11
Chiara vertrok uit San Giulio met veel meer dan ze was gekomen. De rugzak was aangevuld met een koffer vol lichtere kleding die ze had moeten kopen om de hete dagen door te komen die ze boven Pepina’s fornuis gebogen had staan roeren en proeven. Haar laptop zat vol aantekeningen en ideeën.
Ten slotte stond vast wat ze zou gaan doen. Ze ging een boek schrijven. Maar niet een gewoon kookboek met recepten. Het moest een boek worden vol droefenis, plezier en, het belangrijkste, passie. Ze zou beschrijven hoe haar moeder uit San Giulio was gevlucht en hoe zij het teruggevonden had. En ze zou de geheimen opschrijven die ze binnen de vier gebladderde muren van Pepina’s keuken had geleerd.
Toen ze haar plannen aan haar grootmoeder had verteld, had de oude vrouw haar stevig de hand gedrukt. Paolo leek ook opgetogen. Zelfs toen hij Chiara bij het afscheid had gekust, lag er een glimlach op zijn gezicht.
Er stonden haar nog meer weken van koken, uitproberen en verfijnen te wachten tot ze zeker wist dat de recepten helemaal goed waren. Dan zou Janey de fotograaf en de styliste erbij halen en moest Chiara haar recepten aan een ander overdragen.
Voor haar vertrek had Chiara een hele dag in Caffè Angeli doorgebracht. Met eindeloos geduld had Giovanni haar geleerd hoe ze de temperamentvolle Gaggia moest bedienen, en ze had hem de hele ochtend geholpen met koffie en zoete gebakjes serveren. Tijdens de lunch had Francesco de lang beloofde pizza gebakken en die had ze gegeten op het roodleren bankje, onder de madonna met het gezicht van haar moeder. Ze had zelfs geholpen met vegen en schoonmaken na sluitingstijd. Ze had de stoelen op de tafels gezet en over ditjes en datjes gepraat met Giovanni, zoals Maria Domenica jaren geleden moest hebben gedaan.
Ze kon zich goed voorstellen dat haar moeder zich makkelijk kon schikken in het eenvoudige ritme van de cafetaria. Gesterkt door koffie en dagelijkse praatjes had ze haar leven lang hard kunnen werken met Franco en Giovanni. Haar bestaan buiten deze muren moest wel ondraaglijk zijn geweest, anders was Maria Domenica nooit weggegaan van dit gelukkige bestaan, besefte Chiara.
Het had de twee mannen veel moeite gekost om afscheid te nemen, en Franco had haar langdurig omhelsd. Toen had Giovanni haar tegen zijn sterke, magere lijf gedrukt, net iets langer dan ze had verwacht. In elk geval hadden ze niet gehuild zoals Pepina en Erminio. Ondanks al haar beloftes dat ze gauw terug zou komen, waren haar grootouders ontroostbaar geweest.
Rosaria had zich op het laatste moment even laten zien en haar twee vluchtige kussen op de wangen gegeven met een vriendelijke glimlach op haar gezicht, hoewel Chiara zeker wist dat Rosaria maar al te blij was met haar vertrek.
Paolo bleef bij haar tot ze in de bus stapte. Toen ze afscheid namen, kuste hij haar uitvoerig, midden op het plein, zonder er iets om te geven dat iemand hen zou zien. In zijn zak had hij een briefje met haar telefoonnummer en adres in Londen. “Ik zal je elke avond bellen,” beloofde hij. “En als je niet gauw terugkomt, dan kom ik je halen!”
Ze omhelsde hem en ademde een laatste keer zijn muskusachtige geur in. “Ik zal je missen,” zei ze, terwijl ze probeerde haar tranen in te houden.
En toen, net toen ze de bus inklom, met een voet op de eerste tree en de andere nog op de keien van San Giulio, sprak hij de woorden die ze beiden vreesden en waarnaar ze beiden verlangden: “Ik houd van je, Chiara.”
De chauffeur toeterde om hen tot spoed te manen, en ze kon nog net in Paolo’s hand knijpen voor de deuren dicht gleden en de bus wegreed tussen de lelijke flatgebouwen.
Tijdens de rit naar Rome werd Chiara helemaal in beslag genomen door haar gedachten aan Paolo. Het was ondenkbaar om zelfs maar een relatie met hem te hebben, maar met de dag werd ze steeds vastberadener om het te proberen. Ja, er waren culturele verschillen, maar daar hadden mensen zo vaak mee te maken. Ze hoefde er alleen maar achter te komen wie haar vader was, dan konden alle andere problemen wel worden opgelost.
§
Rome leek zo elegant en trots na de lelijke stoffigheid van San Giulio. Ze nam een taxi bij het station en zei tegen de chauffeur: “Ik wil naar een nachtclub met de naam Cleopatra.”
“Die ken ik wel, maar die is nog niet open. Het is veel te vroeg,” antwoordde hij. “En neem me niet kwalijk, maar dat lijkt me geen plek voor u. Dat is iets voor tieners.”
“Dat maakt me niet uit. Ik ben niet van plan om daar te gaan feesten,” zei ze, en ze voelde zich een beetje gedeprimeerd dat zelfs een taxichauffeur haar te oud vond om nog naar nachtclubs te gaan.
De club zag er vanaf de straat nogal indrukwekkend uit met een groot sfinxhoofd boven met inlegwerk versierde bronzen deuren. Die waren gesloten, en ze moest er wel vijf minuten op kloppen voor iemand reageerde. De man die eindelijk opendeed was in de vijftig. Zijn vettige, met henna gekleurde haar viel over zijn rug en hij had een gouden oorring in beide oren. “Wat wilt u? We zijn dicht,” beet hij haar toe.
“Bent u Marco Manzoni?” informeerde ze aarzelend, en tot haar opluchting schudde hij ontkennend zijn hoofd.
“Is hij hier?”
“Wie bent u?”
Heel even wilde Chiara zeggen ‘zijn dochter’, maar ze bedacht zich. Ze vermoedde dat de bronzen deur dan sneller zou dichtvallen dan hij was geopend.
“Gewoon een oude kennis die hij een hele tijd niet heeft gezien,” zei ze ten slotte.
Hij opende de deur iets verder en Chiara ving een glimp op van piramiden en nog meer sfinxen in de duisternis achter hem. “Kom maar binnen. Marco zal wel blij zijn jou te zien. Hij vindt het altijd leuk om een knap meisje tegen te komen.”
Hij stuurde haar door een onverlichte gang naar de bar. Op een van de krukken zat een man olijven uit een martiniglas te eten.
“Bent u Marco Manzoni?” vroeg ze, en hij draaide zich langzaam om. Ze wist het antwoord al zodra ze zijn gezicht zag. Lange wimpers en wangen die zo glad waren als die van een meisje. Volle, zachte lippen, gemanicuurde handen, en op maat gemaakte kleren. Hij knikte terwijl hij op zijn olijf kauwde, en wachtte op haar volgende woorden.
“Ik ben Chiara,” zei ze.
Hij glimlachte, en heel even dacht ze dat hij wist wie ze was.
“Chiara, een mooie naam,” zei hij terwijl hij snel door zijn korte, goedgekapte haren streek. “Maar schat, ik herinner me helaas niet wie je bent. In mijn vak ontmoet je een heleboel mooie meisjes, dus helaas kan ik me ze niet allemaal herinneren.” Hij glimlachte weer. “Maar ik zou onze kennismaking heel graag willen hernieuwen,” zei hij met zijn half Italiaanse, half nagemaakte Amerikaanse accent. “En ik weet zeker dat ik je geen tweede keer zal vergeten.”
Tot haar ontzetting besefte ze dat hij met haar aan het flirten was, en ze was blij dat zijn zoon Paolo alleen zijn uiterlijk had geërfd en niet zijn valse charme en wulpse versierpraatjes.
“Ik kan me voorstellen dat u niet weet wie ik ben,” zei ze vlug, “want ik was nog maar klein toen we elkaar voor het laatst zagen. Maar u weet vast nog wel wie mijn moeder was. Maria Domenica Carrozza.”
Ze had verwacht dat hij geschokt of in elk geval verbaasd zou zijn, maar hij trok alleen een wenkbrauw op en zei: “Ach, mijn lieve vrouwtje. Hoe gaat het met haar?”
“Ze is dood.”
Hij haalde zijn schouders op en zei zonder enig gevoel: “Dat spijt me.”
“O ja? Daar geloof ik niets van.” Ze klonk nu vijandig. Ze voelde een enorme afkeer voor hem en ze nam niet de moeite om die te verbergen.
“Hoor eens, ik weet niet wat je moeder over me heeft gezegd,” begon hij.
“Niets,” onderbrak ze hem. “Ze heeft nooit iets over u gezegd.”
Nu keek hij verbaasd. Zijn ijdelheid stond niet toe dat iemand niets over hem zou hebben gezegd. Hij nam een slok van de martini en hield haar het glas voor. “Ik ben aan het ontbijt. Doe je mee?”
“Dat is een beetje vroeg voor mij.”
“Ik vind het vreemd dat ze nooit iets over mij heeft gezegd. Ze had je kunnen vertellen dat ik mijn best heb gedaan voor jou, voor jullie allebei. Het viel niet mee om opgezadeld te worden met een vrouw en een baby toen ik zelf nog bijna een kind was. Het doet me goed te zien dat je een knappe vrouw bent geworden. Kom bij me zitten, drink een glaasje water en laten we het eens over vroeger hebben.”
Hij was nog steeds met haar aan het flirten, besefte Chiara vol walging. Het licht viel nu op hem en ze zag de wallen onder zijn ogen en de rode, gesprongen adertjes op zijn wangen en rond zijn neus. Zijn haar had een doffe zwarte kleur die verraadde dat hij goedkope haarverf gebruikte.
“Ik ben alleen maar voor één ding gekomen,” zei ze. “Om u een vraag te stellen.”
“Ja?”
“Bent u mijn vader?”
Hij wierp zijn hoofd in de nek en lachte hartelijk. Zijn goudkleurige vullingen glommen in zijn open mond. “Ik? Nee, dat denk ik niet.”
“Dat denkt u niet, of u weet het zeker?”
“Dat weet ik heel zeker. Waarschijnlijk lopen er wel een paar dochters van me rond in het land, maar daar hoor jij niet bij, schat. Absoluut niet.”
“Hoe weet u dat zo zeker?”
“Omdat ik pas naar bed ben geweest met je moeder nadat jij geboren was. Ik ben met haar getrouwd omdat ik jong en stom was en me heb laten dwingen door onze ouders. Maar ik ben je vader niet.”
“Wie is het dan wel?”
Hij dronk zijn glas leeg, at zijn laatste olijf op en dacht even na over haar vraag. “Als je me dat had gevraagd toen Maria Domenica net was weggelopen, had ik meteen Vincenzo gezegd, de kunstenaar die die belachelijke muurschilderingen in Caffè Angeli heeft gemaakt. Je hebt die van je moeder toch wel gezien, neem ik aan?”
Ze knikte.
“Ik heb er maar een glimp van opgevangen. Franco heeft me de toegang ontzegd nadat Maria Domenica was verdwenen. Hij zal me wel het een en ander kwalijk hebben genomen.”
“Maar u denkt dat die Vincenzo mijn vader is?”
Hij stak een sigaret op en trok er gretig aan, terwijl hij de rook in Chiara’s gezicht blies. “Nee, toen wel, maar nu niet meer. Na haar vertrek leek het hem niets te kunnen schelen en hij heeft nooit een poging gedaan om achter haar aan te gaan. Ik zie hem af en toe nog wel eens in Rome. Hij maakt portretten van toeristen bij de Spaanse trappen, het Colosseum of in de Via Veneto.”
Chiara werd ongeduldig. “Als hij het niet was, wie dan wel?” wilde ze weten.
“Dat is een goede vraag. Helaas weet ik het antwoord niet. Je moeder en ik zijn weliswaar in dezelfde periode in Rome geweest, maar toen heb ik haar niet gezien. Ze werkte in een of ander café bij de Spaanse trappen en ik sloofde me uit in een slagerij in Trastevere. We hebben elkaar amper gezien. Je bent de dochter van iemand, maar niet van mij.”
Chiara wilde hem geloven, maar niets aan Marco gaf haar de indruk dat hij geloofwaardig was. Hij was een leugenaar en een bedrieger. Hij had Paolo en Rosaria in de steek gelaten.
“Maar u hebt een zoon in San Giulio,” merkte ze op. “Hebt u ooit de moeite genomen om hem op te zoeken?”
“De knappe jonge Paolo.” Hij tipte zijn as in het lege martiniglas op de bar. “Hij heeft niets te klagen. Hij krijgt een cheque met een behoorlijk bedrag die ik elke maand stuur, en gelukkig heb ik nooit iets van hem gehoord.”
Iemand had de lichten ontstoken en de piramides bleken van slecht geverfd polystyreen te zijn, en de sfinxen waren geel van de nicotine.
“Ik moet weg,” zei ze tegen Marco.
“Kom terug als het hier lekker druk is,” zei hij uitnodigend. “Dan roep ik wel dat ze je een paar drankjes moeten bezorgen.”
Ze nam niet de moeite om te antwoorden. Ze draaide zich om en liep door de nu felverlichte gang langs de nepafbeeldingen van Egyptische figuren. Er hing een bedompte geur in de club, en ze was blij toen ze weer buiten was en de bronzen deuren achter haar dichtvielen.
Als Marco de waarheid had verteld, dan stond niets haar meer in de weg om een relatie met Paolo aan te gaan. Ze had blij moeten zijn, maar ze voelde zich alleen leeg.