17

De volgende ochtend, toen Maria Domenica vroeg bij Caffè Angeli kwam om de zaak te openen, stond een vreemdeling buiten te wachten. Een lange man met verward zwart haar en verfspetters op zijn kleren. Hij hield een ladder vast. “Franco verwacht me,” zei hij met een sterk, onbekend accent. “Hij weet dat ik zou komen.”

“Komt u hier de boel een beetje opknappen?” informeerde ze met een knikje naar de ladder en de verfpotten.

“Wat verfwerk,” antwoordde hij kort.

Maria Domenica hield Chiara op haar ene arm en deed met haar vrije hand de grote glazen deur van het slot. Naast haar rolde de vreemdeling op zijn gemak een sigaret. Hij leek geen haast te hebben om aan het werk te gaan. Genietend van zijn sigaret slenterde hij door de cafetaria, bekeek Franco’s fresco’s, koos een liedje uit op de jukebox en maakte met een hoofdbeweging en een opgetrokken wenkbrauw duidelijk dat hij wel een kopje koffie zou lusten. Terwijl Maria Domenica de Gaggia tot actie probeerde over te halen, sloeg ze de vreemdeling gade. De zelfgedraaide sigaret had geen filter, dus elke keer dat het uiteinde zijn lippen raakte, bleven er krulletjes goud-bruine tabak aan hangen. Het had onaantrekkelijk moeten lijken, maar dat was niet het geval.

“Hebt u ook een naam?” vroeg ze ten slotte.

“Vincenzo,” deelde hij mee terwijl hij bij de jukebox van zijn koffie dronk.

“Goed, Vincenzo, ik ben Maria Domenica en als je iets nodig hebt om aan de slag te kunnen, moet je het maar zeggen. Ik ben in de keuken bezig.”

Hij knikte, schoof zijn lege espressokopje over de bar en glimlachte naar haar.

“Nog eentje?” vroeg ze.

Hij knikte weer.

Maria Domenica pakte schouderophalend de koffiebonen. Ze hoopte dat, wat Franco hem ook had gevraagd te doen, het geen groot karwei was, anders zou die man hier maanden rondhangen, rokend en koffiedrinkend, terwijl zij zich niet erg op haar gemak voelde in de nabijheid van zijn zwarte krullen, sterke lichaam en zwijgzaamheid.

Terwijl ze bezig was achter de bar hield ze hem nieuwsgierig in het oog. Een uur ging voorbij, toen nog een uur, en nog steeds deed hij niets. Hij zat in een van de houten stoelen naar een lege plek op de muur te staren. Het was een tamelijk groot stuk tussen een kopie van Botticelli’s Geboorte van Venus en nog een van dezelfde kunstenaar, waarop zijn Mars en Venus lui uitgestrekt lagen tussen ondeugende saters. Vincenzo vond het blijkbaar fascinerend.

Het was een rustige ochtend met weinig klanten, maar Vincenzo had de jukebox goed gevuld met zijn munten en de liefdesliedjes die hij had gekozen, klonken luid door de cafetaria. Niet dat hij er naar leek te luisteren. Hij bevond zich in een eigen wereld. Zelfs toen de oude Luciano, de dorpsgek, binnenstrompelde en opgewekt schreeuwde: “Cretino, puttana,” wendde hij zijn blik niet af van de lege plek op de muur.

Eindelijk stond hij op en strekte zijn benen. Hij pakte zijn verfpotten en ladder en zette die weg achter het roodfluwelen gordijn van Franco’s privé-ruimte.

“Die kun je daar niet laten staan,” zei ze tegen hem.

Weer glimlachte hij slechts. “Over een paar dagen ben ik terug,” was het enige wat hij zei toen hij wegging.

Wat brutaal, dacht Maria Domenica terwijl ze met bestek en porselein rammelde. Misschien verwachtte hij dat zij al zijn vieze verfspullen op een geschiktere plek zou zetten. Nou, ze zag niet in waarom zij dat zou moeten doen.

Toen Franco de ladder en de verfpotten zag, grinnikte hij alleen. “Vincenzo is dus geweest,” merkte hij op terwijl hij zijn witte schort ombond.

“Hij heeft weinig gedaan,” klaagde ze. “Wat moet hij eigenlijk doen?”

“O, gewoon, de boel een beetje opknappen,” antwoordde Franco.

Hij had geen tijd om verder iets te zeggen. De ochtenddrukte was eindelijk begonnen, en dorstige klanten verdrongen zich in de cafetaria. Pas toen ze een beleefd, zacht gejammer hoorde, besefte Maria Domenica dat ze haar dochtertje had verwaarloosd. Ze duwde het roodfluwelen gordijn opzij en in haar haast om bij de wieg te komen, struikelde ze bijna over een verfpot. Chiara had honger, en ze had een vieze luier. Eerst voeden, dacht Maria Domenica terwijl ze haar blouse losknoopte. Terwijl Chiara dronk, zocht ze verwoed in haar tas. Verdorie, geen luiers. Ze wist zeker dat ze er een stapeltje schone luiers in had gedaan, maar in haar haast moest ze die netjes opgevouwen op de oude leunstoel in de keuken hebben laten liggen. Verdikkeme!

Maria Domenica dacht na over wat ze kon doen. Ze kon er wel een paar kopen in een van de winkels aan de overkant van het plein, maar dat was een overdreven uitgave. Thuis had ze genoeg luiers. Of ze kon er een paar lenen van iemand in de buurt, maar wilde ze haar dochter een luier van een vreemd kind omdoen? Ze trok een grimas. Wie wist of ze wel goed gewassen waren? Er zat maar één ding op: ze moest naar huis om enkele van Chiaras eigen, keurig gewassen en gestreken luiers te halen. Het zou haar een uur kosten om heen en terug te gaan. Ze vervloekte zichzelf dat ze zo dom was geweest om die ochtend zonder luiers van huis te gaan.

“Wat is er?” Franco stak zijn hoofd om het gordijn.

“O, ik heb alleen de luiers van de baby thuis laten liggen en ze is vies, dus ik moet haar verschonen.”

“Nou, ga dan maar naar huis,” zei hij. “Neem de rest van de dag maar vrij. Alles is hier zo goed in orde dat ik bijna niets meer hoef te doen.”

“Nee, nee, straks met lunchtijd wordt het weer druk. Dat kan ik je niet alleen laten doen. Ik loop zo snel mogelijk naar huis en ik kom meteen weer terug.”

“Je hoeft niet te lopen,” zei Franco. “Ik laat Giovanni wel komen met de auto. Hij is er zo.”

“Maar is hij niet aan het leren?” Franco’s zoon had besloten dat hij naar de universiteit wilde, en sindsdien had hij voortdurend met zijn neus in de boeken gezeten. “Ik wil hem niet storen.”

“Onzin. Sinds ik hem heb leren rijden, is hij nauwelijks meer uit die oude auto van me te krijgen. Daarbij heeft hij heus wel even tijd.”

Maria Domenica knikte dankbaar. Haar mooie dochtertje huilde zacht maar zielig, en er steeg een onmiskenbare lucht op uit haar volle broekje.

§

Rosaria was die ochtend ook vroeg wakker geworden. Ze was een en al vastberadenheid. Vandaag was het de dag, haar dag. Geen omzichtigheid meer.

Op kousenvoeten glipte ze haar slaapkamer uit en tastte in de schemerige keuken naar de sleutels van haar moeders Fiat Cinquecento. Boven haar hoofd bogen de planken van de keukenkast bijna door onder het gewicht van de ronde broden. Maar deze ochtend zouden er geen nieuwe gebakken worden. Rosaria had belangrijker dingen te doen dan deeg kneden en de voorraad van die rare moeder van haar nog verder aan te vullen.

Het was niet moeilijk om de kleine auto te starten. Ze had Pepina wel honderden keren het contactsleuteltje zien omdraaien. Maar de pedalen waren moeilijker te bedienen, zoals ze al snel ondervond. Rosaria reed hortend en stotend de oprit af met zulke knarsende versnellingen dat de hele buurt er wakker van zou worden.

Ze slaakte een zucht van verluchting toen ze veilig de grote weg was overgestoken en over de rustige, stoffige weggetjes in de richting van de boerderij van de Manzoni’s reed. Rijden was toch niet zo moeilijk. De derde versnelling was de fijnste, besloot Rosaria. In de derde versnelling leek het net alsof de auto vanzelf reed. Hij trilde wel wat als ze vaart minderde, dus hield ze de hele rit haar voet stevig op het gaspedaal.

Ze was blij toen het huisje van haar zus in zicht kwam en ze naar de kant van de weg kon sturen. Doordat ze zich even vergiste tussen de rem en de koppeling, wist ze de auto niet zo snel tot staan te brengen als ze had gewild. Maar het was zo gek nog niet om midden in de struiken geparkeerd te staan. Dan stond ze in elk geval uit het zicht.

Ze keek of ze een teken van leven zag in het huisje. Maria Domenica kwam naar buiten met Chiara’s kinderwagen. Ze droeg een grote tas over haar schouder. Ze draaide zich om en riep iets door de deuropening naar binnen. Vanaf haar plek in de struiken kon Rosaria niet horen wat haar zus zei, maar het belangrijkste was duidelijk: Marco was nog thuis. Hij was nog niet naar zijn werk op het land.

Rosaria wachtte tot de rechte rug van haar zus uit het zicht was verdwenen. Toen wrong ze haar brede, zachte lijf tussen de takken door tot ze uit de struiken was. Ze haalde diep adem en veegde blaadjes en takjes uit haar donkere haar en haar mooiste, donkerblauwe jurk. Eindelijk was haar tijd gekomen.

De deur van het huisje was niet op slot en Rosaria liep regelrecht naar binnen. Marco stond tegen de gootsteen geleund koffie met veel melk te drinken. Hij zag er mistroostig uit. Toen ze binnenkwam, keek hij verbaasd op.

“Rosaria, wat doe jij hier?”

Ze keek hem aan zonder iets te zeggen.

“Je zus is net weg,” vervolgde hij. “Je bent haar net misgelopen.”

Rosaria deed vastberaden een paar stappen door de keuken tot ze vlak voor Marco stond. Ze greep zijn schouders beet met haar sterke, bruine handen en duwde hem tegen de gootsteen. Toen drukte ze haar lippen tegen de zijne en kuste hem. Dat voelde prettig aan. Ze stak haar tong uit en verkende de warme, melkachtige vochtigheid van zijn mond. Heel even deed hij niets, maar toen begon hij haar terug te kussen. Rosaria voelde het verlangen door haar hele lichaam trekken.

“Neem me mee naar de slaapkamer.” Haar stem klonk bruusk en dringend. “Neem me mee naar bed.”

“Dat kan ik niet.” Marco klonk helemaal trillerig. “Dat kan ik niet, Rosaria.”

Maar zijn lichaam zei het tegenovergestelde. Rosaria voelde hoe hard hij was toen ze ritmisch met haar lichaam tegen het zijne wreef.

“Stil, je weet dat je het wilt.”

Marco kneep zijn ogen dicht en liet zijn handen over Rosaria’s lichaam glijden. Ze voelde zo gewillig aan. Maar de woorden van zijn vader klonken weer in zijn gedachten. Doe wat je wilt, had hij gezegd, maar blijf weg van de meisjes uit het dorp, anders komt er narigheid van. Dat was een goede raad, dat wist Marco.

“Ik kan het niet, Rosaria. Ik kan het niet.”

Ze greep zijn hand stevig beet en trok hem mee naar de open slaapkamerdeur. Ze negeerde zijn zwakke verweer, duwde hem op bed en ging op hem liggen.

“Ik kan het niet, ik kan het niet,” kreunde Marco. Maar zijn handen rukten aan haar jurk, streken over haar borsten en knepen hard in haar tepels. Ze ging op haar rug liggen en spreidde haar benen, hem alles aanbiedend.

“Nee, nee, het mag niet,” jammerde hij. Maar nu lag hij op haar en hij kon zich niet inhouden. Met een woeste beweging ontmaagdde hij haar en nu was er geen terugweg meer. “Nee, nee,” mompelde hij zwak terwijl hij in haar mollige, warme lijf gleed.

“O, dit is heerlijk,” steunde ze. “Niet ophouden, Marco, niet ophouden.”

Marco kon niet ophouden, al had hij het gewild. Als een opgewonden hengst duwde hij zijn magere heupen tussen haar dikke dijen. Hij was verloren.

Onder hem boog Rosaria haar rug en wierp haar hoofd achterover, zodat haar haren zich aantrekkelijk over het kussen verspreidden. Ze probeerde een paar keer haar heupen te bewegen, maar Marco was zo heftig bezig dat ze zijn ritme onmogelijk kon bijhouden. Dus gaf ze het op en bleef als een zeester liggen om te genieten van de vreemde gevoelens die haar lichaam in beslag hadden genomen. Als dit seks was, dan beviel het haar wel en wilde ze er veel meer van.

“Ik kom, ik kom,” hijgde Marco, en het was voorbij. Naderhand lagen ze in elkaar verstrengeld, het laken half over hen heen, terwijl het zweet op hun lichamen begon te drogen.

Rosaria streek met haar lippen over het zachte dons op Marco’s borst. Hij deed zijn ogen dicht en ze zag bewonderend hoe zijn lange wimpers op zijn perzikzachte wangen lagen. Met een vinger raakte ze de moedervlek aan onder zijn rechtermondhoek.

“Jezus, mijn vader vermoordt me,” kreunde hij. “Ik kom veel te laat op mijn werk.”

“Ga niet weg, blijf hier bij mij. Die buffels kunnen je wel een dag missen. Zeg tegen je vader dat je ziek was.”

Marco herinnerde zich zijn kater, zijn bonzende hoofd en hoe bitter en vies de koffie had gesmaakt toen hij die tegen de gootsteen geleund stond te drinken. Wat leek dat lang geleden. Hij voelde zich nu veel beter.

“Rosaria, dat interesseert mijn vader niet. Dit is een boerderij, zal hij zeggen, en er moet gewerkt worden.”

“Wil je dan niet liever hier bij mij blijven?” vleide ze.

“Ja, maar…” Ze legde hem met een kus het zwijgen op. Toen begon ze zijn lichaam te strelen. Ze voelde zijn strakke huid, de harde ribbels van zijn ribben, en ze liet haar korte, sterke vingers plagend door de ruwe haren tussen zijn benen glijden en vervolgens over zijn billen en zijn rug. Algauw zakten zijn wimpers weer naar zijn wangen en hij begon zacht te snurken. Rosaria legde haar hoofd tegen hem aan om de geur van zijn lichaam op te kunnen snuiven, en toen viel ook zij in slaap.

§

Toen Giovanni’s auto buiten stopte, lagen ze nog net zo. Ze hoorden de remmen en de draaiende motor niet, en evenmin dat Maria Domenica naar de jongen riep: “Ik ben zo terug.” De voordeur van het huisje ging open en nog steeds sliepen ze, zich van niets bewust.

Maria Domenica had de stapel luiers gepakt en wilde de voordeur net achter zich dichttrekken toen ze het onmiskenbare gesnurk van haar man hoorde. Hij lag toch niet nog op bed? Ze kon het niet geloven. Verbaasd tuurde ze de slaapkamer in. Het was schemerig, maar ze kon twee gestalten in het bed onderscheiden. De ene was ontegenzeglijk Marco. Maar die andere? Ze kwam dichterbij. Een dik meisje, met volle borsten, het lange, zwarte haar uitgespreid over de witte kussens. Een bekende gestalte. Haar zus Rosaria.

Maria Domenica bleef even stokstijf staan en haalde geluidloos adem met korte stoten. Ze zei niets. Langzaam liep ze achterwaarts de kamer uit, met de luiers tegen zich aan geklemd. Even later was ze het huisje uit en stapte weer in Giovanni’s auto.

“Alles in orde?” vroeg hij.

Ze knikte en hief de luiers op. Ze vertrouwde haar stem niet.

Terwijl Giovanni terugreed naar het dorp, probeerde Maria Domenica erachter te komen hoe ze zich voelde. Niet kwaad en niet jaloers. Niet eens teleurgesteld.

Ze waren al in de buitenwijken van San Giulio, bij de vervallen huisjes waar de armen woonden, toen de verdoving afnam en Maria Domenica zich realiseerde dat ze, behalve de schok, alleen droefheid en misschien iets van medelijden voelde voor haar zus Rosaria. Dit kon haar immers alleen maar ongeluk brengen? Ongeluk en schande.

§

Pepina was woedend. Rosaria was nergens te bekennen, de keuken was leeg en er was niet eens een begin gemaakt met het werk van die dag. Ze wierp een vermoeide blik door de keuken die ze zo zelden verliet. Die dochter van haar was een nietsnut. Alles was veel beter gegaan toen Maria Domenica nog thuis woonde.

Ze dacht aan de taken die haar wachtten. Het huis was smerig en ze kon een flinke schoonmaakbeurt niet langer uitstellen. Haar tuin was weer vol onkruid en ze moest eten koken. Zo te zien aan de keukentafel hadden de jongste kinderen zelf melk en biscuits gepakt voor hun ontbijt, maar er moesten nog twee maaltijden bereid worden voor ze haar vermoeide lichaam weer kon laten rusten.

“Ik ben zo moe dat zelfs mijn tanden pijn doen,” mompelde ze in zichzelf. Misschien werd ze wel ziek. Ze hoorde Erminio door de gang naar de keuken lopen. Hij had een grote, witte handdoek om zijn dikke buik geslagen en zijn grijzende haar stond in pieken overeind. “Ik heb honger,” zei hij, terwijl hij in de koelkast zocht. “Wat is er voor het ontbijt?”

“Maakt niet uit,” antwoordde Pepina kortaf.

Erminio keek verbaasd op. “Wat heeft mijn mooie vrouwtje?” vroeg hij, terwijl hij haar gezicht, waar de vouwen van de slaap nog in zaten, tussen zijn grote handen nam.

“O, ik weet niet. Ik voel me vandaag gewoon niet zo lekker.”

“Wacht maar,” zei hij. “Ik weet hoe ik kan zorgen dat je je beter voelt. Even wat kleren aantrekken, ik ben zo terug.”

Inderdaad kwam hij even later terug in een overhemd en broek die niet bij elkaar pasten. “Kom mee, vlug,” drong hij aan.

Toen hij haar mee naar buiten trok en om de hoek van het huis, hoorde ze hoe de jongste kinderen de varkens aan het plagen waren. Ze probeerde zich los te trekken om de arme, schreeuwende beesten te redden, maar hij hield haar stevig vast.

“Waar gaan we naartoe?” wilde ze weten terwijl ze hem met haar hele lichaam tegenstand bood.

“Perziken plukken, verse perziken voor het ontbijt,” antwoordde hij, en hij trok haar weer mee.

Toen ze bij de fruitbomen kwamen, liet hij haar op de harde grond zitten die door de zon donkerbruin was verbrand, en liet zich naast haar vallen. Hij kuste haar, eerst als een oude vriend en toen hartstochtelijker. Toen hij zich op haar hees, probeerde ze hem weg te duwen. “Ga van me af, ik heb veel te veel te doen. En de perziken dan?”

“Mm.” Hij kuste haar nogmaals en maakte zijn broek los.

“Erminio Carrozza, als je me weer zwanger maakt, zweer ik dat ik bij je wegga en bij de nonnen ga wonen,” siste ze hem toe. “Ik wil niet nog meer dochters.”

“Mm.” Hij negeerde haar.

“Dadelijk ziet iemand ons,” waarschuwde ze. “Zo helemaal in de openlucht.”

Maar dat kon haar man niets schelen. Het gewicht van zijn lichaam duwde haar tegen de harde grond en ze voelde de bekende aanraking van zijn handen. “Pepina, amore mio,” mompelde hij.

Ze sloeg haar ogen ten hemel en spreidde haar benen. Ze was toch pas een week of zo geleden ongesteld geweest? Dan kon ze nu toch niet zwanger worden? Ze probeerde zich te herinneren wat de priester had gezegd toen ze de laatste keer zwanger was geraakt.

Erminio was nu in haar en het was te laat om zich zorgen te maken. Ze moest er maar het beste van hopen. Ze gaf zich over aan zijn wellust en heel even voelde ze zich weer het hartstochtelijke meisje dat ze vroeger was geweest.

Naderhand omhelsde Erminio haar stevig. “Je gezicht is vuil,” zei hij.

“O, alleen mijn gezicht?” Nu lachte ze. “Erminio, alles is vuil. Mijn hele leven bestaat uit vuil dat schoongemaakt moet worden.” Ze krabbelde overeind. “Ga jij je perziken maar plukken voor het ontbijt. Ik ben in de keuken. Dan zie ik je daar wel weer.”