hoofdstuk 6

Natuurlijk weet Nicky dat het Roy is die zijn vinger op de deurbel heeft en die positie geruime tijd vol­houdt. Ze zit in de vensterbank, kijkt peinzend naar buiten en reageert niet op het geluid. Het bellen houdt op. Nicky buigt zich iets voorover om geen se­conde van zijn afgang te missen. Zaktelefoontjes ter­wijl je aan het vrijen bent, hoe komt iemand op het idee! En wat moet je met een man die op ieder mo­ment bereikbaar wil zijn omdat het hem anders geld kost. Ze is hoe dan ook ongelofelijk op hem afge­knapt. En hij heeft spijt, dat blijkt uit alles. Ze zal ook best op een keer weer goed met hem worden. Misschien volgende week al. Het voorspel van de vrij­partij die niet doorging was veelbelovend. En van hun kortstondige verhouding een paar jaar geleden herin­nert ze zich dat haar nachten zeer druk bezet waren met hem in de buurt. Maar ze hoeft niet alles van een man te accepteren. Een vrouw van vlees en bloed die het niet kan opnemen tegen een zakjapannertje, dat is een rol die ze zich niet laat opdringen. Ze schrikt op van de bel die weer luid, doordringend en vooral lang wordt ingedrukt. Een volhoudertje, ze kan niet

anders zeggen. Weer stilte. Ze ziet Roy op de stoep verschijnen. Zijn schouders hangen minder dan ze had gehoopt. Hij heeft eerder iets overmoedigs over zich. Alsof hij haar gedachten heeft kunnen raden, dat ze hem volgende week wel weer binnen zal la­ten. Ze zucht even. Terwijl hij wegloopt, zijn rug naar haar toe, heft Roy zijn arm op en wuift. Hij weet dus dat ze hier naar hem zit te kijken. Dat is nog eens ar­rogant machogedrag! Ze kijkt hem na totdat hij om de hoek is verdwenen. Dan loopt ze snel de trappen af. Bij de buitendeur ligt een groot boeket rozen met een kaartje erbij. 'Voor jou,' staat erop. De vlerk! Wist dus niet alleen dat ze naar hem zat te kijken in de vensterbank, maar ook dat ze naar beneden zou gaan om te kijken of hij misschien iets had achtergelaten voor haar. Eigenlijk zou ze nu nuffig het boeket in de vuilnisbak moeten gooien. Maar dat gebaar is zinloos als degene voor wie het bestemd is er niet bij aan­wezig is. Bovendien, het zijn wel erg mooie rozen. 'U boft maar,' zegt de bovenbuurvrouw, die haar op de trap tegenkomt. 'Ik wou dat ik zo'n man had!' En Nicky glimlacht geheimzinnig, als een bruid met een ge­heim.

Bij Sylvia staan ook bloemen. Een paar takken ama­ryllis, in een glazen vaas op de perspex sidetable. Een paar kaarsen in een slanke kandelaar staan ernaast. Ze is door de verhuisboxen heen, het heeft haar de helft van de afgelopen nacht gekost, maar ze had er ineens genoeg van om als een zwerver in haar eigen

huis te leven. Bovendien wil ze het gezellig hebben voor Pelle, als die straks komt. Ze moet niet met het eten op hem rekenen, heeft hij gezegd. Hij trekt on­derweg op een of ander station wel een paar kroket­ten uit de muur. 'Mam, alsjeblieft niet iets gezonds neerzetten voor me, want dan kom ik niet!' En mam, die toen ze het woord 'kroketten' hoorde meteen aan de rauwkostsalade denkt die in de koelkast staat te wachten, zegt dat het niet in haar op zou komen om zich op zo'n brute manier in het privéleven van haar zoon te mengen. En nu zit ze eigenlijk op hem te wachten. Zij heeft zelf wel gegeten, maar alweer niet veel. Op weg naar huis heeft ze een paar kranten en tijdschriften gekocht. Ze moet er eens aan denken dat ze haar abonnementen laat overschrijven naar dit adres.

Ze zit in de zwarte leren stoel op de chromen draaipoot. Een mannelijke stoel zou Frank dit vin­den. Het is lang geleden dat ze hem een week ach­ter elkaar niet gezien heeft. Ook al heb je er geen spijt van dat je uit elkaar bent, er blijven tientallen en misschien nog wel meer dingen waaraan je moet wennen. Bijvoorbeeld dat je elkaar niet meer ziet. Vanmiddag, toen ze met Nicky in de haven naar de politieboot stond te kijken die Kovacs opdregde, dacht ze ineens dat ze Frank zag. Dezelfde schou­ders, dat eigenwijze achterhoofd, de krulletjes laag in de nek. Belachelijk natuurlijk. Zouden andere mensen dat nou ook hebben? Je hoort het weleens van mensen van wie een dierbare overleden is. In

drukke winkelstraten, overal waar veel mensen bij elkaar zijn, denken ze dat ze die ene zien. Ze heeft eens gelezen over een vrouw die half Amsterdam doorsjouwde, wetend dat de man die ze volgde niet haar overleden man kon zijn, maar ze kon geen af­stand nemen van de gelijkenis. Het gevoel om toch even achter hem te lopen. Ze kon zich er weinig bij voorstellen toen ze het las, maar nu ineens overkomt het haarzelf. Wat het te betekenen heeft weet ze niet. Het huwelijk tussen Frank en haar is voorbij. Dat boek is dicht. Maar dat betekent nog niet dat er geen goede herinneringen zijn, aan de tijd waarin ze nog zo gek op elkaar waren dat ze nauwelijks van elkaar af konden blijven, waar ze ook waren.

Ze kijkt om zich heen, draait een beetje op de stoel. Ziet er niet gek uit, die kamer. Eigenlijk wel lekker ruim. En die open keuken bevalt haar heel wat be­ter dan die oenige eetbars, die te kleine woonkamers vaak van te kleine keukens scheiden.

Maar waar blijft Pelle? Hij zal het toch niet ver­geten zijn? Ze loopt naar de telefoon, aarzelt en loopt weer naar haar stoel. In elk geval heeft ze nu nog tijd om de krant van vandaag te lezen. 'Lijk opgevist in Rotterdamse haven...' Daar zijn ze snel bij! De man heet Kovacs, een Roemeen, verblijfplaats onbekend. De politie geeft in het belang van het onderzoek geen nadere informatie aan de pers. Er staat een foto bij. De dreg hangt halverwege het water en de railing van de boot. Je ziet het water er in stralen uitdruipen. Er­gens in een gekoelde la ligt Kovacs nu dood te we­zen. Ver van zijn familie en zijn land. Gelukkig dat er nog een paar mensen hier om hem treuren. Dat hij niet helemaal anoniem en onbemind zijn graf in­gaat.

Telefoon. In een paar stappen heeft ze opgenomen. 'Mam?' De teleurstelling slaat zwaar toe.

'Mam, ik ben een beetje later, maar pap wil me wel brengen en dat scheelt anderhalf uur. Het enige is, hij heeft nog steeds die fles champagne. Als je er zin in hebt, wil hij wel graag komen voor die housewarming. Je weet wel.' Sylvia lacht en knikt, re­aliseert zich dan dat Pelle dat natuurlijk niet kan zien.

'Natuurlijk heb ik daar zin in. Van harte welkom. Jullie allebei. Tot straks!'

Ze loopt naar het raam en trotseert het dodelijk saaie uitzicht van rijen flatgebouwen, van elkaar gescheiden door groenstroken en parkeerterreintjes. Vreemd, maar ineens doet het haar niet zoveel. Waarom zou ze zich er ook door laten deprimeren, in deze ruimte woont ze. Er staan meubels die ze ooit met veel plezier heeft gekocht, en ze heeft het licht van de lampen gedimd totdat de sfeer in de kamers haar beviel. Als de nieuwe gordijnen han­gen heeft ze hoe dan ook niets meer te maken met wat er aan de andere kant van de hoge ramen te zien

Alles bij elkaar is het zo gek nog niet verlopen, de eerste week in haar nieuwe job, de eerste week in haar nieuwe flat. Zelfs Nicky is uiteindelijk mee­gevallen. Ze loopt naar de keuken en merkt dat ze zacht loopt te neuriën.