6

Door de eeuwig bevroren grond ging een golvende trilling die veroorzaakt werd door het voorbijtrekken van de grote kudde, ver ten westen van het kamp. Al grazend trok de kudde langzaam verder, en al was ze onzichtbaar door de duisternis en de afstand, het aantal dieren was zo groot dat het gestamp van de hoeven een aanhoudend, zacht rommelend geluid gaf.

Karana werd wakker. Hij staarde in de duisternis en bleef doodstil liggen. Zijn zintuigen richtten zich op de nacht en hij wist precies wat hem had gewekt uit zijn verwarde dromen. Dromen over wilde paarden die door de sterverlichte hemel naar hem toekwamen... aangevoerd door een bleke hengst met vliegende witte manen en in de wind trillende, hoog opgeheven staart. De droomhengst schudde zijn hoofd en haalde de huid van de nacht open met verscheurende tanden... scherpe tanden... niet de tanden van een paard maar de tanden van de grote, springende kat die door Karana was gedood. Dromen van vallende sterren en ogen van onzichtbare wezens die naar hem keken vanuit een bloedende hemel... rode dromen... dromen over bloed... over Navahk... die naar hem toekwam. Hij huiverde, blij dat hij uit die nachtmerries was ontwaakt. Hij lag heel stil, zich afvragend of ze door angst of door een vooruitziende blik waren ingegeven. Hij wist het niet. Of misschien wilde hij het ook niet weten. In elk geval was hij nu wakker. Hij verdrong de dromen terwijl hij luisterde naar het geluid van de kudde in de verte en besefte dat hij pas de vorige avond het wild had opgeroepen en dat het nu al was gekomen. Het was echt gekomen. Het besef deed de rillingen over zijn armen lopen.

Toeval, zei hij bij zichzelf, redenerend dat het kamp van de Grote Bijeenkomst op de trekroute van veel wild lag. Toch zei zijn instinct hem dat het meer dan toeval was.

Hij sloot zijn ogen. Hij zag de kudde. Bizons - geen kariboes of mammoets of wapiti's - maar een golvende rivier van bizons, die er dagen over zou doen om langs te trekken. En terwijl de kudde langs trok zouden de mensen uit het kamp telkens weer op jacht gaan. Wanneer de tijd van de lange duisternis hen overviel, zouden ze voldoende vlees en merg, huiden en hoorn, talg en pezen hebben om het tot het voorjaar uit te houden. Ze zouden niet het vlees van mammoets hoeven te zoeken.

Hij moest het zeker weten. Hij moest met zijn eigen ogen zien of de werkelijkheid overeenkwam met wat hij in zijn visioen had gezien. Hij stond op van zijn slaapvachten, blij dat hij naast Aar had geslapen, buiten de kuilhut van Torka, zoals hij wel vaker deed in zomernachten.

Geheel gekleed en met zijn laarzen nog steeds aan, maande hij de honden tot stilte. Samen met Aar, die rustig naast hem liep, zocht hij zachtjes zijn weg door het kamp naar de opening in de muur van beenderen.

Boven hem was het ochtendgloren lang niet zo helder als het de nacht daarvoor was geweest. De nacht was vol sterren, maar de eerste bleke gloed van de dageraad maakte de duisternis boven de horizon al ijler en vager zodat de verre bergen er diepzwart tegen afstaken. Een vage stofsluier hing in de lucht boven die bergen en omdat de wind uit het westen kwam, rook het sterk naar kuddedieren. Maar wat voor dieren waren het? Was zijn visioen juist geweest? 'Bizons.'

De bevestiging kwam niet van hem. Sondahr stapte uit de schaduw rechts van hem. De overweldigende stank van de wind had haar schone, zachte, rokerige geur gemaskeerd. Ze was iets langer dan hij. Zelfs in het donker was haar schoonheid verbijsterend. Karana schrok toen hij haar zag. Aar liet even een 'woef' horen en daarna een zacht gegrom dat op de een of andere manier eerder bedeesd dan dreigend klonk.

De tovenares bleef gewoon staan, net alsof de hond er niet was. 'Het kamp zal weldra ontwaken. Ik dacht dat je veel eerder zou komen.' Haar woorden verwarden hem. Ze werden op enigszins verwijtende toon gesproken, alsof hij haar had teleurgesteld. 'Hoe wist je dat ik zou komen?'

'Ik wist het. Net als jij de naam weet van datgene wat door de nacht loopt.'

'Ik heb de naam niet genoemd. Jij noemde hem.'

'Ja. Maar was jij het niet die gisteravond je armen ophief en de krachten der Schepping smeekte je stem te horen terwijl je het wild opriep om te komen sterven op de speren van mannen?'

Hij stond versteld. 'Dat kun je niet hebben gehoord. Ik was te ver weg.'

'Heb je nooit zonder je oren gehoord, Karana? Heb je nooit vanuit je binnenste gehoord, nooit de onuitgesproken dingen begrepen in de harten en dromen van mensen?'

Hij knipperde met zijn ogen. Ze was doorgedrongen tot zijn ziel, tot dat deel van hemzelf dat zelfs Torka niet kon aanvaarden of begrijpen. Zij had het wel begrepen. 'Dat is zo,' gaf hij verbaasd toe. 'Ja, ik wist het vanaf het eerste ogenblik dat ik je zag. Je bent inderdaad zijn zoon. Maar ik heb je gadegeslagen en ik weet nu dat je alles bent wat hij nooit zal kunnen zijn. Jij hebt de gave. Je zult een man van de geest en een man van het vlees zijn.' 'Hij?' 'Je vader.'

Op de een of andere manier wist hij dat ze niet Torka bedoelde. Je vader. Jij bent wat hij nooit zal kunnen zijn. Was dat dan de reden dat de tovenaar hem had gehaat? 'Hij betekent niets voor je, Karana. Het vlees legt geen blijvende verplichtingen op aan de geest. Vergeet het verleden, tenzij het van nut is voor het heden. Weldra, wanneer de dageraad volledig is gerijpt, zul je de bizons zien die door jouw macht zijn opgeroepen als een geschenk van de krachten der Schepping. Maar adem nu de wind in, aangezien je je innerlijke blik nog niet vertrouwt. Laat de wind je ogen zijn. Laat de wind je andere zintuigen dienen.' Haar stem klonk niet luider dan een zucht. 'De kudde komt naderbij. Voel je het? Hoor je het? Ruik je het?'

Ze stond zo dicht bij hem dat haar linkerarm de zijne raakte toen hij zich wat omdraaide en doodstil bleef staan in de duisternis. Ze hield haar hoofd opgeheven. Haar ogen waren gesloten terwijl ze door haar neusgaten, mond en huid de geuren van de wind en de nacht in zich opnam.

Karana keek naar haar. De nacht bestond niet voor hem. De wind waaide niet om hem heen. Hij was zich alleen van haar bewust. Hij rook de heerlijke aardelucht van haar lichaam, van haar zachte huid en haar en van haar kleren: een geur die herinneringen opwekte aan rokerige vuren die werden gestookt met geurige artemisia en gedroogde, fijngewreven bloemen van de toendra. Hij wist eindelijk wat het betekende om volledig in de ban van een vrouw te zijn. Hoewel ze waarschijnlijk twee keer zo oud was als hij, was ze het mooiste wezen dat hij ooit had gezien. En ze stond naast hem, keek in zijn hart, praatte tegen hem en verwachtte een antwoord van hem.

Hij wist niets meer. Hij moest moeite doen om iets te zeggen, met een wat lagere stem, in een poging mannelijk en intelligent en doortastend te lijken. Tot zijn schrik mompelde de stem van een jongen over de geur van gras, herkauwd voedsel en urine. Hij was blij dat de wegebbende duisternis zijn blos verborg en vervloekte zijn onhandigheid. Hij wou dat de toendra hem helemaal opslokte zoals al eerder was gebeurd in de Gang der stormen. Dit keer zou hij niet meer tevoorschijn komen!

Hij dacht dat hij haar een glimlach zag onderdrukken. Hij wist alleen dat ze hem aankeek en haar hand op zijn arm legde. Hij reageerde zo sterk op haar aanraking dat hij het bijna uitschreeuwde. Hij zou als een bang dier zijn weggerend als haar vingers zich niet om zijn arm hadden gesloten terwijl ze enthousiast en vol verwachting tot hem sprak.

'Ja, je hebt gelijk. Gras en herkauwd voedsel, en urine die zo sterk ruikt dat je ogen ervan gaan tranen en er een huid met gemak mee onthaart! Dat is inderdaad bizon. Vertel me nu over de kariboe!' Hij slikte. Hij deed moeite om na te denken. Hij sprak aarzelend, bang dat zijn stem hem weer in verlegenheid zou brengen. Deze keer sprak hij met vaste stem, op normale toon. 'Kariboes ruiken naar mos en korstmos, wat hun favoriete voedsel is.' 'Ja! En in dit jaargetijde fluiten en gillen de wapitistieren als vrouwen in barensnood terwijl mammoets altijd door de geur van sparren worden omgeven en de schaduwen van de bergen zich aan hun rug lijken te hechten als nevelen die geuren naar mist en regen en onder het ijs vergane rots. Maar jij bent een jager. Deze dingen heb je léren zien. Er is een ander soort zien, en Sondahr zegt je dat je zelfs geblinddoekt en met je neusgaten, mond en oren dichtgestopt met mos, zou hebben geweten dat de kudde die ten westen van dit kamp voorbijtrekt, een kudde bizons is en geen kudde wapiti's of kariboes of mammoets. En door dit zintuig - dit Schouwen - ben je ontwaakt uit je dromen en hier in de duisternis komen staan om je ervan te vergewissen dat hetgeen je uit de wereld der geesten hebt opgeroepen inderdaad naar de wereld der mensen is gekomen. 'Ik hoopte dat het wild zou komen.

'Hoop is machteloos. Hoop is niets. Hoop is als een man die bang onder samenpakkende wolken zit en zegt dat hij hoopt dat het niet zal sneeuwen maar dat hij het allemaal wel aankan wanneer het wel gaat sneeuwen! Wil de hoopvolle man nu dat het sneeuwt of niet? Als hij het niet wil, waarom zegt hij dat dan niet duidelijk? Net zoals Karana het wild duidelijk gevraagd heeft om te komen. Met je armen opgeheven en een bevel in je stem bracht je de geesten ertoe om te luisteren toen je de krachten der Schepping opriep om bizons of kariboes te brengen, maar geen mammoets.' 'De mammoet is verboden vlees voor mijn volk.' 'Niet voor het mijne!'

Hij schrok van de plotselinge woede in haar stem. De woede verdween even snel als ze was opgelaaid.

'Je hebt nog veel te leren, Karana, over je gave en de macht van het Schouwen. Je zult een groot Heer der Geesten worden. Deze vrouw zal je alles leren wat ze weet. Dat is wat ik het beste kan, want de geesten hebben mij Meesteres genoemd. Ik heb bij veel stammen gewoond, maar ik ben in dit kamp omdat ik mijn macht verkrijg door het vlees en bloed van de grote mammoets. Terwijl de anderen eten van het vlees van de bizon die je hebt opgeroepen om te sterven, moeten jij en ik daarom vanavond samen de krachten der Schepping oproepen om de geesten van een ander soort wild tevoorschijn te laten komen.' 'Mammoets?'

Hoezeer hij ook door haar werd aangetrokken, hij voelde zich als een argeloos dier dat opeens naar een valkuil wordt gedreven. Maar hij had de laag takken op de kuil op tijd gezien en veranderde snel van koers om te kunnen ontsnappen. 'Jij bent tovenares, Sondahr. Als jij en je volk hongeren naar het vlees van de grote dieren met slagtanden, roep jij ze dan maar op! Jij hebt meer macht dan ik!' Ik ben meesteres, Karana, en genezeres, maar omdat ik een vrouw ben, die geen speer mag gebruiken, heb ik ook niet de macht om iets op te roepen. In mij werken de krachten der Schepping voor het welzijn van allen, maar ze luisteren niet naar mijn bevel. Die gave is voorbehouden aan Heren der Geesten, aan jagers, aan mannen.' 'Dan moet je een andere man zoeken om mammoets op te roepen, Sondahr. Lorak, misschien.'

'Lorak is een man van het vlees, niet van de geest. Weinigen hebben werkelijk de macht om de geesten op te roepen, Karana. Zo weinigen dat ik er in mijn leven slechts een paar heb gekend. Die waren allemaal zwak en vonden het vlees belangrijker dan de geest.' Ze zweeg. 'Je zou een ware Heer der Geesten kunnen zijn... als je je door mij laat onderrichten.'

'Ik zal geen mammoets oproepen om te sterven op de speren van mensen, Sondahr. Zelfs niet voor jou.'

'Bizons!'

Het was Lorak die het riep vanaf de Heuvel der Dromen. Enkele jongere tovenaars kwamen, nu als jager, snel uit het huis der beenderen. Terwijl ze hun bovenkleding nog aantrokken, stormden ze de heuvel af om zich bij diverse stammen aan te sluiten. Na de liederen die ze nog voor de ochtendstond hadden aangeheven verlangden ze naar de opwinding van de jacht en het doden. In het vage licht van de snel voortschrijdende ochtend kropen de mensen uit hun tenten en kwam het kamp tot leven. Mannen pakten hun speren en hele gezinnen stormden door de muur van beenderen naar buiten om naar de trek van de bizons te kijken. De kudde was nog een paar kilometer weg en zou waarschijnlijk niet veel dichterbij komen. Toch was overal het geluid van de voorbijtrekkende dieren te horen en de aarde trilde van hun gewicht. Zover het oog reikte was het niet gewoon een groep beesten maar een enorme, golvende muur van leven die de horizon bedekte. Kinderen werden door hun vader en moeder opgetild om de parade in de verte te kunnen zien. Hun ouders noemden de namen van de beesten en vertelden over jachtpartijen in het verleden. Torka kwam ook, met Zomermaan die opgewonden op zijn schouders zat. Op zijn bevel volgde Lonit hem, gehoorzaam en stil, zoals ze na het voorval met de grote kat steeds was geweest, alsof ze wachtte tot hij haar zou vergeven dat ze zorgeloos met haar leven was omgesprongen. Maar dat zou hij nooit doen. Ze had vast wel begrepen hoeveel ze voor hem betekende toen hij haar die nacht naar zich toe had getrokken en met haar had gevrijd, zonder woorden om de anderen niet te storen. Maar ze maakte een bedroefde en lusteloze indruk. De confrontatie met het dier had haar vast en zeker uitgeput. Ze zou zich wel twee keer bedenken voordat ze nog eens alleen op jacht zou gaan. Hij knikte, tevreden. Als ze die les had geleerd, zou hij tot het einde van zijn dagen de geest van de grote kat danken, telkens wanneer hij de scherpe tanden van het dier om Karana’s nek zag hangen.

Karana. De jongen had niet in zijn slaapvachten gelegen toen Torka hem was gaan wekken. Waar was hij? Terwijl Torka zich door de menigte werkte, zag hij hem door de muur van beenderen het kamp inkomen met Aar naast hem en Sondahr achter hem aan. 'Dat is een interessant stel,' zei hij tegen Lonit, verbaasd en nieuwsgierig.

Ze antwoordde niet, maar Pomm deed dat wel. De dikke vrouw liep achter Torka, samen met andere stamgenoten van Zinkh. Haar teleurgestelde gemompel was voor haarzelf bestemd, maar Torka hoorde elk woord. 'Wat ziet hij in haar? Iedereen weet dat ze veel te brutaal is! Ze heeft hem betoverd, net zoals ze dat doet met alle tovenaars die er eigenlijk voor zouden moeten zorgen dat ze zich als een echte vrouw gedraagt. Het is net iets voor Sondahr om de man van een betere vrouw af te pakken! Karana is van mij! Dat heeft Zinkh gezegd! De jongen heeft misschien nog niet mijn goede eigenschappen ontdekt, maar dat komt nog wel als Sondahr zich afzijdig houdt en haar plaats kent! Bah! Haar toverij deugt niet. Zien de mensen dat nou niet? Torka's nieuwe baby had allang geboren moeten zijn. Deze vrouw heeft Lonit gezegd dat ze de zieke vrouw een andere naam moet geven zodat de kwade geest weggaat, op zoek naar haar naam. Maar luistert er ooit iemand naar Pomm? Nee!'

De mannen die wilden gaan jagen kwamen bij de muur van beenderen bijeen om hun strategie te bepalen. Iedereen wilde dat Torka met zijn magische speerwerper de leiding nam en dat zijn. honden het wild zouden opsporen, net zoals ze dat hadden gedaan bij de succesvolle jacht op de neushoorn.

Ze zouden met elkaar jagen, maar tot verbazing van Torka wilde minder dan een derde van de jagers op iets anders dan mammoets jagen en Lorak steunde hen enthousiast in hun terughoudendheid. 'De meeste mannen in dit kamp zijn mammoetjagers,' legde hij uit, met een neerbuigendheid die moest aangeven dat iedere man die ander wild ving zich verlaagde.

'Jullie aarzelden niet om op de neushoorn te jagen,' zei Karana die zijn speren had gehaald en zich bij de jagers had gevoegd. De alleroudste hief verdedigend zijn hoofd op. 'Neushoorn is neushoorn! Net als de mammoet heeft hij een grote geest en veel kracht!' Hij zweeg en liet zijn woorden op hen inwerken. Daarna maakte hij een breed gebaar met een kalme vriendelijkheid die werd gelogenstraft door zijn boze blik. 'Deze man wil een ander niet weerhouden om te jagen wanneer er wild rondloopt en wacht om te worden gevangen. Torka heeft gezegd dat de mammoet zijn totem is. Hij kan niet op mammoet jagen of het vlees van de mammoet eten. Ga dus maar, jullie allemaal, die kariboemensen en bizonmensen zijn en eters van alles wat loopt. Jullie zijn niet naar dit kamp gekomen om op mammoets te jagen. Jullie zijn hier gekomen in tijden waarin er weinig te jagen was, om beschutting te zoeken voor de komende winter. Ga dus maar, jullie die Torka volgen, jullie die magische speren en honden nodig hebben om je te helpen de prooi te doden. Val de bizon aan! Dood de bizon! Het is mannenvlees... min of meer. Maar het is geen mammoet!'

Opnieuw speet het Torka dat hij zoveel moeite had gedaan om de oude man in ere te herstellen. Loraks redenering was gevaarlijk, maar er waren er maar al te veel bij wie hij geen kwaad kon doen. 'Deze man wil niet onbeleefd zijn, maar wat gebeurt er als de mammoets niet komen?'

De vraag trok de volledige aandacht van de oude man en de mammoetjagers. 'De mammoets zijn altijd gekomen! Dan zullen Lorak en de mammoetjagers vlees vergaren. Tot dat ogenblik zullen we vasten. Ons offer zal de geesten van de grote dieren met slagtanden naar ons toeroepen.'

Sommige mannen keken Torka kwaad aan. Anderen lachten. Een paar jongens stootten elkaar aan en schudden hun hoofd. Karana keek beledigd toen Loraks frons veranderde in een minachtende blik. 'Sinds mensenheugenis zijn mannen naar dit kamp gekomen om op mammoets te jagen en zich in de lange, donkere winter te goed te doen aan mammoetvlees. Vanaf het moment dat ik als baby de levensmelk uit mijn moeders borst zoog, heb ik de smaak van mammoet gekend. Haar melk smaakte er heel erg naar en we aten alleen maar mammoetvlees wanneer we overwinterden in dit kamp waar de mammoets altijd naartoe zijn gekomen. Altijd. Torka had moeite om zich een voorstelling te maken bij dat woord. De bergen, de hemel, de kilometershoge ijslobben die vanuit de passen op de brede, glooiende huid van de toendra stulpten: die waren er altijd. Maar toch had hij de bergen zien vallen, de gletsjers zien instorten en de hemel vuur zien regenen. Met een gevoel van onrust gleed zijn blik langs de duizenden beenderen en slagtanden die de lange, ronde windkering om het kamp vormden. Was het mogelijk dat er zoveel mammoets hadden bestaan? Zelfs de meeste kuilhutten en het raadhuis van dit kamp waren van mammoetbeenderen gemaakt. Hadden deze mammoetjagers misschien alle mammoets op aarde gedood behalve de Levenschenker en de mammoets die door de Gang der stormen trokken? Zouden de grote beesten die altijd deel hadden uitgemaakt van de jaarlijkse trek, misschien nooit meer hun schaduw op de aarde laten vallen vanwege de verspillende jachtpraktijken van generaties mammoetjagers? Kon de voortdurende jacht door één soort een andere soort vernietigen? Dat was een vreselijke veronderstelling. Torka was geschokt bij het idee dat er misschien een tijd zou komen waarin jagers gedwongen zouden zijn om planteneters te worden, omdat ze alle dieren behalve henzelf door de jacht hadden uitgeroeid.

Nee! Dat was onmogelijk! Hij hoefde maar naar de enorme, zwarte rivier van bizons te kijken om te weten dat alle stammen op aarde niet genoeg jagers hadden om de grote kudden grazers uit te dunnen. Er waren maar weinig mensen. Er waren veel grazers. Die zouden de mens tot voedsel dienen... altijd!

Maar de mammoets waren laat dit jaar. En in plaats van de mammoets waren de bizons gekomen. Het leek Torka een belediging voor de levensgeesten om toe te kijken hoe de bizons wegliepen terwijl mannen die konden jagen niets deden. Hij voelde dat hij iets moest zeggen.

Bij het volk van Torka zegt men dat de geesten van de jachtdieren moeten worden geëerd wanneer ze komen om te sterven op de speten van de mannen. Er moet op hen worden gejaagd, tenzij het kamp van de mannen al vol vlees is en verder doden van wild verspilling zou zijn. Voor de jagers van mijn volk is de kariboe wat de mammoet is voor de mensen van dit kamp. Ons leven is gebaseerd op het vlees, de huiden, de pezen en de geweien van de kariboes. De kariboes, waarvan mijn volk altijd afhankelijk is geweest, kwamen opeens niet meer terug langs de trekroute die ze altijd hadden gevolgd, omdat de stormen van de lange duisternis die winter weigerden op te houden en de sneeuw de passen blokkeerde. Meer dan de helft van Torka's volk verhongerde in die winter. En dus zegt Torka nu tegen Lorak dat hij en zijn mammoetjagers zich moeten houden aan de gewoonten van hun volk. Maar aangezien de mammoets niet zijn teruggekeerd, wil Torka graag alle jagers aanvoeren die samen met hem op bizons willen jagen. De dagen van licht zullen weldra ten einde zijn en de tijd van de lange duisternis zal daarna aanbreken. In dit kamp zijn veel mannen, veel vrouwen en veel kinderen. Maar waar is het vlees dat hen zal voeden als de mammoets niet komen? Daar, in het westen, is vlees. Het is dan misschien geen mammoet, maar in deze tijden waarin de bergen bewegen, waarin de wintersneeuw de passen verspert en in het voorjaar niet meer smelt, en waarin het wild nieuwe routes moet vinden om naar de gebieden te trekken waar het kalft en overwintert, herinnert Torka zich dat de vader van zijn vader zei dat in nieuwe tijden mensen zich nieuwe gewoonten eigen moeten maken... of anders sterven.'

Ze gingen in draf op de kudde af, tegen de wind in rennend zodat de beesten geen lucht van hen zouden krijgen. Ze zagen nu de dieren zelf en niet meer alleen een zwarte, lawaaierige massa. Hun harige, dikke bulten zaten een meter of twee boven hun hoeven en ze hadden enorme hoorns: horizontale gevaarten die aan weerszijden van hun schedel uitstaken en in dodelijke, naar voren gekrulde punten eindigden.

Het gras verhulde de bewegingen van de jagers. Het land werkte mee aan hun plan voor de jacht. Torka begreep al snel waarom de Grote Bijeenkomst elk jaar juist in dit gebied werd gehouden. Niet alleen was dit de voornaamste route waarlangs de mammoets en ander groot wild voor de winter naar het oosten trokken, maar ten noorden en ten zuiden van het nabij gelegen meer liepen ook lange, diepe, natuurlijke geulen waar ervaren jagers de verschrikte dieren in konden drijven. En ervaren waren ze.

De kudde was aan het grazen en was opgebroken in groepen van honderden tot duizenden dieren die argeloos wat heen en weer liepen. Karana en Aar hadden de leiding over de honden die ineendoken en trilden van ingehouden opwinding toen de jagers langzamer gingen lopen. In groepjes van vijftien tot twintig mannen en jongens gingen ze langzaam op een groep van een paar honderd dieren af. Het gras bood voldoende dekking. Toen Torka riep, begonnen ze keihard te rennen. Ze omsingelden de verschrikte dieren en lieten slechts één ontsnappingsweg open, terwijl ze een regen van speren op hen neer lieten dalen.

In paniek vormden de bizons een groep om zich te verdedigen en stormden de enige mogelijke richting op: naar het meer, regelrecht de geulen in. Een paar van de jongere, lichtere en meer wendbare dieren slaagden erin om eroverheen te springen en zich zo in veiligheid te brengen. Andere tuimelden in de diepe nauwe sleuven waaruit ze zich niet konden bevrijden. Andere dieren vielen weer boven op hen en verpletterden en verstikten hen, terwijl weer anderen over het ravijn heen stormden over de brug die de stervende bizons nu vormden.

De kudde verdween met donderend geraas langs de rand van de wereld, terwijl Torka, Karana en de anderen de levensgeesten van de dode dieren loofden. Ze doodden de dieren die nog leefden door hun speren diep in het trillende, schreeuwende vlees te steken. De honden blaften en sprongen in het rond, happend naar elk ongelukkig dier dat ook maar de indruk wekte dat het zich uit de put kon hijsen.

Nu de opwinding en het plezier van de jacht voorbij was, begon het werk. Er waren vier of vijf mannen voor nodig om één bizon van duizend kilo uit het ravijn te halen. Toen dat was gelukt, hield één man de kop bij de hoorns, terwijl een andere de keel van het dier met een stenen vilmes opensneed, met zijn hand onder de kaak de tong doorsneed, die los trok en hem in stukken sneed. Ze gingen allemaal op hun hurken zitten om zich te goed te doen aan dat allerlekkerste en meest malse vlees.

Ze aten in stilte, terwijl ze vergenoegd naar elkaar knikten en glimlachten. Toen ze allemaal voldaan waren, gaven ze de honden ook wat van de lekkere tong. Daarna stonden ze op en keerden het karkas van de tongloze bizon om, waarbij vier mannen het zo vasthielden dat eentje de bult open kon snijden. Degene met het mes sneed stukken bloederig vet vlees af en weer aten ze en glimlachten ze, blij dat ze mannen waren die niet slechts één diersoort wilden eten. Het was een goede dag geweest om te jagen. Dertien bizons lagen langs de rand van het ravijn, klaar om te worden verwerkt. Er lagen er nog meer dan honderd in de diepte.

'Zelfs als de mammoets niet komen, zal er genoeg vlees zijn om iedereen in het kamp de hele winter te eten te geven,' zei Torka. 'De mammoets zullen wel komen,' verzekerde een van Zinkhs mannen hem. 'Het is waar dat ze altijd zijn gekomen. Misschien morgen, ja?'

Torka knikte. 'Misschien. Maar intussen zal deze man bizon eten en blij zijn met het leven dat de geesten hem vandaag hebben gegeven.'