Vijftien

Het nieuwe inktvisrecept van mevrouw Burlando, de vrouw van de hoofdcommissaris, was een vondst; sterker nog, het maakte op Montalbano’s smaakpapillen de indruk van een heuse goddelijke inblazing. Hij schepte nog een flinke tweede portie op en toen hij ook dat zag slinken, vertraagde hij zijn kauwtempo om, zij het voor slechts even, het genot dat het gerecht hem verschafte te rekken. Mevrouw Burlando keek tevreden naar hem: zoals elke goede kok genoot ze van de extatische uitdrukking die op het gelaat van haar disgenoten verscheen wanneer ze een van haar gerechten proefden. En omdat hij zo’n expressief gezicht had, was Montalbano een van haar lievelingsgasten.

“Dank u, het heeft me heerlijk gesmaakt,” zei de commissaris ten slotte tegen haar, en zuchtte. De inktvisjes hadden deels ook voor een soort wonder gezorgd; deels, want hoewel Montalbano nu in het reine was met God en de mensheid, was het ook waar dat hij nog steeds niet erg met zichzelf in het reine was.

Na de maaltijd ruimde mevrouw Burlando af, waarna ze in al haar wijsheid een fles Chivas op tafel zette voor de commissaris en een fles amaro voor haar man.

“Als jullie nu gaan praten over jullie echte doden, dan ga ik intussen in de andere kamer op de televisie naar onechte doden kijken, die zie ik liever.”

Het was een ritueel dat zich minstens eens in de twee weken herhaalde, Montalbano mocht de hoofdcommissaris en zijn vrouw erg graag en die sympathie was volkomen wederzijds. De hoofdcommissaris was een beschaafd, onderlegd en gereserveerd man, bijna een figuur uit vroeger tijden.

Ze bespraken de rampzalige politieke situatie, de onbekende gevaren die de groeiende werkeloosheid in het land met zich meebracht en over de volstrekt verstoorde maatschappelijke orde. Toen ging de hoofdcommissaris over tot het stellen van een rechtstreekse vraag.

“Wilt u me uitleggen waarom u nog steeds niet klaar bent met Luparello? Ik kreeg vandaag een bezorgd telefoontje van Lo Bianco.”

“Was hij kwaad?”

“Nee, dat zei ik u al, alleen bezorgd. Of liever, ontsteld. Hij kan geen verklaring vinden voor het feit dat u de zaak zo rekt. En ik ook niet, eerlijk gezegd. Kijk, Montalbano, u kent me en u weet dat ik nooit ook maar de minste druk zou uitoefenen op een van mijn ambtenaren om hem een bepaalde beslissing te laten nemen.”

“Dat weet ik heel goed.”

“Dus ik vraag het u nu alleen maar om mijn persoonlijke nieuwsgierigheid te bevredigen, begrijpt u? Let wel, ik heb het nu tegen mijn vriend Montalbano. Tegen een vriend wiens intelligentie en scherpzinnigheid ik ken, en bovenal diens beschaving inzake menselijke relaties, vandaag de dag een zeer zeldzame eigenschap.”

“Dank u, u verdient niet anders dan dat ik eerlijk tegen u ben. Er was iets in die hele zaak waar ik al meteen mijn twijfels over had, en dat was de plek waar het lijk gevonden is, omdat die namelijk in zo’n verschrikkelijk schril contrast stond met de persoonlijkheid en het gedrag van Luparello, een slim, voorzichtig, ambitieus man. Ik vroeg me af: waarom heeft hij het gedaan? Waarom is hij helemaal naar de geitenwei gereden voor een seksueel contact dat op die plek bloedlink was, wel zó link dat hij er zijn reputatie mee op het spel zette? Ik moest mezelf het antwoord schuldig blijven. Ziet u, het was net alsof de president van de republiek zou sterven aan een hartaanval terwijl hij aan het swingen was in een of andere louche discotheek, maar dan natuurlijk op een andere schaal.”

De hoofdcommissaris hief zijn hand op om hem te onderbreken.

“Uw vergelijking gaat niet op,” merkte hij op met een glimlach die geen glimlach was. “Er is immers recentelijk een minister geweest die zich heeft uitgeleefd op de dansvloer in min of meer louche nachtclubs, en die is niet gestorven.”

Het ‘helaas’ dat hij duidelijk op het punt stond eraan toe te voegen bestierf hem op de lippen.

“Maar het is wel gebeurd,” vervolgde Montalbano onverstoorbaar. “En deze eerste indruk is ruimschoots bevestigd door Luparello’s weduwe.”

“Heeft u haar ontmoet? Een vrouw met een geweldig stel hersens.”

“Zij was degene die contact met mij opnam, op uw aanraden. Tijdens het gesprek dat we gisteren hadden, vertelde ze me dat haar man een pied-a-terre had in Capo Massaria en heeft ze me de sleutels gegeven. Dus wat voor reden had hij om zich op de geitenwei te vertonen?”

“Dat heb ik me ook afgevraagd.”

“Laten we ter wille van de discussie even aannemen dat hij zich er door een vrouw met een buitengewone overredingskracht toe heeft laten overhalen. Een vrouw die niet van hier was en die hem er via een volkomen onbegaanbare weg mee naartoe heeft genomen. Bedenk wel dat het de vrouw was die reed.”

“Een onbegaanbare weg, zegt u?”

“Ja, ik heb dienaangaand niet alleen nauwkeurige getuigenverklaringen, maar ik heb die weg door mijn brigadier laten afleggen, en ik heb het zelf ook gedaan. De auto is namelijk door de droge rivierbedding van de Canneto gereden, waarbij de ophanging het begeven heeft. Zodra de vrouw de auto zo ongeveer in een grote struik op de geitenwei heeft geparkeerd, klimt ze op de man die naast haar zit en begint de liefde met hem te bedrijven. En tijdens deze daad krijgt Luparello de aanval die tot zijn dood leidt. Maar de vrouw gilt niet, vraagt niet om hulp: ijselijk koelbloedig stapt ze uit de auto, loopt langzaam het weggetje af dat naar de provinciale weg voert, stapt in een passerende auto en verdwijnt.”

“Het is beslist erg vreemd allemaal. Heeft de vrouw gelift?”

“Het schijnt van niet, u heeft het bij het rechte eind, ze had meteen beet. Ik heb hierover weer een andere getuige gehoord. De auto die haar meenam kwam hard aanrijden, met het portier al open, hij wist wie hij moest oppikken en zonder een minuut te verliezen moest meenemen.”

“Sorry, commissaris, maar heeft u al deze getuigenverklaringen op schrift laten stellen?”

“Nee. Daar was geen reden toe. Ziet u, één ding staat vast: Luparello is een natuurlijke dood gestorven. Officieel heb ik geen enkele reden om onderzoek te doen.”

“Tja, als de zaken er zo voorstaan, zou er bijvoorbeeld sprake kunnen zijn van een omissiedelict.”

“Bent u het met me eens dat dat nergens op slaat?”

“Ja.”

“Goed, zover was ik ook, toen mevrouw Luparello me wees op iets zeer belangrijks, namelijk dat haar man, toen hij dood was, zijn onderbroek verkeerd om aan had.”

“Ho, ho,” zei de hoofdcommissaris, “even rustig aan. Hoe wist mevrouw Luparello dat haar man zijn onderbroek verkeerd om aan had, als dat al zo was? Voorzover ik weet is ze niet ter plekke geweest en was ze niet aanwezig bij het rechercheonderzoek.”

Montalbano kneep ‘m even, hij had in een opwelling gesproken en er geen rekening mee gehouden dat hij zijn collega Jacomuzzi er buiten moest houden, omdat die de foto’s aan mevrouw Luparello had gegeven. Maar hij had geen keus.

“Ze had de foto’s die de recherche heeft gemaakt, ik weet ook niet hoe ze daaraan kwam.”

“Misschien weet ik het wel,” zei de hoofdcommissaris, terwijl zijn gezicht betrok.

“Ze had ze met een vergrootglas nauwkeurig bestudeerd; ze heeft ze me laten zien en ze had gelijk.”

“En op grond van dat gegeven heeft mevrouw Luparello zich een mening gevormd?”

“Inderdaad. Zij gaat uit van de premisse dat als haar man bij het aankleden toevallig zijn onderbroek verkeerd om had aangetrokken, hij dat in de loop van de dag onherroepelijk had moeten merken. Hij moest verschillende malen per dag urineren, hij slikte namelijk plaspillen. Dus, uitgaand van deze hypothese, denkt ze dat ze haar man verrast hebben in een op z’n zachtst gezegd gênante situatie en hem gedwongen hebben zich haastig aan te kleden en naar de geitenwei te gaan, met de bedoeling, nog steeds volgens zijn vrouw, zijn reputatie onherstelbaar te beschadigen, of in iedere geval zodanig dat hij zich uit de politiek zou moeten terugtrekken. En er is meer dat in die richting wijst.”

“Ik wil het allemaal horen.”

“De twee straatvegers die het lijk gevonden hebben zagen het als hun plicht om, voordat ze de politie waarschuwden, Rizzo te bellen, omdat ze wisten dat hij Luparello’s alter ego was. Welnu, Rizzo is niet alleen niet verbaasd, ontzet, verwonderd, bezorgd, gealarmeerd of wat dan ook, nee, hij verzoekt de twee mannen het gebeurde meteen aan te geven.”

“En hoe weet u dat? Heeft u z’n telefoon laten aftappen?” vroeg de hoofdcommissaris onthutst.

“Nee, dat niet, maar ik heb wel een getrouwe schriftelijke weergave van het korte gesprek, van de hand van een van de twee straatvegers. Die heeft dat opgeschreven om bepaalde redenen, maar het voert te ver die hier uiteen te zetten.”

“Overwoog hij chantage?”

“Nee, hij overwoog het schrijven van een toneelstuk. Gelooft u me, hij was absoluut niet van plan een misdrijf te plegen. En hier komen we bij de kern van de zaak, te weten Rizzo.”

“Wacht even. Ik had me vanavond voor de zoveelste keer voorgenomen om u op een of andere wijze op de vingers te tikken. Vanwege uw neiging om simpele dingen te willen compliceren. U heeft vast en zeker Candido van Sciascia gelezen. Herinnert u zich dat de hoofdpersoon op een gegeven moment beweert dat het heel goed mogelijk is dat de dingen bijna altijd simpel zijn? Daar wilde ik u aan herinneren.”

“Ja, maar ziet u, Candido zegt ‘bijna altijd’, hij zegt niet ‘altijd’. Hij geeft toe dat er uitzonderingen zijn. En de zaak Luparello is er een waarin de dingen alleen maar simpel lijken.”

“Terwijl ze eigenlijk ingewikkeld zijn?”

“Behoorlijk. Trouwens, wat Candido betreft, herinnert u zich de ondertitel?”

“Zeker, Een droom die begon op Sicilië.”

“Kijk, en hier hebben we te maken met een soort nachtmerrie. Ik zal u nu mijn hypothese vertellen, die lastig bevestigd zal kunnen worden nu Rizzo vermoord is: zondag in het begin van de avond, tegen zevenen, stelt Luparello zijn vrouw er telefonisch van op de hoogte dat het heel laat zal worden, hij heeft een belangrijke politieke bijeenkomst. Hij gaat echter naar zijn huisje in Capo Massaria voor een rendez-vous. Ik zeg er meteen bij dat een eventueel onderzoek naar de persoon die bij Luparello was op veel problemen zou stuiten, want Luparello was ambidexter.”

“Pardon, wat betekent dat? In mijn dorp betekent ambidexter dat iemand net zo gemakkelijk zijn rechter- als zijn linkerhand of -voet kan gebruiken.”

“Het wordt ook oneigenlijk gebruikt voor iemand die het net zo gemakkelijk met een man als met een vrouw doet.”

Bloedserieus als ze waren, leken ze wel twee professoren die bezig waren aan een nieuw woordenboek.

“Wat vertelt u me nou?” zei de hoofdcommissaris verbluft.

“Dat heeft mevrouw Luparello me maar al te duidelijk te verstaan gegeven. En mevrouw had er geen enkel belang bij me iets op de mouw te spelden, zeker niet op dit gebied.”

“Bent u naar het huisje toe gegaan?”

“Ja. Alles keurig opgeruimd. Er liggen wat spullen van Luparello, en verder niks.”

“Ga verder met uw hypothese.”

“Tijdens de daad, of meteen daarna, hetgeen waarschijnlijk lijkt op grond van de aangetroffen spermasporen, sterft Luparello. De vrouw die bij hem is…”

“Stop,” sommeerde de hoofdcommissaris. “Hoe kunt u met zoveel zekerheid beweren dat het een vrouw was? U heeft me net zelf de nogal weidse seksuele horizon van de ingenieur geschilderd.”

“Ik zal u zeggen waarom ik dat zeker weet. Zodra deze vrouw merkt dat haar minnaar dood is, raakt ze in paniek, ze weet niet wat ze moet doen, is aangeslagen en in de war, en zonder dat ze het merkt glijdt de ketting die ze om heeft van haar hals. Dan bedaart ze en begrijpt ze dat haar maar één ding te doen staat: Rizzo bellen, Luparello’s schaduw, en hem om hulp vragen. Rizzo zegt haar dat ze het huis onmiddellijk moet verlaten, hij noemt haar een plek waar ze de sleutel moet verstoppen zodat hij het huis binnen kan, en hij stelt haar gerust, hij zal overal voor zorgen, niemand zal ook maar iets te weten komen over dat zo tragisch afgelopen samenzijn. Gerustgesteld verdwijnt de vrouw van het toneel.”

“Hoezo, verdwijnt van het toneel? Luparello is toch door een vrouw meegenomen naar de geitenwei?”

“Ja en nee. Ik ga verder. Rizzo haast zich naar Capo Massaria, kleedt het lijk razendsnel aan met de bedoeling het daar weg te halen en het naar een wat minder compromitterende plek te brengen. Maar dan ziet hij de halsketting op de grond liggen en ontdekt hij in de kast de kleren van de vrouw die hem gebeld heeft. En hij begrijpt dat dit wel eens zijn geluksdag zou kunnen zijn.”

“In welke zin?”

“In de zin dat dit zijn kans is om iedereen, al zijn politieke vrienden en vijanden, met hun rug tegen de muur te zetten en zo nummer één van de partij te worden. De vrouw die hem heeft gebeld is Ingrid Sjostrom, een Zweedse, de vrouw van de zoon van professor Cardamone, Luparello’s gedoodverfde opvolger, een man die beslist niets met Rizzo te maken zal willen hebben. Nu begrijpt u, een telefoontje is één ding, maar het onweerlegbare bewijs dat mevrouw Sjostrom Luparello’s maitresse was, is heel andere koek. Maar er valt nog meer uit te slepen. Rizzo snapt wel dat de partijgenoten die dezelfde koers varen als Luparello zich op diens politieke erfenis zullen storten, en dus moet hij er, om die te elimineren, voor zorgen dat ze zich schamen om zich nog langer met hem te encanailleren. Luparello moet volledig verguisd, volkomen zwartgemaakt worden. Rizzo komt op het slimme idee hem op de geitenwei te dumpen. En als hij daar toch is, waarom het dan niet zo arrangeren dat het net lijkt of de vrouw die met Luparello naar de geitenwei wilde Ingrid Sjostrom was, een buitenlandse die het met de zeden nooit zo nauw neemt en die op zoek was naar spanning en sensatie? Als ze erin trappen heeft hij Cardamone in zijn macht. Hij belt twee van zijn mannetjes, van wie we, zonder het overigens te kunnen bewijzen, weten dat ze zich inlaten met het grovere slachtwerk. Een van hen heet Angelo Nicotra, een homoseksueel, in het wereldje beter bekend als Marilyn.”

“U bent zelfs achter zijn naam gekomen! Hoe?”

“Die heb ik van een informant, op wie ik blindelings vertrouw. We zijn in zekere zin vrienden.”

“Gegè? Uw vroegere schoolvriend?”

Montalbano staarde de hoofdcommissaris met open mond aan.

“Waarom kijkt u zo naar me? Ik ben ook een politieman, hoor. Ga verder.”

“Als z’n mannen arriveren, zegt Rizzo tegen Marilyn dat hij zich als vrouw moet verkleden, hij doet hem de ketting om, zegt hem dat hij het lijk via een onbegaanbare weg, te weten een droge rivierbedding, naar de geitenwei moet brengen.”

“Wat wilde hij daarmee bereiken?”

“Een extra bewijs tegen Ingrid Sjostrom, die autocoureur is en voor wie dat parcours een peulenschil is.”

“Weet u dat zeker?”

“Ja. Ik zat bij haar in de auto toen ze het op mijn verzoek probeerde.”

“O God,” kreunde de hoofdcommissaris. “Hebt u haar gedwongen?”

“Absoluut niet! Ze vond het prima.”

“Wilt u me vertellen hoeveel personen u hierbij betrokken hebt? Beseft u wel hoe explosief de situatie is?”

“Het loopt allemaal met een sisser af, gelooft u me. Dus terwijl die twee wegrijden met de dode, keert Rizzo, die zich Luparello’s sleutels heeft toegeëigend, terug naar Montelusa en weet zonder de minste moeite de hand te leggen op de geheime stukken van Luparello die hem het meest interesseren. Ondertussen doet Marilyn precies hetgeen hem is opgedragen: na de coïtus te hebben gemimed stapt hij uit de auto, loopt weg, en ter hoogte van een oude verlaten fabriek verstopt hij de halsketting vlakbij een struik, waarna hij de tas over de muur gooit.”

“Over welke tas heeft u het?”

“Die is van Ingrid Sjostrom, zelfs haar initialen staan erop, hij heeft hem toevallig gevonden in een la en dacht dat hij die wel kon gebruiken.”

“Leg me eens uit hoe u tot deze conclusies bent gekomen.”

“U moet weten, Rizzo speelt met één open kaart, de ketting, en één dichte, de tas. Als de ketting gevonden wordt – hoe, dat maakt niet uit – dan bewijst dat dat Ingrid op de geitenwei was op het moment dat Luparello stierf. Als iemand die ketting toevallig in zijn zak steekt en er niets over zegt, dan rest Rizzo niets anders dan de troef van de tas te spelen. Maar hij heeft geluk – vanuit zijn optiek wel te verstaan – want de ketting wordt gevonden door een van de twee straatvegers, die hem vervolgens bij mij aflevert. Rizzo rechtvaardigt de vondst met een in wezen plausibel excuus, maar ondertussen is de link Sjostrom-Luparello-geitenwei gelegd. De tas daarentegen heb ik zelf gevonden, op basis van een discrepantie tussen twee getuigenverklaringen, te weten dat de vrouw, toen ze uit de auto van Luparello stapte, een tas in haar hand had die ze echter niet meer bij zich had toen ze op de provinciale weg door een auto werd opgepikt. Om kort te gaan, zijn twee mannen keren terug naar het huisje, ruimen alles op en geven hem de sleutels terug. Bij het eerste ochtendgloren belt Rizzo Cardamone en begint vaardig zijn kaarten uit te spelen.”

“Ja, zeker, maar hij begint ook met zijn leven te spelen.”

“Dat is een ander verhaal, als dat al zo is,” zei Montalbano.

De hoofdcommissaris keek hem gealarmeerd aan.

“Wat bedoelt u daarmee? Waar denkt u aan?”

“Nou gewoon, dat de enige die zonder kleerscheuren uit dit hele verhaal tevoorschijn komt Cardamone is. Vindt u niet dat de moord op Rizzo voor hem absoluut als een geschenk uit de hemel is gekomen?”

De hoofdcommissaris schoot overeind, en het was niet duidelijk of hij het ernstig meende of een grapje maakte.

“Hoor ‘s, Montalbano, alstublieft niet nog meer geniale invallen! Laat Cardamone met rust, dat is een echte heer die nog geen vlieg kwaad zou doen!”

“Ik meende het niet serieus. Als ik zo vrij mag zijn: heeft het onderzoek nog iets nieuws opgeleverd?”

“Wat voor nieuws zou er moeten zijn? U weet wat Rizzo voor type was, van de tien al dan niet fatsoenlijke mensen die hij kende, zagen er acht hem liever dood dan levend. Een jungle, een woud van mogelijke moordenaars, mijn beste, of ze het nu eigenhandig hebben gedaan of het door iemand anders hebben laten opknappen. Ik zal u zeggen dat uw verhaal alleen enigszins plausibel is voor iemand die weet uit welk hout Rizzo gesneden was.”

Hij nipte aan zijn glaasje amaro.

“Het was een uitermate boeiend verhaal. U heeft een buitengewoon staaltje hersenwerk ten beste gegeven, bij vlagen wekte u de indruk een evenwichtskunstenaar op het slappe koord te zijn, en dan zonder vangnet. Want, om het maar even bot te zeggen, uw verhaal stoelt helemaal nergens op. U heeft geen enkel bewijs voor hetgeen u me verteld hebt, alles zou ook op een andere manier geïnterpreteerd kunnen worden, en een goede advocaat zou uw gevolgtrekkingen zonder al te veel inspanning zo onderuit weten te halen.”

“Dat weet ik.”

“Wat denkt u nu te doen?”

“Morgen zal ik Lo Bianco zeggen dat hij de zaak zonder probleem kan sluiten, als hij dat wil.”