2
Stuart Ferguson, gekleed in spijkerbroek, Totectors-laarzen en een bedrijfsoverall met een uniformpoloshirt eronder, zat hoog in zijn cabine ongeduldig te wachten tot het verkeerslicht op groen sprong. De ruitenwissers veegden klotsend de regen weg. Het was spitsuur en het verkeer stroomde over de Old Shoreham Road van Brighton beneden hem. De motor van zijn vierentwintigtons koeltruck pruttelde en zijn benen werden geroosterd door een gestage stroom warme lucht. Het was al april, maar de winter had zijn greep nog niet losgelaten en Stuart was zijn rit begonnen in de sneeuw. Al dat geklets over het broeikaseffect ging er bij hem niet in.
Hij geeuwde, staarde wazig naar de afgrijselijke ochtend en nam een grote slok Red Bull. Hij zette het blikje in de bekerhouder, veegde met klamme, vlezige handen over zijn kaalgeschoren hoofd en trommelde er toen mee op het stuur in het ritme van ‘Bat Out of Hell’. De radio stond zo hard dat de dode vissen achter hem ervan wakker zouden worden. Dit was het vijfde of misschien al wel het zesde blikje dat hij de afgelopen paar uur had gedronken, en hij zat te trillen van de overdosis cafeïne. Maar dat en de muziek waren nu nog het enige wat hem wakker hield.
Hij was de vorige middag vanuit het Schotse Aberdeen vertrokken en had de hele nacht doorgereden. Tot nu toe had hij negenhonderdzeventig kilometer op de teller staan. Hij was al achttien uur onderweg en had amper gepauzeerd, behalve een tussenstop om iets te eten bij Newport Pagnell Services en een kort hazenslaapje op een parkeerplaats een paar uur geleden. Als er geen ongeluk was gebeurd op de kruising van de MI en de M6 zou hij er een uur geleden al zijn geweest, om acht uur, zoals afgesproken.
Maar het had geen zin om ‘als er geen ongeluk was gebeurd’ te zeggen. Er gebeurden altijd ongelukken, doorlopend. Te veel mensen op de weg, te veel auto’s, te veel vrachtwagens, te veel idioten, te veel afleiding, te veel mensen met haast. Stuart had in de loop der jaren alles al gezien. Maar hij was trots op zijn staat van dienst: negentien jaar en nog geen krasje of zelfs maar een bekeuring.
Terwijl hij uit gewoonte naar het dashboard keek om de oliedruk en de temperatuur te controleren, sprong het licht op groen. Hij ramde de versnellingspook in de voorschakelgroep, maakte langzaam snelheid terwijl hij de kruising naar Carlton Terrace overstak en reed de heuvel af naar de zee, die op ongeveer een kilometer afstand lag. Na een eerdere tussenstop bij Springs, de zalmrokerij een paar kilometer noordwaarts in de Sussex Downs, had hij nu nog één vrachtje af te leveren. Hij moest naar de Tescosupermarkt in het Holmbush Centre aan de rand van de stad. Daarna zou hij naar de haven van Newhaven rijden, de wagen volladen met bevroren lamsvlees uit Nieuw-Zeeland, een paar uur pitten op de kade en teruggaan naar Schotland.
Hij miste haar ontzettend. Hij keek naar haar foto op het dashboard, naast de foto’s van zijn kinderen Donal en Logan. Hij miste hen ook ontzettend. Dat kreng van een ex van hem, Maddie, weigerde mee te werken aan een omgangsregeling. Maar gelukkig hielp die lieve Jessie hem zijn leven weer op de rit te krijgen.
Ze was vier maanden zwanger van hun kind. Eindelijk, na drie helse jaren, had hij weer een toekomst in plaats van alleen maar een verleden vol bitterheid en beschuldigingen.
Normaal gesproken nam hij tijdens deze rit een paar uur de tijd om fatsoenlijk te slapen en te voldoen aan de rijtijdenwet. Maar de koeling van zijn wagen was kapot en de temperatuur steeg geleidelijk, en hij kon het risico niet nemen dat de waardevolle lading van sint-jakobs-schelpen, garnalen, gamba’s en zalm verloren ging. Hij moest dus maar gewoon doorrijden.
Zolang hij oppaste zou het wel goed gaan. Hij wist waar de controlepunten waren, en door te luisteren naar de 27mc-radio werd hij gewaarschuwd voor actieve controles. Daarom maakte hij nu ook de omweg door de stad in plaats van de ringweg eromheen te nemen.
Toen vloekte hij.
Verderop zag hij rode lichten knipperen en slagbomen omlaag komen: de spoorwegovergang bij station Portslade. Een voor een gloeiden er remlichten op terwijl het verkeer voor hem tot stilstand kwam. Met een scherp gesis van remmen stopte hij ook. Links van hem zag hij een blonde man die ineengedoken tegen de regen, terwijl zijn haar in de war werd geblazen door de wind, de voordeur openmaakte bij een makelaarskantoor met de naam Rand & Co.
Stuart vroeg zich af hoe het zou zijn om zo’n soort baan te hebben. Om ’s morgens op te staan, naar een kantoor te gaan en dan ’s avonds thuis te komen bij je gezin in plaats van eindeloze dagen en nachten te rijden, in je eentje, te eten in wegrestaurants of een hamburger naar binnen te werken voor de waardeloze televisie achter in de cabine. Misschien zou hij nog getrouwd zijn als hij zo’n baan had gehad. Zou hij zijn kinderen nog steeds elke avond en elk weekend zien.
Alleen, wist hij, zou hij nooit gelukkig zijn als hij vastzat op één plek. Hij hield van de vrijheid op de weg. Hij had die vrijheid nodig. Hij vroeg zich af of die vent die de deur van het makelaarskantoor opende wel eens naar een vrachtwagen zoals die van hem had gekeken en bij zichzelf had gedacht: ik wou dat ik in plaats van deze sleutel de contactsleutel van zo’n wagen omdraaide.
Het gras bij de buren leek altijd groener. De enige zekerheid die hij in het leven had ontdekt was dat je altijd shit had, wie je ook was of wat je ook deed. En op een dag trapte je er middenin.