Vijf

Het strandje bij Puntasecca, een strook hard zand in de beschutting van een heuvel van witte mergel, was op dat uur verlaten. Toen de commissaris aan kwam rijden, stond Gegè hem al op te wachten; hij leunde tegen zijn auto en rookte een sigaret.

“Stap uit, Salvo,” zei hij tegen Montalbano, “dan snuiven we nog wat gezonde lucht op.”

Ze stonden een tijdje zwijgend te roken. Toen doofde Gegè zijn sigaret en zei:

“Salvo, ik weet wat je me wilt vragen. En ik heb me goed voorbereid op je overhoring, dus de volgorde maakt niet uit.”

Ze glimlachten bij de gemeenschappelijke herinnering. Ze hadden elkaar leren kennen in de eerste klas van het particuliere schooltje waar Marianna, Gegè’s vijftien jaar oudere zus, hun juf was geweest. Salvo en Gegè waren luie leerlingen, ze leerden de lessen domweg uit hun hoofd en dreunden ze vervolgens op als papegaaien. Maar er waren dagen waarop Marianna daar geen genoegen mee nam en hen dus overhoorde zonder een vaste volgorde aan te houden: dat betekende ellende, want dan moest je het begrepen hebben, logische verbanden hebben gelegd.

“Hoe is het met je zus?” vroeg de commissaris.

“Ik ben met haar naar Barcelona geweest, er is daar een kliniek die gespecialiseerd is in ogen. Ze schijnen daar wonderen te verrichten. Ze hebben me gezegd dat ze er op zijn minst voor kunnen zorgen dat ze gedeeltelijk het zicht in haar rechteroog terugkrijgt.”

“Als je haar ziet, wens haar dan het beste van me.”

“Dat zal ik zeker doen. Nou, ik zei je dat ik goed ben voorbereid. Kom maar op met je vragen.”

“Hoeveel mensen heb je op de geitenwei voor je werken?”

“Als ik alle temeiers en hoerenjongens bij elkaar optel, kom ik tot achtentwintig. Plus Filippo di Cosmo en Manuele lo Piparo die ervoor zorgen dat er geen rotzooi wordt getrapt, je snapt wel dat er maar dat hoeft te gebeuren en ik ben de lul.”

“Opletten geblazen dus.”

“Absoluut. Je kunt je voorstellen wat een gedonder ik kan krijgen door een knokpartijtje, een steekpartij of een overdosis of zo.”

“Houd je het nog altijd bij soft drugs?”

“Altijd. Wiet, en op zijn hoogst coke. Vraag maar aan de straatvegers of ze ‘s-ochtends ook maar één spuit vinden, vraag het ze maar.”

“Ik geloof je wel.”

“En bovendien zit Giambalvo, de chef van de zedenpolitie, me voortdurend op de huid. Hij gedoogt me alleen maar – zegt hij – zolang ik ervoor zorg dat er geen rotzooi komt en hij geen gezeik aan z’n kop krijgt.”

“Ik begrijp Giambalvo wel: zijn enige zorg is dat hij jouw geitenwei niet hoeft dicht te gooien. Want dan kan hij fluiten naar wat je hem toeschuift. Wat geef je hem eigenlijk, een maandelijks bedrag, een vast percentage?”

Gegè glimlachte.

“Laat je maar overplaatsen naar de zedenpolitie, dan kom je er wel achter. Ik zou het wel fijn vinden, dan help ik tenminste een arme sloeber zoals jij, die alleen van zijn salaris moet rondkomen en rondloopt in een broek die al tig keer versteld is.”

“Bedankt voor het compliment. Vertel nu eens over die bewuste nacht.”

“Goed. Het zal zo tegen tienen geweest zijn, of misschien half elf, toen Milly, die aan het werk was, de lichten zag van een auto die vlak langs de zee in de richting van de geitenwei kwam rijden. Hij kwam van de kant van Montelusa. Ze schrok.”

“Wie is deze Milly?”

“Ze heet Giuseppina La Volpe, ze is geboren in Mistretta en is dertig. Een gisse meid.”

Hij haalde een opgevouwen vel papier uit zijn zak en gaf het aan Montalbano.

“Hierop heb ik de echte namen en achternamen opgeschreven. En ook het adres, voor het geval je persoonlijk met ze wilt gaan praten.”

“Waarom zeg je dat Milly schrok?”

“Omdat een auto helemaal niet van die kant kan komen, behalve dan door de Canneto, maar dan loop je het risico dat je zowel je auto als jezelf naar de kloten helpt. Eerst dacht ze aan een geniale zet van Giambalvo, een onaangekondigde schoonveegactie. Toen realiseerde ze zich dat het de zedenpolitie niet kon zijn: een schoonveegactie doe je niet met één enkele auto. Ze werd nog banger toen ze bedacht dat het wel ‘s die lui uit Monterosso konden zijn, die me het leven zuur maken omdat ze de geitenwei van me af willen pikken. En dan kon er ook wel geschoten worden; om er elk moment vandoor te kunnen gaan bleef ze de auto scherp in de gaten houden, en haar klant begon te protesteren. Maar ze kon nog net zien dat de auto keerde, met een bloedgang op het nabijgelegen kreupelhout inreed, er bijna in verdween en toen stopte.”

“Je vertelt me niets nieuws, Gegè.”

“De man waarmee Milly had geneukt, liet haar uitstappen en reed achteruit het weggetje af naar de provinciale weg. In afwachting van een nieuwe klant begon Milly op en neer te lopen. Op de plek waar zij eerst had gestaan, kwam nu Carmen aanrijden met een van haar vaste klanten die haar elke zaterdag en zondag komt opzoeken, altijd op hetzelfde tijdstip, en die dan uren blijft. Carmens echte naam staat op het vel dat ik je gegeven heb.”

“Staat het adres er ook bij?”

“Ja. Voordat haar klant zijn lichten uitdeed, zag Carmen dat de twee in de BMW al een nummertje aan het maken waren.”

“Heeft ze je verteld wat ze precies gezien heeft?”

“Ja. Het was een kwestie van een paar seconden, maar ze heeft het gezien. Ook omdat ze geïmponeerd was, dat soort auto’s zie je normaal niet op de geitenwei. Dus, de vrouw op de bestuurdersplaats – o ja, dat vergat ik nog, Milly zei dat zij reed – draaide zich om, klom op de benen van de man die naast haar zat, frummelde ergens onder zich, dat was niet goed te zien, en begon vervolgens op en neer te bewegen. Of ben je vergeten hoe dat moet, neuken?”

“Ik dacht het niet. Maar we kunnen natuurlijk de proef op de som nemen. Als je me alles hebt verteld wat je kwijt wilt, laat je je broek zakken, steun je met die mooie handjes van je op de achterklep en steek je je kont in de lucht. Als ik iets vergeten ben, dan herinner ik het me dan vast wel weer. Kom op, verdoe m’n tijd niet.”

“Toen ze klaar waren stapte de vrouw uit, streek haar rok glad en sloeg het portier dicht. In plaats van te starten en weg te rijden, bleef de man gewoon zitten, met zijn hoofd achterover geleund. Precies op het moment dat de vrouw vlak langs de auto van Carmen liep werd ze vol beschenen door de koplampen van een auto. Het was een mooie vrouw, blond, elegant. In haar linkerhand hield ze een schoudertas. Ze verdween in de richting van de oude fabriek.”

“Nog iets?”

“Ja. Manuele, die net zijn ronde aan het doen was, zag haar van de geitenwei komen en in de richting van de provinciale weg lopen. Omdat hij, afgaand op hoe ze gekleed was, niet de indruk had dat ze op de geitenwei thuishoorde, wilde hij haar achterna gaan, maar ze kreeg een lift van een auto.”

“Wacht even, Gegè. Zag Manuele dat ze met haar duim omhoog stond te wachten tot iemand haar zou oppikken?”

“Salvo, hoe krijg je het toch telkens weer voor elkaar? Je bent een geboren smeris.”

“Hoezo?”

“Omdat dat nu precies was wat Manuele zo raar vond. Hij zag namelijk niet dat de vrouw haar duim omhoog stak, maar er stopte toch een auto. En niet alleen dat: Manuele had de indruk dat het portier van de auto, die behoorlijk hard reed, al open stond toen hij remde om haar te laten instappen. Manuele heeft er niet eens aan gedacht het nummerbord op te schrijven, daar was geen reden toe.”

“Jammer. En kun je me iets vertellen over de man van de BMW, over Luparello?”

“Weinig, hij droeg een bril, een jasje dat hij niet eens heeft uitgetrokken, ondanks die wip en de hitte. Maar er is één punt waarop Milly’s verhaal niet overeenkomt met dat van Carmen. Milly zegt dat ze, toen de auto aan kwam rijden, het idee had dat de man een das of een zwarte zakdoek om zijn nek had; Carmen beweert dat de man toen zij hem zag zijn overhemd open had, zonder das. Maar het lijkt me tamelijk onbelangrijk; waarschijnlijk heeft Luparello tijdens het neuken zijn das afgedaan, misschien zat-ie hem in de weg.”

“Wel zijn das en niet zijn jasje? Dat is niet tamelijk onbelangrijk, Gegè, want in de auto is nergens een das of een zakdoek gevonden.”

“Dat zegt niets, hij kan in het zand gevallen zijn toen de vrouw uitstapte.”

“De mannen van Jacomuzzi hebben alles uitgekamd, ze hebben niets gevonden.”

Ze zwegen en dachten na.

“Misschien is er een verklaring voor wat Milly gezien heeft,” zei Gegè opeens. “Het was geen das, en ook geen zakdoek. Die man had zijn veiligheidsriem nog om – logisch, ze waren door de bedding van de Canneto gereden, die ligt helemaal vol stenen – en die heeft hij losgemaakt toen de vrouw op hem klom; die riem zou hem natuurlijk behoorlijk in de weg hebben gezeten.”

“t Zou kunnen.”

“Salvo, ik heb je alles verteld wat ik over deze zaak aan de weet heb kunnen komen. En ik vertel het je ook in mijn eigen belang. Want het zit me niet lekker dat een hoge piet als Luparello hier op de geitenwei de pijp is uitgegaan. Nu zijn alle ogen op ons gericht, en hoe eerder je klaar bent met je onderzoek, hoe beter het is. Na een dag of wat zijn de mensen het weer vergeten en kunnen we allemaal weer rustig aan het werk. Kan ik gaan? Rond deze tijd is het spitsuur op de geitenwei.”

“Wacht even. Wat denk jij zelf van deze zaak?”

“Ik? Jij bent de smeris. Maar goed, om je een plezier te doen zeg ik je dat dit zaakje volgens mij meurt als een dooie rat. Stel dat die vrouw een hoer is uit een ander dorp, een vreemde. Wil jij me dan gaan vertellen dat Luparello geen idee heeft waar hij zo’n vrouw mee naartoe moet nemen?”

“Gegè, weet jij wat perversie is?”

“En dat vraag je aan mij? Ik kan je daar voorbeelden van geven dat je zó over mijn schoenen heen kotst. Ik weet wat je wilt zeggen, dat die twee naar de geitenwei zijn gekomen omdat die plek ze meer zou opwinden. En dat is ook wel eens gebeurd. Weet je dat we hier op een nacht een rechter met een bodyguard hebben gehad?”

“Echt waar? Wie dan?”

“Cosentino, zijn naam kan ik je wel zeggen. De avond voordat ze hem geloosd hebben kwam hij naar de geitenwei in een auto met bodyguard, pikte een travestiet op en deed het ermee.”

“En de bodyguard?”

“Die heeft een lange strandwandeling gemaakt. Maar, om op ons onderwerp terug te komen: Cosentino wist dat hij hing en heeft het er nog even flink van genomen. Maar wat had Luparello daar te zoeken? Hij was geen man voor dat soort dingen. Hij hield van vrouwen, dat weet iedereen, maar discreet, zonder dat hij gezien werd. En wat was dat voor een vrouw, dat hij alles wat hij was en waar hij voor stond op het spel zette voor één enkele wip? Het wil er bij mij niet in, Salvo.”

“Ga door.”

“Maar dat die vrouw geen hoer zou zijn, zint me nog minder. Dan zouden ze zich helemaal nooit op de geitenwei hebben vertoond. En daar komt bij: de auto werd bestuurd door de vrouw, dat staat vast. Afgezien van het feit dat niemand zo’n dure auto aan een hoer toevertrouwt, moet die vrouw wel een behoorlijk ijskonijn zijn geweest. Eerst rijdt ze alsof het niets is door de Canneto, en als de ingenieur vervolgens tussen haar dijen doodblijft, staat ze doodgemoedereerd op, stapt uit, maakt haar kleren in orde, slaat het portier dicht en gaat weg. Lijkt je dat normaal?”

“Mij niet, nee.”

Gegè begon te lachen en haalde zijn aansteker tevoorschijn.

“Wat heb jij nou?”

“Kom hier, geinponem. Dichterbij met je gezicht.”

De commissaris gehoorzaamde en Gegè hield de vlam bij zijn ogen. Toen deed hij hem uit.

“Ik heb je wel door. Wat jij, man van de wet, bedacht hebt is precies hetzelfde als wat ik, man van de misdaad, bedacht heb. En je wilde alleen maar weten of onze ideeën overeenkwamen, hè, Salvo?”

“Goed geraden.”

“Zo moeilijk is dat bij jou anders niet. Nou, ik ga er vandoor.”

“Bedankt,” zei Montalbano.

De commissaris vertrok als eerste, maar even later haalde zijn vriend hem in en gebaarde hem vaart te minderen.

“Wat is er?”

“Sufferd die ik ben, er schoot me iets te binnen wat ik je nog had willen zeggen. Weet je dat je er reuzeleuk bijliep, vanmiddag na de lunch op de geitenwei, zo hand in hand met Anna Ferrara?”

Hij gaf gas, zodat hij op veilige afstand van de commissaris kwam te rijden, en stak toen zijn arm op bij wijze van groet.

Toen hij thuis was, schreef hij een paar dingetjes op die Gegè hem verteld had, maar hij werd al snel door slaap overmand. Hij keek op zijn horloge, zag dat het al na énen was en ging slapen. Hij werd gewekt door het aanhoudende geklingel van de voordeurbel; zijn blik schoot naar de wekker, het was kwart over twee. Hij stond moeizaam op, als hij net sliep waren zijn reflexen altijd traag.

“Wie is dat verdomme, zo laat nog?”

Hij liep in zijn onderbroek naar de deur.

“Hoi,” zei Anna.

Hij was het helemaal vergeten, ze had gezegd dat ze rond die tijd bij hem langs zou komen. Anna bekeek hem van top tot teen.

“Ik zie dat je erop gekleed bent,” zei ze, en ging naar binnen.

“Zeg wat je me te zeggen hebt en verdwijn dan naar huis, ik ben bekaf.”

Montalbano had er echt de pest in dat ze hem uit z’n bed had gebeld, hij liep naar de slaapkamer, trok een broek en een overhemd aan en liep terug naar de eetkamer. Anna was er niet, ze stond in de keuken; ze had de ijskast opengetrokken en zette net haar tanden in een broodje ham.

“Ik ben helemaal flauw van de honger.”

“Praat maar terwijl je eet.”

Montalbano zet de espressopot op het gas.

“Maak je koffie? Op dit uur? Kun je dan nog wel slapen?”

“Anna, alsjeblieft.” Het lukte hem niet om beleefd te blijven.

“Oké. Nadat we elkaar vanmiddag gezien hadden hoorde ik van een collega, die het op zijn beurt weer van een informant had gehoord, dat iemand gisterochtend, dinsdag dus, alle juweliers, helers en al dan niet clandestiene kredietbanken is afgegaan met de vraag of ze hem wilden waarschuwen als er iemand langs zou komen om een bepaald sieraad te verkopen of te belenen. Het gaat om een massief gouden halsketting met een hanger in de vorm van een hart, bezet met briljanten. Zo’n ding dat je voor een tientje op de markt koopt, alleen is deze echt.”

“En hoe moeten ze hem waarschuwen, met een telefoontje?”

“Doe niet zo lollig. Iedereen heeft van hem een ander teken gekregen, weet ik het, een groene lap voor het raam hangen of een stuk krant op de voordeur plakken en dat soort dingen. Slim, zo ziet hij het zonder gezien te worden.”

“Oké, maar wat heb ik…”

“Laat me uitpraten. Uit de manier waarop hij praatte en zich bewoog, maakten de mensen die hij aansprak op dat ze maar beter konden doen wat hij zei. Later hoorden we dat andere mensen, tegelijkertijd, hetzelfde rondje maakten in alle dorpen van de provincie, Vigàta incluis. Dus degene die de ketting heeft verloren, wil hem beslist terug.”

“Daar zie ik niets verkeerds in. Maar waarom denk je dat ik er wat aan zou hebben?”

“Omdat de man tegen een heler in Montelusa heeft gezegd dat iemand die ketting waarschijnlijk verloren was op de geitenwei, in de nacht van zondag op maandag. Interesseert het je nu?”

“Tot op zekere hoogte.”

“Ik weet het, het kan toeval zijn en niks met Luparello’s dood te maken hebben.”

“In elk geval bedankt. Ga nu maar naar huis, het is al laat.”

De koffie was klaar, Montalbano schonk zichzelf een kop in, en Anna liet de gelegenheid natuurlijk niet voorbijgaan.

“Krijg ik niks?”

Lijdzaam vulde de commissaris een tweede kop en gaf haar die. Hij vond Anna leuk, maar begreep ze nou echt niet dat hij al een vrouw had?

“Nee,” zei Anna opeens, terwijl ze ophield met drinken.

“Wat nee?”

“Ik wil niet naar huis. Vind je het echt zo vervelend als ik vannacht hier blijf?”

“Ja, dat vind ik vervelend.”

“Maar waarom toch?!”

“Ik ben te goed bevriend met je vader, ik zou me schuldig voelen tegenover hem.”

“Wat een gelul!”

“Het is misschien gelul, maar het is wel waar. En bovendien vergeet je dat ik al verliefd ben, echt verliefd, op een andere vrouw.”

“Die er niet is.”

“Ze is er niet, maar het is net alsof ze er wel is. Wees niet zo stom en zeg geen stomme dingen. Je hebt pech, Anna, je hebt te maken met een man die eerlijk is. Het spijt me. Sorry.”

Hij kon de slaap niet vatten. Anna had gelijk gehad toen ze hem had gewaarschuwd dat die koffie hem wakker zou houden. Maar er was nog iets waar hij onrustig van werd: als iemand die ketting verloren had op de geitenwei, was Gegè daar zeker ook van op de hoogte gesteld. Maar Gegè had wel uitgekeken om het er met hem over te hebben, en heus niet omdat het iets onbelangrijks was.