Wortels
Wilgjes vertrek uit Zuiver Zilver verliep zonder incidenten. Gedekt door het duister sloop ze onzichtbaar en onhoorbaar het kasteel uit. De dienstdoende wachters vingen misschien vagelijk een glimp van haar op, maar ze had genoeg van de oude magie in zich om als een schaduw in het licht te kunnen verdwijnen. Wilgje nam een achtertrap, liep door de lege gangen van het kasteel, passeerde de donkere muren van enkele binnenplaatsen en verliet het kasteel via de middelste valpoort, die in vredestijd altijd open bleef om late reizigers en smekelingen een gastvrij onthaal te bieden. Ze zag af van de meerschuimer en koos voor de brug naar het vasteland die Ben had laten bouwen toen de monarchie was hersteld en er weer reizigers kwamen naar de machtszetel van het land. Ze wachtte tot de helderste manen schuilgingen achter wolken en de wachters zich hadden afgewend, pratend over zaken die geen enkel verband hielden met hun taak. In een oogwenk was ze verdwenen.
Ben maakte ze niet wakker toen ze uit bed kwam. Ze bleef enige tijd in het donker naar hem kijken terwijl hij sliep, en bedacht hoeveel ze van hem hield. Ze wilde geen bittere woorden meer tussen hen. Het was beter dat ze nu ging. Hij hield van haar, maar hij kwam voort uit een wereld die niet in feeënwezens kon geloven, en zelf moest hij dat ook nog leren. Daarom had ze hem niet alles verteld. Dat kon ze niet.
De rest van die nacht en de hele volgende dag liep ze voort over de weinig gebruikte paden, zonder haast en ervoor zorgend dat ze niet werd gezien. Ze passeerde boeren op de akkers, die oogsten, ploegden en zaaiden voor de tweede oogst. Ze zag marskramers en kooplui komen en gaan tussen de dorpen in het zuidoosten. Er waren reizigers uit het merengebied, en rondzwervende vallenzetters en jagers van de westelijke heuvels. Er waren gezinnen in wagens met hoog opgetast en vastgesjord huisraad, op weg naar nieuwe woonplaatsen. Overal heerste bedrijvigheid, want in het warme jaargetijde moest men de plannen uitvoeren die tijdens de winter waren gemaakt. Ze moest erom glimlachen. Ze volgde de glooiing van de beboste heuvels, als een bewegend elementje in een grote zee van groen die naar de horizon golfde door de wind, die midden in de zomer uit het westen waaide. Ze at en dronk van de Blauwe Bonnies, de overvloedigste bron van voedsel in Landover, en ze zong zachtjes wanneer alleen vogels en andere dieren haar konden horen.
Ze dacht ook na. Ze ging na of ze verstandig had gehandeld, gezien de beroering en bezorgdheid die dit bij Ben teweegbracht. Maar wat haar dreef was een oernoodzaak waar niet aan te tornen viel. Ze moest dit kind krijgen op de manier die de natuur voorschreef, en het patroon van de geboorte was generaties geleden vastgelegd, in een tijd dat mensen nog niet eens bestonden. De voortplanting van feeënwezens was veel ingewikkelder dan van mensen, in alle gevallen eigen aan de lichamelijke kenmerken van de betrokken wezens, en voor ieder verschillend op grond van de genen bij de verwekking. Ze had dit eerder met Ben kunnen bespreken, toen hun kind nog geen realiteit was en hij nog tijd had eraan te wennen. Maar dat had ze nagelaten, en ze kende hem goed genoeg om in te zien dat zijn reactie op wat ze hem zou vertellen misschien meer kwaad dan goed deed. Hoewel koning van Landover bleef hij toch in veel opzichten een man uit een andere wereld, die voortdurend moeite bleef houden met het aanvaarden van wat hem vreemd en buitenissig voorkwam. Het was vooral moeilijk als het om haar ging, omdat hij van haar hield, en zich zo graag prettig wilde voelen bij hoe ze was. Ze wist dat en deed wat ze kon om de overgangsfase waarin hij nog steeds verkeerde gemakkelijker te maken.
Uiteindelijk had de droom van de Aardmoeder haar besluit bepaald. Het was niet zozeer een visioen alswel een soort gevoel. Feeachtigen spraken met elkaar op die wijze. Ze kwamen dikwijls in de slaap om raad te geven of te waarschuwen. Ze spraken van ver weg en reisden op de rug van snelle winden om de luisteraar te bereiken, als een fluistering in de stilte, of een schijnsel in het donker. Wilgje sprak op die wijze soms met haar moeder, want die was een bosnimf, zo ontembaar dat niets haar kon benaderen als ze het niet wilde. Zelfs voor de voormalige feeën was ze ongrijpbaar. Wilgje had zich voor Ben van haar vroegere leven losgemaakt, maar zo nu en dan kwam het weer boven, zoals bij de ontmoeting met de Aardmoeder.
De Aardmoeder was een natuurwezen, het machtigste wezen in Landover, en van grote magie. Ze was zo oud als het land zelf en belichaamde zijn geest. Sommigen geloofden dat ze het land had geschapen, maar Wilgje vond haar te alledaags van opvattingen en haar werk te vuil voor zoiets groots. Toch was ze een wezen om naar te luisteren. Ben en Wilgje waren allebei naar haar toegegaan tijdens hun zoektocht naar de zwarte eenhoorn, en ze zei hen toen dat ze belangrijk voor haar waren en samen een bijzonder kind zouden krijgen. Verdere uitleg kregen ze niet, en na een tijdje stonden ze er niet verder bij stil. Wilgje had al die tijd niets meer van de Aardmoeder vernomen.
Maar nu was ze onverwacht, plotseling, via dromen ontboden. De Aardmoeder was twee keer tot haar gekomen om haar terug te roepen naar het merengebied, naar Elderew, naar het land van de feeachtigen waar natuurwezens het meest opdoken. De oproep was dringend en onverbiddelijk, zodat Wilgje besloot Ben alleen te laten zonder volledige verklaring. Meer dan de woorden zelf bracht de toon van de Aardmoeder de sylfide ertoe zonder dralen in actie te komen.
Ze sliep die nacht op de oever van het Irrylynmeer, dichtbij de inham waar ze Ben voor het eerst ontmoette en door haar feeënaard wist ze dat ze voor elkaar waren bestemd. Ze at ondanks geringe eetlust, want het kind had haar kracht nodig. Toen trok ze haar kleren uit en stapte in het water van het meer. Het was zo warm dat ze er loom van werd. Ze dreef in de nachtelijke stilte, met boven haar de heldere hemel vol licht van gekleurde manen en zilveren sterren, en ze gaf zich over aan herinneringen aan Ben. Ze voelde nog de vlaag opwinding die zijn verschijning bij haar wekte. Ze voelde nog de zekerheid van haar liefde. Ze waren voor elkaar bestemd, tot de dood hen scheidde. Ze had iets gezien van hun toekomst, want feeënwezens kennen die zegen (of vloek), en wist toen dat hun levens onomkeerbaar zouden veranderen.
Dat was ook gebleken. Ben gaf zijn vroegere leven op en wilde in Landover blijven. Zijn liefde voor haar gaf daarbij de doorslag. Hij bleef aan als koning, werd een krachtige leider met visie, en hoewel het koningschap hem soms zwaar viel nam hij trouw zijn plichten waar. Bijna iedereen vond hem rechtvaardig en krachtdadig. Slechts weinigen koesterden nog twijfels, en dan betrof het meestal mogelijke rivalen voor de macht over de magie van het koninkrijk. Haar vader, leider van het feeënvolk en zelf beschikkend over aanzienlijke toverkracht was er een van. De Riviermeester zag liever een koninkrijk waarin alleen hij over de magie heerste, maar hij was niet dom en erkende de voordelen van Ben Holiday als koning – een evenwicht brengende machtsfactor, een weldoordachte belangenafweging, en slagvaardig leiderschap – en hoewel hij Ben, als iemand uit een andere wereld weleens wantrouwde, respecteerde hij hem altijd als mens.
Wilgje leidde als dochter van de Riviermeester een onrustig leven in het merengebied. Voortgekomen uit een samenzijn dat maar één nacht duurde herinnerde ze de waterfaun voortdurend aan de vrouw van wie hij hield en die hij niet had kunnen vasthouden. Wilgje was na haar geboorte door haar moeder achtergelaten opdat haar vader haar grootbracht, want haar moeder was te wild om zich aan iemand te binden, zelfs niet aan een kind. Haar vader deed wat nodig was en meer niet; hij had veel kinderen en gaf om de meeste andere meer dan om haar. De komst van Ben opende voor haar de deur naar een leven waarvan ze allang wist dat het haar wachtte, en ze aarzelde geen moment. Hij betwijfelde aanvankelijk dat ze voor elkaar bestemd waren, of zelfs dat hij van haar hield, maar Wilgje had geen enkele twijfel – voor haar was hun verbintenis een onwrikbaar feit. Wat op het moment van haar geboorte werd vastgelegd was werkelijkheid geworden, en nu zou er een kind komen.
Ze rees op uit het water van het meer en stond op de oever, terwijl het water van haar gladde groene huid droop, die opdroogde in de afkoelende avondlucht. Ze was tegenover Ben niet helemaal eerlijk geweest. Ze zou haar moeder voor haar laten dansen, maar er daarna vlug vandoor gaan. Haar vader zou ze helemaal niet zien. Van hem verwachtte ze geen hulp bij de geboorte van haar kind. Ze had het misschien graag anders gezien, maar wist dat ze haar weinig konden bieden. Ze was naar het merengebied teruggegaan om de Aardmoeder te ontmoeten. Alleen de Aardmoeder kon haar wijzer maken, dat voelde ze – want dat fluisterde de droom die haar opriep. Daar zou ze dus heengaan om te luisteren, en daarna had ze haar kind voor zich alleen.
Ze sliep die nacht diep en lang, niet gestoord door dromen, en toen ze wakker werd keek ze tegen de slijkploeter aan.
‘Hallo, kleintje,’ groette ze, terwijl ze overeind kwam.
De slijkploeter keek haar met grote, trouwhartige ogen aan. Hij was kort en breed met een enigszins beverachtige snuit, hij had grote flaporen en de staart van een hagedis. Zijn poten met zwemvliezen stonden wijd uiteen en zijn lichaam vertoonde alle tinten bruin, alsof hij met vuil was ingesmeerd. Slijkploeters waren zeldzaam in Landover, als een soort feeënwezens, en volgens zeggen hadden ze een eigen soort magie, maar daar had Wilgje nooit iets van gezien. Ze herkende dit exemplaar uit haar jeugd. Hij heette Stopfluit, en diende de Aardmoeder.
‘Brave Stopfluit,’ sprak ze binnensmonds, en de slijkploeter kwispelde met zijn staart.
Ze wilde hem aaien, maar de Aardmoeder had haar lang geleden gewaarschuwd een slijkploeter nooit aan te raken. Dat werd verder niet toegelicht, maar Wilgje had geleerd de Aardmoeder te vertrouwen. Ze kende het natuurwezen sinds ze als klein meisje opgroeide in het merengebied. De Aardmoeder kwam voor het eerst bij haar toen ze nog heel klein was. Wilgje was toen aan het spelen en vond de verschijning eerder boeiend dan beangstigend. De Aardmoeder was tot haar gekomen, werd haar verteld, omdat ze bijzonder was. De Aardmoeder zou haar dingen leren die niemand anders wist, en ze zouden altijd vriendinnen zijn. Wilgje nam dit aan zoals een kind doet, een beetje verbaasd, maar niet ongelovig, want voor een kind is alles mogelijk. Ze vond de Aardmoeder vreemd en wonderlijk, meer een soort geest dan een voormalige fee, maar hun vriendschap leek normaal en prettig. Ze was een van de vele kinderen in het huis van de Riviermeester, kreeg weinig aandacht, en er werd weinig van haar verwacht. Wilgje was eenzaam, en de Aardmoeder vulde de leegte die er was doordat haar eigen moeder er niet was. Terwijl ze opgroeide gaf de Aardmoeder haar raad en liet zich minder vaak zien naarmate Wilgje zekerder werd van zichzelf en haar tijd vulde met andere zaken. Na de komst van Ben had ze niets meer van haar vernomen, afgezien van de ontmoeting bij de zoektocht naar de zwarte eenhoorn.
Maar nu was ze opgeroepen, en Stopfluit moest haar geleiden naar de plaats waar de Aardmoeder wachtte.
Ze waste zich, at iets, en ging weer op weg, achter de slijkploeter aan. Het was zonnig en warm, en het merengebied rook naar gras en veldbloemen. Meren en rivieren fonkelden als edelstenen door het geboomte heen, en kraanvogels en reigers doken als witte flitsen over het oppervlak. Ze liepen de hele ochtend en tegen het middaguur naderden ze Elderew. Stopfluit sloeg af naar het oosten, weg van de stad van de Riviermeester en zijn volk, en ging een woud in van oude, knoestige bomen. Ranken en mossen waren aan boombast gehecht, in felgroene stroken en vlakken. Insecten vlogen rond, bontgekleurde vogels dartelden door de boomkruinen en kleine, harige dieren doken plotseling op om meteen weer te verdwijnen. Stofwolken dwarrelden op in stralen zonlicht, traag en zonder richting.
Toen ze het onderkomen van de Aardmoeder naderden vroeg Wilgje zich weer eens af wat deze voor belang in haar stelde. Als kind was ze blij met het gezelschap en de aandacht, maar had er nooit om gevraagd. Toen ze groter werd nam ze van de Aardmoeder aan dat het lot haar een belangrijke rol toebedeelde, en daar liet ze het bij. Natuurwezens waren veelal in staat de toekomst te voorzien, zodat Wilgje nooit betwijfelde dat de Aardmoeder kon zien wat zou komen, dingen die voor haar verborgen bleven. Toch gaf het een ongemakkelijk gevoel dat iemand anders wist wat voor je was voorbeschikt, en dat je daar nu iets van te horen kreeg. Ze had er meer dan eens over gedacht naar haar toekomst te vragen, maar had daar nooit toe kunnen komen. Misschien kwam dat door haar ontzag voor de geschiedenis van de Aardmoeder, als hoedster van het land. Misschien wilde ze eigenlijk ook haar toekomst niet weten.
Maar nu haar kind ter wereld zou komen vond ze dat ze het moest weten, en ze wilde niet meer dat haar achting voor de Aardmoeder haar daarvan weerhield.
Stopfluit voerde haar door het dichter wordende woud, van open plekken naar het diepste donker en ten slotte naar de volmaakte stilte, waar geen teken van leven klonk. De slijkploeter bleef staan voor een weidse open plek met poelen die van alle kanten volstroomden. Het was een stille, zwarte, spiegelende vlakte die het omringende gebladerte weerkaatste.
De slijkploeter keek opmerkzaam om en verdween tussen de bomen. Wilgje wachtte af.
Even later bewoog de poel en de Aardmoeder rees op uit het water. Haar gestalte nam vorm aan vanuit de drab en daar stond ze, als een standbeeld.
‘Welkom Wilgje,’ groette ze. ‘Gaat het goed met je, kind?’
‘Heel goed, Aardmoeder,’ antwoordde Wilgje. ‘En met u?’
‘Als altijd. Het land is in rust en gezond sinds de komst van Ben Holiday. Dat maakt het voor mij veel eenvoudiger.’ Ze gebaarde iets met haar hand, en het licht flikkerde vaag in de damp. ‘Gaat het goed tussen jou en hem, en blijft de liefde?’
‘Natuurlijk Aardmoeder.’
‘Het doet me veel genoegen je dat te horen zeggen. Nu krijgen jullie een kind, en daarom heb ik je laten komen. Er zijn dingen die je moet weten, en die wil ik je niet vertellen in dromen. Ben je alleen? Zonder de koning?’
‘Dat leek me beter.’ Wilgjes blik dwaalde even weg. ‘Hij heeft moeite met wat hij vreemd vindt.’
‘Heb je hem verteld van het kind? Van de levenscycli, de groeiperioden en de aard van feeënwezens?’
Wilgje zuchtte. ‘Dat wilde maar niet lukken. Ik wilde het vertellen, maar toen uw droom kwam leek het me beter ermee te wachten.’
De Aardmoeder knikte. ‘Misschien had je gelijk.’ Haar gezicht was jong en levendig, wat verbazing wekte, gezien het feit dat ze al bestond sinds de schepping van het land. ‘Je vertelt het hem wel als jij de tijd rijp acht. Voorlopig moet je je tot de bevalling bepalen. Je weet dat die aanstaande is?’
‘Ik kan het voelen, Aardmoeder. Het kind beweegt zich al in me en wil de wereld in. Het kan niet lang meer duren.’ Ze aarzelde. ‘Met mensen gaat dat anders. Ben verwacht dat het kind maandenlang in me groeit zoals bij de vrouwen van zijn wereld. Dat heeft hij niet gezegd, maar ik zie het aan hem. Hij denkt dat het kind zoals hij zal zijn, omdat het van hem is. Maar zo gaat het niet. Ik voel het al, en ik weet niet hoe ik het hem moet vertellen.’ Het verbaasde haar dat ze bijna in tranen was. ‘Wat moet ik als hij dit kind niet aanneemt? Als hij het een gedrocht vindt?’
De Aardmoeder glimlachte vol warmte. ‘Nee Wilgje, dat zal niet gebeuren. Dit kind is van jullie beiden en werd verwekt vanuit jullie wederzijdse liefde. Zijn band met jou, en nu met het kind is onverbreekbaar. Hij zal het kind geen gedrocht vinden. Dat zal het ook niet zijn. Het wordt prachtig.’
Wilgjes ogen lichtten op. ‘Is dat beloofd, Aardmoeder? Kunt u in mijn toekomst kijken?’
De Aardmoeder ging met haar handen langs Wilgjes gezicht, en de vraag was vergeten. ‘We gaan het nu hebben over wat je moet doen om klaar te zijn voor de bevalling, Wilgje. Het zal niet helemaal gaan zoals je verwacht. Je kind wordt niet geboren terwijl jij je menselijke gedaante hebt. Het wordt geboren tijdens je metamorfose, in een geestelijke gedaante.’
‘Zoals mijn naam aangeeft,’ zei Wilgje. ‘Dit voelde ik al aan. Dat maakte het ook zo moeilijk om aan Ben te vertellen. Ik betwijfelde of hij zoiets kon bevatten.’
‘Zit toch niet zo in over Ben Holiday, kind. Je moet je nu bezighouden met de omstandigheden van de geboorte. Luister goed. Als je wortelschiet om je kind het leven te geven, dan moet dat in een mengsel van aarde uit drie werelden. Die aarde moet van Landover, de aarde, en de feeënnevels komen. Die aarde weerspiegelt het erfgoed van het kind, het mengsel van bloed. Dit kind is een voortbrengsel van drie werelden, geboren uit de vereniging van een mens en een fee. Dat gebeurt niet vaak. Het is een zeldzame, bijzondere gebeurtenis.’
De Aardmoeder zweeg en hief haar hand met een vreemd, dringend gebaar. ‘De aarde moet door jou worden uitgekozen, Wilgje en door niemand anders. Jij moet haar verzamelen, mengen en er wortel in schieten als je moet bevallen. De grond moet komen van bijzondere plaatsen in ieder van de werelden, want ze moeten het karakter van die wereld uitdragen, met een combinatie van het beste en slechtste van de wezens die er wonen. Jouw kind heeft iets in zich van alle drie die werelden, zie je – iets van Landover, van de aarde en van de feeënnevels. Wil het kind sterk en gezond worden, wil het wijsheid en inzicht vergaren, wil het zijn keuze kunnen maken uit de zaden van goed en kwaad die alle levende wezens in zich hebben, dan moet er evenwicht zijn in de mogelijkheden die eruit voortvloeien. De verschillende soorten aarde bieden dat evenwicht. Ze bieden magie die steunt en beveiligt.’
‘Feeënmagie, Aardmoeder?’ vroeg Wilgje vol twijfel.
‘Zeker, maar ook andere. Het erfgoed van dit kind is oud en veelomvattend, Wilgje. Zijn afstamming gaat terug tot de tijd dat het volk van het merengebied deel uitmaakte van de feeënwereld. Jij hebt bloed van beide in je, dus je kind ook.’
Wilgjes gezicht stond strak en angstig. ‘Moet ik deze werelden binnen om iets van de bodem te bemachtigen, Aardmoeder? Dat kan ik niet. Ik kan de feeënnevels niet in, of vanuit Landover naar Bens wereld, als hij me niet brengt. Daar is zijn koningsmedaillon voor nodig. Dan moet ik dus toch met hem gaan.’
‘Nee Wilgje, hij kan niet met je mee op deze reis. Je eigen woorden – weet je nog?’ Het gezicht van het natuurwezen stond tegelijk vriendelijk, droevig, streng en beslist, wat zo’n vreemde mengeling van emoties was dat Wilgje enigszins terugdeinsde. ‘Luister nu. Neem alles in je op. Dit zal moeilijk zijn, maar je krijgt er hulp bij. Hier werken factoren die zelfs ik nog niet begrijp. Maar een ding is zeker. Jouw kind moet de voedingsbodems krijgen die ik je beschreef. Je moet ze verzamelen, mengen en er wortel in schieten. Jij alleen. Laat je angst je niet afschrikken. Je moet dapper zijn en erin geloven. Het leven van je kind hangt ervan af.’
Wilgje zag asgrauw en werd koud bij deze ontzaglijke opgave. Ben kon haar niet helpen. Wie dan wel?
‘Je begint bij de oude pijnbomen, waar je heengaat om je moeder te zien dansen,’ fluisterde de Aardmoeder in de stilte van het moeras.
Haar stem was een rimpeling over het modderige water waarop ze stond. ‘Ik zorg dat je er veilig komt. De eerste grond moet komen van het merengebied, waar het beste en slechtste van Landover in iedere korrel aanwezig is. Neem van de open plek waar je moeder danst een zakje aarde mee. Als je klaar bent zal er iemand bij je komen om je naar de wereld van Ben te voeren.’
‘Wie zal dat zijn, Aardmoeder?’ vroeg Wilgje zacht.
‘Dat is mij nog niet getoond,’ luidde het antwoord. ‘Mij is alleen dit getoond. Je gids komt van het feeënvolk, dat ook wil dat je kind veilig ter wereld komt. Ik heb ze bezocht in mijn dromen en dat gezien. Dit kind, deze eerstgeborene uit een mens en een fee, het koningspaar van Landover, is ook voor hen bijzonder, en ze zullen alles doen om het te beschermen. Daarom sturen ze iemand van hen als gids, wiens magie je een veilige doortocht garandeert naar Bens wereld, en vervolgens naar de hunne. Je gids weet waar je moet zijn om de aarde te vinden die je nodig hebt.
Maar, kind wees op je hoede,’ voegde ze er vlug aan toe, met een stem die weer onheilspellend klonk. ‘De feeën koesteren geheimen bij alles wat ze doen; bij hen is iets nooit wat het lijkt. Ze houden motieven voor de hulp die ze bieden geheim. Neem niet alles voetstoots van ze aan. Denk niet dat je de hele waarheid kent. Wees altijd waakzaam. Ze zullen je de beloofde hulp bieden; zoveel is zeker. Ze zorgen ervoor dat het kind veilig ter wereld komt; ook dat is zeker. Maar al het andere blijft twijfelachtig, dus blijf voorzichtig bij alles wat je doet.’
‘Weet u niet nog meer voor me?’
‘Ik heb je alles verteld.’
‘Deze reis biedt te veel onzekerheid, Aardmoeder,’ fluisterde de sylfide. ‘Ik ben bang.’
De Aardmoeder zuchtte, als een avondbriesje in het geboomte. ‘Zoals ook ik vrees om jou, kind.’
‘Moet ik dan gaan?’
‘Wil je je kind veilig ter wereld brengen, dan moet je gaan.’
Wilgje knikte berustend. ‘Dat wil ik.’ Ze keek het bos in, alsof ze iets dacht te zien van wat voor haar verborgen was. ‘Hoeveel tijd heb ik voor deze tocht?’
‘Ik weet het niet.’
‘Hoelang duurt het voor de baby komt?’
‘Dat weet ik ook niet. Alleen het kind weet het. Het kind bepaalt wanneer het tijd is. Jij moet er klaar voor zijn.’
Wilgje was de wanhoop nabij. ‘Kunt u zien waar het kind geboren zal worden? Kunt u me dat tenminste zeggen?’
‘Zelfs dat niet,’ antwoordde de Aardmoeder triest. ‘Het kind bepaalt ook de plaats van zijn geboorte.’
Wilgje bedwong haar wanhoop. ‘Zelf heb ik dus niets in te brengen. Alle beslissingen komen van anderen.’ Er klonk bitterheid in haar stem. ‘Ik ben de moeder van dit kind. Ik draag het in mijn schoot. Ik schenk het zijn leven, maar ik heb vrijwel niets te zeggen over zijn komst in de wereld.’
De Aardmoeder zei niets. Ze stonden oog in oog op de open plek, terwijl de zon met het vorderen van de dag uit het westen door de bomen scheen en het water van de poel hun beeld weerspiegelde als door slecht geblazen glas. Wilgje vroeg zich opeens af of haar geboorte ook zo ingewikkeld was gegaan, en of dat ertoe bijdroeg dat haar moeder haar aan haar vader overliet, om zich niet nog meer ellende op de hals te halen na alles wat ze had doorgemaakt. Daar was uiteraard niet achter te komen. Haar moeder zou haar de waarheid nooit vertellen. Wilgje moest daarna denken aan de manier waarop ze Ben had verlaten, door weg te sluipen zonder afscheid, en ze zou willen dat ze hem had gewekt.
Ze richtte zich op. Het leven deelde maar weinig herkansingen uit, dus er viel weinig aan te doen.
‘Tot ziens, Aardmoeder,’ zei ze, want alles was nu gezegd. ‘Ik zal uw woorden ter harte nemen.’
‘Tot ziens, Wilgje. Flink zijn, kind. Alles komt goed.’
Dat had zijzelf tegen Ben gezegd. Het komt allemaal goed. Wat een ironie. Wilgje glimlachte wrang. Ze keerde zich om en liep naar de bosrand.
Toen ze omkeek was de Aardmoeder verdwenen.