14
Uit de memoires van Rogatien Remillard
Het eind van de zomer is over het algemeen een erg kalme tijd voor de handel in antiquarische fantasyboeken. Van de spullen die ik aan de man breng kun je het best genieten in een gezellige kamer, als slecht weer en te lange nachten een behoefte wekken aan escapisme en aanzetten tot de beschouwing van het ongewone. Tijdens de laatste mooie zonnige dagen zijn de meeste mensen liever buiten in de openlucht dan dat ze rondsnuffelen in muffe oude boekwinkels.
En maar goed ook. Ik was niet in de stemming om met klanten te sjacheren.
Ik zette mijn deurbordje op ben vissen en hield de zaak heel augustus 2078 dicht, terwijl mijn hersenen zich herstelden van Dorothées pijnlijke opgravingen. Als ik niet aan het vissen was of vogeltjes aan het kijken, scharrelde ik door de winkel, stelde ik een nieuwe E-catalogus samen en reorganiseerde de voorraad. Begin september deed ik een cursus boekbinden bij een vrouw die in Lyme Center zat. Met die vaardigheid gewapend begon ik een paar gehavende oude science-fictionboeken van de Fantasy Press en Shasta Publishers met erg gevlekt omslag te reviseren en bond ze opnieuw in marokijnleer. Ik vervaardigde durafilm-kopieën van de originele stofomslag, marmerde de schutbladen en deed er een aanstellerig satijnen lint in als bladwijzer. De herstelde boekdelen waren pretentieus, maar aantrekkelijk, en ik verkocht ze voor een flink bedrag aan een rijke eigenaar van een visfabriek in Wladiwostok.
Het is verheugend contanten te hebben. Ik deed de winkel net op tijd open voor het eerste trimester van de Dartmouth-universiteit. Mijn vaste klanten kwamen terug en ik probeerde mijn leven voort te zetten.
Jammer genoeg merkte ik, toen oktober wat kou bracht in de lucht van New Hampshire, dat ik steeds meer last kreeg van somberheid en slapeloosheid; ik werd belaagd door een gevoel van een ophanden zijnde ramp en wist dat niet van me af te zetten.
Ik dacht aan Denis.
Ik dacht aan Woede.
Denis kón gewoonweg het monster niet zijn. Die rustige man die ik van jongs af aan gekend had. Die liefhebbende echtgenoot en vader die geduldig het hoofd bood aan zijn levendige vrouw Lucille en zijn hoogbegaafde, verwarrende nageslacht. Die orchideeënkweker, die liefhebber van vredige tochten op het platteland van New England. Ja, die ingekeerde geleerde die vaak op een mooie herfstmiddag na zijn college De Welbespraakte Bladwijzer binnen kwam wandelen en me meenam voor een espresso met Deens gebak. Dan zaten we bij elkaar onder de Starbucks-parasol voor de kleine lunchroom naast mijn zaak en babbelden over de universiteit. Denis glimlachte dan toegeeflijk als ik pikante opmerkingen maakte over de fysieke uitrusting van aardige jonge vrouwmensen die langskwamen, en ik deed alsof ik zijn geleerde betogen begreep over het laatste boek dat hij net klaar had, Een ontologische interpretatie van Eenheid.
Woede Denis' alter ego? Het idee was op het eerste gezicht onzinnig. Hij was te vriendelijk, te argeloos, te ongekunsteld. Het was waar dat ik bang was voor zijn wonderbaarlijke geestkrachten, maar dat gold nog sterker voor Paul, Marc en Jack; en ik wist dat geen van hen het monster kon zijn.
Nee. Anne had een tragische fout gemaakt bij haar oordeel - of anders was ze zelf Woede, waarbij in haar meervoudige persoonlijkheid de boze een duivels rookgordijn optrok om de goede in verwarring te brengen.
Of had Annes Woede-persoonlijkheid iets nog kwaadaardigers voorgehad, dat door de ramp met het sterrenschip verhinderd was?
Ik dacht na over een heel nieuw scenario: als Anne op Okanagon niet bijna omgekomen was, zou ze een van de deelnemers van de dynastie zijn bij de komende metabundeling ter heling van Denis. Het diepste wezen van metabundeling was openheid, overgave, wederzijds vertrouwen; maar als Anne Woede was, zou ze een unieke gelegenheid hebben dat vertrouwen te schenden.
Alle deelnemers aan de bundeling zouden een ce-helm ophebben, die hun geest bijzonder kwetsbaar maakte voor het binnendringen van een boosaardige dwinger. Anne had de bedoeling kunnen hebben de macht te grijpen en haar familieleden, Jack, Dorothée - en ook Denis - te dwingen haar slaven te worden.
Nieuwe Hydra's!
Deze verse hypothese van mij ging ervan uit dat er een breuk was ontstaan tussen Woede en de oorspronkelijke Hydra's. Parnell en Madeleine hadden misschien niet braaf het idee geaccepteerd dat ze vervangen werden door negen krachtiger geesten. Ze konden geprobeerd hebben Anne/Woede te doden om dit te voorkomen. Ze konden, toen Anne in leven bleef, geprobeerd hebben mij te doden om te verhinderen dat ik verder in de modder roerde.
Of gewoon voor de lol.
Verdomme. Het was allemaal veel te ingewikkeld voor mijn verwarde oude kop om te verwerken. Woede kon ook iemand anders dan Anne zijn. Het kon iemand zijn aan wie niemand van ons ooit had gedacht.
Maar niet Denis. Daar was ik nu zeker van. Absoluut zeker.
Maar intussen kon ik de zwarte depressie niet van me afzetten, omdat ik wist wat er komen ging.
Ti-Jean en Dorothée waren al een eind op streek met het samenstellen van de metabundeling die Denis' geest uit elkaar zou scheuren, of hij nu Woede was of niet. Het geestelijk lijden dat ik had doorgemaakt onder het peilen van Dorothée zou nog niets zijn vergeleken bij de ellende die de dynastie mijn dierbare pleegzoon zou aandoen... misschien voor niets, als de echte Woede, zich nergens van bewust, in Concord in een regeneratietank zou zweven.
Ik had geen illusie dat ik in staat zou zijn het vreselijke helingsproces op te schorten door de theorie van Anne aan te vallen en er nieuwe ideeën van mij voor in de plaats te stellen. Jack en Dorothée hadden Annes redenering geaccepteerd. Die was maar al te plausibel. De metapsychische duiveluitdrijving bij Denis zou plaatsvinden zoals gepland.
Bovendien zou ik er actief deel aan moeten nemen.
Jack had ingestemd met Annes oorspronkelijke idee dat ik de enige was wiens geest Denis nooit zou kunnen lezen. Ik was dus de aangewezen Judas, degene die Denis op de een of andere manier naar zijn lot moest voeren. Terwijl de metabundeling hem bewerkte, zou ik moeten wachten, zoals alle bezorgde ouders die lopen te ijsberen bij de ziekenkamer van een ernstig ziek kind, samen met Lucille en de andere nietsvermoedende Remillards die voor het réveillon gekomen waren, ons traditionele Frans-Amerikaanse kerstmaal waarbij cadeautjes gegeven worden.
Stille nacht, heilige nacht!
Ons cadeau voor Denis zou leven of dood zijn.
In november was ik door mijn aanhoudende gepieker (nog verergerd door de gedwongen periode van drooglegging) zo'n hopeloos geval geworden dat zelfs mijn oude kameraad, de opstandige fantasyschrijver Kyle Macdonald, zich begon af te vragen wat er mis was. Ik zei hem dat het een mislukte liefdesaffaire was, al leefde ik al bijna acht maanden celibatair.
'Jongen, je hebt wat afwisseling nodig,' besloot Kyle. 'Laat ik eens zien wat ik kan doen.'
Twee dagen daarna, op een regenachtige donderdagmiddag, landde zijn ei op de plaats achter mijn huis en hij kwam door de achterdeur de winkel in gestampt met een grote smerige grijns op zijn gezicht. 'Pakje tassen en geef die kat eten en water voor het weekeinde,' beval hij. 'Er is in Lyon in het weekeinde van Wapenstilstandsdag een driedaags interdisciplinair symposium over de gevaren van Eenheid. Ik heb er genoeg van om alleen thuis te zitten terwijl mevrouw rondflaneert, dus ga ik met haar en Sally Lapidus naar Frankrijk... en jij gaat mee!'
'Frankrijk? Wacht nou verdomme eens even...'
Maar hij schonk geen aandacht aan mijn protesten en liep het huis rond, deed lichten uit, sloot de winkeldeur en programmeerde het bordje met gesloten. 'Kom maar eens in de benen en laat Masha buiten in de ei niet wachten, of we worden geringeloord. Het was net zo goed haar idee als het mijne om jou mee te slepen op dit reisje.'
Zijn vrouw Mary MacGregor-Gawrys was een bekend metapsychologe, een dappere Rebelse, Davy MacGregors meest geliefde nicht - en allesbehalve een doetje. Kyle en zij vochten van tijd tot tijd als duivels en zwoeren dat ze hun eigen weg zouden gaan, maar hun ontembare Keltische seksuele drang bracht hen telkens weer bij elkaar terug.
'Waarom denk je verdomme dat ik het naar mijn zin zal hebben op een bijeenkomst van Rebelse intellectuelen?' jammerde ik klagerig, en ik probeerde me te verzetten tegen Macdonald toen hij me naar boven dreef, naar mijn huis, terwijl Marcel de kat angstig miauwend achter ons aan kwam. Die klootzak met zijn kilt was lang zo groot niet als ik, maar hij was veel sterker.
'Dat symposium is maar een smoes om de stad uit te gaan, domoor! Terwijl die twee meiden meedoen aan de paneldiscussies en allerlei andere flauwekul, gaan wij rondkijken en een borrel drinken en gaan dan terug voor de party's 's avonds. Er zijn altijd party's.'
'Maar het is zo'n eind weg...'
'In mijn nieuwe Formula-ei niet. Een paar uur vliegen en we zijn er op tijd voor een laat hapje. De restaurants in Lyon zul je wel waarderen: La Pyramide! Georges Blanc! Paul Bocuse! La Mère Guy! We kunnen geweldige bourgogne drinken en echte coq au vin eten en truffelsoep en gepaneerde tripe. En ik betaal alle rekeningen.'
Ik maakte de deur van de woning open. 'Tripe? Quelle troep!'
'Namaakkikkers. Eet dan varkenspootjes-rémoulade.' Hij dreef me de slaapkamer in en sleurde een koffer uit de kast. 'Je hebt een net pak nodig. En wat sexy ondergoed. Die lieve kleine Sally heeft gebroken met die economische knurft van het Amos Tuck-instituut waar ze mee ging, en je kunt geluk hebben.'
Sally Lapidus...? Ik had haar gezien op het Instituut voor Metapsychische Studies van Catherine Remillard, een klinisch psychologe die een van Dorothées eerste operantiedocenten was geweest. Sally was geen echt stuk zoals Masha - dat waren maar weinig vrouwen —, maar ze was een goed verjongde brunette met levendige manieren, mooie donkere ogen en een fraaie bos hout voor de deur. Ik daarentegen voelde me zo aantrekkelijk als een plas hondenkots en ik was bang dat Kyle wat al te optimistisch was over mijn kansen bij die dame.
Terwijl ik voor de open kast in mijn slaapkamer stond, nog steeds aarzelend, legde Kyle zijn hand op mijn schouder en zei zachtjes: 'Kom nou mee, man. Wat heb je te verliezen?'
Dat hij me vrijhield, kon me niet schelen. Ik had voor Kyle genoeg maaltjes gekookt als Masha en hij heibel hadden, en hij kreeg de laatste tijd een hoop binnen van zijn jongste satire, Revenge of the Weakly Interacting Massive Particles. 'Ach, verrek, waarom niet?' zei ik.
Alles was beter dan te lopen kniezen in de boekwinkel en de kat te zien tukken in de etalage, terwijl de laatste bladeren van de bomen in Main Street vielen. Dus pakte ik mijn spullen, gordde de handige leren stormjas aan die Denis en Lucille me hadden gegeven voor mijn honderddrieëndertigste verjaardag, en ging achter Kyle de trap af, de modderige achtertuin in.
Zijn nieuwe ei was een schreeuwend oranje Lamborghini.
Toen we erin klommen, zei Masha vinnig: 'Het werd tijd. Ik dacht verdomme dat jullie drankorgels nooit meer kwamen.'
Maar Sally Lapidus glimlachte lief ter verwelkoming en maakte plaats voor me op het achterbankje. Ik begon me al beter te voelen.
We stegen op en drie uur later landden we in La belle France. Ik had een lekker dutje gedaan, Kyle en de twee dames hadden me door hun goede humeur van mijn schrik bevrijd en ze praatten me bij over de jongste gebeurtenissen in de Rebellengemeenschap - waaronder de schokkende informatie dat Marc aanstalten maakte om bij de volgende Algemene Vergadering van het Concilie zijn verbintenis met de Rebellenbeweging aan te kondigen.
Terwijl we ons installeerden in ons hotel dicht bij de Place Bellecour, kwamen we een groep van zes medeconferanten uit Edinburgh tegen, vroegere collega's van Masha, die erop aandrongen dat we met hen meegingen voor een avondmaal in de legendarische Bistrot de Lyon. In dat eerbiedwaardige eethuis was het druk en lawaaiig, en vol vrolijke mensen die met een zwaar accent Algemeen Engels spraken of zelfs origineel Frans. De oesters, de tartare de boeuf en de bouillon de poule aux ravioles waren heerlijk (de gras-double sloeg ik over), en de pots jonge wijn waren licht en geneeskrachtig - precies wat de dokter voorschreef voor pijn aan je hoofd die aan het overgaan was. Ik at en dronk verstandig en luisterde met lichte belangstelling naar de discussies van de Rebellentheoretici.
Tot een jaar of zo geleden had ik niet veel aandacht besteed aan de diepere anti-Eenheidkanten van de Rebellen. Maar toen veroorzaakten een paar Bestelgetrouwe metapsychologen in Parijs een storm in de media door te beweren dat ze verschijnselen ontdekt hadden die ze 'spontane integratie' noemden - een soort voorspel op de Eenheid waarvan exotische geleerden hadden voorspeld dat die zouden optreden als de omvang van de menselijke bevolking in de Melkweg een bepaalde kritische grens bereikte en een 'faseomslag' uitlokte, zoals natuurkundigen dat noemen. Rebellentheoretici spraken minachtend over het grote nieuws en gingen onmiddellijk bewijzen dat spontane integratie niet bestond... en als die al bestond, dat het dan niet per se betekende dat de Aardlingen een helling naar Eenheid afgleden.
Denis (die zich verheugde op Eenwording als was het de Tweede Komst van Christus) had geprobeerd mij dat integratiegedoe te verklaren als een verheven soort geestelijke harmonie, veroorzaakt door intense interactieve communicatie tussen meervoudige geesten. Hij vergeleek het met de evolutie van eencellige organismen tot ingewikkelde, meercellige schepsels, en met de evolutie van de menselijke samenleving van kleine, op verwantschap gebaseerde stammen, tot grote, ja galactische beschavingen. Hij vertelde me dat Pierre Teilhard de Chardin, de heilig verklaarde Franse jezuïet en paleontoloog, al in de jaren 1930 de mogelijkheid had geopperd van dit soort algemeen bewustzijn. Geestelijke integratie, wat het ook was, scheen flink de spot te drijven met wat Denis 'systeemtheorie' noemde. Toen hij had geprobeerd me dat uit te leggen, werden mijn ogen glazig.
Op filosofisch niveau sprak integratie noch Eenheid mij aan, ondanks Denis' pogingen ze te verhelderen. Eerlijk gezegd, ik had er schrik voor. Ik twijfelde onwillekeurig aan een verschijnsel dat de heiligheid van mijn eigen gedachten bedreigde...
Nou, goed. Misschien waren mijn gedachten wel niet zo heilig. Maar het waren de mijne en ik was er niet op gebrand ze met Jan en alleman te delen, zelfs niet om de evolutie van de transcendentale Geest van de Mensheid te bevorderen. Ik vermoedde ook dat integratie niets anders was dan een aftreksel van de oude romantische idee van de vervolmaakbaarheid van de menselijke natuur. Je weet wel: als we allemaal gewoon samen denken en samen streven en ware geestelijke verbroedering bereiken - voila: de menselijke zelfzuchtigheid, de strijdigheid, de erfzonde zullen verdwijnen, en tussen de sterren zullen vrede en liefde heersen.
Zeker.
Misschien hadden de soortgeesten van de Gi's, de Krondaken, de Simbiari's en de Lylmiks zich op die manier ontwikkeld. Maar de mensheid, dat was heel andere koek. Wij waren ethisch gezien nog steeds aperte primitievelingen en een hoop mensen zoals ik waren nog met koppige hartstocht gehecht aan onze individualiteit. Het scheen mij toe dat wij nog niet klaar waren voor Eenheid - en misschien was Eenheid ook nog niet klaar voor ons.
Terwijl ik in het Franse restaurant zat en luisterde naar de Rebelse academici, die in hun fraaie jargon dezelfde elementaire conclusies bevestigden die mijn ruwe oude geest op eigen houtje had getrokken, voelde ik me gesteund. Ik voelde me ook weer van voren af aan gedeprimeerd, want het was duidelijk dat deze mensen - en een hele hoop anderen net als zij - plan waren nog iets anders te doen dan het vraagpunt beleefd te bediscussiëren in zittingen van het Galactisch Concilie. Ze zouden gaan vechten voor datgene waar ze in geloofden.
En ze hadden Marc Remillard als nieuwe leider gekozen, wat betekende dat ze, hoe sprankelend hun getheoretiseer ook was, in praktische kwesties gewoon onnozele stommelingen waren.
Het was twee uur in de morgen toen we terugkwamen in het hotel. De donkerogige Sally nodigde me niet uit op haar kamer. Dat was maar goed ook.
'Er is een dorpje, even ten westen van de stad,' zei Kyle me de volgende dag. We hadden net een chili achter de kiezen en een inspannende verkenning van de oude onderaardse tunnels in de Crois-Rousse-wijk van Lyon achter de rug, en ik was klaar voor iets anders. 'Het heet Saint-Antoine-des-Vignes. Daar schijnt iets te zijn waar je goed kunt lunchen, en dan zou ik eens een ongewoon soort dorpsherberg willen bekijken waar Johnny Ludlum me over verteld heeft. Ik denk erover die in mijn volgende roman te gebruiken.'
Ik vond het best, dus reden we vanuit Groot-Lyon naar het westen, naar een kleine bergketen. In de goedkope grondwagen die mijn vriend de romanschrijver gehuurd had, zat geen satelliet-navigatietoestel, en al vlug waren we verdwaald. Het begon te regenen. Flarden mist legden zich over de heuvels en omfloersten de onduidelijke wegwijzers. Bijna bij toeval kwamen we in Saint-Antoine terecht, kennelijk een toeristenfuik, waar de meeste boetieks en winkels met prullaria in dit seizoen gesloten waren. Maar café-restaurant Chez Lalage was open en de parkeerplaats stond stampvol. Binnen was het een heerlijke verrassing, want op het menu stond behalve gewoon voedsel één dagschotel van de hoogste gastronomische kwaliteit, met bijbehorende wijnen. De eigenaar, een knappe jonge man, Louie genaamd, vertelde me trots dat zijn vrouw, de kokkin, in Parijs een viersterrenrestaurant had geleid voor ze bezweek voor zijn charmes en zich begroef in de rimboe van de man uit Lyon.
Kyle en ik namen als lunch het fantastische dagmenu, pigeon-neaux a la Aristide Briand - dikke vogeltjes, gevuld met leverpastei en truffels. Daarna hadden we een kreeftsalade, en we eindigden met kleine dessertsoufflés, op smaak gebracht met parfait d'amour. De rekening was door het dolle - en ik ook, want we hadden bij het eten twee flessen prachtige Leflaive Pucelles Puligny-Montrachet 75 uitgeschonken, en mijn alcoholisch incasseringsvermogen was nog niet helemaal wat het zijn moest.
Ik had na die gedenkwaardige lunch zin om me op te krullen en te gaan slapen, maar Kyle had andere ideeën. Na een ernstig gesprek met Louie reed hij ons het dorp uit en kwam op een kronkelweggetje, omzoomd met bomen, dat leidde naar in wolken gehulde bergen. Net toen ik tot de overtuiging kwam dat we opnieuw verdwaald waren, hielden we stil bij een open ijzeren poort. Op een van de poortzuilen zat een gepoetst koperen bord:
l'auberge du portail
'Dit is het,' zei Kyle en hij reed binnen. 'De Herberg van de Poort.'
Hoge struikrozen met rode bottels, bijna bladerloos nu de winter naderde, stonden langs de met grind bedekte oprijlaan. Aan het eind ervan, dreigend in de mist, stonden drie grote gebouwen met balkons en mansardedaken, verbonden door overdekte zuilengangen. Ze waren gelegen boven een aantal parkterrassen en op een heldere dag zouden de kamers aan de voorkant van de herberg een mooi uitzicht geven op het Rhône-dal. We reden een parkeerterrein op dat geplaveid was met natuursteen. De hoofdingang naar de herberg had grote eiken deuren, afgeschermd door een porte cochère. Op de binnenplaats van de rechtervleugel was een rozentuin, verlaten in de regen. Daarachter stond, verstopt tussen dennen en bladerloze moerbeibomen, een schilderachtig landhuisje met donkere luiken en vakwerk. Ondanks het vieze weer stond een groep toeristen eerbiedig voor het gebouwtje te luisteren naar het relaas van een gids.
'Daar is de tijdpoort,' zei Kyle. Hij pakte zijn videocamera, ging de wagen uit en begon een opname te maken. 'De uitrusting is opgesteld in het souterrain van het gebouw. De uitvinder was een kerel die Théophile Guderian heette. Hij heeft hier gewoond tot hij stierf, in 2041. Zijn weduwe Angélique moet een fortuin gemaakt hebben door rijke gekken en avonturiers te verplaatsen naar de Plioceense Verbanning, zes miljoen jaar in het verleden. Jammer dat we het huisje niet in kunnen om de machinerie te bekijken. Het is verboden toegang, behalve voor de echte tijdreizigers en de technici die er werken.
Maar in het kantoortje kunnen we wat boekjes meenemen.'
'Een tijdpoort?' Ik stond naast hem op de kleddernatte stenen, mijn mond hing open. 'Zeg! Ik geloof dat ik jaren geleden van dat huis gehoord heb. Ik was het helemaal vergeten.'
'L'Auberge du Portail is de plaats van de enige bekende temporele singulariteit in het Stelsel. De apparatuur van Guderian zou nergens anders werken.' Kyle maakte een langzame panorama-opname van driehonderdzestig graden en eindigde de scène door in te zoomen op het huisje. 'Bestelautoriteiten proberen het stil te houden, en er staat een flinke boete op publicaties in de algemene media. Als ik dat huis ga gebruiken in mijn fantasyroman, moet ik onduidelijk zijn over de locatie. Het Europese district is woedend dat het hun niet gelukt is de herberg te sluiten, maar ze proberen het nu al zes jaar zonder succes. De Plioceense Verbanning dient een nuttig doel, zie je, door ontevredenen weg te hevelen. Ik heb gehoord dat Davy MacGregor madame Guderian eigenhandig toestemming heeft gegeven ermee door te gaan... Kom op, laten we meegaan met de rondleiding.'
We haastten ons door de rozentuin en sloten ons aan bij een groep die langzaam om het huisje liep. Er waren mensen, Poltroyanen, en zelfs een paar Simbiari's. De Groene Lekkerds schenen van de regen te genieten.
'... een periode voor de grote IJstijd, toen de mensachtige voorouders van de mensheid kleine tweebenige apen waren van nog geen meter groot,' zei de vrouwelijke gids, die er lief uitzag. 'In die tijd heerste er in dit deel van Frankrijk een subtropisch klimaat. Op de open, grasrijke savannes en in de bossen krioelde het van wilde paarden, antilopen, olifanten en veel andere soorten wild. Onder de roofdieren waren sabeltandtijgers...'
'En de tyrannosaurus rex?' onderbrak een van de menselijke toeristen haar.
'In het Plioceen waren de sauriërs al uitgestorven,' zei de gids geduldig. 'Maar er waren reusachtige krokodillen in de zeearmen van de Atlantische rivieren, en sommige deskundigen geloven dat er nog plesiosaurussen leefden in de ondiepe gedeelten van de zee.'
Ik gaapte haar onbeschaamd aan, terwijl ze de lezing vervolgde over de flora en fauna van zes miljoen jaar geleden, waardoor het prehistorische Frankrijk wel een paradijselijk themapark leek. Kyle fluisterde me toe dat de klanten van de herberg hun torenhoge tarief betaalden, een spoedcursus deden in overleven in de wildernis, en door de tijdpoort een moedige, nieuwe wereld in stapten.
Terwijl we een stukje achter de anderen aan liepen, zei ik tegen Kyle dat de Plioceense Verbanning hemels klonk en dat ik heel erg in de verleiding was een kaartje te kopen.
'Ik ook.' Hij grijnsde gemeen. 'Het enige probleem is dat de tijdpoort maar één kant op gaat. Wat er door de singulariteit terugkomt, is zes miljoen jaar oud.'
' Tabernouche!’ kreunde ik. 'Ik wist dat er een addertje onder het gras zat.'
'En niemand weet echt wat de tijdreizigers vinden als ze in het verleden aankomen. Het zou kunnen zijn dat ze allemaal lang en gelukkig leven zoals de edele wilden. Aan de andere kant, zelfs in het Paradijs zat een slang - en noem me één aards paradijs dat niet vroeg of laat door menselijke stommiteiten verziekt is.'
Hij had natuurlijk gelijk. We schijnen de Heer der Vliegen met ons mee te nemen, waar we ook gaan. Ik slaakte een zucht om het Verloren Paradijs.
De rondleiding eindigde voor het herbergkantoor, een gebouwtje dat losstond van de herberg zelf. Wij nieuwsgierigen mochten ons niet mengen met de betalende clientèle, maar er was in het kantoortje een kleine collectie beschrijvende boekstroken te koop, en ook een uitgebreid aanvraagformulier voor toekomstige tijdreizigers. Ik kocht een van de stroken en nam een formulier mee, gewoon voor de grap, al ontdekte ik al vlug dat metapsychisch operanten niet door de tijdpoort mochten - alleen 'normalen'. Tijdens de rit terug naar Lyon maakten Kyle en ik grappen over het plezier dat een stel uit de kluiten gewassen pubers had kunnen hebben, als ze leefden in een primitieve wereld zonder regels of verantwoordelijkheden.
Terug in het hotel hingen we aan de bar tot Masha en Sally terugkwamen van het symposium, en toen kleedden we ons allemaal tot in de puntjes en gingen uit om in La Pyramide te drinken en te eten. Kyle vertrok geen spier toen de rekening van vier cijfers kwam. Na het diner was er een schreeuwerige party in de suite van een of andere Duitse psychofysicus. Ik werd dronken van schnapps en werd sentimenteel, waardoor Sally Lapidus me koel welterusten wenste toen ik met wulpse bedoelingen naast haar ging zitten. Waarop mijn oude sombere stemming in nog heviger mate terugkeerde.
Ik herinner me van dat weekeinde niet veel méér, behalve dat alle lol eraf was.
Pas een jaar later, lang na het helingsdebacle, vertelde Kyle hoe ik op zijn schouder had uitgehuild nadat Sally me weggestuurd had, en hem had gesmeekt mij naar de Auberge du Portail van madame Guderian te brengen, zodat ik kon vluchten naar de Plioceense Verbanning en niet meer aan verraderlijke vrouwen, mysterieuze geestmonsters en de Metapsychische Rebellie hoefde te denken.