14

John Ross had Tess verteld dat hij al was gewaarschuwd voor de consequenties van zijn weigering nog als Ridder van het Woord te fungeren. Hij vertelde er niet bij dat de waarschuwing was overgebracht door O'olish Amaneh.

In de tram op weg terug naar Pioneer Square en het gebouw van Nieuwe Start overdacht hij wat Tess had gezegd, en hij haalde zich de omstandigheden van dat bezoek weer voor de geest.

Het was niet lang nadat hij Stef leerde kennen en voor ze samen gingen wonen. Hij woonde nog in Boston en volgde colleges. Het was kort na Kerstmis, ergens begin januari, en alles lag onder een dikke laag sneeuw. Het was zwaarbewolkt, en een temperatuurstijging na een koudegolf veroorzaakte een dichte mist die zich als een kleeflaag aan het landschap hechtte en het verkeer deed voortkruipen. Het was echt een dag om binnen te blijven, en dat deed hij dan ook. Hij was in zijn flat bezig een boek over gedragswetenschap te bestuderen toen de deur (die hij beslist had afgesloten) openging, en daar stond de indiaan.

Ross schrok hevig. Als hij had gekund was hij er meteen vandoor gegaan, rennend voor zijn leven, wat er ook van mocht komen. Maar hij zat onderuit in zijn gemakkelijke stoel, met zijn boek en blocnotes op zijn schoot, dus hij kon niet snel weg. Zijn staf lag naast hem op de grond, maar daar lette hij niet eens op. Zonder er enig bewijs van te hebben wist hij dat het een grote fout zou zijn als hij probeerde de toverij van de staf tegen O'olish Amaneh te gebruiken, al was het maar uit zelfverdediging.

O'olish Amaneh sloot zacht de deur achter zich. Hij trok zijn dikke parka uit. Daaronder droeg hij legerkleding en schoenen, een geblokt flanellen hemd met opgerolde mouwen en een vissersvest met zakken. Om zijn middel had hij een leren riem met zilveren gesp, om zijn polsen metalen armbanden, en een kralensnoer hield zijn lange zwarte haar bijeen. Zijn stompe gelaat zag rood van de kou en zijn donkere ogen keken Ross strak aan.

Hij kruiste zijn armen met de parka voor zijn brede borst, maar kwam niet dichterbij. 'Je begaat een fout, ' baste hij.

Ross legde het boek en de blocnotes weg en richtte zich iets op. 'Heeft de Edelvrouw je gestuurd?'

'Wat heb ik je gezegd, Ross, over je willen ontdoen van de staf?'

'Dat ik dat nooit moest proberen. '

'Geloofde je me?'

'Zeker. '

'Zag je niet in dat ik, toen je zei dat je je nooit van de staf zou willen ontdoen, dat zowel geestelijk als lichamelijk bedoelde?'

Ross kreeg een droge mond en keel. Dit was de reactie van de Edelvrouw op zijn poging de staf terug te geven in Fairy Glen. Dit was haar antwoord op zijn afwijzing van zijn taken als Ridder van het Woord. Ze had O'olish Amaneh gestuurd om hem onder handen te nemen. Hij herinnerde zich nog dat de indiaan vijftien jaar geleden de staf was komen brengen en hem had gedwongen die aan te nemen. Hij herinnerde zich de pijn toen hij de staf voor het eerst had aangeraakt en de magie hem er onlosmakelijk en voorgoed mee verbond. Hij was toen doodsbang geweest. En nu ook.

'Wat ben je van plan?' vroeg hij.

O'olish Amaneh bestudeerde hem onbewogen. 'Wat zou ik van plan moeten zijn?'

Ross haalde diep adem. 'Neem de staf terug. Geef hem terug aan de Edelvrouw. '

De indiaan schudde zijn hoofd. 'Dat gaat niet. Dat is niet toegestaan zolang je een Ridder van het Woord bent. '

Ross kwam uit zijn stoel. Wat er ook ging gebeuren, hij wilde erbij staan. Hij pakte de staf om erop te steunen terwijl hij de grote man aankeek. 'Ik ben geen Ridder van het Woord meer. Daar ben ik mee gestopt. Ik probeerde het de Edelvrouw te zeggen, maar die wilde niet met me praten. Misschien kun jij het haar zeggen. Ik kan het gewoon niet meer. En eerlijk gezegd wil ik het ook niet meer. '

O'olish Amaneh zuchtte ongeduldig. 'Luister goed. Toen je een Ridder van het Woord werd, was dat voor altijd. Je kunt er niet mee stoppen. Je hebt niets te kiezen. Je aanvaardde een opdracht, en die hou je tot je ervan wordt ontslagen. De staf is niet terug te geven. Je kunt hem niet terugsturen. Zo liggen de zaken. '

Ross kwam een stap naar voren, struikelde over een stapel boeken en viel bijna. 'Weet je wat mij is overkomen?' vroeg hij kwaad. 'In San Sobel?'

De indiaan knikte. 'Ik weet het. '

'Waarom is het dan zo moeilijk te begrijpen dat ik er vanaf wil? Ik wil niet dat er ooit nog zoiets als in San Sobel gebeurt! Dus ik stap eruit, nu, voorgoed; dat was het, en de regels lap ik aan mijn laars!'

Hij wist dat hij een grens overschreed, maar het kon hem niet schelen. Hij had Stefanie ontmoet en er was iets bijzonders aan de gang. Voor het eerst sinds jaren leefde hij weer.

De indiaan liep op hem toe en Ross kromp onwillekeurig ineen, want hij verwachtte geweld. Maar de grote man bleef voor hem staan en zijn meedogenloze ogen boorden zich diep in de zijne.

'Dacht je, toen je je opdracht aanvaardde, dat je geen fouten zou maken bij de uitvoering ervan? Dacht je dat er geen onschuldigen zouden sterven als gevolg van jouw handelen? Dacht je dat de wereld zou veranderen omdat jij bereid was te dienen, en dat de kracht van je overtuiging voldoende zou zijn om de levens te redden die je dacht te beschermen? Heb je dat gedacht, John Ross? Was je zo van ijdelheid en aanmatiging vervuld? Was je zo'n domkop?'

Ross werd rood, maar hield zijn mond.

'Laat me je iets over jezelf vertellen. ' De woorden van de indiaan sneden als messen. 'Je bent een man in dienst van een zaak waarvoor velen hun leven gaven. Je bent een man in een lange reeks van mannen en vrouwen, slechts één, en niet zo bijzonder dat je ooit mag hopen van doorslaggevende betekenis te zijn. Maar je deed je best, en meer is nooit van je verlangd. De oorlog tussen het Woord en de Leegte duurt lang en is zwaar, en hij woedt al sinds het begin der tijden. Het is de aard van alle leven dat die wordt gevoerd. Dat jij bent uitverkoren om de zaak van het Woord te dienen is een eer. Het moet genoeg zijn dat je de kans hebt gekregen die te dienen.

Maar je onteert jezelf en onze zaak door haar doel te kleineren en je ambt af te zweren. Wie denk je wel dat je bent? De dood van die kinderen hoeft jou niet te belasten. Het was niet jouw hand die hun leven nam, en niet jouw wil die bepaalde dat die levens opgeofferd moesten worden. Dergelijke keuzen en daden zijn aan een hogere macht dan de jouwe. '

Ross' nekharen gingen overeind staan van woede. 'Nou, mijn gevoel zegt iets anders, en ik ben degene die met de gevolgen moet leven als ze door mijn toedoen of falen zijn gestorven. De schuld geven aan het Woord of het lot of wat ook, dat is gewoon gelul! Zeg me niet dat ik daar niet mee hoef te zitten! Zeg me dat niet! Ik zit er wel mee! Elke dag van mijn leven! Ik zie de gezichten van die kinderen, stervend voor mijn ogen. Ik zie hun ogen... '

Hij keerde zich om, in tranen. Hij voelde zich verslagen. 'Ik breng het niet meer op, dat is het gewoon. Je kunt me er niet toe dwingen, O'olish Amaneh. Niemand kan dat. '

Hij zweeg, wachtte af wat er nu ging gebeuren en geloofde half dat dit zijn einde betekende, zonder dat dat hem kon schelen.

Maar de indiaan bewoog zich niet. Hij stond als uit steen gehouwen.

'De consequenties van verantwoordelijkheid nemen voor de dood van anderen zijn niet altijd prettig. Maar de consequenties van het afwijzen van die verantwoordelijkheid ook niet. Vaststaat dat je niet kunt doen of je niet meer bent wie je was. Je hebt een keus gemaakt, John Ross. Mislukking en verdriet maken deel uit van de prijs voor je keuze, maar dat kun je niet veranderen door tegen jezelf te zeggen dat die keus niet bindend was. Dat was hij wel en dat blijft hij ook. '

De grote man ging over tot fluisteren. 'Door je zo te gedragen breng je jezelf in gevaar. Je loopt groot risico door je struisvogelgedrag. Wat je ook mag denken, je blijft een Ridder van het Woord. Je kunt niets anders zijn. De wezens van de Leegte weten dit. Die komen achter je aan. Ze zullen je je ziel afnemen en je inlijven. '

Ross schudde langzaam zijn hoofd. 'Nee, dat zullen ze niet. Dat laat ik niet toe. '

'Je zult het niet kunnen tegenhouden. '

Ross beantwoordde zijn blik. 'Als ze dat proberen, verzet ik me. Ik zal me als het moet tot de dood toe verzetten. Ik mag dan niet meer in dienst zijn van het Woord, maar de Leegte zal ik nooit dienen. Dat zal ik nooit doen. '

O'olish Amaneh keek door het raam naar de witte wereld buiten. 'De Leegte wil de beschikking over je toverij en zal doen wat nodig is om die te verkrijgen. Jou omvormen zal tijd en moeite kosten, en heel veel misleiding, maar het zal gebeuren. Je beseft het misschien niet eens voor het te laat is. Denk na, John Ross. Lieg niet tegen jezelf. '

Ross hield hem de staf voor. 'Als je die nu van me aanneemt, kan de Leegte niets uitrichten. De oplossing is eenvoudig. '

De indiaan bewoog zich niet. Zijn blik bleef afgewend. 'Er zijn er meer geweest die hun geloof kwijtraakten. Die hun opdracht probeerden te verzaken. Ze werden gewaarschuwd. Sommigen waanden zich sterk. Ze zijn allemaal ten onder gegaan, op welke manier dan ook. '

Hij keek Ross aan met een ernstige, trieste blik. 'Je zult dezelfde weg gaan als je niet luistert. '

Ze stonden nog even oog in oog. Toen keerde O'olish Amaneh zich om en liep de deur uit. John Ross zag hem niet meer terug.

Maar nu moest hij aan hem denken, terwijl hij met de tram naar Pioneer Square reed, in Main Street uitstapte en terugliep naar het gebouw van Nieuwe Start. De indiaan en Tess kwamen met in wezen dezelfde waarschuwing, door aan te geven dat het gevaar dat hij vormde door geen Ridder van het Woord meer te blijven aandacht kreeg en dat er maatregelen zouden volgen om hem weer in het gareel te brengen.

Maar voorzagen die maatregelen ook in zijn uitschakeling? Zou de Edelvrouw werkelijk iemand sturen om hem te doden? Het leek hem van wel. Tenslotte was hij vijf jaar geleden zelf gestuurd om Tess Freemark te doden als ze zwichtte voor de druk van haar demonische vader. Waarom zou dat nu met hem anders zijn? Ze konden niet riskeren dat ze hem kwijtraakten aan de Leegte, waardoor hij een wapen werd voor hun vijand.

In gedachten verzonken hield hij zijn pas in toen hij de ingang van het opvanghuis naderde. Waarom dacht iedereen dat zoiets kon gebeuren? Wat kon de Leegte nu eigenlijk doen om hem aan te tasten? Hij zou dat toch onderkennen en zich verzetten'? Daar was natuurlijk wel zijn droom, en het gevaar dat die op de een of andere manier echt gebeurde en hij Simon Lawrence doodde. Maar de gebeurtenissen in die droom zouden nooit plaatsvinden. Daar was geen grond voor. Hij geloofde in ieder geval niet echt dat zijn droom en de waarschuwing van de Edelvrouw verband met elkaar hielden.

Hij schudde koppig zijn hoofd. Slechts één ding zat hem dwars in deze hele situatie: waarom stuurde de Edelvrouw Tess om hem te waarschuwen? Ze had net zo goed Ariël kunnen sturen. Hij had de waarschuwing van de lordellon net zoveel aandacht gegeven als die van Tess. Waarom stuurde ze het meisje? De Edelvrouw kon toch niet serieus menen dat Tess van grotere invloed op hem zou zijn dan O'olish Amaneh? Nee, hier zat iets achter, iets dat hij niet begreep. Zijn intuïtie zei hem dat.

Hij liep de hal van Nieuwe Start in, groette Della, wuifde op weg naar zijn werkkamer naar Ray Hapgood en sloot de deur achter zich. Hij ging met zijn handen onder zijn kin achter zijn bureau zitten en overdacht de zaak.

Wat ontging hem? Wat zat hem zo dwars aan het feit dat Tess hem opzocht?

Hij had nog geen enkele helderheid toen Stefanie Winslow binnenkwam.

'Je bent er weer, ' zei ze. 'Hoe is het gegaan?'

Hij knipperde met zijn ogen. 'Wat bedoel je?'

Ze keek hem bevreemd aan. 'Je lunch met de dochter van je oude vlam. Ik neem aan dat je dat bent gaan doen. ' Ze nam een stoel tegenover hem. 'Vertel eens hoe het ging. '

Hij haalde zijn schouders op. Het onderwerp zinde hem niet. 'Er valt niets te vertellen. Ze was in de stad en besloot me op te zoeken. Ik snap niet hoe ze wist dat ik hier was. Ik heb haar in geen vijf jaar gezien of gesproken. En dat gedoe met haar moeder is, '

'Weet ik, weet ik. Dat was lang geleden, en haar moeder is dood. Dat vertelde ze ons voor je terugkwam. ' Stef streek haar donkere haar naar achteren en sloeg haar lange benen over elkaar. 'Het moet een hele schok zijn geweest haar terug te zien. '

'Och, een verrassing was het wel. Maar we hebben leuk gepraat. '

Hij had Stef nooit iets over zijn verleden of de mensen van toen verteld, behalve over zijn jeugd in Ohio. Maar nooit iets over zijn Ridderschap van het Woord, de Edelvrouw, Owain Glyndwr of O'olish Amaneh. Ze wist niets van zijn dromen. En niets van de oorlog tussen het Woord en de Leegte, of zijn rol hierin. En ook niet van zijn toverij. Voor zover hij wist had ze geen idee van het bestaan van Vreters. Dat Tess Freemark zo onverwacht was gekomen, uit een verleden dat hij zorgvuldig voor Stef verborgen hield, maakte hem onrustig. Daar wilde hij Stef niets over vertellen. Zijn leven ging terug tot het moment dat hij haar ontmoette, en alles van daarvoor verdrong hij zoveel mogelijk.

Stef bestudeerde zijn gezicht. 'Simon zegt dat ze een atlete is van wereldklasse, en dat ze zelfs goud kan winnen bij de volgende Olympische Spelen. Dat is niet gering. '

Hij knikte instemmend. 'Ze moet behoorlijk goed zijn. '

'Blijft ze nog lang in de stad? Heb je haar niet te eten gevraagd?'

Hij zuchtte en wou maar dat ze erover ophield. 'Daar heb ik het over gehad, maar ze zei dat ze misschien andere plannen heeft. Ze zou nog wel bellen. Ik denk niet dat ze lang blijft. Misschien een dag of wat. '

Stef keek hem aan. 'Het zit je blijkbaar niet lekker. Is alles wel goed? Dat meisje heeft je toch niet verteld dat ze een liefdesbaby van je is of zo?'

De woorden schokten Ross zo dat het hem aan te zien was. Vijf jaar geleden had Tess hem verteld dat ze dacht dat hij haar vader was, wat ze zo graag had gezien. Hij had het ook graag gewild.

Hij lachte om zijn verwarring te maskeren. 'Nee, dat kwam ze me niet vertellen. Niets van dien aard. ' Hij hing achterover in zijn stoel en voelde zich in het nauw gedreven. 'Ik denk dat ik wat nerveus ben door die toespraak. Daar heb ik Simon nog niet over gehoord. Misschien was die niet zo goed. '

Stef lachte. 'De speech is prima. Dat heeft hij me zelf gezegd. ' Haar glimlach fleurde de hele kamer op. 'Hij vond hem schitterend. Dat zal hij je zelf wel zeggen als jullie eens een keer tegelijk op kantoor zijn. Hij is net weer weg. Er is nog heel wat te regelen voor morgenavond. '

Hij knikte. 'Dat zal wel. ' Hij rommelde nerveus met zijn pennen en papier. 'Hoor eens, ik voel me niet lekker. Ik denk dat ik thuis een tijdje ga liggen. Denk je dat ze het een uur of wat zonder me redden?'

Ze pakte over het bureau heen zijn hand. 'Ik denk dat ze zich prima redden. Van mezelf weet ik dat minder zeker. '

'Ga dan met me mee. '

'Ik dacht dat je niet lekker was. '

'Dat word ik wel weer. '

Ze lachte weer. 'Vast wel. Nou, je hebt geen geluk. Er wacht werk op me. Ik zie je nog wel. ' Ze fronste. 'Of misschien niet. Dat is waar ook: ik zou met Simon mee voor een interview, met daarna misschien nog iets voor de pers. Daar heb ik nog geen uitsluitsel over. Het spijt me schat, maar de plicht roept. Bel me als je iets van Tess hoort, goed? Dan zal ik proberen ook te komen. '

Glimlachend wierp ze hem een kushand toe en liep de deur uit. Hij keek haar na, schoof pennen en papier weg en stond op. Hij moest maar doen wat hij had gezegd en naar huis gaan, vond hij. Hij moest alweer denken aan iets anders dat Tess had gezegd: dat een demon bij Pioneer Square daklozen vermoordde in de ondergrondse stad. Niemand zou die missen of ervan weten. Behalve de Vreters natuurlijk. En van Vreters zag hij niet veel meer, dus hij wist niet of hun huidige gedrag nou met de demon samenhing of niet.

Hij staarde naar zijn bureau. Soms kwam hij in de verleiding zijn magie uit te proberen, heel even maar, alleen om te zien of hij er nog over beschikte. Als hij dat deed, zou hij de Vreters duidelijk kunnen zien en misschien kunnen uitmaken of er een demon in de buurt was.

Maar dat wilde hij niet. Hij had gezworen dat niet te doen, omdat gebruik van toverij bij het Ridderschap van het Woord hoorde, en daar wilde hij niet meer aan.

Hij liep zijn kamer uit, de gang door, langs Della en een stel nieuwkomers voor haar bureau, en de deur uit. De zon scheen nog nauwelijks door de bewolking die vanuit het westen kwam opzetten. Het was zonder meer koud en het licht was zeer herfstig. Hij keek naar de lucht. Er was slecht weer op komst. Tegen de avond zou het wel regenen.

Hij liet zijn gedachten dwalen.

Een demon in Pioneer Square.

Iemand gestuurd om hem te doden.

Iemand gestuurd om hem te bewerken. Het Woord en de Leegte samen bezig.

Hij stak de straat over en liep langs Waterfall Park naar zijn flat. De waterval stroomde over de rotsblokken en vulde het ommuurde terrein met geruis. Het park was leeg en de schaduwen vielen lang en donker over de tafels en stoelen, de banken en aanplant, en de fonteinen. De leegte gaf hem een onprettig gevoel. Het ging niet om de gedachten die deze wekte; hij leek iets vanbinnen te weerspiegelen.

In het donker tussen de keien van de waterval bewoog iets, vlug en steels, maar onmiskenbaar. Vreters. Hij bleef staan om ze goed te observeren, maar dat lukte niet. Die tijd was voorbij. Hij was nu iemand anders. Hij voelde weerzin, weemoed, spijt. Het verleden was geneigd het heden binnen te dringen, en het bleef moeilijk die twee uit elkaar te houden. Zo ook nu.

Waarom was Tess Freemark naar hem toe gestuurd?

Heel even voelde hij een bijna overweldigende aandrang tot vluchten. Gewoon tas pakken, Stefanie ophalen en de eerste bus nemen die de stad uit ging. Hij stond met zijn gezicht naar het park, en de bewegingen in de donkere gaten leken naar hem uit te gaan. Hij voelde zich in zijn leven bekneld zitten door zijn beslissingen en voelde dat hij zijn greep op de dingen verloor.

Het moment ging voorbij. Hij ademde diep in en langzaam weer uit; dat deed hem goed. Hij voelde zich dwaas en licht genegeerd. Waarschijnlijk was hij nog niet helemaal over San Sobel heen. Dat was het volgens hem.

Dat hield hij zichzelf voor toen hij het park achter zich liet. Zo deed hij de zaak af.

Maar diep vanbinnen, waar zijn intuïtie zijn eigen beraad hield, was hij er niet zo zeker van.