18

Marco opende zijn ogen. Hij vroeg zich af hoe laat het was. Hij voelde hoe de hitte van de dag zich als een warme, natte deken om hem wikkelde, en hij begreep dat het lunchtijd moest zijn. Te laat om zich druk te maken over zijn vader of de buffels. Te laat om spijt te hebben dat hij met het jonge meisje had gevrijd wier lichaam nog steeds tegen hem aan lag. Zijn hoofd deed pijn. Wat deed hij in bed met Rosaria? Wat had hem bezield? Dit kon hij niet weer laten gebeuren.

Hij stak een hand uit en raakte de zachte, dikke rondingen van haar lichaam aan. De borsten, de billen, de welving van de buik.

Cara,” mompelde hij ondanks alles, en haar ogen gingen open.

“Marco,” antwoordde ze blij, en ze verborg haar gezicht tegen zijn borst.

“Waar zijn we mee bezig?” vroeg hij haar.

“Hoe bedoel je, waar zijn we mee bezig?” zei ze met gesmoorde stem.

“Ze vermoorden ons als ze ons zouden zien. Jouw ouders, mijn ouders, Maria Domenica.”

“Nou, ze kunnen ons niet zien.” Rosaria was nu klaarwakker en haar ogen spuwden vuur. “We nemen alleen maar het geluk dat we verdienen, Marco. Het zou stom zijn als we dat niet deden. We horen bij elkaar.”

“Dit mogen we niet meer doen,” drong hij aan.

“O, jawel.” Ze klonk nu fel. “We kunnen het net zo vaak doen als we willen. Niemand kan ons tegenhouden.”

“En als ze er eens achter komen?” Marco klonk bang.

“Ik zal ze niets vertellen.” Ze hief haar kin in de lucht. “Jij wel?”

“Nee.”

“Ik houd van je,” zei ze tegen hem.

“Je bent nog zo jong,” antwoordde hij nerveus.

“Ik weet wat ik wil,” zei ze terug. Toen kuste ze hem opnieuw. “Weet jij wat je wilt?” vroeg ze.

Hij durfde niet te antwoorden. Maar zijn lichaam sprak boekdelen. Hij voelde zich hard worden tegen haar zachte lijf.

“Heb je al eens een orgasme gehad?” vroeg hij aarzelend.

Ze schudde haar hoofd. “Dat denk ik niet.”

“Zo-even ook niet?”

“Nee. Het was fijn. Maar ik denk het niet.”

Opeens voelde hij zich machtig. “Nou, misschien deze keer dan.” Zijn mond vertrok in een grijns en hij tilde haar op tot ze schrijlings op hem zat. “Dit zal heel fijn zijn, Rosaria,” beloofde hij.

§

In Caffè Angeli zette Maria Domenica met rode wangen borden vol eten neer voor hongerige klanten, en haalde ze de lege weg van degenen die hun maag gevuld hadden.

“Hoe gaat het met je baby?” vroegen sommigen. “Hoe gaat het met je man?” vroegen anderen.

Maria Domenica glimlachte alleen en bleef in de weer. Gelukkig had ze het te druk om te praten, maar ze kon niet vergeten wat ze had gezien. Ze kon de tafels schoonvegen, maar ze kon het beeld van haar man en zus in bed niet uit haar gedachten wissen.

“Dus je mocht Vincenzo niet?” onderbrak Franco’s stem plagend haar gedachten.

“Wat?”

“Mijn vriend Vincenzo, de schilder. Je mocht hem niet?” herhaalde Franco.

Maria Domenica trok haar neus op. “Nou, veel heeft hij niet gedaan. Alleen rommel gemaakt.”

“Ja, maar hij is nog niet begonnen. Hij komt terug.”

“Dat zei hij.”

“En dan weet ik zeker dat je onder de indruk van hem zult zijn.”

“Franco?” Maria Domenica’s stem klonk zakelijk.

“Ja?”

“Gloria Ferrero wil een espresso en haar man vraagt of je nog een spel kaarten achter de bar hebt, want hij is dat van hem vergeten.”

Het bleef maar druk. Toen Franco haar naar huis stuurde, was Maria Domenica doodop. In de schemering duwde ze de kinderwagen door de muggenwolken die over San Giulio’s warme droge straten neerdaalden. Het zou een lange wandeling naar huis worden.

Marco zat aan de keukentafel op haar te wachten toen ze binnenkwam.

“Je bent laat,” klaagde hij. “Ik ben uitgehongerd.”

“Ik kom zo,” verzekerde ze hem terwijl ze Chiara in haar bedje legde. “Franco heeft me wat koude kip meegegeven. Ik hoef er alleen maar wat salade bij te maken.”

Terwijl ze haastig zijn eten bereidde, wierp ze tersluikse blikken op haar man. Hij zag eruit zoals altijd en hij rook schoon, alsof hij net uit bad was. Niets verried dat hij de dag tussen de Manzoni-lakens met hun monogrammen had doorgebracht met haar gretige zusje Rosaria.

Eén ding was wel anders. Toen ze die avond naar bed gingen, gleed er geen arm over haar en kwam er niets van de opdringerigheid waar ze zo’n hekel aan had. In plaats daarvan ging Marco met zijn rug naar haar toe liggen en wenste haar uitgeput welterusten.

“Als die baby van je niet begint te krijsen kan ik misschien eens goed slapen,” mompelde hij. “God weet dat ik het nodig heb.”