#

Ze zou nou toch beter moeten weten. Ze heeft in de loop der jaren voldoende aanvallen van acute filantropie gehad om te snappen dat Birgitta zich niet ongestraft laat helpen. Eigenlijk had ze dat de eerste keer al moeten beseffen. Maar toen zocht ze Birgitta immers niet op om te helpen, maar om zelf geholpen te worden.

Margot had een paar weken na het eindexamen haar interesse in Margareta verloren. Ze had een vervallen landgoed bij Bråviken in het vizier gekregen – veertien kamers! plafondschilderingen! eigen tennisbaan! – en toen Margareta er niet onmiddellijk mee instemde om haar plannen om in Göteborg archeologie te gaan studeren op te geven en zich in plaats daarvan te laten omturnen in een bleke freule, hield Margot van de ene dag op de andere op tegen haar te praten. Ze dekte de tafel weliswaar nog wel voor drie personen, maar wanneer ze de melk of het zout in Margareta’s richting doorgaf waren haar bewegingen stijf en nors. Nu was ze helemaal op Henry geconcentreerd. Haar verlangen naar het landgoed was als een laserstraal recht op zijn voorhoofd gericht.

Henry was niet ontevreden, dat was te merken, hoewel hij lange, grinnikende uiteenzettingen hield over het algemene onvermogen van de vrouwtjes iets van zaken te begrijpen. Aan de andere kant, verklaarde hij, kon ook een blinde kip een graantje vinden en dat krot van een kasteel was misschien helemaal geen gekke investering, op de voorwaarde dat Margit zich tijdens de renovaties wist in te houden. Hij zou zelf de contacten met de aannemer onderhouden, Margit mocht hoogstens de kleur van het behang bepalen, verder moest ze haar bek dichthouden. Margot knikte enthousiast. Natuurlijk! Maar kon ze geen reis naar Londen voor hen boeken in augustus? Dan kon zij naar die fantastische behangwinkel in Oxford Street gaan, terwijl Henry in zijn favoriete pub in Soho zat. Henry knikte genadig en Margot sloeg haar mollige handen verrukt ineen. Heerlijk!

Zo kwam het dat Margareta alleen in huis was toen ze haar spullen pakte om naar Göteborg te vertrekken. Haar aarzeling maakte haar traag, ze wist niet goed wat ze aan moest met alle cadeaus die ze van Margot en Henry had gekregen. Drie kerstavonden, twee verjaardagen en een eindexamen hadden haar sieradendoosje het gewicht van een schatkist gegeven. Maar waren die sieraden echt van haar, kon ze ermee doen wat ze wilde? En waar moest ze haar spullen in doen? Ze had immers maar één koffertje gehad toen ze hier aankwam en daar paste nu maar een derde van haar kleding in. En waar moest ze van leven als ze in Göteborg aankwam? Het zou immers weken duren voordat ze haar studiebeurs ontving.

Het eten was de derde dag op. Margareta bekeek het laatste sneetje witbrood in haar hand en besloot de sieraden als haar eigendom te beschouwen. Ze had genoeg romans gelezen om te weten wat een lommerd was, en ze wist bovendien dat er in Norrköping nog steeds zo’n instelling bestond. Ze had het uithangbord afgelopen voorjaar gezien op een middag toen ze geacht werd een afspraakje te hebben met een droomprins, maar in plaats daarvan had rondgehangen in de kleine straatjes achter het stadhuis.

Toen ze de lommerd binnenstapte was het alsof ze een roman binnenstapte, opeens bevond ze zich in het begin van de eeuw in plaats van in de jaren zestig en zelf was ze een licht tuberculeuze heldin in bottines en een wapperende jurk in plaats van in een minirok en op Zweedse klompen. De man achter de toonbank was overduidelijk een figuur uit dezelfde tijd: zijn gebogen lichaampje was gehuld in een zwart kostuum dat tot op de draad versleten was en zijn vingers waren zo wit dat het leek alsof hij nooit van zijn leven dit vaalbruine lokaal had verlaten en nooit ander licht had gezien dan dat van de viesgele lamp. Hij onderzocht zwijgend het gouden horloge, de pareloorbellen en de ketting die ze besloten had op te offeren en noemde zijn prijs: driehonderdvijfentwintig kronen. Een klein vermogen. Margareta knikte zwijgend en strekte enthousiast haar hand uit om de kwitantie te tekenen. De ingebeelde tuberculose was overgegaan, ze kon voelen hoe haar hart bonsde in een jong en totaal gezond lichaam, een lichaam dat binnenkort de wereld zou veroveren.

Ze kocht twee nieuwe koffers bij het warenhuis Domus en nam de tram naar huis, haar haren wapperden in de wind die door de open ramen naar binnen stroomde. Met een sprongetje wipte ze van de tram en het laatste stukje naar huis, naar Margots en Henry’s villa in smakeloos betonsteen, rende ze. In drie lange passen nam ze de trap naar de bovenverdieping en smeet haar koffers op het bed. Yes! Nu was ze vrij. Eindelijk.

Toen de nieuwe koffers gepakt waren, stond ze zichzelf een concessie aan het verleden toe: ze belde André op, hoewel ze wist dat hij met vrouw en kinderen op vakantie was gegaan. Een hele poos stond ze doodstil met de hoorn tegen haar oor gedrukt en het snoer rond haar wijsvinger gedraaid te luisteren naar de bel die een aantal keren overging, ze stelde zich voor hoe het tussen de muren van het lege huis zou galmen. Daarna legde ze langzaam de hoorn erop en nam haar koffers.

Ze zou meteen naar het station gaan, hoewel ze de dienstregeling niet bekeken had. Vroeg of laat zou er wel een trein komen.

Tijdens het najaarssemester schreef ze een paar keer naar Margot en Henry, maar ze kreeg geen antwoord. De stilte beangstigde haar, daarom werd haar tweede brief babbelachtiger en onderdaniger dan de eerste. Ze bedankte hen voor de tijd in hun huis en vertelde enthousiast over haar nieuwe leven: ze had geen studentenflat gekregen, maar woonde op kamers midden in het centrum, niet ver van het park Heden. Göteborg was een gezellige stad, ook al waaide en regende het er vaak. Met haar studie ging het goed. Ze rekende erop dat ze haar eerste tentamen zo tegen de kerst zou halen. Natuurlijk moest ze er ook een leugentje invlechten: ze had veel nieuwe vrienden gemaakt. Met name onder de jongens.

Ze schreef ook andere brieven, kortere, die meer met de waarheid overeenkwamen, maar ze waren nooit helemaal oprecht. Ze noemde het gat dat ze in haar buik voelde niet, daar had ze geen naam voor. In plaats daarvan schreef ze aan André over liefde en aan Tante Ellen over de eenzaamheid van de avonden, aan Christina over haar studie en aan Birgitta over hoe ze beurtelings bang was voor en verlangde naar het hebben van een gezin. Er gingen maanden voorbij zonder dat ze ook maar één antwoord kreeg, maar op een middag in december, toen ze na een laat college thuiskwam, stond er een ansichtkaartje tegen de lamp op het kastje in de hal. Haar hospita glimlachte toen ze zag hoe enthousiast Margareta zich erop stortte en was niet in staat te verbergen dat ze het al gelezen had. Dat maakte niet uit, Margareta keek de weinige regels even door en glimlachte opgelucht terug. Ze zou de kerst niet op haar huurkamer hoeven door te brengen: Christina was van plan met Kerstmis naar Vadstena te gaan. Of Margareta een kamer met haar wilde delen in het gastenverblijf bij de nonnen? En kerstavond vieren met Tante Ellen in het verpleeghuis?

De laatste week van de advent ging ze naar de lommerd met een ring met witte stenen en – na enige aarzeling – haar op een na laatste gouden armband. De ring was waardevoller dan ze had gedacht. Ze stopte het geld in de zak van haar jas van konijnenbont die Margot vorige winter voor haar gekocht had en ging de stad in, ze slenterde urenlang langs de Aveny heen en weer voordat ze de perfecte kerstcadeautjes vond. Een handgeweven shawl van Hemslöjden voor Tante Ellen. Met schapenleer gevoerde handschoenen voor Christina. Een roze trui in de zachtste lamswol voor Birgitta.

Pas toen ze in de trein zat bedacht ze opeens dat Birgitta natuurlijk geen kerst met hen zou vieren.

Toch werd Kerstmis een feest van verzoening. Ze werd op het station in Vadstena opgehaald door een andere Christina dan degene van wie ze een paar jaar geleden op het station in Norrköping afscheid had genomen. Ze was nog steeds bleek en mager, maar ze zag er niet ziekelijk uit, eerder – Margareta zocht naar het woord – verzilverd. Tegenwoordig zou Christina goed passen bij het landgoed van Margot. Misschien moest ze hun allebei een tip geven, dan kon Christina vakantiewerk gaan doen als freule daar op Bråviken, dan zou ze de hele zomer met een bezielde blik met haar borduurwerk bij de openslaande deuren kunnen zitten kijken.

Hun kamer in het gastenverblijf was precies zo kloosterachtig als je maar kon wensen: een schemerige plafondlamp, twee smalle bedden met wiebelende springveren matrassen en een crucifix aan de muur. Hoewel het nog vroeg in de middag was, heerste er buiten voor het hoge raam al een doffe schemering, de sneeuw wervelde in het licht van een eenzame straatlantaarn die aan de Strandpromenade stond en op de achtergrond kon je het zwarte water van het Vättern zien. Margareta moest opeens huilen: ze leunde met haar voorhoofd tegen de vensterruit en probeerde haar tranen weg te knipperen. Dat lukte niet, ze moest een hele tijd in dezelfde houding blijven staan voordat ze heel ongemerkt met haar wijsvinger over haar wang kon strijken en zich omdraaien. Christina merkte niets. Ze werd volledig in beslag genomen door het uitpakken van Margareta’s kleren die ze op kleerhangers van staaldraad in de kast hing. Als een moeder. Of een echte grote zus.

‘Eigenlijk was ik van plan geweest om haar naar huis te halen’, zei ze, terwijl ze met haar hand over een witte blouse streek. ‘Om thuis in Motala kerst te vieren, net als vroeger. Ze had immers wel een paar dagen verlof kunnen krijgen, dat is helemaal niet ongewoon … Maar Stig met de Snoekenbek heeft het huis verhuurd en al haar meubels laten opslaan. Hij is immers haar zaakwaarnemer.’

‘Maar stel je voor dat ze weer beter wordt? Waar moet ze dan wonen?’

Christina draaide zich om en keek haar aan: ‘Tante Ellen kan niet meer beter worden. Heb je dat niet begrepen?’

Margareta vertrok haar gezicht: ‘Er zijn wel eerder wonderen gebeurd …’

‘Nee’, zei Christina. ‘Er zijn nooit wonderen gebeurd.’

Christina had alles tot in de details geregeld. Ze had al in het begin van de advent met de directrice van het verpleeghuis gesproken en de toezegging gekregen dat ze een eigen kerstdiner op Tante Ellens kamer mocht serveren, en ze had de nonnen overgehaald om haar ’s avonds laat haar gang te laten gaan in de keuken van het gastenverblijf. De avond voor kerstavond was ze pas om vier uur ’s nachts in bed gekomen, toch leek ze totaal niet moe toen ze de deur van de koelkast opendeed en met een triomfantelijk gezicht liet zien wat ze allemaal gemaakt had: Janssons frestelse en haring, ham en gehaktballetjes, rode kool en spareribs, hoofdkaas, amandelcakejes en peperkoekjes. Plus alles wat ze kant-en-klaar had ingekocht: kaas en leverpastei, worstjes en worstenbrood. Alles verpakt en bewaard in piepkleine doosjes en pakketjes van bakpapier.

‘O’, lachte Margareta. ‘Het kerstbuffet van Tante Ellen. In miniatuur …’

Christina lachte terug: ‘Precies. Ik had gedacht dat we dit jaar maar een poppenhuiskerst moesten vieren.’

Tante Ellen moest ook lachen toen ze met hun manden met eten binnenkwamen: ze begon weer de oude te lijken, het ene moment kneep ze Margareta in haar wang en noemde haar een kleine dwaas, het andere fronste ze haar wenkbrauwen tegen Christina en zei dat ze goed moest eten zodat ze eindelijk eens een beetje vlees op haar botten kreeg. De verzorgsters hadden haar geholpen met het aanbrengen van kerstversiering in haar kamer, een paar dennentakken met kleine kerstballen stonden op tafel in een uitlopende vaas die overheidseigendom was en in de vensterbank brandde een driearmige kandelaar die ze bij de therapie had gemaakt. Maar toen het tijd werd om de kerstcadeautjes uit te delen, raakte ze in verlegenheid en begon te mompelen. ‘Als ik mijn handen maar had kunnen gebruiken zoals vroeger’, zei ze met een brok in haar keel toen Margareta haar pakje openmaakte. ‘Dan had ik iets moois voor je kunnen maken …’

Margareta bekeek het kettinkje in het pakje, enkele witte houten staafjes en kralen vormden een regelmatig patroon.

‘Maar het is mooi’, zei ze, terwijl ze de ketting over haar hoofd deed. ‘Heel erg mooi!’

Christina knikte en voelde aan haar eigen pakje: ‘Het past fantastisch bij die jurk. En op zwart is het helemaal perfect.’

Ze vouwde het kerstpapier open: een paar gehaakte pannenlappen.

‘Ik heb afgelopen herfst leren haken’, zei Tante Ellen, terwijl ze haar scheve glimlach lachte. ‘Dat kan ik met één hand doen. Dus volgend jaar wordt het een sprei …’

Margareta lachte: ‘Ik wil een gele!’

Christina’s ogen begonnen even te glinsteren: ‘En ik wil een roze!’

Tante Ellen hield het lang vol, maar toen het tegen tienen liep werd ze moe. Ze schikte zich er zonder protest in dat Christina en Margareta haar uit haar mooie jurk hielpen en haar nachtpon aantrokken en ze leek het gewoonweg fijn te vinden dat ze daarna allebei aan een kant van haar bed gingen zitten. Toen ze in slaap was gevallen, schoven ze voorzichtig hun stoelen aan de kant en slopen door de gang naar de personeelspantry. Christina liet water in de afwasbak lopen terwijl Margareta een theedoek zocht.

‘Wat denk je dat Birgitta op een avond als vanavond doet?’ vroeg ze.

Christina haalde haar schouders op: ‘Weet ik niet. Hetzelfde als anders, vermoed ik.’

Margareta zette voorzichtig het eerste afgedroogde bord weg: ‘Maar toch niet op zo’n avond … Of wel?’

Christina sprak nog steeds met gedempte stem, maar haar toon was scherp: ‘Wie weet waar zulke types met Kerstmis mee bezig zijn? Wie weet waar ze überhaupt mee bezig zijn? Ik wil er niet over praten. Het is walgelijk!’

Toen ze buitenkwamen sneeuwde het nog steeds, de kou beet Margareta in de ruimte die er tussen haar konijnenbontjas en haar laarzen zat. Christina was natuurlijk verstandiger gekleed; haar jas viel bijna helemaal tot op haar knieën en bovendien had ze voor ze weggingen een wollen broekje aangetrokken. Margareta aarzelde even voordat ze durfde te vragen waar ze het afgelopen uur over had lopen nadenken.

‘Zullen we naar de nachtmis gaan?’

Christina keek haar verrast aan, terwijl ze haar nieuwe handschoenen aantrok. Zowel de kleur als de maat waren perfect.

‘Nee’, zei ze. ‘Waarom zouden we dat doen?’

Omdat ik dat wel kan gebruiken, dacht Margareta een poosje later toen ze in haar wiebelende bed in het gastenverblijf van het klooster lag. Omdat mijn ogen het wel kunnen gebruiken om te rusten op heiligenbeelden en kaarsen, omdat ik helemaal leeg ben en het wel kan gebruiken om te worden vervuld van het ruisen van het orgel en psalmgezang, omdat ik het wel kan gebruiken te vergeven en vergeven te worden …

Ze kneep haar ogen toe, wilde niet terugdenken. Ze moest alles in haar hoofd uitgummen en wanneer ze over een paar jaar aan deze herfst terugdacht, dan zou ze alles vergeten zijn behalve haar studie en haar aardige hospita. Zelfs wanneer ze er haar best voor zou doen, zou ze zich niet kunnen herinneren dat ze, toen ze op de universiteit aankwam, door een soort schaamte overvallen was en dat die schaamte zo diep zat dat ze erdoor verlamd werd, dat zij – de Margareta die hard praatte, lachte en voortdurend flirtte – haar studiegenoten nauwelijks durfde aan te spreken en dat ze, in plaats van naar de partijen op hun studentenverenigingen en naar feestjes te gaan, ’s avonds eenzaam door de straten had gezworven met haar rechterhand stevig tegen haar middenrif gedrukt, dat ze zich had omgedraaid om vreemde mannen aan te kijken wanneer die haar aanspraken. En dat ze bij drie gelegenheden met hen was meegegaan en hun zwijgend ter wille was geweest.

Zou ze dat door de duisternis heen fluisterend aan Christina durven vertellen? Zou ze kunnen vertellen hoe ze op een binnenplaatsje had gestaan met haar broekje half naar beneden en haar wang tegen die van een vreemde man? Dat ze in een bioscoop haar benen had gespreid voor een paar grove vingers? Dat ze zwijgend met een naamloze man was meegegaan naar een armoedige huurkamer? Dat ze een soort opluchting had gevoeld terwijl het gaande was, maar dat ze nadien van angst had lopen gorgelen, dat ze zichzelf een klap in haar gezicht had gegeven als straf voor de uitgebleven gemoedsrust en verlossing, als straf omdat niemand haar langer wilde hebben dan maar voor even?

Nee. Dat zou ze niet kunnen vertellen. Niet aan Christina. Maar misschien wel aan Birgitta.

Ik zink, dacht ze. Laat iemand mij helpen om niet te zinken!

Christina moest op de dag na kerst alweer terug naar Lund, ze had direct na de vakantie tentamens. Margareta bracht haar weg naar het station, met een haastige omhelzing namen ze afscheid en ze beloofden elkaar dat ze beter hun best zouden doen om het contact te onderhouden.

Margareta ging daarna naar het verpleeghuis, de kerstsneeuw was weggeregend en Tante Ellen knikte enthousiast toen ze voorstelde om te gaan wandelen. De daaropvolgende dagen wandelden ze veel, Tante Ellen verlangde naar frisse lucht en had niets tegen de motregen en de kille wind. Ze begon weer de oude te worden; ’s middags trakteerde ze in de tearoom aan Stora torget en dan bleef Margareta stil achter de rolstoel staan, terwijl Tante Ellen babbelde met de dames achter de toonbank en vroeg welke ingrediënten er in alle koekjes en gebakjes zaten. De dag voor oudejaarsdag bestelde ze een enorme taart en hoewel het op de ochtend van oudejaarsdag pijpenstelen regende, stond ze erop om zelf mee te gaan om hem op te halen. En er was haast bij! Het personeel dronk altijd ’s middags om vier uur koffie en dan moest de taart er zijn. In elkaar gedoken en klappertandend zat ze op de terugweg in haar rolstoel en zeurde tegen Margareta dat ze voorzichtig moest doen wanneer ze over de kinderkopjes reden, zodat de taart niet helemaal geplet zou worden in de doos. Margareta lachte. Haar vingers waren stijf van de kou en de konijnenbontjas was klitterig en zwaar van de regen geworden, maar het bekende gezeur van Tante Ellen verwarmde haar.

Maar ten slotte kwam er toch een einde aan de vakantie en moest ze vertrekken. Tante Ellen streek haar over haar wang toen ze kwam om afscheid te nemen, Margareta legde haar wang tegen Tante Ellens hand.

‘Kunt u niet een keertje schrijven?’

‘Maar het wordt zo trillerig als ik schrijf’, zei Tante Ellen hoofdschuddend. ‘Je kunt het niet lezen …’

‘Dat lukt me wel’, zei Margareta. ‘Dus schrijf. Schrijft u alstublieft naar mij.’

Tante Ellen streek de pony uit Margareta’s gezicht: ‘Ja ja’, zei ze. ‘Ik zal wel schrijven. Als het zo ontzettend belangrijk is …’

Ze wist niet dat ze het gepland had, maar toen ze op het perron stond besefte ze dat ze helemaal niet wachtte op de trein naar Mjölby, waar ze moest overstappen op de trein naar Göteborg. Ze moest eerst de andere kant op. Er lag nog een ongeopend kerstcadeautje in haar koffer.

In Motala regende het ook, ze stond een poosje in de wachtkamer van het station naar het park te kijken in de hoop dat de regen zou ophouden, maar daarna verborg ze haar kin in de ruige kraag van haar bontjas en duwde de deur open.

Er zat een verkreukeld briefje met een adres in haar zak; voordat ze naar Norrköping was gestuurd, was ze erin geslaagd Stig met de Snoekenbek over te halen dat aan haar te geven. Het was het adres van een achterafstraatje in het oude centrum, maar ze had niet meer dan een vage voorstelling welke flat het eigenlijk was. Aan de andere kant leken de flats in die buurt altijd nogal op elkaar; ze waren allemaal ongeveer even scheef en lekkend.

Men was in Motala bezig het verleden op te ruimen, dat zag ze wel toen ze door de stad liep. Waar vroeger bouwvallige oude houten krotten tegen elkaar aan hadden staan leunen, waren nu nieuwe huurflats van baksteen en beton verrezen. De toekomst kwam eraan en die was kritisch als een schoonmoeder. Ze verwachtte dat het schoon en netjes was waar ze kwam.

Maar Birgitta’s straat had ze nog niet bereikt, ze had alleen maar een kleine voorbode gestuurd in de vorm van een pasgeopend benzinestation op een oud afbraakterrein. Verder zag het er net zo uit als vroeger: kapotte hekken langs het trottoir, afbladderende houten gevels van huizen.

Margareta duwde de deur van het trappenhuis open en keek rond. De muren waren bedekt met bruine kraalschotten en de vloer met kapot linoleum. Er waren helemaal geen moderne voorzieningen: niet eens een blauw bordje met witte plastic letters dat de namen van de huurders verraadde. Wel zaten er vier ouderwetse brievenbussen aan de muur, misschien was er een van Birgitta bij. Maar nee. Er stond nergens Fredriksson op. Er stonden überhaupt geen namen op.

‘Loop naar de bliksem! Teringhoer!’

Op de bovenverdieping vloog een deur open, een mannenstem raasde, een tel later bonkten zware voetstappen op de trap. Margareta drukte zich tegen de muur. Hij trok zijn zwarte leren jasje aan toen hij langs haar liep, het leer raakte even haar gezicht, maar hij leek haar niet op te merken. Hij schopte alleen de buitendeur open en verdween. Voordat de deur dichtviel, kon ze nog net de achterkant van zijn jack zien: er stond een grote afbeelding van een tijger op.

‘Een kind’, dacht ze. ‘Birgitta houdt het met een kind.’

Want nu wist ze dat ze goed zat. Dat was Dog, een wat dikker en getekender Dog dan degene die een paar jaar geleden de hoogste rang bekleedde in de orde van de nozems, maar ontegenzeglijk dezelfde. En waar Dog was, daar was zeer waarschijnlijk ook Birgitta.

Er huilde ergens een baby, er klonk een vlaag van gelatenheid in het gehuil door die Margareta deed rillen toen ze de trap opliep. Op de overloop bleef ze staan. Achter welke van de beide bruine deuren zou Birgitta vermoedelijk zitten? Zonder aanleiding koos ze de rechter.

De bel legde het kind een ogenblik het zwijgen op, maar het huilen begon meteen weer toen iemand een seconde later over de houten vloer liep.

‘Ja’, zei Birgitta terwijl ze deur openrukte. ‘Wat is er?’

De flat was tochtig en ouderwets, zonder verwarming of warm water. Slechts een elektrisch verwarmingselement stond op de vloer van de keuken te gloeien en op het ijzeren fornuis stond een kookplaatje. Het duurde een eeuwigheid voordat dat warm was, Birgitta kon drie van Margareta’s sigaretten oproken voordat de koffie klaar was. Ergens in de flat huilde de baby nog steeds, maar nu wat gedempter en minder vertwijfeld.

Birgitta was nog steeds mooi: haar haar was nog net zo oogverblindend blond als vroeger, haar huid net zo glad en fluweelzacht, de lijn van haar lippen zacht gewelfd. Maar haar vingertoppen waren nog steeds opgezwollen langs de afgekloven nagels en je kon het spoor van de kam in haar pony volgen. Ze moest haar haar wassen. Ze moest zich eigenlijk helemaal wassen: het grijze vuilrandje uit haar jeugd was herrezen, het lag als een metalen band rond haar keel.

Birgitta pareerde haar kritische blik met een minstens net zo kritische blik terug, terwijl ze koffie inschonk.

‘Je ziet eruit als een verzopen kat’, zei ze, terwijl ze een schaal koekjes in haar richting duwde. ‘Wat heb je gedaan? Ben je hierheen komen zwemmen?’

‘Het regent buiten’, zei Margareta terwijl ze een koekje pakte. ‘En ik ben de hele weg vanaf het station komen lopen.’

Birgitta wierp een blik uit het raam, het was alsof ze nu pas de koude grijze nevel buiten opmerkte. Maar het kon haar niet schelen, ze keerde haar rug naar het raam en strekte ter plekke haar benen uit, bekeek haar rechte kuiten en de zwarte nylonkousen waarin ze gehuld waren. Het kind haalde ergens uitgeput diep adem, toen het opnieuw begon te huilen was het geluid ieler en teerder. Birgitta leek het niet te horen.

‘En wat doe jij tegenwoordig?’ vroeg ze, terwijl ze haar benen liet zakken.

‘Ik studeer. In Göteborg. Dat heb ik je toch geschreven in die brief. Heb je die niet gekregen?’

Birgitta haalde haar schouders op en stak nog een sigaret aan: ‘Wat doe je dan in Motala? Als je naar Göteborg bent verhuisd.’

Over de tafel overhandigde Margareta haar het pakje en probeerde te glimlachen: ‘Jou een kerstcadeau brengen.’

Birgitta staarde naar het pakje terwijl ze de opgebrande lucifer in de asbak liet vallen, maar ze maakte geen aanstalten het aan te nemen.

‘Pak maar aan’, zei Margareta. ‘Het is voor jou!’

Aarzelend pakte Birgitta met één hand het pakje, daarna stak ze haar sigaret in haar mondhoek en werd enthousiast, ze rukte het cadeaulint en het plakband in één snelle beweging los.

‘O’, zei ze en ze blies door haar andere mondhoek een rookwolk uit, terwijl ze de roze trui voor zich hield. Hij had een V-hals, was niet modieus en tegenwoordig zelfs een beetje belachelijk, maar Margareta had het gevoel gehad dat Birgitta het nog steeds leuk vond om een vamp in een trui met een V-hals en een strakke rok te zijn.

Birgitta legde de trui op haar schoot, haalde de sigaret uit haar mondhoek en blies argwanend een rookpluimpje uit.

‘Ben je helemaal uit Göteborg gekomen alleen maar om mij een trui te geven?’

Margareta tilde haar kopje op, opeens een beetje gegeneerd.

‘Nee. Ik ben met Kerstmis in Vadstena geweest. Bij Tante Ellen.’

Birgitta fronste haar wenkbrauwen: ‘Is dat mens verhuisd? Woont ze nu in Vadstena?’

Margareta nam een slok koffie.

‘Ze zit in een verpleeghuis in Vadstena.’

Birgitta keek verwonderd: ‘Is ze nog steeds ziek?’

Margareta knikte en keek naar de tafel. Het tafelzeil was gebarsten, je kon de draden van het witte weefsel door de scheuren heen zien.

‘Ze is verlamd. Halfzijdig. Het komt nooit meer goed.’

Birgitta inhaleerde diep en wendde haar blik af, haar stem was scherp: ‘Het was niet mijn schuld.’

Margareta sloeg haar ogen neer, ze wist niet wat ze daarop moest zeggen. Het bleef even stil, de regen sloeg tegen de ruit, het gehuil van het kind was een uitgeblust stroompje ergens op de achtergrond geworden. Margareta keek in haar koffiekopje, opeens was ze heel moe. Het was hopeloos. Zelfs aan Birgitta zou ze niet kunnen vertellen wat er die herfst was gebeurd en als ze het wel deed, dan kon Birgitta haar niet troosten en geen verklaringen geven. Ze zat veel te vast in haar eigen leven. Het kind haalde diep adem, een seconde later zwol het huilen aan tot een schreeuw van vertwijfeling.

‘Dat verrekte jong!’

Birgitta maaide haar koffiekopje aan de kant en stond op, rende op kousenvoeten over de keukenvloer naar de hal en verdween uit het zicht. Maar je kon horen dat ze een deur opentrok.

‘Stil!’ schreeuwde haar schelle stem. ‘Als je niet stil bent, sla ik je dood!’

Margareta stond zo snel op dat haar stoel achter haar op de grond viel, pas nu drong het tot haar door dat het kind zich dus in Birgitta’s flat bevond. Met drie grote stappen was ze de keuken uit, ze gleed bijna uit over het kleed in de hal en greep de deurpost.

Birgitta stond in een donker kamertje. Het moest haar slaapkamer zijn: de rolgordijnen waren naar beneden getrokken en ginds tegen de muur was een onopgemaakte bed, op een matras op de vloer lagen een paar kapotte dekens. Midden in de kamer stond een spijlenbedje. Het rook akelig: zoetig en naar poep tegelijkertijd.

Birgitta stond in een vreemde positie naast het bedje, alsof ze in de houding stond. Met kaarsrechte rug, haar handen stevig tegen haar lichaam gedrukt, keek ze naar het plafond.

‘Stil!’ schreeuwde ze. ‘Stil, verrekt secreet, voordat ik een ongeluk aan je bega!’

Een schelle schreeuw kwam uit het bedje, een handje zwaaide even. Margareta deed aarzelend een stap de kamer in.

‘Birgitta?’ zei ze. ‘Heb je een baby gekregen?’

Birgitta draaide zich om en staarde haar aan: ‘Ja, wat dacht jij dan verdomme?’

Ze slaagde erin er een spelletje van te maken: ze deed net of ze een heel klein zusje was dat smeekte of ze met het schattige popje van haar grote zus mocht spelen. Het jongetje was pas drie maanden oud en woog bijna niets in haar armen, toch meende ze een glimp van uiterst bewuste angst in zijn ogen te zien toen ze hem oppakte en hem op het bed legde. Zijn billetjes waren donkerrood, bijna lila, dat zag ze toen ze de poep met een punt van het boxpakje afveegde. Maar het was een verloren strijd: de poep was allang uit de luier en langs zijn beentjes gelopen.

Ze haastte zich naar de keuken en maakte het boxpakje nat, gebruikte het als washandje en handdoek tegelijk, zocht de kamer af en vond een pak celstof, frommelde een paar stukken daarvan in elkaar zoals ze ooit met de luiers van haar poppen had gedaan en stopte die in het luierbroekje. Het plastic was stijf van ouderdom en de randjes bruin van oude poep. Ze wikkelde hem in een deken, hij lag als een gevuld koolblad op haar arm, nog steeds huilend, maar zwakker nu en met zijn ogen dicht. Zijn ronde voorhoofdje was nat van het zweet.

Margareta ging in de deuropening van de keuken staan en hield haar hoofd schuin, Birgitta was aan de keukentafel gaan zitten en had een nieuwe sigaret opgestoken.

‘Heeft hij misschien honger?’

Birgitta krulde haar bovenlip en tipte de as van haar sigaret: ‘Hij heeft geen honger. Hij is alleen maar aan het klieren.’

‘Maar alsjeblieft’, zei Margareta. ‘Ik heb nog nooit een baby een flesje gegeven. Mag ik het niet doen?’

Birgitta knikte, maar wendde haar blik af.

Ze moest zelf het pak pap zoeken en water in het pannetje laten lopen, een garde zoeken en de aangekoekte fles schoonmaken. Dat ging niet zo goed. Het was onmogelijk om de fles met enkel koud water en maar één vrije hand goed schoon te krijgen. Ze durfde de baby niet weg te leggen, hij huilde nog steeds en Birgitta zat met haar handen voor haar oren. God weet wat ze in haar hoofd zou halen als ze het jongetje op de keukenvloer legde. Maar het was moeilijk om te kloppen met het kind op de arm, de pap werd klonterig.

Ten slotte liet ze zich toch aan de keukentafel zakken en stopte de zuigfles in zijn mond, hij sloeg heel even zijn ogen op en keek haar aan met een lege blik, waarna hij ze langzaam sloot en begon te zuigen. Opeens werd het doodstil in huis: Birgitta zat nog steeds met haar handen voor haar oren over de keukentafel gebogen.

‘Hoe heet hij?’ vroeg Margareta voorzichtig.

Birgitta haalde haar handen van haar oren weg en trok haar schouders op. Haar vingers tastten over het tafelzeil naar het pakje sigaretten, maar toen ze het had liet ze het meteen weer los.

‘Zeg luister es’, zei ze. ‘Zou jij niet een uurtje willen oppassen? Ik moet nodig boodschappen doen. En ik heb een afspraak bij de sociale dienst, ik moet geld hebben om naar de dokter te kunnen.’

Margareta aarzelde en keek op haar horloge. Birgitta’s stem werd enthousiaster, ze boog zich voorover: ‘Ik heb geen kinderwagen, snap je … Dus als ik geen oppas heb, kan ik niet weg. En ik heb niets meer te eten in huis. En ik moet echt naar de dokter, ik heb zo’n verrekte pijn!’

Margareta knikte. Ze had medelijden met Birgitta. Ze had medelijden met het jongetje. Ze hadden hulp nodig.

‘Maar je moet voor vijf uur terug zijn. Ik moet mijn trein halen.’

Birgitta stond al, ze streek met haar hand door haar haar: ‘Geen probleem, over een paar uurtjes ben ik terug. Verdomd geschikt van je, Margareta. Maar dat ben je altijd geweest!’

Margareta sloeg haar ogen neer. Geschikt? Jawel. Dat was ze wel. Eigenlijk.

Birgitta rukte haar zwarte trui uit en smeet die in een hoek, ze trok de roze aan en haastte zich naar de hal. Toen ze de keuken weer inkeek, waren haar ogen zwart van de eyeliner en haar lippen lichtroze.

‘Een paar uurtjes maar’, zei ze glimlachend. ‘Top!’

’s Avonds om acht uur begon Margareta te huilen. Om tien uur hield ze daarmee op en begon alle scheldwoorden die ze kende op te noemen, een bij iedere stap die ze op de keukenvloer zette. Om twee uur ’s nachts sliep ze in met het jongetje in haar armen. De volgende ochtend om halfzeven schudde er iemand aan haar schouder tot ze wakker werd.

‘Schuif es op, verdomme’, zei Birgitta. ‘Dit is mijn bed. En ik ben zo moe als een hond.’