19

‘Zie jij er even afgeragd uit,’ zei Don.

‘Nou, bedankt, knappe kerel! Jij weet wel hoe je een vrouw moet opvrolijken, zeg!’

Joan zat aan de keukentafel met een verschrikkelijke kater, zonder make-up op. Ze had ongeveer één uur geslapen. Ze vóélde zich ook afgeragd.

Er stonden drie berichten op haar mobiele telefoon. Ze waren allemaal van Madge, die vorige avond had gebeld. Joan was druk bezig geweest in de garage met Don en had haar telefoon niet horen gaan. Madge zei dat zij en Ted een politieman aan de deur hadden gehad, die vertelde dat Victor nog steeds vermist werd. Ging het wel goed met haar? Waarom had ze niet gebeld? Moesten ze langskomen?

‘Don, Victor was vannacht hier in huis. Toen jij weg was,’ vertelde ze.

‘Dan moet hij zijn naam veranderen in Houdini!’ was Dons reactie. ‘Als hij onder tweeënhalve meter aarde en een betonnen vloer uit kan komen.’

‘Victor was écht hier,’ zei ze.

‘Was de paus er ook bij?’ vroeg hij.

‘Ik meen het.’

Don streelde haar haar. ‘Het zal zwaar worden, schatje, maar we moeten kalm blijven. Ja? Blijf cool, oké?’

‘Dat kun jij makkelijk zeggen. Jij was er niet bij.’

‘Geesten bestaan niet,’ zei hij.

Joan staarde hem aan, kwaad omdat hij aan haar twijfelde. Ze keek naar hem, hoe hij tegenover haar aan tafel zat. Ze besefte dat hij niet de grote, sterke held was die hij een paar dagen geleden nog had geleken. In zijn leren jack, sweatshirt en spijkerbroek, met zijn kortgeknipte haar en zijn getaande gezicht zag hij er zwak uit. Hij zag er zo verrekte zwak uit.

Victor, ondanks al zijn gebreken, leek ineens twee keer de man die Don was.

Hij stond op en wilde haar kussen, maar zij ging met een ruk achteruit.

‘Toe nou, schatje, wat is er?’

Ze zei niets. Ze wendde haar gezicht af en staarde de tuin in. Ze keek naar het grasveld dat Victor had gemaaid en naar Victors schuurtje. Ze keek naar de kas met Victors tomatenplantjes. Ze keek naar de bloemperken, naar de planten waar Victor de uitgebloeide bloemen uit had verwijderd.

‘Neem gewoon die zooi mee die je kwam ophalen. Neem het mee en zorg dat het verdwijnt!’

‘Ik hou van je,’ zei hij.

Ze draaide zich om en staarde langs Don heen. Ze keek naar de deuropening waar ze nog maar een paar uur geleden de kring van tabaksrook door naar binnen had zien zweven. Shit, dacht ze. Shit, shit, shit, wat heb ik gedaan?

Haar telefoon ging. Het nummer van Madge stond op het schermpje. Joan nam op.

‘Joan! Joan, liefje! Is het echt waar? Is Victor bij je weg? Ik probeer je al de hele tijd te pakken te krijgen! Hoe gaat het met je?’

Joan slikte. Toen begon ze te snikken in de telefoon.

‘Joan, ik kom eraan! Wat jij nodig hebt is een beetje gezelschap!’

‘Nee, nee, het gaat wel.’

‘Ik kom eraan! We komen er allebei aan, Ted en ik, nu meteen! Ted heeft vanochtend vrij genomen van zijn werk. We zijn over een halfuur bij je. Daar heb je vrienden voor!’

‘Madge, dat is heel lief, maar het gaat echt wel...’ Joan zweeg. Ze besefte dat Madge al had opgehangen. ‘Shit!’ zei ze.

Toen snuffelde ze. Ze merkte ineens een vreemde geur op. Maar zo vreemd was hij niet. Het was een geur die ze maar al te goed kende.

Alweer sigarenrook.

Het was de geur van Victors sigaren. Met de seconde werd het sterker. ‘Ruik je dat?’ vroeg ze aan Don.

‘Wat moet ik ruiken?’

Joan sloot haar ogen. ‘Dat kan je toch niet ontgaan!’

‘Ik ruik niks.’

‘Jezus, Don, wat ís er met je?’

‘Wat er met míj is?’ Hij staarde haar geschokt aan. ‘Jij moet rustig worden.’

‘IK BEN RUSTIG!’ schreeuwde ze tegen hem. ‘Neem gewoon al die zooi van gisteravond mee en GA WEG! GA WEG HIER. TED EN MADGE KOMEN ERAAN. WEGWEZEN!’

Don nam alle lege zakken en gereedschap mee en gooide ze achter in zijn busje, dat weer met de achterkant vlak tegen de garagedeur stond. ‘Ik bel je straks nog, schatje,’ zei hij.

Maar Joan hoorde hem niet. Ze sprong onder de douche om haar lichaam te schrobben en haar haar te wassen.

Ze stapte uit de douchecabine, droogde zich af en depte haar haar droog. Daarna ging ze aan de kaptafel voor het bed zitten en deed wat make-up op. Terwijl ze lippenstift aanbracht, zag ze iets bewegen in de spiegel.

Ze draaide zich met een ruk om.

Victor stond in de deuropening. Hij glimlachte naar haar.

Niet de dikke Victor met de pluk haar over zijn kale hoofd. Het was de jonge, knappe Victor met wie ze was getrouwd. Jonge, slanke Victor, met zijn steile bruine haar en zijn schitterende lach.

‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Ik... Ik weet niet wat er is gebeurd. Met ons. Snap je?’

Er werd aangebeld.

Victor verdween.

Ze rende de trap af en opende de voordeur. Haar haar was een puinhoop, haar make-up slechts half aangebracht. Madge en Ted stonden op de stoep. Ze omhelsden haar allebei stevig.

‘Arme schat!’ riep Madge.

‘Zo, en waar is die ouwe rukker gebleven?’ vroeg Ted. ‘Heb je hem soms aan stukken gehakt en onder de keukenvloer begraven?’

‘Dat is niet grappig, Ted,’ zei Madge boos.

‘Ik heb ook wel eens overwogen dat met Madge te doen, dat mag je best weten,’ zei Ted.

‘Ooo, wat ben jij vals!’ antwoordde Madge. ‘Luister maar niet naar hem! Kom mee, schat, we zetten theewater op. Vertel ons alles.’

Joan zette water op en vertelde hun alles. Ze liet alleen dat gedeelte weg over dat zij en Don minnaars waren, en dat gedeelte over de moord op Victor, en dat gedeelte over dat ze hem onder de vloer van de garage hadden begraven. Verder vertelde ze hun zo’n beetje alles. En dat was niets.

Ted vatte het samen. ‘Dus hij is ontslagen en werd depressief?’

‘Ja,’ zei Joan.

‘Waarom heeft die stomme zak nooit iets tegen ons gezegd?’ vroeg Ted. Joan haalde haar schouders op. ‘Trots, denk ik.’ ‘Hoogmoed komt voor de val,’ zei Madge onhulpvaardig.

‘Ik zal hem eens goed de waarheid zeggen als ik hem zie,’ zei Ted. ‘Dat hij hier zo’n drama van maakt! Je baan kwijtraken stelt tegenwoordig niks meer voor. Ik kan ook ieder moment mijn baan kwijtraken.’

‘Als je dat maar laat,’ waarschuwde Madge scherp.

‘Ik plaag je maar.’ Ted lachte en kuste haar.

‘Hij is zo’n pestkop, die Ted van me,’ zei Madge.

Joan kon bijna niet wachten tot ze weggingen. Ze wilde hen hier echt niet hebben, in haar keuken, in haar huis, waar ze haar koekjes en koffie naar binnen werkten. Ze wilde hen hier niet, met dat kleffe gedoe van ze. Maar ze bleven, en ze bleven, en ze bleven. Rond het middaguur waren de koekjes en de koffie bijna op. Ze had hun ook bijna niets meer te vertellen.

‘Hij komt wel terug,’ zei Madge.

‘Ja, wacht maar af,’ viel Ted haar bij.

‘Hij is geen type voor zelfmoord,’ voegde Madge eraan toe.

‘Nee, daar is hij helemaal het type niet voor,’ vond Ted ook.

Toen werd er aangebeld.

Joan deed open zonder eerst uit het raam te kijken. Op de stoep stonden twee mannen in pakken.

Een van hen stelde zich voor als rechercheur Mick Brett. De ander was rechercheur Paul Badger. Ze vroegen of ze binnen mochten komen.