#
Het politiebureau van Norrköping staat als een uitroepteken aan de Norra Promenade. Margareta kan het van een afstand al zien liggen, maar wanneer ze er eenmaal is moet ze eerst twee rondjes over een rotonde maken voordat ze snapt waar ze moet afslaan om een parkeerplaats te vinden.
Norrköping is niets veranderd. Het licht van de hemel heeft nog steeds een messingkleurige tint, de trams rijden nog steeds rammelend door de straten en de inwoners van de stad lijken nog steeds evenveel haast te hebben als dertig jaar geleden. Ze mag deze stad wel. Hier vind je niets van de norse zelfvoldaanheid waar ze thuis in Kiruna soms gek van wordt. Misschien zou ze haar dissertatie in de prullenbak moeten gooien en hiernaartoe moeten verhuizen, gebruikmaken van haar oude lerarenopleiding, lerares op een of andere middelbare school worden en een minnaar nemen. Een boer misschien, met ruwe wangen, die diep geworteld is in de aarde van deze streek. Dat zou wel wat zijn. Als ze al niet zou doen als Hubertsson en iedere donderdag naar de tamelijk bekrompen dansavond in Hotel Standard gaan. Dan kon ze iedere vrijdag rondlopen als de kat uit Cheshire. Precies zoals hij.
Maar helaas. Dat kan niet. Iemand die door Tante Ellen is opgevoed, kan niet haar dissertatie in de prullenbak gooien, zij moet afmaken waaraan ze is begonnen. Het is met Margareta’s dissertatie net als met die kleedjes die ze ooit borduurde: ook al zag ze al in een vroeg stadium dat het een treurig resultaat zou opleveren, dan nog moest het project worden voltooid. Dat heeft Tante Ellen beslist. Of God. Of de universiteit.
Ze gooit het portier dicht, doet de auto op slot en kijkt rond. Voor de ingang van het politiebureau is het leeg, misschien wacht Birgitta binnen. Ze pakt een borstel uit haar handtas en haalt die snel door haar haren, trekt haar jas recht en laat haar tong over haar voortanden glijden. Wanneer je een politiebureau binnenstapt moet je er netjes uitzien, vooral wanneer je binnen met een figuur als Birgitta in verband wordt gebracht. Margareta is een beetje bang voor autoriteiten. Op zichzelf vindt ze het logisch dat er zo’n beetje overal politiebureaus en sociale diensten moeten zijn voor hulp aan burgers in nood, maar zelf kijkt ze er wel voor uit om ermee te maken te krijgen. Ze verdenkt zowel politie-agenten als maatschappelijk werkers ervan dat ze zijn zoals de dassen uit het sprookje, dat ze toehappen en niet loslaten voordat ze je beenderen horen kraken.
In de hal is het ook leeg, geen Birgitta die binnen rondhangt in afwachting van Margareta. Margareta werpt een blik op haar horloge; ze heeft harder gereden dan ze dacht, ze is maar twintig minuten te laat. Birgitta had het benul moeten hebben om te wachten. Misschien zit ze bij de receptie …
Daar is het erg druk. Overal staan, zitten en hangen vermoeide burgers, allemaal met een nummertje in de hand alsof dit een postkantoor is. Margareta trekt ook een nummertje en onderdrukt een zucht. Zij heeft nummer 73 en op dit moment staat nummer 51 over de balie van de receptie gebogen te mompelen waarvoor hij komt. Ze zal een halve dag moeten wachten.
Ze laat haar blik door de ruimte glijden: het is een paar jaar geleden dat ze Birgitta voor het laatst heeft gezien, misschien zou ze haar niet direct herkennen. Maar nee. Hier is niemand die ook maar in de verste verte op Birgitta lijkt. De meesten zijn stil en gedragen zich welopgevoed, slechts één persoon zit halfluid in zichzelf te mompelen en te vloeken. Het zou Birgitta kunnen zijn als de persoon in kwestie niet zo overduidelijk een man was: hij heeft een stoppelbaard en een tatoeage. Margareta wil van haar zus een heleboel aannemen, maar niet dat ze van geslacht is veranderd. Birgitta is er altijd erg verrukt over geweest dat ze een vrouw is.
Opeens begrijpt ze het.
Ja ja. Het is dus weer gebeurd. Binnen vierentwintig uur is ze er dus twee keer ingetrapt en is ze afgereisd naar plaatsen waar Birgitta niet is. Maar dit keer is het vreemder dan gisteren. Christina zou best hebben kunnen liegen over dat telefoongesprek als het haar om de een of andere onverklaarbare reden plezier deed de halve nacht tussen de afdelingen in het ziekenhuis van Motala heen en weer te banjeren, maar vandaag heeft Margareta zelf met Birgitta gesproken. En het was Birgitta’s stem die ze heeft gehoord. Absoluut. Christina zou die nooit zo goed kunnen imiteren.
Wat maakt het uit. Ze heeft genoeg van dit spelletje; wie het ook speelt, ze moet maar zonder Margareta verderspelen. Ze verkreukelt haar nummertje en gooit het in de prullenbak. Ze gaat vertrekken naar Stockholm. Nu meteen.
Ze draait zich zo haastig om dat ze opbotst tegen een politieman die door de receptie loopt en voordat ze haar impuls kan onderdrukken, ontdekt ze dat ze haar hand al op zijn schouder heeft gelegd. Wanneer hij zich omdraait, ziet ze dat hij erg jong is. Zijn huid is net zo glad als zijn overhemd, het is alsof iemand helemaal met een stoomstrijkijzer over hem heen is gegaan.
‘Neem me niet kwalijk,’ zegt Margareta, ‘ik heb maar een klein vraagje …’
‘Ja?’
Ze kiest haar woorden zorgvuldig, formuleert haar zinnen zoals ze denkt dat een reclasseringsambtenaar of een medewerker van de sociale dienst het zou doen.
‘Ik moest hier iemand uit Motala ophalen. Iemand die kennelijk vanochtend in hechtenis heeft gezeten. Birgitta Fredriksson.’
‘Ja?’
‘Maar ik kan haar niet vinden. Er was gezegd dat ze buiten zou wachten, maar daar is ze niet.’
De pasgestreken politieman fronst zijn wenkbrauwen.
‘Hoe ziet ze eruit?’
Margareta aarzelt. Hoe ziet Birgitta er tegenwoordig eigenlijk uit?
‘Een jaar of vijftig. Behoorlijk stevig. Een beetje luidruchtig.’
Het gezicht van de politieman vertoont even een schuine glimlach.
‘Ik denk dat ik weet wie u bedoelt. We hebben haar een poosje geleden moeten verwijderen.’
Margareta wordt week in haar knieën van opluchting. Birgitta is hier geweest, ze is dus niet voor de gek gehouden. Ze trekt haar wenkbrauwen op en kijkt de pasgestrekene vragend aan: ‘Verwijderen?’
Hij verstrakt: ‘Ze was hierbinnen herrie aan het schoppen, dus hebben we haar verordonneerd het gebouw te verlaten. Een collega en ik zijn met haar naar buiten gegaan.’
Margareta strijkt met haar hand over haar voorhoofd, het is niet moeilijk je voor te stellen hoe dat gegaan is. Levendig.
‘Hebt u gezien waar ze heen ging?’
‘Ze liep de Norra Promenade af. In de richting van het station.’
Ze moet twee keer voor een rood licht wachten voordat ze op het juiste trottoir komt. Dat maakt haar ongeduldig, opeens heeft ze haast, opeens is het onbegrijpelijk belangrijk Birgitta te vinden en ervoor te zorgen dat ze terugkeert naar Motala.
Eerst neemt ze het spoorwegstation, controleert dat systematisch. Geen Birgitta in de wachtkamer. Geen Birgitta voor de loketten. Geen Birgitta op de perrons. Ze kan ook nog niet vertrokken zijn, want de laatste twee uur is er geen trein naar Motala gegaan. En de sloten van de toiletten bij de wachtkamer staan allemaal op groen, dus daar is ze ook niet. Aan de andere kant kan ze zich moeilijk voorstellen dat Birgitta ooit vijf kronen zou betalen om een toilet binnen te komen. Toch maar even controleren.
Een tienermeisje op decimeterhoge plateauzolen neemt haar argwanend op wanneer ze van de ene deur naar de andere gaat, in ieder slot een munt van vijf kronen stopt en de deur opent om hem meteen weer dicht te doen. Geen Birgitta. Alleen de gebruikelijke bergen toiletpapier op de grond.
Wanneer ze de stoep voor het station opstapt, blijft ze staan om rond te kijken. Misschien moet ze het park aan de andere kant van de Norra Promenade doorzoeken, dat was vroeger ook een geliefde hangplek. En als dat niets oplevert, loopt ze terug naar haar auto om naar Saltängen te rijden. Niet dat ze weet of Saltängen nog steeds is wat het vroeger was, maar ze kent Birgitta goed genoeg om te weten dat die graag haar eigen voetsporen volgt.
Wanneer ze bij het park aankomt, werpt ze een blik over de straat en houdt haar pas even in: Hotel Standard is Hotel Standard niet meer, ze zal daar nooit naar binnen kunnen gaan om hetzelfde te doen als Hubertsson en net zo intens tevreden als hij weer naar buiten komen. Wat maakt het uit. Ze schopt in het grind op het pad voor haar en slentert verder in de richting van het Karl-Johanpark. Het lijkt alsof daarginds op een bank een paar zwervers zitten. Ze tuurt kippig: het lijken alleen mannen te zijn, maar aan de andere kant heeft het leven haar geleerd dat jonge mannen en oude vrouwen er van een afstand verbazingwekkend identiek uitzien.
Maar dit is een groepje dat helemaal uit mannen bestaat, dat ziet ze wanneer ze dichterbij komt. Drie verlopen mannen van middelbare leeftijd die een eenzaam zielig pilsje van hand tot hand laten gaan. Misschien hebben zij Birgitta gezien, misschien weten zij waar ze is … Maar nee. Margareta is niet van plan hun dat te vragen. Niet omdat ze bang is, maar omdat ze niet weet hoe ze van hen af moet komen wanneer ze eenmaal met hen heeft gepraat. Dus loopt ze met een grote bocht om hen heen en gaat verder.
Een paar minuten later gaat ze op een van de brede treden zitten achter het oude restaurant Strand, de eerste nachtclub van Norrköping, waar de oever trapsgewijs is aangelegd, en kijkt ze uit over het water van de Motala Ström. Ze voelt zich hier thuis, ze heeft hier vaak met haar vriendinnen op de traptreden uit zitten kijken over het water. En ze is een keer op een eindexamenfeest bij Strand geweest. André was daar ook. Met zijn vrouw.
Margareta vertrekt haar gezicht en opent haar tas op jacht naar sigaretten. Wat een klootzak was hij! Het was alsof het hem een kick gaf dat hij hen allebei in dezelfde ruimte had, dat hij Margareta over de dansvloer leidde terwijl zijn vrouw alleen aan een tafeltje zat en de sluiting van haar avondtasje beurtelings open- en weer dichtknipte. En wat een kleine idioot was ze zelf. Glimlachend en gelukkig, vochtig en bereid zodra hij überhaupt zijn blik op haar richtte.
Het waait, ze moet haar haren weghouden om te voorkomen dat ze in het vlammetje van de aansteker vliegen, maar dan kan ze de vlam weer niet tegen de wind beschermen, hij flakkert een tiende van een seconde op, maar dooft dan weer. Maar haar haar is belangrijker: met haar kin op haar borst knipt ze steeds opnieuw haar aansteker open.
‘Zo, dus je bent toch gekomen!’ zegt een stem achter haar. ‘Goeie hemel. Heb je voor mij ook een sigaret?’
Het kleine zusje van Birgitta zijn, betekent ook haar lappenpop zijn, met gesloten ogen heen en weer worden gesmeten en nooit goed weten waar je bent wanneer je je ogen weer opent. Zo was het thuis in de tuin van Tante Ellen altijd: een gewoon spelletje kon opeens iets heel anders worden, de aalbessenstruiken die net nog de muren van een zuivelwinkel waren geweest, smolten weg en herrezen als kasten in een apotheek. Margareta leunde tegen de tuinstoel die als toonbank dienst deed en glimlachte vriendelijk tegen de zieke klant die met de rechterhand onder het vest aan kwam hinken over het gras.
‘Nu was ik eigenlijk een professor’, zei Birgitta. ‘Iemand die niet helemaal goed bij zijn hoofd was. En dan vroeg ik aan jou of jullie in de apotheek slangengif hadden …’
‘Slangengif?’
‘Ja. En dan zei jij dat jullie dat niet hadden.’
Margareta hield haar hoofd een beetje schuin en maakte een kniebuiging: ‘Helaas. Slangengif hebben we niet.’
Birgitta verwrong haar gezicht tot een angstaanjagende grimas, ze rukte haar hand die ze onder haar vest verborgen had gehouden te voorschijn en schudde een jampotje vlak voor Margareta’s gezicht heen en weer: ‘Haha! Dan krijgen jullie dat nu! Want ik heb hier jonge slangetjes in mijn potje die jullie mogen kopen!’
Margareta deed een stap achteruit, een lichte misselijkheid welde op in haar keel. Ze kon niet zien wat er in het potje zat, maar de gedachte aan iets glibberigs en grijs aan de binnenkant van het glimmende glas was voldoende.
‘Nee!’
Birgitta lachte en wierp haar hoofd in haar nek, nu was ze echt een gekke professor: ‘Ja. Dan zei jij nee en dan werd ik boos. Jullie moeten mijn slangen kopen! Jullie moeten duizend kronen betalen, anders laat ik ze los!’
Margareta stak haar armen omhoog om zich tegen haar eigen angst te beschermen.
‘Nee!’
‘Ja, jij zei nee. En dan werd ik zo boos dat ik het deksel opendraaide en de slangen losliet!’
Margareta gilde. Het was een schel geluidje waardoor een paar vogels in de kersenboom van schrik opvlogen, ze stegen als een schaduw op naar de lucht. Ze zag hoe de slangen als een grijsgespikkelde klomp uit het potje vielen, hoe ze door elkaar heen lagen te wriemelen op de toonbank, hoe er een paar op de grond vielen, hoe ze op haar af kwamen kronkelen, hoe een ervan op haar voet gleed en om haar enkel draaide … Ze boog voorover en begon met haar armen over haar been te zwaaien, maar zonder hem aan te durven raken.
‘Nee’, gilde ze. ‘Hou op! Nee! Nee!’
‘Jank niet zo’, zei Birgitta. ‘Zullen we eens kijken wie het hoogst in de kersenboom kan klimmen?’ Het jampotje stond op de tuinstoel. Het was leeg. Het was de hele tijd leeg geweest.
Margareta slaat haar armen om haar knieën en neemt Birgitta op terwijl die een sigaret opsteekt, Birgitta antwoordt met een vluchtige blik. Daar ligt een waarschuwing in besloten. Ik weet heel goed hoe ik eruitzie. Maar als je er met een woord over durft te reppen, dan krijg je een klap!
Haar onderkin is veranderd in een slappe buidel. Ze heeft blauwe schaduwen onder haar ogen. Haar lippen zijn schraal en gesprongen, haar haar is dof en kroezig van een oud permanent, het hangt als een half dichtgetrokken gordijn voor haar gezicht. Haar dijen zijn zo dik dat haar spijkerbroek er aan de binnenkant tot op de draad door is versleten. Haar doorgestikte jack is kapot; de witte synthetische vulling komt naar buiten uit een gat bij de ene zak en uit een scheur op een van de mouwen. De rode stof is overtrokken met een gelijkmatige laag vuil, het lijkt alsof iemand een grijsbruine tint over het hele jack heeft gespoten.
‘Verdomme, je hebt er wel de tijd voor genomen’, zegt Birgitta. ‘Ik heb eindeloos zitten wachten, maar uiteindelijk ben ik weggegaan.’
‘Mijn auto stond bij de garage’, zegt Margareta. ‘Het duurde even om hem op te halen.’
Maar Birgitta hoort haar niet.
‘De smerissen in deze stad zijn verdomme niet goed wijs …’
‘O.’
‘Het lijkt wel alsof je hier niet eens gewoon op straat heen en weer mag lopen … Ik was niet eens dronken, maar ze hebben me toch ingerekend. Ik had geen donder gedaan.’
‘Maar wat doe je in Norrköping? Hoe komt het dat je hier bent beland?’
Birgitta inhaleert diep en knippert een paar maal met haar oogleden.
‘Er was een feest. Ik weet het niet precies, ik was gisteren behoorlijk moe … Maar ik was op een of andere party.’
Geheugenstoornissen, denkt Margareta. Straks zitten er in je hersenen net zo veel gaten als in een Zwitserse kaas, lieve zus. En dat weet je.
‘Weet je het niet meer?’
Birgitta werpt haar een zijdelingse blik toe en probeert zichzelf moed in te spreken.
‘Verdomme. Je weet wel. Het was een verrekt heftige party, mag ik wel zeggen …’
Ze probeert haar mondhoeken opzij te trekken, maar krijgt het niet voor elkaar haar arrogante glimlach te voorschijn te persen. Ze draait haar hoofd om en kijkt uit over het water, knippert een paar keer snel met haar ogen.
Margareta slaat een arm om haar heen en trekt haar tegen zich aan, laat Birgitta’s hoofd tegen haar schouder rusten.
Eén keer heeft Margareta de telefoon opgenomen, hoewel dat eigenlijk niet mocht. Het was op een late avond in de winter, het jaar nadat Birgitta in huis was gekomen. Een donderdagavond.
Bij Tante Ellen thuis was de donderdagavond de avond dat ze in bad moesten, dan trokken de meisjes hun badjassen aan en liepen in optocht achter haar aan naar de kelder. En terwijl Tante Ellen een van hen boende, zaten de andere twee op het houten rooster op de grond op hun beurt te wachten.
Maar juist op deze donderdagavond had Margareta niet mee gemogen, ze had koorts en dan was het gevaarlijk om in bad te gaan. Ze zat in kleermakerszit op haar bed in de lege kamer een boek van De vijf te lezen toen de telefoon ging.
Ze luisterde. Tante Ellen werd altijd boos wanneer Birgitta het verbod om de telefoon op te nemen trotseerde, toch wierp Birgitta zich voortdurend in de richting van de telefoon zodra die zijn adem inhield om een belletje te laten horen. Als Tante Ellen met de afwas bezig was of vieze handen had, dan was Birgitta altijd degene die er het eerst bij was en die nadien een reprimande kreeg.
Nu aarzelde Margareta. Zou ze opnemen? Gold het verbod ook wanneer Tante Ellen er niet was? Nee. Als de telefoon gaat, dan moet er iemand opnemen en op dit moment was zij de enige die beschikbaar was. Ze haastte zich om haar afgezakte geitenwollen sokken op te trekken – op het op blote voeten rondlopen als je koorts had, stond de doodstraf – en sloop naar de hal.
Ze nam de zwarte hoorn op zei: ‘Hallo.’ De hoorn was zo groot dat ze hem met beide handen moest vasthouden.
‘Sjchatje’, snikte een stem in haar oor. ‘Wat een geluk dat jij opneemt … Ik was zo bang dat het dat gemene mens zou zijn dat mij de hele tijd uitscheldt …’
‘Hallo’, zei Margareta weer. ‘Met wie spreek ik?’
De vrouw aan de lijn snikte nog een keer: ‘Ja maar, hoor je dat niet, vrouwtje? Herken je mijn stem niet eens meer? Dit is toch jouw eigen moesje, jouw mamaschatje. Maar ik bel voor het laatst …’
De stem zwol aan tot een gejank: ‘Ja, nu is het de laasjte keer dat mama belt, want nu gaat mama dood! Alles is voorbereid. Er staat een grote pot met slaaptabletten hier voor me op tafel en daarnaast ligt een mes … Ik neem zo dadelijk alle tabletten en daarna zal ik mijn pols doorsnijden, begrijp je! Ik ga doood! Doood, omdat ik mijn kleine meisje niet bij me mag hebben! Dan zullen ze warempel eens zien, die mensen die ons uit elkaar gehaald hebben, die mensen die jou niet eens hier laten komen om je moeder een heel klein beetje te helpen. Dan zullen ze spijt krijgen!’
Door de koorts golfde de vloer heen en weer, Margareta zocht steun tegen de muur om niet te vallen.
‘Met wie spreek ik’, zei ze weer. ‘Hallo! Met wie spreek ik?’
In een mum van tijd ging het gesnik over in nijdig gesis: ‘Stel je niet aan, Birgitta! Je weet heel goed met wie je spreekt!’
‘Ja maar … U spreekt niet met Birgitta. U spreekt met Margareta.’
De vreemde stem werd opeens nuchter en helder.
‘Ja, in dat geval … Ja ja.’
Ze hoorde een korte tik. De moeder van Birgitta had opgehangen.
‘Nee verdomme’, zegt Birgitta na een poosje, ze gaat rechtop zitten en maakt zich los uit Margareta’s omarming. ‘Hier kun je toch niet zitten, je kont vriest eraf …’
Jazeker. Margareta staat op, draait met haar bovenlichaam in een poging te zien of haar schapenleren jas aan de achterkant nat is geworden.
‘Heb je al geluncht?’ vraagt ze terwijl ze zich opricht.
Birgitta grijnst even: ‘Geluncht? Nee, ik lunch nooit. Ik soupeer ook nooit. En vandaag heb ik nog helemaal niks gegeten.’
‘Zullen we dan wat gaan eten?’
Birgitta trekt een gezicht van afschuw.
‘Nee, ik heb geen trek …’
‘Maar ik wel. We kunnen wel gewoon een pizza nemen. Of iets anders?’
Birgitta haalt haar schouders op en friemelt met haar dikke vingers in een pakje Blend, het duurt een seconde voordat Margareta zich realiseert dat dat haar eigen pakje is. Birgitta heeft er met grote vanzelfsprekendheid beslag op gelegd, heel haar lichaamstaal laat zien dat het nu van haar is en dat ze eventueel een bepaalde mate van verontwaardiging bij zichzelf kan oproepen als iemand anders er aanspraak op zou maken. Margareta ergert zich aan haar eigen lafheid. Waarom staat ze daar maar als een dwaas zonder dat ze haar sigaretten terug durft te vorderen? Ze keert Birgitta de rug toe, stopt haar handen in haar zakken en begint in de richting van de Drottninggata te lopen. Birgitta haast zich achter haar aan, maar wankelt even wanneer ze naast Margareta komt.
‘Verdomme’, zegt ze. ‘Deze schoenen zijn niet bepaald stabiel.’
Margareta volgt haar blik: Birgitta heeft een paar oude zwarte pumps aan haar voeten. Ze zijn afgetrapt en uitgelopen en duidelijk te groot. Ze wiebelt met haar eigen tenen: die zitten lekker opgeborgen in een paar warme en vrij modieuze stevige schoenen en toch zijn ze een tikje stijf geworden. Het is nog steeds winter.
‘Maar we kunnen best gaan eten’, zegt Birgitta. ‘Maar jij moet betalen. Ik heb geen cent.’
Birgitta haalt haar neus op voor het pastarestaurant in de Drottninggata. Ze houdt niet van spaghetti, dat is kleverig en smerig spul. Maar de gecombineerde pizza- en grilltent keurt ze goed, wanneer ze er binnenstapt kijkt ze zelfs tevreden.
‘Te gek!’ zegt ze, terwijl ze haar blik over de planken met drank achter de bar laat glijden.
Margareta voelt hoe haar bovenlip zich samentrekt. Dat heeft nog buitengewoon lang geduurd. Meestal is een kwartier in het gezelschap van Birgitta voldoende om ervoor te zorgen dat ze haar mond begint samen te knijpen alsof ze Christina is. En nu is er al bijna een halfuur verstreken.
‘We gaan alleen eten. Verder niets.’
Birgitta heft afwerend haar handen op: ‘Heb ik iets gezegd? Neem me niet kwalijk, hoor. Neem me vooral niet kwalijk.’
Het restaurant is halfleeg, toch duurt het even voordat de ober met het menu naar hun tafel bij het raam komt. Birgitta neemt hem goedkeurend op, hij is jong en donker en gekleed in een stralend wit overhemd. Hij antwoordt met een geringschattende blik, waarna hij zijn handen op zijn rug legt en naar de straat buiten kijkt.
‘Ja?’ zegt hij vervolgens op sommerende toon.
Margareta zet haar meest hooghartige schooljuffrouwenstem op: ‘We willen eerst even de kaart bekijken. Dus als u zo goed wilt zijn om over een paar minuten terug te komen.’
‘Maar breng eerst maar een paar pilsjes’, zegt Birgitta. ‘Zodat we wat kunnen drinken terwijl we een keuze maken.’
Margareta legt de kaart weg en zucht.