3
Ze verlieten de Gang der stormen en liepen naar het westen, naar bekend gebied. Ze reisden het grootste deel van de dag en rustten alleen wanneer het nodig was. Dit was een spookachtig gebied voor hen: in het lage, glooiende land naar het zuiden waren ze de Spookbende tegengekomen en hadden ze hun beminden vermoord zien worden. Hier waren ze met Supnahs volk doorgetrokken en hier waren ze getuige geweest van de dood van Hetchem en het achterlaten van haar arme, wanstaltige kind.
In de hoge heuvels tussen dit open gebied en de Gang der stormen had Torka tegenover de grote mammoet gestaan en was hem het leven geschonken.
En nu loopt hij weg van dat leven! dacht Karana, die met tegenzin Aliga's slede trok en grimmig naast Torka voort zwoegde. Het was alsof de lucht een grote, grijze deken was, die zwaar drukte op allen die eronder liepen. Het land maakte een sombere indruk en de stemming van de jongen was nog somberder. Het leek uren geleden dat iemand iets had gezegd. Zelfs de honden waren stil en liepen met hun kop omlaag en hun staart naar beneden. Bij de beenderen van het kamp dat ze samen met Supnahs volk hadden opgericht, vlak bij het Land der Stokjes, bogen ze af naar onbekend gebied en liepen verder tot de zon verdween achter de hoge, glinsterende blauwe wanden van de Bergen Die Wandelen. Toen deden ze eindelijk hun bepakking af en begonnen ze op het rotsige, oneffen terrein dankbaar hun kamp op te slaan, naast een brede, ondiepe zijarm van de Rivier van de Kariboetrek. Vandaaruit zouden ze verdergaan naar het noordwesten, tot ze op de brede vlakte kwamen aan de voet van de hoge, beboste heuvels waar ze zich bij de Grote Bijeenkomst zouden voegen.
Torka en Karana maakten afdaken tegen de regen die vast en zeker nog voor de ochtend zou vallen. De wind was gedraaid. De wolken waren nog slechts flarden. Morgen zouden er dikkere, zwaardere wolken komen. Nu had de hemel een zachte gloed en kreeg langzaam de kleur van helder water waar bloed in was gelopen. Alleen als ze heel goed keken konden ze nog een paar sterren zien. Dit was de tijd van het licht. Er zou geen nacht zijn, behalve in hun botten en spieren waar vermoeidheid hun zei dat het tijd was om te slapen.
Lonit, Iana en Zomermaan zochten naar aanvulling op hun reisrantsoen, dat bestond uit gedroogd vlees en plakken vet met bessen en stukjes in de wind gedroogde vis erin. In de schaduw van de wilgenstruikjes, berken en esdoorns die langs de rivier stonden, regen de vrouwen zalmen aan hun drietanden.
Lonit en Iana spitten met stokjes van in het vuur gehard bot wortels op en plukten al etend de knapperige, donkergroene bladeren van bergzuring. Zomermaan volgde hen enthousiast en deed al hun bewegingen na. Lonit leerde haar dochtertje de namen van de gaven van de Moeder Beneden die daar groeiden en ook waarvoor ze werden gebruikt.
Ze hielden een feestmaal van de vis, de geurige bladeren en de zoete wortels en bewaarden hun minder lekkere reisproviand voor een volgend kamp. Aliga zuchtte, kwam zwakjes overeind en strekte haar enorme omvang. Vervolgens hobbelde ze steunend op Lonit naar een beschut plekje in de struiken waar ze haar behoefte kon doen. Toen dat was gebeurd, hielp Lonit haar weer terug naar het kamp, haar zachtjes ondersteunend toen ze ging zitten. Toen ze zag dat Torka en Karana zich ook hadden teruggetrokken, leunde Aliga naar Lonit toe. 'Denk je dat Navahk bij de Grote Bijeenkomst zal zijn?'
Lonit fronste haar wenkbrauwen toen ze zag dat Aliga onder haar kringelende tatoeëringen steeds geler werd. Ze raakte Aliga's voorhoofd aan om te voelen of ze koorts had. Ze had nog steeds koorts, maar slechts weinig, nauwelijks waarneembaar, als een gloeiend kooltje in de as van een goed afgedekt vuur. Ze wou dat Aliga het brouwsel van berendruiven dronk dat ze op Karana’s aanraden voor haar had gemaakt, of dat ze in elk geval op koortsverdrijvende wilgenbladeren kauwde. Maar Aliga hechtte weinig waarde aan de pogingen van Lonit en Karana om haar te genezen.
'Dat was de mooiste man die deze vrouw ooit heeft: gezien,' zuchtte de getatoeëerde vrouw. Ze sloot haar ogen en glimlachte bij de herinnering. 'En zo sterk, zo'n goede tovenaar. Navahk verdreef de boze geesten uit Hetchem. Hij dreef ze uit haar en hield ze omhoog zodat iedereen ze kon zien! Dat zou hij ook voor deze vrouw kunnen doen!'
Weer fronste Lonit haar wenkbrauwen. Bij het horen van Navahks naam ging haar hart op onplezierige wijze onmiddellijk sneller kloppen. 'Aliga's geheugen kijkt niet verder dan het gezicht en de glimlach van die man! Is ze vergeten dat Hetchem dood is gegaan? Navahks magische rookwolken en gezangen konden haar niet redden. 'Hij had haar wel kunnen redden, maar Hetchem was te oud om een kind te krijgen. Aliga is niet zo oud. De toverij van Navahk zou deze vrouw kunnen helpen. Dat weet Aliga zeker.' 'Karana zegt dat Navahks toverij bedrog is, dat er duisternis in hem heerst.'
Aliga's zwarte oogleden gingen knipperend open. Ze schudde zwakjes haar hoofd en glimlachte met een blik van verstandhouding naar haar vriendin. 'Wat weet een jongen er nu van hoe een vrouw een man ziet, hè?'
'Wij zijn Torka's vrouwen!' antwoordde Lonit verdedigend. 'Ja, maar we zouden wel blind moeten zijn om niet op Navahk te reageren en niet bij hem te willen zijn, al is het maar voor één keer.' 'Deze vrouw wil hem nooit meer zien!'
De heftigheid van Lonits antwoord ontging Aliga niet. 'Zelfs niet als hij deze vrouw zou kunnen redden en haar baby tevoorschijn zou kunnen brengen?'
Schaamte en schuldgevoel deden Lonit blozen. Ze vroeg zich af of Aliga in haar hart had gekeken. 'Er zullen veel tovenaars op de Grote Bijeenkomst zijn, Aliga,' antwoordde ze ontwijkend. 'Deze vrouw smeekt de geesten elke dag dat een van deze genezers haar zuster zal helpen. Ze smeekt ook dat het niet Navahk zal zijn. Navahks toverij is slecht.'
Aliga nam haar op met haar gelige ogen. 'Slecht voor wie?' drong ze aan. Toen schudde ze weer haar hoofd en klakte veelbetekenend met haar tong. Zuchtend viel ze in slaap. Lonit bleef zitten peinzen over een vraag waar ze het antwoord niet op wilde geven.
Karana zag de vreemdelingen het eerst, al waren de honden hen al op het spoor lang voordat de jongen naar hen wees. Gealarmeerd door het wilde geblaf en geren van de dieren stond Torka op van zijn slaapvachten, pakte zijn knuppel, hief zijn speer op en bleef zonder te bewegen of te spreken kaarsrecht staan terwijl de indringers naderbij kwamen.
Lonit was onmiddellijk wakker, gealarmeerd door de honden en de spanning die ze in Torka's rug zag. Ze ging onder hun afdak zitten en riep naar Iana die samen met de kinderen onder een ander afdak sliep. 'Hou de kleintjes goed bij je!' beval ze, terwijl ze haar slaapvachten wegschoof. Ze trok snel haar laarzen aan en pakte haar bola die vlak bij haar hoofdkussen van lynxbont lag. Ze kwam onder het afdak uit en ging naast haar man staan, blij dat ze zich voor het slapen gaan niet helemaal hadden uitgekleed.
De vreemdelingen waren gekleed in goedbewerkte huiden. Het was een groepje van niet meer dan dertig mensen. Maar naast het piepkleine groepje van Torka leek het aantal overweldigend, net als het lawaai dat ze maakten. Gebogen onder zware draagstellen sloften ze onverschrokken door de ondiepe gedeelten van de rivier. Toen bleven ze staan, verstijfd van schrik en verbazing toen ze de meute wilde honden zagen die hen vanaf de oever bedreigde. Zonder te verroeren tuurden ze naar hen en probeerden te begrijpen hoe de honden bij Torka's kleine groepje konden horen. De vrouwen begonnen te mompelen omdat ze bange voorgevoelens kregen. Een kind begon te huilen. De jagers pakten hun speren en zwaaiden met hun armen, schreeuwend en joelend, alsof ze niet onder de indruk waren.
Onder leiding van Aar gingen de honden de rivier in, met hun kop uitgestoken, hun tanden ontbloot en hun hele lichaam gespannen alsof ze op het punt stonden in de aanval te gaan. Eén woord van Torka deed de dieren stilstaan. Toen een van de jongere mannetjes verder liep, sprongen Aar en Zuster Hond boven op hem zodat hij zich jankend weer bij zijn broertjes en zusjes voegde. 'Ai-jie-ie!' De vreemdelingen schreeuwden allemaal van verbazing. De dreiging van aanvallende honden was minder beangstigend dan het beeld van een man die in zijn eentje een meute wilde dieren met één woord in bedwang hield. Ze deinsden allemaal tegelijk achteruit, over hun eigen voeten struikelend tot ze veilig weer op de andere oever stonden. De vrouwen hielden hun kinderen vast, terwijl de mannen weer hun wapens hieven en die woest heen en weer schudden. Een van hen boog zich naar achteren en gooide een speer naar Torka. Het was een indrukwekkende worp, maar hij trof geen doel. De speer kwam ergens bij het water terecht met zijn punt in de oever. De geverfde schacht trilde alsof hij zich schaamde dat hij zijn meester niet had kunnen dienen.
Torka bewoog niet. Achter hem knielde Iana onder haar afdak en hield met moeite de kinderen tegen. Zomermaan probeerde zich boos los te worstelen. Onder de huiden van haar eigen afdak stak Aliga slaperig en nieuwsgierig haar hoofd uit haar rommelige slaapvachten.
Karana stond met zijn speer in de hand onverschrokken naast Torka die er trots op was dat ze geen van beiden een spier vertrokken toen de man zijn wapen vanaf de andere oever wierp. In de drie jaren die ze samen hadden gejaagd hadden ze geleerd dat een speer die van zo'n afstand werd geworpen niet gevaarlijk kon zijn. Aan de manier waarop de vreemdeling mikte en zijn wapen wierp, zag Torka dat hij dat waarschijnlijk ook wel wist. Het was gewoon zijn manier om de eer op te houden.
'De worp van een dwaas,' hoonde Karana. 'De punt is vast bedorven en aan het trillen van de schacht te zien, is het bot waarschijnlijk gebroken.'
Torka knikte. 'Toch sierde de worp de man. Hij wil ons niet de indruk geven dat hij bang is.'
Maar waarom is hij bang van ons?' vroeg Lonit die zelf angstig was. Ik denk dat hij en zijn volk nog nooit eerder mensen met honden hebben gezien,' antwoordde Torka. 'Zo ging het ook met Supnahs volk totdat ze merkten dat er geen speciale toverij aan te pas kwam. Maar deze man zal niet twee keer dezelfde fout begaan. De minderheid is altijd zwak te midden van de meerderheid, tenzij de meerderheid reden heeft de minderheid te vrezen. Karana, breng deze man zijn speerwerper. We zullen ze eens echte toverij laten zien.' Het was een sierlijk, fijnbesneden apparaat. De verbeteringen in de loop der jaren hadden het accurater en handzamer gemaakt dan het eerste ontwerp. Deze speerwerper was van kariboegewei, veel lichter dan de eerste, die gemaakt was van het heupbeen van een bizon.
Torka glimlachte toen hij bedacht hoe de vreemdelingen zouden reageren op het schouwspel waarop ze weldra zouden worden onthaald.
'Ga je hem doden?' vroeg Karana enthousiast. 'Nee, tenzij ik niet meer kan mikken,' antwoordde Torka. Hij wist dat dat niet het geval was. Hij zei tegen Lonit en de jongen dat ze opzij moesten gaan. Hij ging stevig op twee voeten staan, draaide naar rechts en leunde vervolgens steeds verder achterover, totdat zijn hele gewicht op zijn rechterbeen rustte. Hij draaide zijn lichaam nog verder naar achteren totdat hij al zijn kracht in de rechterkant van zijn lichaam voelde branden, de heerlijke pijn van volledige lichaamsbeheersing. Hij mikte zorgvuldig en draaide met een plotselinge krachtsuitbarsting razendsnel in het rond. Hij voelde hoe zijn kracht zich ontplooide en uit zijn lichaam schoot terwijl hij zich naar voren stortte, op zijn linkervoet neerkwam, met zijn rechtervoet zijn evenwicht bewaarde en de speer wierp, niet gewoon, met zijn arm, maar met een scherpe, abrupte beweging. De speerwerper deed uitstekend dienst als een tweede onderarm en pols, en lanceerde zijn wapen twee keer zo snel als een gewoon geworpen speer en ook twee keer zo ver.
De hoofdman sprong recht omhoog toen Torka's speer bij zijn voeten terechtkwam. Hij staarde met open mond. Geen speer kon zo ver vliegen! Maar deze speer had dat wel gedaan. Hij had een dodelijke wond kunnen toebrengen. Het was echter duidelijk dat de man die hem had gegooid dat niet had gewild. 'Ei-jaaa!' riepen de vrouwen.
Iedere man en jongen van de groep had gezucht van verbazing en begeerte, terwijl hun hoofdman het machtige, magische wapen voorzichtig bevoelde.
En zo werd door een speer te werpen een verbond aangegaan, want op dat ogenblik hief Torka zijn arm, waarin hij nu geen speer meer hield, bij wijze van groet omhoog en waadde alleen, maar niet ongewapend, door de rivier.
'Pak de speer van Torka maar,' zei hij uitnodigend, terwijl hij met grote stappen uit de ondiepe rivier kwam. Zijn rechterhand hield hij gebiedend naar de hoofdman uitgestrekt, zijn linkerhand had hij om het heft van zijn knuppel.
De man had Torka's speer uit de grond bij zijn voeten getrokken. Hij was klein en stevig gebouwd. Zijn grote hoofd waarvan de rechterwang en kaak opgezwollen waren, leek nog groter door een tulbandachtige helm van bizonleer waarop een halfvergane, door vliegen aangevreten vos was genaaid. De staart van de vos hing op de rug van de man en de fretachtige kop staarde uit ogen van gepolijst steen boven zijn voorhoofd. Onder de snuit van de vos was het gezicht van de man mager van de honger. Hij keek Torka aan met een blik die achterdocht en angst verraadde, maar geen kwaadaardigheid, boosheid of wreedheid. Een verweerde, bonkige hand schoot naar voren en de vingers krulden zich om Torka's speer. 'De punt moet worden bijgeslepen, maar de schacht is nog goed. Hier. Neem hem! Torka is een machtig man dat hij met beesten kan lopen en ze kan vertellen wat ze moeten doen. Om een speer zo ver en zo hard te gooien en met zoveel kracht! De geesten van de jacht moeten wel sterk zijn in Torka, zegt deze man, Zinkh!'
Torka zweeg en liet Zinkh denken wat hij hem wilde laten denken. Hij keek langs de man heen naar zijn volk dat er al net zo mager uitzag. Hij zag kinderen van verschillende leeftijden, baby's, vrouwen en enkele mensen met gezichten die zo getekend waren van ouderdom dat het zonder hun kleren moeilijk was geweest om hun geslacht te raden. Deze stam is mager, maar heeft niet zijn oude mensen met de wind meegestuurd om de jongeren dik te laten worden van wat zij achterlieten. Hij keek aandachtig naar de waakzame gezichten van minstens acht sterke jagers. Het waren jonge mannen in de kracht van hun leven die allemaal net zo keken als hun woordvoerder. Waakzaam en op hun hoede, maar zonder slinksheid. Torka ontspande zich wat. Had hij de stam gevonden die hij zocht? 'Zinkh mag de speer van Torka houden.'
'Aah...' Het gezicht van de man rimpelde van plezier en verstrakte toen. Zijn vrije hand schoot naar zijn opgezwollen kaak waarop hij zijn vingers drukte om de pijn te verlichten. 'En wat moet deze man, Zinkh, in ruil aan Torka geven?'
Torka vraagt niets.'
Goed. Zinkh en zijn stam, wij hebben niets. Slecht jachtseizoen geweest. Niet veel vlees. Velen zeggen dat passen in het verre noorden en westen zijn afgesloten door sneeuw die wandelt. Wild kan er niet door om het voorjaarsgras te eten. Dus nu, in de magere dagen van de zomer, zijn Zinkh en zijn volk op weg naar de Grote Bijeenkomst om het winterkamp daar op te slaan. Het is een goede plek om te overwinteren. Op mammoets jagen als er niets beters komt. Poeh! Stinkende mammoets! Smaken naar bomen! Torka met veel macht, jij van mammoetvlees houden?'
'Deze man jaagt niet op de mammoet. Die is zijn totem. Maar Torka gaat ook naar de Grote Bijeenkomst, om daar te overwinteren en een wijze vrouw te vinden om een van mijn vrouwen te genezen die traag is met bevallen. Torka kent geen honger. Mijn volk komt uit het oosten met volle magen. En Torka's kamp aan de andere kant van de rivier is nu vol verse vis en gedroogd vlees. We willen Zinkh en zijn volk graag uitnodigen om samen vlees te eten. En misschien zijn er onder jouw volk wijze vrouwen die de zorgen van mijn zwangere vrouw kunnen verlichten?'
De man begon zo breed te glimlachen dat het was of zijn gezicht in tweeën spleet. 'Wij samen naar Grote Bijeenkomst trekken! Eén groep vormen. Zinkh en zijn volk kunnen zo'n sterke jager als Torka goed gebruiken! Wij zeggen oude Pomm dat ze baby-kom-tevoor- schijn-liederen moet zingen voor de vrouw van Torka! Oude Pomm weet alles over baby's!'
Oude Pomm dacht dat ze alles wist, maar ze wist niets. Ze was zo volledig van zichzelf overtuigd en zo agressief dat er niet met haar te praten viel. Ze was helemaal geen wijze vrouw en beweerde ook niet dat ze kon toveren, maar ze was het beste wat haar eenvoudige, oprechte volk had op het gebied van wijsheid en toverij. Ze waren trots op haar en zij baadde zich in hun bewondering als een goed, stevig stuk vlees van de bout dat aan het eind van de zomer in gegist bessensap wordt gemarineerd. Ze koesterde zich in de bewondering en zwolg erin, zozeer dat toen Zinkh haar riep om met hem de rivier over te gaan, haar trots de angst voor de vreemden overwon. Haar wijsheid moest wel groot zijn als een man als Torka om haar vroeg! Het volk van Zinkh staarde zwijgend en met bange voorgevoelens voor zich uit toen hun hoofdman Pomm door het ondiepe water vergezelde. Niemand wilde de oversteek maken, zelfs niet wanneer er eten in het vooruitzicht werd gesteld. Ze waren bang van de grote, wolfachtige honden en mompelden vol bewondering over de ongekende vermetelheid van hun hoofdman. Maar daar waren hoofdmannen nu eenmaal voor. Het volk zou pas meegaan wanneer Zinkh het kamp van Torka had verkend en het veilig had bevonden. Zinkh en Pomm kwamen dus alleen en werden vriendschappelijk ontvangen. Het was de gewoonte dat vreemdelingen te eten kregen, dus Lonit stond klaar om het restant geroosterde vlagzalm aan de hoofdman en de dikke vrouw aan te bieden zodra ze uit de rivier kwamen plonzen. Ze keken allebei naar de vis alsof het vuilnis was. Iana hield hun een huiden mand voor met plakken vet en lange slierten gedroogd vlees. Zinkh en Pomm namen gulzig handenvol van beide. Terwijl de dikke vrouw waarderend gromde en even gulzig en brutaal naar Karana keek als naar het eten, knikte de hoofdman enthousiast en goedkeurend.
'Lange tijd geen bizon geproefd, vers of gedroogd,' zei Zinkh. 'Vis eten, de hele tijd vis eten... en vogels en knaagdieren. Poeh! Geen mannenvlees! Vrouwenvlees!'
Lonit was blij dat haar ogen waren afgewend, zodat de vreemdeling niet kon worden gekwetst door wat in haar blik te lezen stond. Na drie lange jaren met Torka in het Dal der Liederen was ze vergeten hoe ruw andere mannen zich tegen hun vrouwen gedroegen. De vissen die ze had aangeboden waren heel en onaangeroerd. Ze wogen schoongemaakt meer dan twee kilo per stuk en waren zorgvuldig bereid, met zuringbladeren gevuld en langzaam boven houtskool gaar gemaakt. Ze waren nog steeds geurig en mals, al waren ze nu koud. Iemand die beweerde honger te hebben maar zulk goed bereid eten afsloeg, was niet alleen ongemanierd maar ook dom. Lonit knarste met haar tanden.
Pomm en Zinkh keken allebei naar de welgevulde mand terwijl ze zich volpropten en met intens genoegen kauwden. 'Heeft de machtige Torka veel mannenvlees te delen?' vroeg de hoofdman met zijn mond vol.
'Torka heeft veel mannenvlees uit het oosten in zijn bepakking. Bizon, kameel, antilope, paard...'
Zinkhs kleine, fonkelende oogjes werden rond van verbazing en vervolgens nadenkend samengeknepen. 'Het oosten! Waar in het oosten?'
'Tussen de Bergen Die Wandelen, in de Gang der stormen.' Een goed gekauwde massa eten schoot uit Pomms mond. Ze stikte bijna. Zinkh sloeg haar hard genoeg op haar rug om een paard te laten vallen. Zij viel niet.
De hoofdman staarde Torka aan. 'Niemand jaagt daar,' fluisterde hij alsof hij bang was dat iemand het zou horen. 'Torka jaagt daar.'
Lonit wierp een zijdelingse blik op haar man, trots op het nonchalante gezag waarmee hij sprak tegen de overdadig geklede, onbeleefde kleine hoofdman.
'Het is verboden.' Zinkh fluisterde nog steeds. 'Niemand is ooit naar dat verre land gegaan en teruggekomen om het na te vertellen.' 'Torka is teruggekomen om erover te vertellen en om zijn mannenvlees met Zinkh te delen.'
De man hapte naar adem, aarzelend of het vlees nog wel zo lekker was. Maar hij had het al opgegeten en het nu weer uitspugen zou beledigend zijn voor de levensgeest van het prooidier dat ervoor was gestorven. Bovendien was het het lekkerste gedroogde vlees dat hij ooit had gegeten. Zelfs het walgelijke witte vlees van de riviervis had verleidelijk geroken. Hij vroeg zich af of Torka's vrouwen met toverkracht kookten. Misschien was Torka zelf wel een geest. Hij hapte naar adem en vroeg zich af welke krachten de geesten hem en zijn volk zouden schenken als ze met zo'n man zouden optrekken. 'Torka is een man met veel macht?' De vraag trilde van opwinding.
Torka's gezicht bleef uitdrukkingsloos. 'Torka is wat Zinkh ziet,' antwoordde hij ontwijkend. 'En misschien wil Zinkh nu meekomen en vragen of deze vrouw...'
Aan hun gedrag was te merken dat ze alles zouden doen wat Torka vroeg. Ze volgden hem gehoorzaam naar de plek waar Aliga lag en terwijl Pomm naar Karana knipoogde en hem met een mond vol gebroken tanden toelachte zodat de jongen tot over zijn oren bloosde en zich afwendde, bewonderde Zinkh openlijk het nette afdak. De kleine man met het enorme hoofddeksel keek naar de lucht. 'Torka denken dat het gauw zal gaan regenen?' 'Het zal gaan regenen.' 'Gauw?' 'Gauw.'
Zinkh knikte bedachtzaam. Hij streek over zijn wang en vertrok zijn gezicht van de pijn. 'Als Torka het goedvindt, zal Zinkh hier een kamp opslaan samen met Torka's volk. Als Torka's honden ons niet opeten...?'
In de vraag klonk ontzag en vrees door. Torka keek omlaag naar de kleine man met de zorgvuldig gestikte kleren aan en de krankzinnig grote helm op. Zinkh had met opzet een onderdanige houding aangenomen. Hij stond met zijn hoofd enigszins scheef en zijn keel bloot, als een hond of wolf die in elkaar kruipt voor een sterker lid van de meute. Verschrikt besefte Torka dat de kleine man zijn positie als hoofdman opgaf en zich onderwierp aan het gezag van iemand die hem anders misschien zijn gezag zou afnemen zonder er iets voor terug te geven.
'De honden zijn de broeders van deze man. Ze zullen doen wat Torka zegt,' zei hij. Hij wist dat Zinkh en zijn volk dat ook zouden doen, zolang het hun uitkwam. 'Ga. Breng je volk over de rivier. Torka zegt dat het goed zal zijn om één groep te vormen tot we bij de Grote Bijeenkomst komen.'
Pomm legde haar handen op Aliga's buik. Ze verhief haar stem in wat ze een lied noemde. Het klonk als het gejank van een hond die op zijn staart is getrapt. Terwijl de leden van haar stam de rivier overstaken, hun tenten opzetten en dankbaar van Torka's rantsoenen begonnen te eten, bleef Pomm zingen. Totdat ze moe werd en vroeg of ze meer eten kon krijgen.
Terwijl ze at kon ze niet zingen en hoewel niemand het zei, was iedereen blij met de stilte... vooral Aliga die halverwege Pomms gekrijs smekend naar Lonit keek en vroeg: 'Is dit de genezer die je mij in plaats van Navahk wilde brengen? Deze dikke vrouw zal me de dood in zingen.' Met die woorden trok ze haar slaapvachten over haar hoofd en bleef liggen kreunen terwijl Pomm verder zong. Nu knielde ze naast de met bont bedekte gestalte van de zieke vrouw. Lonit keek naar Pomm die naar Aliga staarde. Pomms verweerde gezicht zou even gegroefd zijn geweest als een gletsjervlakte als de lijnen niet waren vervaagd omdat ze zo dik was. Lonit vroeg zich af hoe ze zo dik kon blijven terwijl de rest van haar stam mager was van de honger.
Pomm boerde met veel lawaai en sloeg op haar buik die ronder was dan die van Aliga. 'Goed eten in dit kamp,' zei ze waarderend. Ze knikte naar Lonit. Toen zuchtte ze en keek weer naar Aliga. De getatoeëerde vrouw was weer in slaap gevallen. Pomm maakte een klikkend geluid met haar tong. 'Pomm zegt dat we zachtjes moeten praten. Slaap is goed voor vrouw met baby in buik. Baby slaapt lang genoeg, wordt wakker en zegt: "Te lang heeft dit kind alleen in het donker gedroomd. Nu zal het geboren worden! Nu zal het de wereld van de mensen ingaan en niet meer alleen zijn!'" 'Karana heeft Aliga ervan proberen te overtuigen dat ze berendruiventhee moet drinken vanwege het geel in haar ogen en huid en...' 'Karana?' Er kwam een onmiskenbare glinstering van belangstelling in de ogen van de vrouw. 'Karana is de knappe jongen die Pomm bij Lonits man ziet? Die nu alleen zit...' 'Ja. En Karana zegt dat Aliga...'
'Ssst!' Pomms dikke wijsvinger vloog waarschuwend naar haar kleine, kinderlijke mond. 'Niet de naam noemen! Dat is het allersterkste medicijn. Thee? Bah! Berendruivesap? Bah! Lonit, luister goed naar wat Pomm je nu vertelt: getatoeëerde vrouw is ziek van kwade geest. Kwade geest houdt van die vrouw die jij bij de naam noemt. De geest zal altijd in de buik van die vrouw wonen tenzij we hem in verwarring brengen... tenzij we maken dat hij weg wil.' 'Hoe?'
'Geef vrouw nieuwe naam! Noem haar nooit meer bij haar oude naam. De geest zal treuren en daarna door de wereld trekken tot hij een andere vrouw vindt met dezelfde naam! Dat grote toverij, Lonit! Jij leert van deze vrouw, jij zult eens wijs zijn en iedereen zal van jou genezende toverij verwachten! Pomm is de grootste genezeres van alle stammen! Bij de Grote Bijeenkomst zal Lonit zien hoe groot Pomms toverij is!'
'Lonit ziet dat nu,' zei ze rustig en wendde zich af, het ergste vrezend voor Aliga, die met de dag zwakker werd, en voor het ongeboren kind dat weinig kans had als zijn leven afhing van zulke nepgenezers als Pomm.
Ze sliepen als één stam onder het licht van de middernachtzon. Toen vloog Zinkh opeens met zijn hand tegen zijn kaak gedrukt onder zijn slaapvachten uit. Hij vloekte en liep heen en weer. Terwijl iedereen in opperste verbazing naar hem keek, pakte hij een benen priem en schudde die in de lucht. Met de wijsvinger van zijn linkerhand haakte hij de priem in zijn wang en ontblootte hij zijn tanden, en met zijn rechterhand rukte hij de pijnlijke kies uit zijn mond.
'Die kies zal deze man geen pijn meer doen!' Bloed sijpelde uit zijn mond. Hij zette zijn voet op de kies en stampte hem in de toendragrond. 'Zo! Nu lacht Zinkh om jou! Ha!'
Karana keek of Zinkhs wijze vrouw opstond en hem een pasta van gemalen wilgenscheuten bracht om op de wond te smeren. Dat zou het bloeden verminderen en de pijn verlichten. Maar de kleine hoofdman begon als een wilde in het rond te dansen. Bloed bedekte zijn kin en bevlekte zijn kleren terwijl Pomm roerloos toekeek. Met een zucht rommelde Karana wat tussen zijn spullen, vond wat hij zocht en ging ermee naar de hoofdman.
'Hier. Neem dit. Het zal het bloeden stelpen. Het zal de pijngeest verdrijven.' Hij merkte opeens dat iedereen aandachtig naar hem keek. De oude Pomm fronste haar wenkbrauwen. Zinkh hield één hand tegen zijn kaak en deed zijn mond open als een baby die gevoerd wil worden.
Met een grimas stak Karana een vinger in het kleine zakje zalf, nam een flinke lik van de snel werkende pap en smeerde die meteen op Zinkhs wond.
Het verzachtte de pijn onmiddellijk. Zinkhs ogen werden groter. Hij omhelsde de jongen die er verlegen van werd. 'Jij Pijneter! Wonderdoener!' Hij kuste hem op beide wangen terwijl hij over zijn schouders naar Pomm keek. 'Jij! Vrouw Die Alles Weet, waarom weet je dit niet?' Zijn handen grepen Karana's schouders en schudden de jongen enthousiast heen en weer. 'Zinkh geeft Karana groot geschenk uit dank! Deze man geeft Pomm aan Karana! Jij moet de Vrouw Die Alles Weet leren! Samen zal jullie toverkracht groot zijn.' Karana stond versteld. 'Het is alleen pap van wilgenwortel, vermalen met olie van...'
Jij Pomm leren, niet Zinkh!' Ze stond begerig grijnzend naast hem. Karana had nooit gedacht dat iemand die zo dik was zich zo snel kon bewegen. Ze stortte zich even woest op hem als een springende kat. Ze sloeg haar sterke armen om hem heen en trok hem zo stevig tegen zich aan dat de lucht uit zijn longen verdween. Kom! Karana kan Pomm later leren! Nu zal Pomm Karana gelukkig maken. Pomm zal Karana haar grote geschenk geven!' Iedereen behalve Karana lachte om haar brutale wulpsheid. Hij was vol afschuw. Ze pakte hem bij de hand en trok hem naar haar slaapvachten. 'Wacht!', smeekte hij. Zijn ogen zochten die van Torka en zijn hart zonk hem in de schoenen toen hij zag dat Torka net zo geamuseerd was als de rest.
'Voor iedere man komt er een eerste keer,' spotte Torka met vaderlijke genegenheid.
'Misschien wel,' antwoordde Karana. Zijn boosheid gaf hem de kracht om zich los te rukken. 'Maar dit wordt voor mij niet de eerste keer!'