik ben hier niet om over auto’s te praten, knul. Ik ben hier vanwege een moord.’

‘Ja, dat weet ik,’ zei Ronnie schouderophalend. ‘Daar heb ik die anderen al alles over verteld. Mag ik er even in rijden?’

Hij stapte al pratend van het stoepje en liep naar de auto toe. Marvel moest de achtervolging inzetten, iets wat zijn status onwaardig was.

‘Nee. Vertel me eens waar jij zaterdagavond was.’

‘Hier. Ik lag te slapen. Dat heb ik al verteld. Heel eventjes maar. U mag best mee, hoor. Ik ga heus geen politieauto jatten of zo. Niet zolang u er zelf in zit, tenminste.’

‘Hou nou eens je kop over die verrekte auto, begrepen?’ Marvel had heel sterk het vermoeden dat hij zijn tijd hier verdeed. ‘Kan iemand dat bevestigen?’

‘Nee. Het is geen ST, hè?’ zei Ronnie met een wat spottende klank in zijn stem, terwijl hij door het raampje tuurde. Het kon Marvel geen zak schelen wat voor Focus het precies was, maar door die spottende opmerking had hij ineens sterk het gevoel dat hij de politieauto moest beschermen.

‘Hij rijdt er anders niet minder om,’ zei hij een tikje onbehaaglijk alsof hij weer zeventien was en zijn eerste lesmotorfiets – een Honda Benley 125 cc met een met de hand beschilderde tank – probeerde op te hemelen tegenover de oudere, rijkere knullen met hun RD250’s…

‘O ja?’ zei Ronnie. ‘Eerst zien, dan geloven.’

Het was hem bijna gelukt. Marvel stond even op het punt om achter het stuur te kruipen en in de modder aan het eind van de straat naast de groezelige kleine bungalow een cirkel te draaien. Het gaspedaal diep in te drukken en de knul met grind te bekogelen. Hem misschien zelfs even zelf de kick te laten voelen…

‘Leuk geprobeerd, Ronnie,’ zei hij met een zeker respect.

Marvel deed het portier van de Ford open en bedacht dat hij het beste met een autoritaire opmerking kon vertrekken. ‘Nergens naartoe gaan, oké?’

‘Waar zou ik dan naartoe moeten gaan?’ zei Ronnie Trewell schouderophalend met een blik op het donker wordende heidelandschap om hen heen. Hij leek het oprecht niet te snappen.

Marvel ging niet op zijn opmerking in en reed weg.

Ronnie Trewell was de moordenaar niet. Hij was gewoon… niet helemaal goed bij zijn hoofd.