Uit de annalen van Innisfallen
Zelfs nu, weken na mijn bericht naar Londen gestuurd te hebben, kan ik mezelf wel slaan dat ik nog meer zorgen op die brave schouders van de O’Donoghue Mór geladen heb. Ik had de klap hopen te verzachten door het nieuws dat de feeks – oftewel zijn echtgenote – uit zijn leven is verdwenen, maar de bisschop talmt en draalt en wringt zijn dikke handen. Soms dunkt het mij dat hij nog banger is voor de Saksen dan voor de O’Donoghue Mór, wat een grote vergissing is.
Hoewel ik het als mijn plicht beschouwde Aidan te informeren over de opstand, hoop ik dat hij niet zal afwijken van de koers die hij in Londen moet varen. Een ontmoeting met Elizabeth, vrouwelijke koning van de eilanden, is onze laatste en beste hoop. Zeker nu – moge de vreeswekkende Almachtige ons zegenen en bewaren.
Zijn hele leven is de Lord of Castleross op de meest wrede wijze verscheurd geweest tussen machten die hem aanspreken op zijn trouw, zijn kracht, zijn liefde. Zijn vader heeft hem niets geleerd dan haat en strijd, roven en plunderen. Ik geloof dat ik de enige ben die hem ziet zoals hij werkelijk is: een man die verscheurd wordt tussen plicht en verlangen, een zoon die vastbesloten is de droom van een geminachte vader te verwezenlijken, een leider die worstelt met de vraag hoe hij tegemoet kan komen aan de behoeften van zijn volk.
Soms, in die halfdoorwaakte heidense dromen die me zoveel problemen met de abt bezorgen, zie ik de O’Donoghue Mór ontdaan van zijn ketens als Fionn Mac Cumhaill over de Giant’s Causeway lopen, niet naar het addernest dat zijn district geworden is, maar weg, ver weg, naar een vrijheid die hij betaald heeft met het zweet zijns aanschijns en grote delen van zijn veel te goede hart.
Revelin of Innisfallen