-16-

De avond was fris en donker. Toen Tess Freemark door de stad reed mistte en motregende het. De bonte neonverlichting werd vervormd door de natte voorruit. De taxi reed First Avenue af langs het Alexis Hotel en een oprit naar een viaduct op. Op flinke hoogte boven de haven, met de pieren, veerboten en gekleurde lichten beneden uitgespreid en de oranje kranen in de lucht, koos de taxi de lagere rijbaan van de verbindingsweg en spoedde zich zuidwaarts.

Tess had er langer over gedaan om vervoer te vinden dan ze had verwacht. In de buurt van de markt was niets te krijgen, dus liep ze naar een klein hotel, vlak boven het bord metpike place market gelegen, en liet de portier een taxi voor haar bellen. Ariël was weer verdwenen. Hoe de lordellon haar bestemming moest bereiken was een raadsel, maar aangezien ze daar al eens

was geweest leek het Tess dat het haar nu ook wel zou lukken.

De taxi passeerde langzamer rijdende auto's en de banden maakten een constant sissend geluid op het natte wegdek. Tess zag de kranen en laadkaden rechts van haar verdwijnen, als prehistorische wezens in het schemerlicht. De chauffeur was een onbeweeglijke gestalte voor haar die niets zei. Helder verlichte reclameborden voor bier, restaurants, sportevenementen en kleding flitsten voorbij. Ze las ze vlug en vergat ze nog vlugger, want ze concentreerde zich helemaal op wat komen ging.

De taxi nam de afrit naar de West Seattle Bridge en zette koers naar het westen. Tess zat op de achterbank genesteld na te denken. Ariël had in een park een bosmannetje getroffen dat de demon een paar maanden geleden goed had kunnen bekijken. Belangrijker nog, tenminste volgens Ariël, was het verhaal dat eraan vastzat. Toen Tess erover doorvroeg wilde Ariël daar niet op ingaan. Ze wilde dat Tess het verhaal van het bosmannetje zelf vernam.

De weg maakte een wijde boog omhoog tegen een heuvel, langs een bord dat hun aankomst in West-Seattle aankondigde. Lichten van huizen schenen door de regen. Over het bosrijke landschap lag een nevel die zich aan de dikke takken van naaldbomen hechtte. Tess tuurde in het duister terwijl de stad achter haar wegviel. Ze reden over de heuvel en kwamen langs winkels en hamburgertenten. Daarna waren er alleen nog woonhuizen en straatverlichting, en de stad verdween geheel.

De taxi nam aan de andere kant van de heuvel een paar wijde bochten omlaag, waarna een rechte, brede, goed verlichte weg volgde. Voor haar zag ze haar bestemming als een donkere muur. Lincoln Park lag ten zuiden van West-Seattle, tegen Puget Sound aan, vlak boven de aanlegplaats van de veerboot naar Vashon Island. Onder het rijden vond ze het op de kaart, en ze ging zodanig zitten dat de richting klopte. Tevreden omdat ze wist waar ze was stak ze de kaart weer in haar zak.

De taxi passeerde het bord van een park en reed een leeg parkeerterrein op bij een dichte massa bomen. Tess kon nog net het begin van een pad onderscheiden. Er was niemand te zien. In het geboomte bewoog niets.

Ze betaalde de chauffeur en vroeg hem waar ze een taxi kon bellen om weer naar de stad te komen. De man noemde het benzinestation dat ze net voorbij waren en gaf haar een kaartje met het nummer van zijn bedrijf.

Ze stapte uit in het mistige duister en zette de capuchon van haar windjack op, terwijl de taxi wegreed. Ze stond moederziel alleen aan de rand van het park en keek onzeker rond. Ze begon voor het eerst die avond te twijfelen.

Toen verscheen Ariël naast haar, vanuit het niets. 'Deze kant op, Tess! Volg me!'

De witte zijden verschijning zweefde naar het pad, en Tess Freemark volgde braaf. Ze gingen door de muur van bomen, en binnen een paar tellen was de parkeerplaats met zijn verlichting daarachter verdwenen. Tess' ogen pasten zich langzaam aan de duisternis aan. Hier was geen licht, maar het laaghangende wolkendek weerkaatste het licht van de stad als een bleek schijnsel. Tess kon de vormen onderscheiden van de dikke naaldbomen, ceders, sparren en dennen met verspreid daartussen breedbladerige madrona's. Dicht struikgewas omzoomde het pad en varens bogen als vochtige veren. Regen bedekte gras en bladeren met kristalscherfjes, en nevels wervelden als voelsprieten langs stammen en takken. Het park was stil en gaf een verlaten gevoel. Het had Sinnissippi Park kunnen zijn in een koude, natte herfstnacht, alleen zaten hier in het noordwesten de sparren en dennen nog dik in de naalden.

Het pad splitste zich, maar Ariël koos zonder aarzeling haar weg, met haar tengere kinderlijfje spookachtig in het duister. Tess keek voortdurend links en rechts, met al haar zintuigen gespitst op beweging en geluid. Het onbehagen dat ze eerder had gevoeld was er nog steeds. Op zulke momenten zou ze willen dat Rang er was om haar te beschermen. De grote spookwolf was altijd heel geruststellend. Ze dacht niet vaak meer aan hem sinds zijn verdwijning, en het verbaasde haar dat ze hem nu miste.

Het pad liep omhoog en ze baande zich een weg door dichte begroeiing en gevallen takken. Aan weerszijden waren veel open plekken die dof en grijs werden verlicht door de weerschijn van de zware bewolking. Het bleef motregenen en alles rook naar vochtige aarde en hout. Soms gleed ze uit over modder en bladeren en verloor haar evenwicht. Elke keer herstelde ze zich en liep verder, achter Ariël aan.

Ze kwamen op een heuvel en Tess kon het zwarte, gerimpelde oppervlak van Puget Sound door de bomen onderscheiden. Achter een reling liep het bijna loodrecht af. Het pad vertakte zich weer en volgde naar weerszijden de afgrond langs de reling.

Ariël ging linksaf en voerde Tess naar een kleine open plek waar een kletsnatte bank stond met uitzicht over de zee-engte.

'Hier, ' zei ze, en ze hield stil.

Tess kwam bij haar en keek twijfelend rond. 'Wat gaat er nu gebeuren?'

'Afwachten, ' zei Ariël.

Minuten verstreken, terwijl ze in het kille duister stonden te luisteren naar de regen die zacht door het geboomte viel, en de nevelslierten zagen wervelen langs de natte, glanzende stammen. De wind schudde bij vlagen de bovenste takken, waardoor ze werden overgoten met dikke druppels. Op de zee-engte voeren veerboten en containerschepen, met hun lichten vast en helder afstekend tegen het zwarte water.

Tess sloeg haar armen om haar lichaam en groef met de neus van haar schoen in de natte aarde. Ze werd ongeduldig.

Toen verscheen er vanuit het bos een bekende schim en hij flitste door het duister. Hij nam een lange duikvlucht naar de bank en ging op de rugleuning zitten. Het was een uil, met op zijn rug een bosmannetje, dat zich met zijn twijgachtige armen en benen vasthield aan de nekveren van de grote vogel.

Het bosmannetje sprong behendig van de uil af, liet zich van de leuning glijden en ging met zijn gezicht naar hen toe op de bank staan. Tess tuurde door het duister om zijn gezicht te onderscheiden. Hij was jonger dan Kwit, want zijn houten gezicht en ledematen waren minder knoestig, en zijn baard was minder mosachtig. Hij had een bies om zijn middel waaraan een kokertje bungelde.

'Ben jij Tess?' vroeg hij plichtmatig.

Ze knikte en kwam een paar stappen dichterbij, tot op twee meter.

'Ik ben Haas, en dit is Audrey. ' Het bosmannetje wees naar de uil. Die was van een soort die ze niet kende, wat groter en lichter van kleur dan de kerkuilen die zij gewend was. 'Wij waken over dit park. '

'Aangenaam kennis te maken, ' zei ze.

'Ik begreep dat je in een park als dit bent opgegroeid en dat je bevriend bent met een collega. '

'Die heet Kwit. '

'En je kunt ook toveren. Dat is ongewoon voor een mens. Wat voor magie bedrijf je?'

Tess aarzelde. 'Ik weet niet of ik dat wel kan. Ik heb al een tijd geen toverij meer gebruikt. Soms doet het me geen goed. '

Ariël kwam met haar verfijnde witte verschijning naderbij en keek met haar donkere ogen van de een naar de ander. 'Vertel haar over de demon, Haas, ' fluisterde ze gespannen.

Het bosmannetje knikte. 'Jaag me niet op. Daar is tijd zat voor. Als het moet de hele nacht. Als het om demonen gaat, wil je niets overhaasten. Dan ga je omzichtig te werk. Dan kijk je waar je loopt. '

'Vertel het haar!'

Het bosmannetje schraapte geprikkeld zijn keel. Tess dacht aan Kwit. Blijkbaar werden bosmannetjes al jong nijdasjes.

Audrey schudde haar veren in een windvlaag, ging weer recht op de leuning zitten en richtte haar flitsende ronde ogen op Tess. Haas kruiste zijn dunne armpjes, mompelde wat in zijn baard en wekte de indruk geen mond meer open te doen.

'Ik heb een vriend die gevaar loopt door deze demon, ' zei Tess, want ze wilde niet dat hij dwars bleef. 'Wat jij me vertelt kan helpen om zijn leven te redden. '

Haas keek haar aan. 'Goed dan. Waarom ook niet? Je komt van ver, hè? Welnu. '

Hij liet zijn armen zakken. 'De demon kwam zo'n drie maanden geleden naar dit park. Ik had hem nog nooit gezien. Ik zag weleens andere, maar die waren altijd op doorreis en al lange tijd als mensen vermomd. Maar deze kwam met een vooropgezet doel. Het was een zomernacht. Hij liep vlak na zonsondergang het park in, naar de kliffen, en wachtte tussen de bomen waar geen paden liepen. Hij verborg zich en wachtte op iets. Ik deed met Audrey mijn ronde over het park en zag hem vanuit de lucht. Ik wist meteen dat hij er een was. Dus vloog ik met

Audrey in een boog terug, en hoog in de takken vonden we een plekje om toe te kijken. '

'Hoe zag hij eruit?' vroeg Tess gespannen.

'Daar kom ik zo op, als je het goedvindt, ' zei het bosmannetje afgemeten. 'Jaag me niet op. ' Hij schraapte zijn keel. 'Het was een man. Hij was lang en dun, en wat afwijkend om te zien: donker haar en fijne gelaatstrekken. Hij droeg een lange jas en geen hoed. Ik heb hem goed bekeken met mijn spieder. ' Hij wees op de koker aan zijn middel. 'Met dit ding zie ik alles. Goed, hij stond daar lange tijd in het donker. Een uur misschien, of langer. Het park raakte leeg. Het was een heldere, maanverlichte nacht, dus wat er daarna gebeurde kon ik heel goed zien. '

Hij zweeg veelbetekenend. 'Er verscheen een andere demon. Die kroop ergens van de oever omhoog tegen het klif. Waar hij daarvoor was weet ik niet. Deze was enorm groot, zijn vermomming was een rommeltje, en hij was nauwelijks herkenbaar als mens. Hij had dikke armen en benen, was krom en helemaal behaard. Hij leek meer op een dier dan op een mens, maar voor dat laatste moest hij kennelijk doorgaan.

De eerste demon komt uit zijn schuilplaats om met de tweede te praten. Ik heb goede oren, dus ik kon ze verstaan. "Wat doe je hier?" vraagt de eerste. "Ik kom hem doden, " zegt de tweede. "Je kunt hem niet doden, hij is van mij, en ik wil hem levend, " zegt de eerste. "Het doet er niet toe wat je wilt. Hij is te gevaarlijk om te laten leven, en bovendien wil ik zijn magie proeven. Die wil ik tot de mijne maken, " zegt de tweede.

Vervolgens beginnen ze tegen elkaar te schreeuwen en te schelden met dreigende gebaren. ' Haas schudde zijn hoofd met blaadjes. 'Nou, je kunt je voorstellen. Ik bekijk dit alles en vraag me af wat er met de wereld aan de hand is. Twee demonen die om een mens vechten! Zo zout had ik het nog nooit gegeten! Waarom zouden ze, als er een hele wereld vol van is, met een heleboel gewillige, gretige slachtoffers?'

Het bosmannetje kwam naar de uiterste rand van de bank en hield geheimzinnig zijn hoofd schuin. 'Dan zegt de eerste demon: "Je hebt het recht niet hiertussen de komen. De Ridder komt mij toe. Zijn magie en zijn leven zijn van mij. " Kijk, nu weet ik waar ze het over hebben. Ze maken ruzie om een

Ridder van het Woord. Om de een of andere reden schijnen ze te denken dat er een buit valt te maken! Daar had ik weleens van gehoord, maar heel zelden. Maar deze Ridder is me niet bekend. Van wat er buiten het park gebeurt weet ik weinig, dus het verbaast me nogal dit te horen. Ik ben een en al aandacht. '

Haas keek in het duister rond alsof er iemand mee kon luisteren. 'Dan gebeurt het volgende. De tweede man geeft de eerste een duw en zegt: "Ik heb opdracht om met hem af te rekenen. Ik was hem eerder op het spoor dan jij, in andere steden en plaatsen. Je hebt hem van me gestolen. Ik wil hem terug. " De eerste demon deinst terug. "Wees niet zo stom! Je maakt geen kans tegen hem! Ik kan hem omvormen! Ik kan hem tol een van ons maken! Daar ben ik al mee begonnen!"

Maar de tweede demon luistert niet. Zijn haren staan overeind en zijn ogen zijn verbeten toegeknepen. Ik voel Audrey naast me beven en met haar klauwen de tak omklemmen vanwaar we toekijken. "Hij heeft je zwak en dwaas gemaakt. Je denkt als de mens die je voor wilt stellen, " zegt de tweede demon, die weer op de eerste toe komt. "Je mist de kracht voor wat nodig is. Ik moet het voor je doen. Ik moet hem zelf doden. "

Dan geeft de tweede demon de eerste zo'n duw dat hij languit in de struiken vliegt. '

Tess kreeg kippenvel bij het idee dat twee demonen ruzie maakten om de vraag wie John Ross mocht hebben. Ze had de moeite moeten nemen hem op te zoeken en mee naar hier te nemen. Hij had dit moeten horen. Dan kon hij onmogelijk volhouden dat er geen gevaar voor hem dreigde.

Haas knikte, alsof hij haar gedachten las. 'Het was heel akelig. De eerste demon komt overeind en zegt: "Goed, je mag hem hebben. Neem hem maar. Het kan me niet meer schelen. " De tweede demon gromt en hoont de eerste, draait zich om en loopt het pad af. De eerste demon wacht tot de tweede uit het zicht is en begint zich uit te kleden. Hij doet zijn jas uit en alles wat hij daaronder aanheeft. Dan begint hij zich om te vormen tot iets anders. Het gaat snel. Ik had van zulke wezens gehoord, maar had er nog nooit een gezien: een wisselkind, een bijzonder soort demon, die in een oogwenk van gedaante kan wisse, len, iets waar andere dagen of weken over doen. '

Het bosmannetje zuchtte diep. 'Hij wordt een wezen op vier poten, een monster, een roofdier zoals ik nog nooit heb gezien. Met enorme kaken, en een brede nek en schouders. Een helhond. Hij sluipt door de struiken de tweede achterna. Audrey en ik gaan de lucht in en volgen. Het wisselkind haalt de tweede demon binnen een paar tellen in. Hij stormt het struikgewas uit en valt meteen aan. Hij slaat de tweede demon tegen de grond, zo groot als die is, en gaat op hem zitten. Hij rukt de grotere demon de kop van zijn romp, rijt diens lichaam open en grijpt het duistere ding daarbinnen dat zijn ziel is. Er klinkt een ijselijke gil als de tweede demon spartelt en stilvalt. Hij begint op te lossen. Hij verandert in as, die wegwaait in de bries van de zomernacht.

De eerste demon zegt, bralt eigenlijk, en dal hoor ik zelfs hoog in de bomen waar Audrey en ik hem weer zien veranderen: "Hij komt mij toe, hij is van mij. '

Opeens droop het van de regen door de wind in de bomen, en Tess schrok van de druppels in haar gezicht. Het weer verslechterde en het begon echt te regenen. Tess probeerde wijs te worden uit het verhaal van het bosmannetje; waarom de eerste demon zo fel opkwam voor zijn belang bij John Ross, om hem te laten leven zodat hij om te vormen was. Er kwam vaag iets bij haar op, een herinnering aan iets van vroeger, maar ze kon het niet helder krijgen.

Ariël zweefde langs haar in het donker. Haar kinderlijke gestalte deed kwetsbaar aan in de wind en de regen. 'Is dat alles?' vroeg ze Haas. 'Is dat het eind van het verhaal?'

'Nog niet, ' antwoordde het bosmannetje met zwarte kraalogen. 'Zoals ik zei, de demon begint weer te veranderen, maar, dat is nog het raarste, deze keer verandert hij in... '

Er vloog iets enorms door het bos. Dichte struikenmassa's schudden plotseling. Water spatte in het rond. Haas keerde zich met een ruk om, angstig omdat hij het herkende. Zijn stem viel weg en zijn donkere ogen knipperden van schrik. Ariël gaf een gil en schreeuwde naar Tess.

Daarop explodeerde het struikgewas met een stortvloed van takken en bladeren, en er sprong iets heel groots en zwarts te voorschijn uit de nacht.

Op advies van Simon Lawrence bestelde Andrew Wren een copieus diner bij Roy, dat hij afrondde met een chocoladesoufflé, omdat hij dat rondom iedereen zag doen. Het viel niet tegen. Toen ging hij de lobby weer in voor een afzakkertje. Hij dronk een glas port en raakte in gesprek met een Californische vertegenwoordiger in computersoftware, die in de stad was voor wat kleine zaken met Microsoft. Daarbij kreeg hij en passant wat verse informatie over Bill Gates, en in zijn vak wist je maar nooit wat van nut kon blijken. Tegen negen uur zocht hij zijn kamer op om te gaan slapen.

Zodra hij de deur opendeed, zag hij de bruine envelop liggen op het donkere tapijt. Op zijn hoede voor vreemde pakjes, en omdat hij collega's had gekend die een bombrief ontvingen, deed hij het licht aan en knielde op de grond om hem te onderzoeken. Hij keek goed, en toen hij zag hoe dun de envelop was leek het hem dat hij hem veilig kon oppakken. Er stond niets op. Hij liep ermee naar het tafeltje bij het raam en legde hem neer. Toen hing hij zijn jas in de kast, maakte wat meer licht, belde de boodschappendienst om te horen wat zijn hoofdredacteur tijdens het eten had gemeld, en liep ten slotte weer terug naar de tafel, ging zitten op de rechte stoel en nam de envelop weer ter hand.

Voor hij die opende wist hij wat het was. Zijn intuïtie zei het hem met luide, heldere stem: dit was het materiaal dat hij bij Simon Lawrence had gezocht. Dit waren de bewijzen waar hij op uit was. Misschien kwam het van zijn mysterieuze bron. Misschien van iemand anders. Maar van wie het ook kwam, het zou het vastgelopen onderzoek naar de Tov nieuwe impulsen geven, of er voorgoed een eind aan maken.

Wren maakte de envelop open, haalde de papieren eruit en begon te lezen. Dat kostte veel tijd, omdat het materiaal voornamelijk uit kopieën bestond van bankafschriften, lijsten van stortingen en opnemingen, en bladzijden uit kasboeken, en het was allemaal wat moeilijk te volgen. Bovendien wilde hij geen overhaaste conclusies trekken. Na enige tijd deed hij zijn stropdas los en rolde zijn mouwen op. Zijn bril stond op het puntje van zijn neus en zijn gezicht was geconcentreerd en gespannen van het diepe denkwerk. Zijn dikke lichaam zat zwaar op de harde stoel, maar hij sloeg geen acht op het ongemak. Buiten kroop de verkeersstroom voorbij over de natte straten en af en toe klonk er nijdig een claxon.

Toen hij klaar was met lezen, nam hij de telefoon en bestelde een fles whisky, een fles mineraalwater en ijs. Dat was om zichzelf te trakteren, maar ook om zich te wapenen. Hij wist wat hij in handen had, maar het zou hem de halve nacht kosten om het uit te pluizen. Hij wilde alles klaar hebben als hij de volgende morgen Simon Lawrence opzocht. Hij moest het allemaal helder in zijn hoofd en op papier hebben, zodat hij snel iedere verklaring van de Tov kon analyseren. Niet dat Wren die verwachtte als hij dit las. Hij zou Andrew Wren wel nooit meer willen zien.

Want wat iemand hier aandroeg waren bewijzen van een systematische overheveling van gelden van de rekeningen van Nieuwe Start en Klaar-Over, en van een ingewikkelde reeks overboekingen van rekeningen voor het ontvangen van giften, vanwaar de gelden werden verspreid over andere rekeningen binnen de organisaties; er werden niet-bestaande nota's mee betaald, en uiteindelijk werden ze op externe rekeningen gestort. De boeken die hij gisteren had ingezien, en die de accountants uiteraard ook onder ogen kregen, verhulden de overboekingen op verschillende manieren, die geen van alle aan het licht te brengen waren zonder een allesomvattende controle.

Dat was tot nu toe niet gebeurd, en het viel ook niet gauw te verwachten. De verduistering was nog geen jaar aan de gang, en voor zover Andrew Wren kon nagaan waren er maar twee mensen bij betrokken.

Of misschien maar één.

Wren hield even rust en overdacht de zaak. Twee, als ze allebei meededen. Eén, wanneer de tweede als dekking fungeerde. Dat kon Wren uit de kopieën niet opmaken. Daar was een analyse van de handtekeningen voor nodig. En een uitgebreid onderzoek.

Hij schudde zijn hoofd. De kopieën toonden aan dat het gestolen geld op de privérekeningen werd gestort van twee mensen. De ene was Simon Lawrence. Maar waarom zou de Tov zijn eigen organisatie bestelen? Natuurlijk, er gebeurden wel gekkere dingen. Lawrence was zo bezeten van zijn werk dat het hem nationale bekendheid had bezorgd. Als het hem alleen om geld ging, dan kon hij zo als directeur aan de slag bij talloze bedrijven. De diefstallen waren recent. Waarom zou de Tov nu, nadat hij zoveel bereikt had, beginnen te stelen van zijn eigen organisatie? De zwendel zat goed in elkaar, maar niet volmaakt. Het moest vroeg of laat uitkomen, en dan hing de Tov. Dat moest hij weten.

Wren schonk whisky in een glas met ijs en dronk bedachtzaam. De alcohol gleed aangenaam brandend naar binnen. Aan deze zaak klopte iets niet. De Tov zou zichzelf niet bestelen zonder een heel sterk motief, en dan zou hij meer stelen omdat hij dan wist dat het spoedig uit zou komen, zodat hij snel zijn slag moest slaan.

Wren keek uit zijn raam de nacht in. Het was waarschijnlijker dat de tweede man de dief was, en die had wat geld naar de rekening van Simon overgeheveld, zodat hij als hij ontmaskerd werd altijd kon zeggen dat hij alleen maar in opdracht handelde. De publieke verontwaardiging zou langs hem heen rechtstreeks naar de Tov uitgaan, een beroemdheid wiens hoofd geëist kon worden.

Andrew Wren knikte langzaam. Ja, dat leek logischer. De tweede man was de enige echte dief, en de enige fout van de Tov was dat hij hem had aangesteld. Dat was Wrens overtuiging. Dat was volgens zijn intuïtie de waarheid. Natuurlijk, hij zou zijn artikel op de feiten baseren, en waar gehakt werd vielen spaanders, maar dat was zijn werk. Het kon dus hoe dan ook afgelopen zijn met Simon Lawrence. Na een dergelijk schandaal kon de Tov maar beter zijn biezen pakken.

Hij zuchtte. Soms haatte hij het feit dat hij zo dikwijls gelijk had, met zijn onfeilbare intuïtie die hem steeds maar voortdreef tot hij de harde waarheid aan het licht bracht. Natuurlijk, het was deze keer niet zo moeilijk geweest. Hij vroeg zich af wie zijn bron was. Dat moest iemand binnen de organisatie zijn, die wrok koesterde tegen Simon en hem ten val wilde brengen.

Of, erkende hij terwijl hij zijn glas ophief en een slok nam, misschien iemand die ook John Ross ten val wilde brengen.