#

Kijk niet zo chagrijnig’, zegt Birgitta terwijl ze haar glas volschenkt. ‘’t Is maar een pilsje, hoor.’

Margareta kijkt opzij: ze heeft weer spijt, ze heeft altijd spijt. De volgende keer dat ze zin krijgt om aardig te zijn voor een van haar zussen, zal ze zichzelf apart nemen en een stevige schop onder haar kont geven. Alleen maar als herinnering.

‘Ik ben niet chagrijnig’, zegt ze, maar ze slaagt er niet in te verhinderen dat haar stem een tikje scherp klinkt. ‘Ik dacht alleen dat je was gestopt met drinken. Dat zei je toch toen ik je vorig jaar belde.’

Birgitta tilt haar glas op en bekijkt de barnsteengele vloeistof.

‘Ik drink niet’, zegt ze. ‘Ik neem alleen een pilsje. Je hoeft niet zo hysterisch te doen.’

Hysterisch? Margareta trekt haar neus op en bekijkt de kaart.

‘Wat wil je hebben? Pizza? Of iets anders?’

Birgitta antwoordt niet, ze heeft haar ogen dichtgedaan en klokt haar bier in lange, genotvolle teugen naar binnen.

‘Ik neem in ieder geval zalm’, zegt Margareta terwijl ze de kaart weer weglegt. ‘Gegrilde zalm.’

Birgitta laat haar glas zakken en likt een beetje schuim van haar bovenlip.

‘Zalm? Joost mag het weten, ik heb niet zo veel trek …’

Als ze niet eet, zal ze dronken worden en als ze dronken wordt, wordt ze lastig. Margareta ziet het al voor zich: hoe ze over de Drottninggata loopt en probeert een schreeuwende en struikelende Birgitta in het gareel te houden. Die vernedering wil ze zichzelf besparen. Ze legt beide handen op tafel en buigt zich voorover, tussen haar voortanden door sist ze: ‘Nu eet je wat! Want als je niks eet, ben ik niet van plan je naar Motala te brengen, dan moet je maar zien hoe je thuiskomt!’

Birgitta kijkt verbouwereerd, maar dat duurt niet lang: ‘Verdomme, wind je niet zo op. Natuurlijk zal ik wat eten, ik hou alleen niet van zalm. Dat mag toch wel?’

Terwijl ze de kaart doorbladert, nipt ze van haar bier.

‘Vleesschijf?’ zegt ze. ‘Is dat hetzelfde als een dun biefstukje?’

Margareta steekt een sigaret aan, haar hand trilt een beetje.

‘Vleesschijf is samengeperst slachterijafval.’

De rest van haar antwoord houdt ze voor zich: vleesschijf is voedsel dat gemaakt wordt voor mensen zoals jij door mensen die mensen zoals jij verachten. Maar Birgitta hoort haar niet, niet wat ze zegt en niet wat ze denkt.

‘Met pommes frites en bearnaisesaus … Ja, verdomme. Dat neem ik.’

Ze tilt opnieuw haar glas op en glimlacht over de rand.

‘Verdomme, wat ben je geschikt, Margje. Jij staat altijd klaar!’

Het blijft een tijdje stil, Margareta kijkt door het raam naar buiten en voelt hoe haar schouders zich ontspannen. De Drottninggata ligt in de schaduw. Er is niets veranderd. Als het niet aan de kleren van de mensen en de kleuren van de trams lag, zouden het nog steeds de jaren zestig kunnen zijn. En zelf zou ze heel goed een zeventienjarige middelbare scholiere kunnen zijn. Althans vanbinnen.

‘Toen ik in Norrköping woonde, hield ik het met een leraar’, zegt ze terwijl ze haar glas vult. Ze is verbaasd over zichzelf, nog nooit eerder heeft ze met iemand gepraat over wat er tussen haar en André is gebeurd. Maar Birgitta lijkt niet te luisteren, teleurgesteld bekijkt ze het glas dat Margareta naar haar mond brengt, misschien had ze gehoopt dat ook het andere biertje haar ten deel zou vallen.

‘We reden ’s avonds altijd rond in zijn auto op zoek naar een plek, we parkeerden iedere keer op een andere plaats zodat niemand ons zou herkennen. En dan gingen we met elkaar naar bed op de achterbank.’

Birgitta’s interesse is ontwaakt, ze grijnst even.

‘Potverdorie, dat had ik niet van jou gedacht. Was hij goed?’

‘Goed?’

‘Ja. Kon hij goed neuken?’

Margareta trekt haar bovenlip iets op. Goeie genade.

‘Dat denk ik wel. Maar daar ging het toch niet om. Ik was alleen, ik had iemand nodig …’

Ze zwijgt, de jonge ober zet een bord voor haar neer, ze staart lusteloos naar de zalm. Birgitta pakt het zoutvaatje en strooit met brede, zwiepende gebaren zout op haar pommes frites. Margareta haalt diep adem en vervolgt: ‘Het was zo vreselijk wat er toen met Tante Ellen is gebeurd, ik geloof dat ik daarna bijna een jaar lang in een shocktoestand heb verkeerd.’

Birgitta onderbreekt haar beweging, haar ogen vernauwen zich: ‘Het was niet mijn schuld!’

Margareta wordt opeens woedend. Waarom kan ze niet luisteren?

‘Heb ik dat dan gezegd?

Birgitta laat het zoutvaatje los en tast naar haar sigaretten, ze tuit haar lippen wanneer ze de aansteker aanklikt.

‘Jullie hebben mij altijd de schuld gegeven! Altijd!’

Margareta prikt een aardappel aan haar vork, opeens heeft ze zin om gemeen te zijn.

‘We hebben jou op een avond gezien, mijn leraar en ik.’

Birgitta’s blik schiet alle kanten op, ze laat de aansteker los en wroet met haar vrije hand in de zak van haar spijkerbroek.

‘Moet je kijken’, zegt ze. ‘Christina is niet goed bij haar hoofd, ze achtervolgt me. Moet je kijken wat een klotebrief ze …’

Ze gooit een geel papiertje op tafel, het is tot een vierkant opgevouwen, haar handen trillen wanneer ze het probeert uit te vouwen. Margareta neemt haar met een schuin glimlachje op, ze is niet van plan zich te laten afleiden. Ze is uitgemanipuleerd. Ze is gestopt met geschikt zijn. Ze is niet eens bang.

‘Jawel’, zegt ze. ‘Zoals ik al zei, we hebben je op een avond gezien, mijn leraar en ik. Je stond op de uitkijk in Saltängen.’

Birgitta staart haar even aan, maar drukt dan haar sigaret uit in de vleesschijf en graait het gele stuk papier naar zich toe. Ze staat op en begint te rukken aan het jack dat over de rugleuning van haar stoel hangt.

‘Klootzak’, sist ze over haar schouder. ‘Valse, verrekte snob die je bent! Hebben jullie dit samen zitten uitdenken, jij en Christina?’

Margareta kijkt haar kil aan. Laat haar maar weggaan, des te sneller ben ik in Stockholm! Maar ze is nog niet helemaal klaar: ze wil haar tanden nog wat dieper in Birgitta zetten en een stuk vlees losscheuren. Ze zet haar hand onder haar kin en zegt met haar liefste stemmetje: ‘Was Dog je pooier? En de jongen? Is hij verwekt toen je aan het werk was?’

Birgitta rukt het jack naar zich toe en slaat het om haar schouders, het fladdert als een cape achter haar aan wanneer ze naar de deur vliegt. Haar schoenen zijn absoluut te groot, ze zitten te ruim om haar hielen en glijden bijna van haar voeten.

Natuurlijk heeft Margareta een slecht geweten, maar niet voordat ze haar zalm heeft opgegeten. Haar hart bonkt heftig en ze schrokt haar eten naar binnen. Ze kauwt en slikt, met iedere hap voelt ze zich steeds zwaarder en steeds zekerder. Het eten smaakt lekker, beter dan ze verwacht had, vooral nadat ze de ober gevraagd heeft het bier mee te nemen en in plaats daarvan een flesje mineraalwater te brengen. Margareta heeft bier nooit lekker gevonden. Ze vindt bier weerzinwekkend en mensen die naar bier stinken nog weerzinwekkender. Eigenlijk.

Haar gewetenswroeging komt tijdens de koffie, ze buigt zich over haar kopje terwijl ze haar voorhoofd in haar handen steunt en beeft. Wat heeft haar bezield? Hoe heeft ze dat kunnen zeggen? Wat weet ze eigenlijk van Birgitta’s leven, is het misschien niet zo dat ook Birgitta haar hand stevig tegen haar middenrif heeft gedrukt alsof ze bezig was dood te bloeden? Misschien wist ook zij geen andere troost te vinden dan in de ontmoeting met een volslagen vreemde? Misschien zocht ze wel net als Margareta alleen maar bevestiging voor het feit dat ze echt bestond?

Margareta strijkt met haar hand over haar gezicht en recht haar rug. Nee. Er zijn geen overeenkomsten tussen haarzelf en Birgitta. Ooit moet ze zichzelf toch een keer vergeven dat ze in die eerste tijd in Göteborg bijna haar houvast verloor. Het voorjaarssemester daarna was alles al anders geworden. Iedere week kwam er uit Vadstena een ansichtkaart met beverige letters en korte teksten in telegramstijl: De lente komt eraan! Pas goed op jezelf! Het was alsof die ansichtkaarten haar tot leven wekten, haar deden knipperen met haar ogen en haar lieten rondkijken, als na een lange periode van slaap. Zo veel lelijker dan de andere meiden op college was ze niet, zij kon het toch ook wel wagen om op pad te gaan naar feesten op studentenverenigingen en bij anderen thuis? Zo was ze promiscue geworden op een sociaal wat aanvaardbaarder manier, ze had geleerd dat haar angst ook bedwongen kon worden met jongens van haar eigen leeftijd. Ze was met hen naar de bioscoop gegaan en naar fnl-bijeenkomsten en na verloop van tijd was ze met een van hen gaan samenwonen in een oude lage flat in de wijk Majorna, totdat ze hem op een ochtend verliet op dezelfde manier als waarop ze later in haar leven nog vier mannen zou verlaten. Ze was vroeg opgestaan en had heel stil haar spullen ingepakt, hem slapend in het voorechtelijke bed achtergelaten om naar een kamer bij een hospita te vertrekken en een haastige liefdesaffaire te beginnen met een man die net docent aan de universiteit was geworden. Maar in tegenstelling tot Birgitta had ze altijd haar verantwoordelijkheid genomen, ook midden in de diepste crisis: ze had er altijd nauwlettend op toegezien dat ze de anticonceptiepil nam.

Toch heeft ze het recht niet om tegenover Birgitta een hoge toon aan te slaan, het recht niet om haar te veroordelen. Ze weet niet wat er van haarzelf geworden zou zijn als die onbekende vrouw niet zo verstandig was geweest om weg te gaan in plaats van te blijven, als ze haar niet in de wasruimte had achtergelaten maar als een schaduw over Margareta’s jeugd was blijven hangen. Ze mag blij zijn en God – wie dat ook mag zijn – danken dat ze bij Tante Ellen kwam en dat het liep zoals het liep. Dat haar omstandigheden anders waren dan die van Birgitta en Christina.

Maar op één punt heeft Birgitta gelijk. Ze hebben haar altijd de schuld gegeven. Wanneer Margareta het zichzelf verwijt dat ze de deur van die telefooncel opendeed en Christina het rijmpje liet zien dat op de muur stond geklodderd, ligt er de hele tijd een ander verwijt op de achtergrond verborgen. Birgitta! Als zij maar niet zo gewillig in de ene nozemauto na de andere uit haar broekje was gegaan. Als zij maar niet zo dom was geweest om prat te gaan op datgene wat anderen als een schande zagen. Als zij maar had begrepen dat ze geluk had gehad dat ze die slonzige moeder van haar kwijt was en bij Tante Ellen terechtkwam. En het belangrijkste van alles: als Birgitta maar niet had gezegd of gedaan wat ze kennelijk heeft gezegd of gedaan toen Tante Ellen bij haar verhaal kwam halen, dat onbekende waardoor Tante Ellens hart begon te koken, haar bloeddruk te stijgen en een bloedvat in haar hoofd te bloeden, dan zou alles – het hele leven! – voor hen alle vier anders zijn geworden!

Wat een verdomde idioot!

Margareta strijkt haar pony aan de kant en pakt haar koffiekopje, haar handen trillen. Natuurlijk is ze boos op Birgitta! Ze is al dertig jaar lang razend op haar, al vanaf het moment waarop ze thuis bij Tante Ellen de deur binnenstapte en een schelle stem hoorde jammeren: ‘Mijn schuld niet, mijn schuld niet, mijn schuld niet!’

Al voordat ze de deur achter zich had dichtgedaan en de paar passen door de hal had gelopen, al voordat ze Tante Ellen op de vloer van de woonkamer zag liggen, wist ze dat het leven nooit meer hetzelfde zou zijn.

Tante Ellen was op het bruine Wilton-kleed gevallen en had in haar broek geplast, de lucht van ammoniak sloeg Margareta tegemoet toen ze op haar knieën naast haar ging zitten en haar hand pakte.

‘Tante Ellen! Wat is er gebeurd?’

Tante Ellen hief haar ene wenkbrauw op en bewoog haar mond, haar bovenlip was rood door haar bloedneus en in haar linkermondhoek schuimde een beetje speeksel. Ze kon niet praten. Margareta hief haar hoofd op en keek naar Birgitta, ze stond in vol ornaat tegen de muur bij het raam gedrukt: haar haren stevig gesprayd en getoupeerd, een strakke rok en trui. De verachting smolt tot één gloeiende punt samen in Margareta’s hoofd. Sloerie! Ze slikte: ‘Wat is er gebeurd?’

Birgitta sloeg haar hand voor haar mond en jankte tussen haar vingers door: ‘Het was mijn schuld niet!’

Margareta’s stem daalde tot gefluister: ‘Heb je haar geslagen? Ben je Tante Ellen beginnen te slaan, jij verrekte …’

Birgitta drukte zich nog steviger tegen de muur, nog steeds met haar hand voor haar mond: ‘Nee! Ik heb haar niet aangeraakt, ik zweer het … We hadden ruzie, ze schreeuwde tegen me en toen viel ze om. Het was niet mijn schuld!’

Margareta trok zwijgend een gezicht en sloeg haar ogen neer, dat wezen was het niet eens waard om aan te kijken. Ze liet Tante Ellens hand los en haalde een kussen van de bank, het was geborduurd met rood en groen in de allerfijnste kruissteek, ze tilde Tante Ellen voorzichtig op en stopte het kussen onder haar hoofd.

‘Zo, mamaatje’, zei ze en ze streelde Tante Ellens hand. ‘Het komt allemaal goed.’

Op hetzelfde moment dook Christina op in de deuropening van de woonkamer. Haar stem was niet meer dan gefluister, je kon hem nauwelijks horen: ‘Wat is er gebeurd?’

Margareta hief haar hoofd op, keek haar zuster aan en begon eindelijk te huilen.

Birgitta is tot levenslang veroordeeld. En dat verdient ze.

Margareta tast een seconde over de tafel op zoek naar haar sigaretten voordat ze beseft dat die weg zijn. Birgitta was kennelijk niet zo van streek dat ze vergat die in te pikken. Wat maakt het ook uit. Nu weet Margareta wat ze zal doen. Ze zal een bloemenwinkel opzoeken, een roos en een kaarsje voor op het graf kopen, en daarna zal ze terugrijden naar Motala. Alleen. Ze zal naar het graf van Tante Ellen gaan en daar een poosje blijven zitten, met haar praten over brieven die uit het niets komen, over alles zoals het is en alles zoals het had kunnen worden. Ja. Ze zal aan Tante Ellen vertellen wat ze nog nooit aan iemand verteld heeft, over André en dat najaar in Göteborg, over haar reis naar Latijns-Amerika met een man die ze al op de derde dag verliet, over haar eenzame tochten door Lima en over het moment waarop ze terugkwam in het kindertehuis om het bedje leeg aan te treffen.

‘Waar is mijn jongetje?’ vroeg ze, terwijl ze zich omkeerde, de donkere ogen van de leidster doordringend aankijkend.

‘O señorita’, zei de vrouw met een schuine glimlach. ‘Het was uw jongetje niet. Zijn moeder was vanmiddag hier met een advocaat. Ze heeft vijfhonderd dollar voor hem gekregen. Had u meer kunnen bieden?’

Ja. Ze had meer kunnen bieden, ze heeft veel gekregen, daarom heeft ze veel te geven. De erfenis die ze zou doorgeven aan een oneindig geslacht van ouderloze kinderen was voldoende geweest om meer te kunnen bieden dan welk Amerikaans paar dat stijf stond van de dollars dan ook. Maar de jongen was al weg, de leidster weigerde haar de naam van de advocaat te geven en daarom zou Tante Ellen nooit de oermoeder van ouderloze kinderen worden en Margareta Johansson geen nakomelingen krijgen. Ze is een uiterst toevallige klomp deeltjes die zullen oplossen en overgaan in duizenden andere, even toevallige deeltjesklompen, zonder een spoor na te laten.

Wanneer ze naar buiten loopt, kiest ze de zonnige kant van de straat, keert haar gezicht naar de hemel en laat de wind door haar haren spelen. De lucht is koel en geurend, ze snuffelt een paar keer en probeert de moleculen die tegen het slijmvlies van haar neus botsen te identificeren, glimlacht als ze daarin slaagt. Het voorjaar hangt in de lucht, loof en bessen springen open, of zoals ze het vroeger op school bij de Duitse les verhaspelden: Und die Löwen und die Bären springen aus … Jazeker. Morgen begint de lente. De dag voordat de lente begint is een goede dag om Tante Ellen te bezoeken.

Ze ontdekt een bloemenwinkel aan de andere kant van de straat en haast zich naar een zebrapad, iemand pakt haar bij haar arm precies op het moment dat ze de straat op stapt. Ze draait zich om en staart in Birgitta’s grauwe gezicht, haar onderkinnen trillen wanneer ze mompelt: ‘Het was mijn schuld niet. Je moet me geloven, je moet me echt een keer geloven!’

Margareta geeft geen antwoord, ze trekt alleen haar arm terug en loopt snel de straat op. Ze moet een beetje rennen, al na een paar passen springt het verkeerslicht op rood. Een bus gromt dreigend naar haar, ze hoort niet wat Birgitta roept voordat ze aan de andere kant van de straat is.

‘Ze loog! Het was een klotewijf! Je weet niet wat ze gedaan had!’

Nu is het een uitgemaakte zaak. Birgitta moet maar zien hoe ze in Motala komt.