zondag 28 oktober

1

Ze werd wakker toen de hemel in het oosten begon op te lichten en de stammen en takken van de grote bomen nog gehuld waren in nachtelijk duister. Ze bleef een tijdje stil liggen kijken hoe door het gordijn heen het koele duister in haar kamer geleidelijk werd verwarmd. Van onder de dekens luisterde ze naar de geluiden van de ochtend. Ze hoorde vogels zingen tegen de achtergrond van het wegstervende gezoem van een auto die over het asfalt van Woodlawn naar de hoofdweg reed. Ze hoorde de kleine geluiden van het oude huis, die haar al vertrouwd waren sinds haar prille jeugd. Ze hoorde de stemmen van haar grootouders, die tegen elkaar fluisterden terwijl ze koffiedronken in de keuken en wachtten tot zij kwam ontbijten. Maar die stemmen klonken natuurlijk alleen maar in haar hoofd. Haar grootouders waren er niet meer.

Tess Freemark ging rechtop zitten, trok haar lange benen op tegen haar borst, liet haar voorhoofd op haar knieën rusten en sloot haar ogen. Dood. Allebei. Oma al vijf jaar en Bob sinds mei. Het was zelfs nu nog moeilijk te geloven. Elke dag verlangde ze nog naar hen terug. Elke vijf minuten zelfs. Ja, elke vijf seconden.

De geluiden van het huis omsloten haar koesterend en maakten allemaal deel uit van haar negentienjarige leven. Ze had altijd in dit huis gewoond, tot op de dag dat ze in september vorig jaar ging studeren aan een van de meest gerenommeerde universiteiten van het land. Haar grootvader was apetrots en zei dat ze het als een eer moest zien dat ze aan deze instelling mocht studeren, en zijzelf had er zoveel zin in gekregen dat het er allemaal gunstig uitzag. Hij lachte toen met zijn lage, diepe geluid, en toen hij haar omhelsde voelde ze dat hij dat ook namens haar grootmoeder deed.

Nu was hij dood, gestorven aan een hartaanval, drie dagen voor het einde van haar eerste jaar. Hij was in één keer weg, zei de dokter naderhand, geen pijn, geen lijden, precies zoals je het zou wensen. Ze had dit van de dokter willen horen, maar miste haar grootvader er niet minder om. Nu haar grootouders dood waren, en haar eigen ouders al veel langer, was ze geheel op zichzelf aangewezen.

Maar, bedacht ze, in zekere zin was dat altijd zo geweest.

Ze hief haar hoofd op en glimlachte. Zo was ze toch zeker opgegroeid? Ze had toch geleerd alleen te zijn, onafhankelijk, en te aanvaarden dat ze nooit als andere kinderen zou zijn?

Ze somde op waar ze anders in was, als een vertrouwde litanie die haar hielp de grenzen van haar leven vast te stellen.

Ze beheerste toverij, en dat deed ze al heel lang. Eerst maakte dat haar angstig, verward en triest, maar ze leerde zich aan te passen aan de eisen van de magie, eerst door haar grootmoeder, die ooit zelf over toverij beschikte, en later door Kwit. Ze had geleerd die te beheersen en te vormen, en hem een plaats in haar leven te geven zonder dat ze eraan onderdoor ging. Ze had ontdekt hoe ze het evenwicht in zichzelf moest bewaren, op dezelfde manier waarop Kwit altijd bezig was het evenwicht in het park te handhaven.

Kwit, haar beste vriend, was een bosmannetje van vijftien centimeter, een wezentje dat door een kind leek gemaakt van de resten van een vogelnest, met een romp en ledematen van twijgjes, met haar en een baardje van mos. Kwit was de bewaarder van Sinnissippi Park, gezonden om de magie waar alles van doortrokken was in evenwicht te houden en de Vreters te weerstaan die eropuit waren die balans te verstoren. Dat was een hele opgave voor een eenzaam bosmannetje, zoals hij maar al te graag opmerkte, en in de loop der jaren hadden generaties vrouwen van de familie Freemark hem geholpen. Tess was de laatste. Misschien kwam er niemand meer na haar.

Ja, die familie van haar. Haar grootmoeder had over toverij beschikt, net als andere vrouwen in de familie voor haar. Bob niet. Die had zijn hele leven niet willen geloven dat toverij bestond. Misschien ook haar moeder niet, die drie maanden na Tess' geboorte overleed en wier leven een raadsel bleef. Maar haar vader... Ze schudde haar hoofd. Haar vader. Ze dacht niet graag aan hem, maar hij was een factor in haar leven en tussen hen waren inmiddels genoeg tijd en afstand om haar te doen berusten in wat hij was geweest. Een demon. Een monster. Een verleider. De moordenaar van haar moeder en grootmoeder. Nu was hij dood, vernietigd door zijn eigen eerzucht en haat, door toverij van haar grootmoeder en van hemzelf, door de vastberadenheid van Tess, en door Rang.

Rang. Ze keek naar de afnemende schaduwen achter het raam en huiverde. Alles waarin ze verschilde van andere kinderen begon en eindigde met Rang.

Ze zuchtte en schudde meewarig haar hoofd. Genoeg van dit soort gepeins.

Ze kwam uit bed, liep naar de badkamer, draaide de douche open en stapte eronder. Ze stond met haar ogen dicht in de waterstroom, opgaand in warmte en stoom. Ze was negentien en bijna een meter tachtig lang. Haar lichtbruine haar was nog steeds kort en krullend, maar de meeste sproeten waren verdwenen. Haar groene ogen waren het opvallendst in haar gladde, ronde gezicht. Haar lichaam was slank en stevig. Ze was de beste middellange afstandloopster die de staat Illinois ooit had gekend, en een van de besten aller tijden. Ze stond niet vaak stil bij haar talent, maar het was altijd aanwezig, op dezelfde manier als haar toverij. Ze vroeg zichzelf dikwijls af of haar loopvermogen op de een of andere manier verband hield met haar magie. Er was geen duidelijk verband en zelfs Kwit was geneigd het idee af te wijzen, maar ze vroeg het zich toch af. Ze was op de universiteit toegelaten met een speciale beurs. Haar resultaten waren goed, maar ze hadden haar aangenomen om haar sportprestaties. Ze had dat voorjaar verscheidene afstanden gewonnen bij de atletiekwedstrijden tussen universiteiten, en daarbij zelfs een wereldrecord gebroken, naast enkele universiteitsrecords. Over twee jaar zouden de Olympische Spelen worden gehouden in Melbourne. Van Tess Freemark werd verwacht dat ze op meerdere afstanden om de medailles zou strijden en minstens een gouden plak zou winnen.

Ze zette de douche uit, stapte op de mat, pakte een handdoek en droogde zich af. Ze probeerde niet te vaak aan de Olympische Spelen te denken. Het was nog te ver weg en te onwerkelijk. Ze had een harde les geleerd toen ze veertien was en haar vader openbaarde wat hij was. Beschouw in je leven nooit iets als vanzelfsprekend; wees altijd voorbereid op een radicale omslag.

Bovendien had ze momenteel dringender zaken aan haar hoofd. Zoals haar studie; ze moest goede resultaten halen om zich te handhaven. En Kwit, die er altijd op bleef hameren dat ze hem met meer tijd en inzet moest helpen in het park, wat raar leek, tot ze zijn argumenten aanhoorde.

En op dit moment speelde de kwestie van het huis.

Ze kleedde zich langzaam aan, denkend aan het huis, dat de reden was waarom ze dit weekeinde thuis was terwijl ze zich beter aan haar studie had kunnen wijden. Toen haar grootvader stierf erfde ze het huis met alles erin. Die zomer had ze alles doorgenomen, kamer na kamer, kast na kast. Ze had lijsten gemaakt, dingen in dozen gepakt en uitgezocht wat weg moest en wat niet. Het was haar huis, maar ze was er te weinig om het goed te onderhouden, en ondanks de smeekbeden van Kwit verwachtte ze niet dat ze er na haar studie zou gaan wonen. De makelaars voelden dit aan en roerden zich dan ook. Het huis en de grond waren uiterst gunstig gelegen. Als ze het verkocht kon ze een goede prijs maken, en dat geld zou haar goed van pas komen voor haar training en andere onkosten. De prijzen voor onroerend goed waren momenteel hoog. Was dit dan niet het goede moment om te handelen?

Die zomer waren haar verscheidene aanbiedingen gedaan, en de vorige week was Allen Kruppert van era-O.G. langs geweest met zo'n belachelijk hoog bod dat ze had toegezegd erover na te denken. Na de vrijdagcolleges had ze de training afgezegd en was naar huis gekomen, om op zaterdagmorgen met Allen in de papieren te duiken. Allen was een jonge, goedmoedige dikkerd die ze kende van de picknicks van de kerk, en hij maakte indruk op haar omdat hij haar wat het huis betrof nooit onder druk zette, maar eenvoudig zijn aanbod deed en het verder aan haar overliet. Ze wist bijna zeker dat ze, als ze tot verkoop van het huis overging, dat via hem zou doen. De papieren van zijn laatste aanbod lagen sinds de vorige avond op de keukentafel. De aspirant-koper had al getekend en de financiering was al rond. Nu alleen nog haar handtekening en de koop was gesloten.

Ze schoof de papieren opzij en ging zitten om een kom cornflakes te eten, met jus d'orange en koffie. Haar krullende haar was nog nat, en nu de zon boven de bomen steeg verspreidde zich door de gordijnen heen een gouden licht.

Als ze tekende, zou ze voorlopig geen financiële zorgen meer hebben.

Kwit zou natuurlijk een rolberoerte krijgen. Niet erg gunstig als je de honderdvijftig was gepasseerd.

Net toen ze klaar was met eten hoorde ze dat er op de achterdeur werd geklopt. Ze fronste; het was pas acht uur, rijkelijk vroeg dus voor bezoek. Bovendien kwam er nooit iemand aan de achterdeur, behalve...

Ze liep de gang door naar de veranda. Een schimmige figuur stond tegen de hordeur en probeerde naar binnen te turen. Dat kon toch niet? Maar toen ze de hordeur wilde opendoen, kon ze al zien wie het was.

'Hai, Tess, ' zei Robert Heppler.

Hij stond met zijn handen diep in de zakken van zijn spijkerbroek met een gymschoen zenuwachtig tegen de versleten drempel te schoppen. 'Laat je me er nog in of niet?' Hij toonde haar zijn kenmerkende brutale grijns en wierp zijn schouderlange blonde haar uit zijn schrale gezicht.

Ze schudde haar hoofd. 'Ik weet het niet. Wat doe je hier trouwens?'

'Je bedoelt zeker: "op dit vroege uur" of: "hier in Hopewell en niet in Palo Alto"? Je vraagt je zeker af of ik van Stanford ben getrapt?'

'Ben je dat?'

'Nee. Stanford heeft me nodig voor een hoog gemiddelde om meer van die briljante studenten te trekken. Ik was gewoon in de buurt en het leek me leuk om even langs te komen, samen wat te lachen en misschien zien of je in de markt bent voor verkering. ' Hij praatte snel en luchtig om zelfvertrouwen te tonen en keek langs haar heen naar de keuken. 'Ruik ik koffie? Je bent toch wel alleen? Ik bedoel: ik stoor toch niet?' 'Jemig, Robert, wat een lastig mens ben je toch. ' Ze zuchtte en trad achteruit. 'Kom maar binnen. '

Ze wenkte hem en ging hem voor de gang in. De hordeur sloeg met een klap dicht en ze kromp ineen bij de herinnering aan de hekel die haar grootmoeder daaraan had.

'Waar kom je nu eigenlijk voor?' drong ze aan, met een vaag gebaar naar de keukentafel, terwijl ze de koffiepot en een kop pakte. De koffie dampte bij het inschenken in de morgenlucht.

Hij trok zijn schouders op en keek haar schuins aan. 'Ik zag je auto, wist dat je thuis was, en ik wilde je even gedag zeggen. Ik weet dat het vroeg is, maar ik was bang dat ik je anders mis zou lopen. '

Ze gaf hem de kop koffie en gebaarde dat hij moest gaan zitten, maar hij bleef staan. 'Ik heb uitgezien naar nieuws van je, ' zei ze met enige nadruk.

'Je kent me, ik overhaast dingen niet graag. ' Vlug ontweek hij haar strakke blik. Voorzichtig dronk hij van de koffie en trok een grimas. 'Wat is dat voor spul?'

Tess verloor haar geduld. 'Zeg, hoor eens even, kom je hier om me te beledigen, heb je iets nodig, of ben je gewoon weer eenzaam?'

Hij keek haar trouwhartig aan. 'Niets van dat alles. ' Hij wierp een blik op de makelaarspapieren naast hem op de tafel en keek haar weer aan. 'Ik wilde je gewoon zien. Met al dat geren van jou heb ik je de hele zomer niet gezien. '

'Robert, begin nu niet... '

'Okay, ik weet het. Maar het is waar. Sinds de begrafenis van je grootvader heb ik je niet meer gezien. '

'En door wie komt dat volgens jou?'

Hij duwde zijn bril terug op zijn neus en vertrok zijn mond. 'Ach ja, door mij. Ik heb je niet meer gezien omdat ik weet hoe ik in de fout ben gegaan. '

'Je was een vlerk, Robert. '

Hij kromp ineen alsof hij een klap kreeg. 'Ik bedoelde er niets mee. '

'O nee?' Een blos kroop van haar nek naar haar wangen. 'De begrafenis van mijn grootvader was amper voorbij of jij begon al aan me te zitten. Ik weet niet waar je op uit was, maar ik kon het totaal niet waarderen. '

Hij schudde heftig zijn hoofd. 'Ik probeerde helemaal niet om aan je te zitten. '

'O jawel. Helemaal wel. En je had nog iets goed kunnen maken als je was gebleven om achteraf je excuses te maken, in plaats van ervandoor te gaan. '

Hij lachte geforceerd. 'Ik rende voor mijn leven. Je sloeg zowat mijn kop eraf. '

Ze keek hem afwachtend aan. Ze wist wat hij voor haar voelde, vroeger en nu. Ze wist hoe moeilijk dit hem viel, en zij maakte het er niet eenvoudiger op. Maar zijn onnozele poging om tot een intieme relatie te komen kwam volstrekt van één kant en daar moest ze nu een einde aan maken, anders was het helemaal gedaan met de vriendschap.

Hij zuchtte diep. 'Ik ben flink in de fout gegaan en dat spijt me. Ik heb zeker gedacht dat je behoefte had... dat je iemand nodig had om... Ach, ik dacht er niet bij na, dat is het gewoon. ' Hij streek nerveus zijn lange haar naar achteren. 'Ik ben niet erg goed in dat gedoe, en jij, ach, je kent mijn gevoelens... ' Hij zweeg en staarde naar zijn voeten. 'Het was stom. Het spijt me echt. '

Ze zweeg om hem nog even te laten spartelen, hem in het ongewisse te laten. Even later keek hij haar voor het eerst recht in de ogen. 'Ik weet niet wat ik verder nog moet zeggen, Tess. Het spijt me. Zijn we nog steeds vrienden?'

Hoewel hij nu langer en breder in de schouders was, zag ze hem nog steeds als een jongen van veertien. Hij klonk en oogde als een klein jongetje en volgens haar zou dat er wel nooit helemaal uit gaan.

'Zijn we vrienden?' drong hij aan.

Ze keek hem peinzend aan. 'Ja Robert, dat zijn we, en hopelijk blijven we dat altijd. Maar niet meer dan dat, goed? Probeer er niet meer van te maken. Als je dat doet word ik alleen maar heel kwaad, net als toen. '

Hij keek twijfelend, maar knikte toch. 'Okay. ' Hij zag de makelaarspapieren weer. 'Ga je het huis verkopen?'

'Robert!'

'Nou, daar lijkt het op. '

' Het kan me niet schelen waar het op lijkt, het gaat je niet aan!' Geïrriteerd door haar eigen felheid voegde ze eraan toen: 'Ik heb nog helemaal niets besloten. '

Hij zette zijn koffiekop midden tussen de papieren. 'Ik zou het niet doen als ik jou was. '

Ze pakte vlug de kop weg. 'Robert... '

'Nee, dat meen ik. Laat er wat tijd overheen gaan voor je iets onderneemt. ' Hij hief bezwerend zijn handen. 'Wacht, laat me uitpraten. Mijn pa zegt dat je nooit iets ingrijpend moet veranderen zo kort na de dood van iemand die je dierbaar is. Je moet minstens een jaar wachten en de tijd nemen om eroverheen te komen, om alles te laten bezinken tot je weet wat je werkelijk wilt. Ik geef hem in weinig dingen gelijk, maar hierin heeft hij het bij het rechte eind volgens mij.'

Ze stelde zich Roberts vader voor, een zachtaardige man met een bril en een baan als chemicus, die al zijn vrije tijd aan de verzorging van zijn tuin en gazon besteedde. Robert noemde hem altijd Groene Tuinbroek en geloofde dat zijn vader hem liever als een plant geboren had zien worden.

'Robert, ' zei ze zacht, 'dat is een heel goede raad. '

Hij keek haar verrast aan.

'Dat meen ik. Ik zal erover nadenken. '

Ze schoof de koffiekoppen opzij. Robert was lastig, maar ze mocht hem toch. Hij was grappig, slim en nergens bang voor. Belangrijker was misschien dat ze op hem kon bouwen. Vijf jaar geleden had hij voor haar klaargestaan toen haar vader was teruggekomen in haar leven. Zonder Robert zou haar grootvader haar nooit gevonden hebben toen ze vastgebonden lag in de grotten onder de kliffen van Sinnissippi Park. Het was Robert die haar achternaging in de nacht dat ze op haar vader af ging, maar toch was hij zo bezorgd dat hij haar nog achternaging.

Ze voelde even een steek bij de herinnering. Robert was de enige echte vriend die ze uit die tijd over had.

'Ik moet vanavond terug naar de campus, ' zei ze. 'Hoelang blijf jij nog?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Tot overmorgen. '

'Ben je voor het weekeinde helemaal uit Californië gekomen?'

Hij leek niet op zijn gemak. 'Ja... '

'Om je ouders op te zoeken?'

'Tess... '

'Je kunt het niet zeggen, hè?'

Blozend schudde hij zijn hoofd. 'Nee. '

Ze knikte. 'Geloof me maar, ik kijk door je heen als door een glazen bol. Hou dat maar voor ogen, jochie. '

Verlegen staarde hij naar zijn schoenen. Zo zag ze hem graag: aandoenlijk kwetsbaar. 'Loop je met me mee naar het graf van opa en oma om er wat bloemen neer te zetten?'

Zijn gezicht klaarde meteen op. 'Natuurlijk. '

Ze liep al naar de gangkast. 'Even mijn jas pakken. '

'Dat zou ik maar doen. '