hoofdstuk 2

Nicky Spoor stapt op haar nieuwe laarzen bureau Spangen binnen. Dat de laarzen ver boven haar bud­get waren, maakt de kick nog groter. Ze geniet van iedere stap die ze zet. Het geluid van de halfhoge hak op de stenen vloeren van de gang en de trappen. Haar silhouet dat ze af en toe opvangt in het glas van een deur. Dat je zo opgepept kunt raken van een paar te dure laarzen!

Op weg naar haar kamer komt ze langs die van Thomas. Hij zit achter zijn bureau, donker en aan­trekkelijk, met iets primitiefs dat op veel vrouwen een onweerstaanbare uitwerking heeft, zoals Nicky al een aantal keren heeft gemerkt. Hij is gesloten, kan onverstoorbaar zijn eigen gang gaan, moet er re­gelmatig aan herinnerd worden dat hij in een team moet functioneren. Dan knikt hij vriendelijk afwe­zig, een en al welwillendheid, en er verandert niets. Maar op andere momenten, als hij in een goede bui is, kan je met hem over vrouwendingen praten. Over nieuwe laarzen bijvoorbeeld. Ze heeft hem doorge­zaagd over de laarzen waar ze al een paar weken eer­der voor gevallen is. Of ze ze nou wel of niet zou ko­pen. 'Wel doen!' zei hij op een bepaald moment, moe van het gezanik.

Ze stapt naar binnen, haar hakken klikken naar zijn bureau. Hij kijkt niet op van het dossier dat voor hem ligt. Ze plant met een zwaai haar voet naast het dossier. Haar jeans schuift een beetje omhoog, haar nieuwe laarzen weerkaatsen het lamplicht.

'Nou...?' vraagt ze.

Thomas werpt een blik op de laarzen.

'Ja, ja,' zegt hij. 'Ik zie wat je bedoelde.'

'Maar?' vraagt Nicky, teleurgesteld om zijn reac­tie.

'Helemaal jouw smaak,' zegt Thomas diploma­tiek. 'Weet jij toevallig waar Robin is?'

Nicky trekt haar been weg en haalt haar schou­ders op.

'Geen idee. Volgens mij heeft hij de hele nacht ge­werkt.'

'Zonder ID?' zegt Thomas met opgetrokken wenk­brauwen, terwijl hij knikt in de richting van Robins bureau, waar zijn identiteitspasje bijna bedolven ligt onder papieren.

Nicky lacht.

'Hoe hij dat toch altijd weer voor elkaar krijgt. Wij moeten elke meter zwaaien met ons pasje en Robin komt altijd overal binnen zonder.'

Voetstappen in de gang. Het vertrouwde geluid van iemand die wordt opgebracht: de zelfverzekerde stap­pen van de agenten en het wat slepende geluid van schoenen die gedwongen dezelfde richting uitgaan.

De Groot en Goenée staan in de deuropening, met tussen zich in een buitenlands ogende man. Een ste­vige kop, hoge jukbeenderen en ogen die afwerend kijken maar waarin Thomas een nauwelijks verbor­gen wanhoop opmerkt. Donkere kleren, een goed­kope bodywarmer. Type klem op de bek. Een ver­hoor kost een boel tijd en levert weinig op, weet Thomas uit ervaring. Hij neemt het allemaal in een paar seconden in zich op. Nicky stapt langs hen heen de gang op. Naar de arrestant heeft ze nauwelijks ge­keken. Niet haar pakkie an, op dit moment, ze zal zo wel van Stam te horen krijgen wat er van haar verwacht wordt.

Sylvia Richter heeft haar tweedehands Volvo met moeite tussen twee auto's gewrongen. Ze staat nu tegenover het bureau waarin ze zich vanaf deze dag waar zal moeten maken, en neemt het gebouw in zich op. Begin deze eeuw. Je zou zweren dat het Am­sterdamse School was, maar hoe die stijl in Rotter­dam heet, weet ze niet. In elk geval kan ze wel ra­den hoe het gebouw er vanbinnen uit zal zien. Te weinig ruimte voor te veel mensen. Sommige ge­deelten in oude staat, wat betekent dat de tegels ge­barsten zijn en er scheuren in het stucwerk van de muren zitten. Andere gedeelten op fantasieloze wij­ze gemoderniseerd. Veel tl-licht. Weinig ventilatie. Ze kan het interieur van dat soort gebouwen met haar ogen dicht uittekenen. Een ramp om in te wer­ken, en tegelijkertijd de omgeving waarin ze zich thuis voelt. Haar eerste baan, hoelang is het alweer geleden, was in zo'n gebouw. Ze denkt er nog altijd met nostalgie aan terug, terwijl ze weet hoe keihard de opleiding was en hoe doodmoe ze aan het einde van een dag thuiskwam. 'Een opleiding voor maso­chisten' noemde Frank het. Maar Frank hield nooit van haar werk, vanaf het begin niet. Hield niet van vrouwen met wapens, vooral niet als ze er ook nog mee om konden gaan.

Ze steekt de straat over. Een junk wordt door een agent in uniform de deur uit geduwd. De jongen loopt halfstruikelend de straat op, ziet Sylvia en grijnst zijn slechte gebit bloot. Sylvia lacht terug en loopt de stoep op. Duwt de deur open en blijft staan bij de ba­lie, waarachter een jonge agent in hemdsmouwen aan het telefoneren is. Hij legt neer en kijkt naar Syl­via.

'Ik heb een afspraak met...' begint ze, maar de te­lefoon gaat opnieuw, de agent maakt een veront­schuldigend gebaar en neemt de hoorn van de haak. Sylvia kijkt aarzelend om zich heen. Een paar agen­ten lopen langs haar heen en schuiven hun pasje in de strip van de toegangsdeur naar het binnenste van het gebouw. Vlak voordat de deur zich weer sluit, houdt Sylvia hem tegen. Een paar seconden later staat ze in het soort gang dat ze zich op straat al had voorgesteld. Ze loopt zelfverzekerd de eerste de bes­te trap op die ze tegenkomt. Van mensen die maar zo'n beetje rondscharrelen moeten ze in politiebu­reaus niets hebben, weet ze uit ervaring.

Ondertussen wordt het nu toch wel eens tijd dat ze haar nieuwe baas vindt, de tijd waarop ze met hem heeft afgesproken is angstig dichtbij. Ze steekt haar hoofd om de hoek van een deur. Twee vrouwen kij­ken geconcentreerd naar namen en getallen die op een computerscherm voorbijglijden.

'Neem me niet kwalijk,' zegt Sylvia, 'ik ben op zoek naar meneer Stam.'

'Einde gang links, trapje af rechts,' zegt de ene vrouw, zonder van het scherm op te kijken.

'Naam Ilja Parole, spreekt geen woord Neder­lands,' zegt Goenée. 'Geen papieren, niks,' voegt De Groot eraan toe.

'Was bezig een paar flessen wodka te jatten bij Verbrughen. Als die man zijn zaak eens een beetje be­ter zou beveiligen, hoefden wij niet telkens te ko­men opdraven. Twee flessen wodka...'

Hij kijkt met duidelijke geringschatting naar Pa­role, die zwijgend voor zich uit staart. Waar hij ook met zijn gedachten is, het is niet ergens waar het prettig toeven is.

'Waar kom je vandaan?' vraagt Thomas tegen be­ter weten in.

De man zwijgt. Thomas haalt zijn schouders op.

'Neem hem maar mee naar beneden,' zegt hij. 'Ik kom zo.'

Parole kijkt van de een naar de ander en doet iets volkomen onverwachts. Hij verbergt wanhopig zijn hoofd in zijn handen, en blijft midden in de kamer staan, als een toonbeeld van radeloosheid.

Later weet Thomas dat er méér is gebeurd in zijn kamer, die paar minuten dat Parole er was. Maar dat het waterglas dat hij altijd op zijn bureau heeft staan tegelijk met Parole de kamer verlaat, dat ontdekt hij pas als hij uren later de gang van zaken reconstrueert.

Dat Sylvia wachtmeester Jensen tegen het lijf loopt, is niet meer dan toeval. De aanwijzingen van de twee vrouwen achter de computer hebben tot niets geleid. Jensen heeft een grijze kop waardoor hij nog het meeste lijkt op een herder die zijn kudde schapen hoedt. Hij ziet eruit als iemand die haar niet alleen zal vertellen waar ze Stam kan vinden, maar haar ook nog naar hem toe zal brengen. Jensen is dat inderdaad van plan. Beter dan wie ook kent hij de wirwar van gangen en gangetjes, trappen en trapjes en op de meest merkwaardige plekken verscholen kamers in dit gebouw. Dat een vreemde daarin de weg zou kunnen vinden lijkt hem hoogst onwaar­schijnlijk. Dus kan hij beter even met haar meelo­pen. Hij heeft dat net, tot opluchting van Sylvia, aan haar verteld. Het vervelende is alleen dat er op dat­zelfde moment een jonge vrouw uit een deur te­voorschijn komt. Ze is lang en slank, heeft blonde haren met een donkere zonnebril erop, een over­rompelende lach en nieuwe laarzen. Tenminste, die duwt ze Jensen onder zijn neus, zodat hij er wel iets over moet zeggen.

'Mooi!' zoals mannen dat sussend kunnen uit­spreken als ze een kind of een vrouw met nieuwe laarzen niet willen verontrusten.

'Ja toch?' De vrouw kijkt zelf ook nog even met grote tevredenheid naar haar laarzen en roffelt dan de trap op.

'Zullen we dan maar?' zegt Jensen met een ver­ontschuldigende glimlach.

'Jensen, telefoon,' roept iemand vanaf het andere einde van de gang.

'Trap op en dan nog maar eens vragen. Sorry!' zegt Jensen, terwijl hij zich omkeert.

Sylvia is nu echt te laat voor haar afspraak met Stam. Ze is snel de trap opgelopen. Boven ziet ze nie­mand aan wie ze iets zou kunnen vragen. Ze kijkt door het raampje in een deur en ziet een kale tafel met twee stoelen, waarop twee mannen zitten. In één oogopslag herkent ze de situatie: rechercheur onder­vraagt arrestant. Normaal gesproken zou ze het niet in haar hoofd halen om een verhoor te verstoren, maar haar wanhoop om de rotindruk die ze al voor haar eerste ontmoeting op haar toekomstige baas zal maken, is groter dan haar gêne. Ze klopt en duwt te­gelijkertijd de deur open. De aantrekkelijke man in wie ze een rechercheur herkent, kijkt geïrriteerd op.

'Sorry, maar ik ben op zoek naar meneer Stam en het is dringend.' Thomas wil iets antwoorden, zit half afgewend van Ilja, zijn ogen op Sylvia gericht. Dat Ilja zijn hand in zijn zak stopt, een hand die eruit komt mét een glas water erin, ontgaat hun allebei. Ze merken hem pas op als hij overeind is gekomen en in één snelle beweging Sylvia in een houdgreep heeft. De gebeurtenissen volgen elkaar zo snel op dat ze nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Tho­mas springt overeind terwijl zijn hand zijn pistool uit het holster trekt. Zijn stoel valt om. Ilja heeft in dezelfde onderdelen van een seconde het glas op de rand van de tafel kapotgeslagen en drukt het nu te­gen Sylvia's keel. Een paar druppels bloed glijden traag langs haar hals. Ze geeft geen kick. Haar ogen zijn groot van schrik, maar tegelijkertijd taxeert ze de situatie. En die ziet er op dat moment niet al te best uit. Als Ilja niets gezegd zou hebben, had Sylvia evengoed zonder enige moeite zijn tekst voor hem kunnen uitspreken. Maar hij doet het zelf, in een ge­broken soort Duits. 'Nicht schiessen. Frau tot wenn Sie schiessen. Waffe hier. Now!'

Hij trekt Sylvia ondertussen mee naar een hoek van de kamer vanwaaruit hij de deur en een raam met luxaflex ervoor in de gaten kan houden. Sylvia ziet Thomas aarzelen.

'Waffen hier oder Frau tot!' roept Ilja. Hij roept nog meer, maar ze kent de taal niet, ook al vermoedt ze dat het uit een van de Oostbloklanden komt. Zijn stem klinkt zo dicht bij haar oor dat het begint te gonzen in haar hoofd. Ze ruikt de geur van goedkoop eten, zweet en angst. Thomas gooit met ingehouden razernij zijn pistool op de grond. Ilja maakt een ge­baar van schoppen, en Thomas schuift met zijn voet het pistool een paar meter in de richting van Ilja. Aan de beweging van Ilja's arm - de ruwe wol van zijn trui schuurt langs haar gezicht - merkt ze dat hij wil dat Thomas weggaat.

'Go! Go now! Out! Out!'

Sylvia ziet Thomas achterwaarts door de deur ver­dwijnen. Ilja schuifelt met Sylvia nog steeds in een houdgreep naar het wapen, laat zich door zijn knieën zakken - wat Sylvia in een haast onmogelijke posi­tie brengt - en pakt het pistool. Het gebroken glas gooit hij in een andere hoek van de kamer.

Stilte.

Geen stemmen op de gang. Ze weet dat er nu er­gens in dit gebouw een koortsachtige bedrijvigheid op gang zal komen, en ze weet dat Ilja dat ook be­seft en nu ingespannen luistert naar tekenen die hem kunnen voorbereiden op naderende actie. Zijn adem gaat stotend, in warme vochtige golven, langs haar gezicht. Ze draait voorzichtig haar gezicht naar hem toe.

'Meneer Parole, waarom laat u mij niet los? Ik kan toch niks doen. Ich kann nichts machen. Sie haben Waffe.'

De spieren in de arm die haar omklemd houden, spannen zich. Ze weet dat hij nadenkt, overweegt wat ze hem zou kunnen doen. De conclusie ligt voor de hand: wie het wapen heeft, heeft de macht. De greep van de arm wordt losser. Hij glijdt langs haar crème jasje. Parole geeft haar een duw.

'Zitten... dort... aan tafel. Ruhig anders ich schiesse!'

Sylvia loopt de paar stappen naar de stoel in wan­kel evenwicht. Ze gaat zitten. Haar hart bonkt in haar keel.

'Terug naar de actie?' had Frank pesterig gezegd, toen ze hem over haar nieuwe job vertelde. 'Ben je daar niet te oud voor?'

Het bonken van haar hart bedaart. Ze glimlacht naar Parole. 'Warum...?' vraagt ze kalm.

Nicky kijkt Thomas verbijsterd aan.

'Heb je hem echt jouw pistool gegeven?'

'Kap even, wil je! We hebben nou wel iets anders aan ons hoofd!' snauwt Thomas.

Nicky trekt haar wenkbrauwen op en doet er het zwijgen toe. Stam komt binnen, groot en massief, een indrukwekkende man. Zijn scherpe ogen waar­aan niets ontgaat en zijn even scherpe kritiek ma­ken hem bij iedereen in het gebouw gevreesd.

'Wat is er gebeurd?' vraagt hij kortaf.

'Gijzeling,' zegt Nicky.

Jensen stapt binnen.

'Heb ik het goed gehoord? Gijzeling door wie? Ik heb niemand langs zien komen.'

'Een arrestant,' zegt Nicky, en doet er verder het zwijgen toe.

De deur gaat open en Robin stormt binnen.

'Wat is hier aan de hand, er is een paniek in de tent dat houd je niet voor mogelijk!'

Hij wordt door iedereen genegeerd.

'Ik was bezig hem te verhoren,' zegt Thomas. Er parelen kleine druppeltjes zweet op zijn voorhoofd.

Stam kijkt hem scherp aan. 'Ga door.'

'Er kwam een vrouw binnen om de weg te vragen,' zegt Thomas, zich bewust van de lulligheid van zijn tekst. 'Hij bedreigde die vrouw met een gebroken glas. Het was mijn pistool of haar hals.' Hij maakt een suggestief gebaar met zijn hand langs zijn keel.

Robin werpt hem een verbijsterde blik toe.

'Het komt er dus op neer dat jij hem gewoon je pistool hebt overhandigd,' concludeert Stam koel. En hij vervolgt, zijn ogen van Thomas afwendend alsof hij de aanblik niet meer kan verdragen: 'Wie is het?'

'Ilja Parole. Diefstal in een drankwinkel,' zegt Nicky.

'En die vrouw?' Nicky en Thomas halen tegelijk hun schouders op.

'Ze had tevoren hier en daar naar u geïnformeerd, dat is alles wat ik weet,' zegt Nicky.

'Oh, is het die vrouw,' zegt Jensen.

Stam kijkt hem scherp aan.

'Ik heb haar op weg geholpen naar jouw kamer,' zegt Jensen. 'Maar daar is ze dan kennelijk nooit aangekomen. Vreemde zaak. Ik begrijp niet hoe ze langs de balie is gekomen.'

'Dat komt allemaal nog wel,' zegt Stam kortaf. 'Nicky, probeer jij contact te maken met Parole en die vrouw. Pappen en nat houden. Zoveel mogelijk tijd rekken. Jensen en Robin, zorg ervoor dat de gang bewaakt wordt. Ik ga de procedure in werking zet­ten.'

'En ik?' vraagt Thomas.

Stam werpt hem een ijskoude blik toe.

'Jij hebt voorlopig genoeg gedaan. We spreken el­kaar nog wel.' Hij loopt de kamer uit, een doodse stilte achterlatend.

'Vooruit jongens,' verbreekt Nicky de stilte. 'La­ten we eerst eens uitzoeken hoe die vrouw eraan toe is.' Met haar pistool in haar hand stapt ze de gang in.

Parole is zo rustig als onder de omstandigheden mo­gelijk is. Sylvia bekijkt hem vanaf haar positie aan tafel. Net zoals Thomas al eerder deed, herkent ze de wanhoop in zijn ogen. Ze weet niet waarom hij hier is, niet dat hij geprobeerd heeft twee flessen wodka te stelen en op heterdaad betrapt werd. En hoe kan ze vermoeden dat het pistool in zijn hand toebehoort aan een rechercheur die hoort bij het team waarover zij als teamleider is aangesteld? Maar ze weet wel andere dingen van hem, die hij haar ver­teld heeft met een toonloze stem terwijl het pistool op haar gericht was. Over thuis in Roemenië, waar zijn vrouw en drie kinderen op hem wachten. Dat hij beloofd heeft om bij hen terug te komen met ge­noeg geld om hen uit de zorgen te halen. Maar dat Nederland niet het paradijs is dat hij en zijn kame­raden verwachtten.

Wat hij heeft losgelaten over zijn ervaringen in Ne­derland was genoeg om haar te vervullen met een diepe schaamte over haar landgenoten, die zulke uit­buiters en slavendrijvers kunnen zijn. Niks veran­derd sinds in de zeventiende eeuw de Oost-Indische Compagnie uitvoer met trotse schepen, om elders in de wereld landen leeg te stelen en mannen, vrouwen en kinderen mee te voeren als slaven.

Terwijl hij praat, met horten en stoten, wordt hij telkens afgeleid door wat hij meent aan de andere kant van de deur te horen. Ze voelt dat hij een man is van wie ze in principe niets te vrezen heeft. Maar een kat in het nauw kan vreemde dingen doen, en dat is precies waarvoor ze hang is. Haar angst is niet op hem gericht, maar op wat er buiten deze kamer gebeurt. Ze kent het optreden van arrestatieteams, en dat er op dit moment eentje onderweg is, weet ze zo goed als zeker. Wat zal Parole doen als gelijk­tijdig de deur en het raam worden ingetrapt, en de jongens in hun blauwe vechtpakken met bivak­mutsen over hun hoofd binnen komen stormen. Zwaar bewapend, en zonder scrupules om te schie­ten op wat hen zou kunnen bedreigen. Shoot to kill. Zullen ze Parole al binnen de eerste seconden ge­dood hebben? En hoe zal zijzelf er vanaf komen. Dit is de eerste dag van haar nieuwe leven, en het is niet de bedoeling dat het tegelijkertijd ook haar laatste wordt.

Ze hoort voetstappen in de gang. Veel later, als ze een verhouding hebben waarin dat soort dingen ge­zegd kunnen worden, zal ze tegen Nicky zeggen dat ze de hakken van haar laarzen herkend heeft, toen, die gedenkwaardige eerste dag waarop ze haar nieu­we loopbaan begon als gegijzelde. Een vrouwenstem aan de andere kant van de deur.

'Meneer Parole, hoort u mij? Mijn naam is Spoor.

Rechercheur Spoor. Meneer Parole...?'

Ilja richt zijn wapen weer op Sylvia, zijn gezicht ineens vertrokken van spanning. Met een zwaar hart realiseert Sylvia zich dat ze in een noodsituatie van hem geen kalmte of nuchter inzicht hoeft te ver­wachten. Als er een vreedzame oplossing mogelijk is, zal die moeten plaatsvinden voordat het arresta­tieteam gearriveerd is.

'Meneer Parole, hoe gaat het met de mevrouw die bij u is? Kunnen wij even met haar spreken?'

Sylvia kijkt Parole vragend aan. Hij knikt, zijn tan­den bijten in zijn lip.

'Het gaat goed met mij,' zegt Sylvia.

'Wat is uw naam?'

'Sylvia Richter,' zegt Sylvia. 'Ik zou vandaag...'

Nicky's stem onderbreekt haar woorden. 'Me­vrouw Richter, blijft u vooral kalm. We hebben al­les onder controle. En meneer Parole, blijft u ook kalm. Niet schieten. Er zal u niets overkomen.'

Parole kijkt naar Sylvia.

'Oké?' vraagt Sylvia zacht.

Hij knikt.

'Meneer Parole heeft het begrepen,' roept Sylvia door de dichte deur.

De hakken van Nicky's laarzen klikken door de gang, en verdwijnen ergens in de verte achter een deur die open en weer dicht gaat.

Een paar minuten later, als ze vanuit haar oog­hoeken door een bovenraam de in blauw gevechtspak geklede mannen aan de overkant op een dak hun

posities ziet innemen, weet ze dat er geen tijd meer te verliezen is.

'Meneer Parole...!' haar stem is zo dringend dat hij op hetzelfde moment met zijn volle aandacht bij haar is.

'Meneer Parole, bitte geben Sie mir Ihr Waffe. Bitte. Ich habe Angst wir sterben zusammen. Sie haben Frau und Kinder, ich habe Sohn. Bitte, Ihr Waffe, dann wird nichts geschehen... bitte!'

Hij kijkt haar aan en wat ze hoopt, gebeurt: hij ziet haar als iemand die in hetzelfde gevaar verkeert als hijzelf. En ook dat wat zij hem voorstelt de enige re­delijk oplossing is voor de situatie waarin ze zitten. Aarzelend steekt hij zijn hand met het pistool uit. Sylvia staat op, loopt langzaam naar hem toe, pakt nog langzamer het wapen uit zijn hand.

'Oké...' zegt ze zacht. 'Oké... het is nu afgelopen... ich gehe erzählen dat het afgelopen is...!'

Ze zit in een stoel in de kamer van Stam. Een glas water in haar hand. Op de kraag van haar crème­kleurige mantelpak zit een veeg bloed. Een smalle pleister een paar centimeter erboven. De anderen staan om haar heen. Nicky, Thomas, Robin, Jensen. En Stam natuurlijk.

'Hoe voelt u zich?' vraagt de jonge blonde vrouw.

'Goed,' zegt Sylvia.

De blonde vrouw lacht. 'U mag anders ook best "slecht" zeggen,' zegt ze.

Het valt Sylvia ineens op dat tot nu toe niemand zich heeft voorgesteld. Zelfs Stam niet, wiens naam ze nu al een paar keer heeft horen noemen, met hoor­baar ontzag. Haar toekomstige baas. Of liever, sinds deze ochtend haar baas. Hij buigt zich nu naar haar over.

'Ik heb vervoer geregeld. Als u wilt, kunt u nu naar huis.'

Ze kijkt hem aan en vraagt zich af wat er in hem omgaat. Dat hij weet wie zij is, is zeker. Maar waar­om laat hij nergens aan merken dat hij op de hoog­te is van haar komst, en de reden ervan?

'Dank u,' zegt ze tegen hem, 'maar ik blijf liever hier.'

De verbijstering van iedereen in de kamer behal­ve Stam is bijna tastbaar. Ze kijkt hem recht in de ogen. 'Ik wil liever meteen beginnen met werken.'

De ogen van de blonde vrouw vernauwen zich. Verdwenen is de vriendelijke glimlach. Jensen be­kijkt haar met neutrale belangstelling. De twee van wie ze weet dat ze Thomas en Robin heten, lijken alleen maar erg nieuwsgierig. Stam recht zijn rug. 'Mag ik jullie dan even voorstellen aan jullie nieu­we projectcoördinator Sylvia Richter?'

'Ach ja,' zegt Robin vaag, alsof hem ineens iets te binnen schiet.

'Dat was toch pas volgende week?' zegt Nicky pinnig, alsof die ene week een verschil van dag en nacht betekent.

'Nee,' zegt Jensen, 'het was vandaag. Je moet je post eens lezen, Nicky. Die postbak van jou puilt uit.'

Nicky haalt beledigd haar schouders op.

'Ik kom Michiel Bakker vervangen, daarom begin ik een weekje eerder,' zegt Sylvia.

Nicky snuift.

Sylvia staat op en begint aan een rondje handen geven. Eerst Stam, een beetje onhandig, met een vaag gevoel van verwijt omdat hij de situatie ingewik­kelder heeft gemaakt dan nodig was geweest. De blik in zijn ogen is onpeilbaar. Er is geen sprake van ani­mositeit van zijn kant, maar daar is ook precies al­les mee gezegd. Om de een of andere reden weet ze vanaf deze minuut dat ze voor deze man moet op­passen. Dan steekt ze haar hand uit naar Jensen, die haar onbevangen aankijkt, en van wie ze instinctief voelt dat ze van hem niets te duchten heeft. Thomas en Robin, die haar niet alleen als de nieuwe team­leider, maar ook als vrouw taxeren, kijken haar re­delijk vriendelijk aan. Ze eindigt met de smalle koe­le hand van Nicky.

'Nicky Spoor. Niet Nicolette,' zegt Nicky zonder glimlach.

Sylvia drukt de hand. 'Sylvia Richter. Niet Silly,' zegt ze.

Geen reactie in het gesloten, bijna vijandige ge­zicht tegenover haar.

'Ik zal u even rondleiden,' redt Stam haar uit de ongemakkelijke situatie.

Ze zijn nog niet in de gang verdwenen of Nicky barst los. Hoe ze het in hun hersens halen om ie­mand van de Sociaal Psychologische Dienst op hun dak te sturen. Met ook nog een dikke kont van tien jaar achter een bureau zitten.

Robin werpt een blik op Nicky. 'Nou Nick, die van jou mag er ook wezen!'

Nicky kijkt hem woedend aan. 'Je begrijpt best wat ik bedoel,' zegt ze fel. 'Hoorde je wat ze zei? Ze komt Michiel Bakker vervangen. Moet je ook lef hebben om zoiets te durven zeggen. Alsof zo'n mens Michiel kan vervangen.'

'Maak je nou maar niet druk,' zegt Thomas. 'Die vrouw is over een paar maanden toch weer verdwe­nen. Je kent het verhaal toch?' Nicky kijkt hem af­wachtend aan. Thomas wil het maar al te graag ver­tellen. Haar baan bij de spd werd opgeheven, niemand wist wat ze met haar aan moesten. Ze hoopten dat ze buiten de deur zou solliciteren, maar dat heeft ze niet gedaan. Of het lukte niet, daar wil ik afwezen. In elk geval hebben ze haar toen Stam in zijn maag gesplitst. Met een knipoog, vat je? "Laat jij haar maar op haar bek gaan!" Nou, dat kan-ie, daar weten wij over mee te praten. En hij is nota be­ne ook nog degene die haar evaluatierapport moet schrijven, om de maand of zo. Dus voordat jij weet hoe je haar naam moet schrijven, is zij alweer ver­dwenen.'

'Of jij,' zegt Robin. 'Had je niet nog een gesprekje met Stam over dat pistool van je?'

Thomas' triomfantelijke grijns trekt weg. Maar op Nicky's gezicht is een brede lach verschenen. Robin kijkt haar aan.

'Geef haar een kans, Nick. Ze lijkt mij zo kwaad nog niet. En in elk geval heeft ze lef.'

Sylvia loopt naast Stam het gebouw door. Ze is goed in namen onthouden, maar inmiddels is ze aan zo veel mensen voorgesteld dat het haar duizelt. Ze is blij als het einde van de rondleiding in zicht is.

'En waar is mijn kamer?' vraagt ze.

Stam kucht. 'Dat is nog een klein probleempje. We kampen hier namelijk met nogal wat ruimtegebrek. Vandaar dat we u moeten vragen uw kamer met Nicky te delen.'

Sylvia zwijgt overdonderd. Dit is wel zo'n slimme manier van formuleren. Zij wordt Nicky in de maag gesplitst, die tot nu toe kennelijk een eigen kamer had, maar Stam keert de zaken gewoon om. Wat aar­dig toch van Sylvia Richter, dat Nicky bij haar mag zitten. En dat terwijl de hele Nicky Spoor haar toch al zorgen baart. Ze is niet op haar hoofd gevallen. De blik waarmee Nicky haar van boven tot onder be­keek, en haar bijna onbeschofte afwijzing liegen er niet om. Dit is een dame met wie ze problemen gaat krijgen, en die problemen zullen er niet minder op worden als ze gedwongen aan twee bureaus tegen­over elkaar moeten werken.

Gelukkig is Nicky er niet als ze wat spullen in de laden van het lege bureau tegenover het overvolle van Nicky legt. Ze is er net klaar mee als Nicky en Robin binnenkomen. Nicky laat zich zwijgend op de andere bureaustoel vallen en legt demonstratief haar in laarzen gehulde benen op tafel. Robin staat met

de handen in de zakken van zijn jeans tussen de twee bureaus in.

'Wil je echt nu al aan het werk?' vraagt hij.

Sylvia kijkt hem aan. 'Waarom niet?'

'Bijvoorbeeld omdat je net een gijzeling achter de rug hebt,' zegt Robin.

'Zo erg kan dat niet geweest zijn,' zegt Nicky kat­tig. 'Er zit daar beneden in de verhoorruimte een heel zielig vogeltje. Als je ertegenaan duwt, valt-ie om. Niet echt iemand om bang voor te zijn.'

Sylvia bekijkt Nicky peinzend. 'Zielige vogeltjes met een geladen pistool kunnen soms behoorlijk angstaanjagend zijn,' zegt ze.

'Als je niks gewend bent, misschien,' zegt Nicky.

'Dat is waar,' geeft Sylvia toe.

Het bevalt Nicky niet dat Sylvia zo kalm blijft.

'Het is hier geen feestwijk hoor, als je dat soms denkt.'

Er glijdt een glimlach over Sylvia's gezicht. Het komt er zo kinderlijk uit, die poging van Nicky om haar op stang te jagen.

'Ik zal het allemaal wel te zien krijgen,' zegt ze. 'Weet je overigens of Parole nog wat gezegd heeft?'

Nicky schudt ontkennend haar hoofd. 'Zwijgt in dertig Balkantalen. Niets uit te krijgen.'

'Misschien is hij nog niet vergeten hoe je hem te­gen de grond gooide bij zijn arrestatie.'

Nicky negeert de opmerking. 'We weten alleen dat hij een Bulgaar is.'

'Roemeen,' verbetert Sylvia.

Robin en Nicky kijken verbaasd naar haar. 'Komt uit Tirgu. Daar heeft hij een vrouw en drie kinderen. Een koppelbaas heeft hem en zijn kameraden gou­den bergen beloofd als hij in Nederland zou komen werken. Nou is hij een illegaal, zit hier met vijftig andere Roemenen in rotomstandigheden. Paspoor­ten ingenomen, geen papieren, schulden bij de kop­pelbaas door zogenaamde reiskosten. En nu is er ook nog een kameraad van hem ernstig gewond geraakt. Als ik Parole goed begrepen heb, mag er geen dokter bij komen. Ergens hier in de haven speelt al dat moois zich af.'

Ze zijn even stil.

'Geen dokter?' vraagt Robin ongelovig.

'Welke werf?' vraagt Nicky.

'Harko... Horko... Hoko... zoiets,' zegt Sylvia.

'De hoko-werf. Aan de IJsselhaven,' zegt Robin.

Nicky springt op. 'Ga je mee?', vraagt ze aan Ro­bin alsof ze met z'n tweeën in de kamer zijn.

Robin kijkt aarzelend naar Sylvia. 'Wil jij niet lie­ver mee?'

'Graag,' zegt Sylvia kalm, terwijl ze haar schou­dertas over haar schouder slingert en opstaat.

Nicky bekijkt haar met nauwelijks verborgen af­keer.

'Met die schoenen?' zegt ze. Sylvia geeft geen ant­woord. Ze gooit haar regenjas over haar arm en staat al bij de deur. Nicky werpt Robin een woedende blik toe en wringt zich dan zonder een woord te zeggen langs Sylvia de deur door.

Grijze wolken hangen zwaar van de regen boven Rot­terdam. Het rood van de Erasmusbrug steekt er won­derschoon bij af.

'Wat prachtig!' zegt Sylvia.

'Wat is prachtig?' vraagt Nicky, terwijl ze de dienstwagen behendig door het verkeer laveert.

'Die wolken, die brug...' zegt Sylvia. 'Ik vind dit altijd zo'n indrukwekkende stad. Het heeft iets... in­ternationaals.'

'Oh, dat heeft het zeker. Uit elk land dat je kan bedenken zitten hier criminelen. Hartstikke inter­nationaal. Vorig jaar hadden we lijken uit veertien verschillende landen. Jammer dat we ze niet op mo­gen zetten, zou een fantastisch museum worden.'

Ze rijden de haven binnen.

Nicky stopt en raadpleegt een kaart. 'Yes... we zit­ten goed!'

Even later parkeert ze de auto aan het begin van de hoko-werf. Bergen schroot in allerlei soorten en maten liggen langs het water. Arbeiders sjouwen met grote platen ijzer en duwen lorries vol onbestemde, roestige troep. Sylvia loopt voorop, als iemand met een doel voor ogen. Ze stapt dwars door de plassen heen, het water spat tegen haar panty's maar het schijnt haar niet te deren. Nicky probeert haar bij te houden en tegelijkertijd zoveel mogelijk plassen te vermijden. Maar het modderwater heeft al aardig wat van de glans van haar nieuwe laarzen verpest. Ze kijkt woedend naar Sylvia die iets aan een paar ar­beiders vraagt die langslopen. Ze wijzen in een be­paalde richting, naar een bepaalde man.

'Bent u de opzichter?' vraagt Sylvia, die het type onmiddellijk herkent. De man kijkt haar geïrriteerd aan. Zijn hele compacte lijf en zijn harde zelfkant- kop stralen uit dat hij er niet van houdt als er bui­tenstaanders op het terrein lopen, en er nog minder van houdt om aangesproken en in zijn werk gestoord te worden. Hij geeft dan ook geen antwoord en knikt alleen maar, klaar om door te lopen. 'Recherche,' zegt Sylvia en houdt haar ID omhoog.

Nicky voelt haar mond openzakken. Hoe haalt ze het in haar hoofd om zich meteen bekend te maken. Nou kunnen ze het wel schudden om hier nog wat informatie vandaan te halen.

'En?' zegt Dekker, terwijl Sylvia haar ID weer weg­bergt.

'We hebben gehoord dat hier een bedrijfsongeval is gebeurd, meneer Dekker. Daar zouden we graag wat meer over willen weten.'

'Ik weet van niks,' zegt Dekker. 'Beetje onwaar­schijnlijk, dat hier een gewonde valt zonder dat ik het zou weten.'

Hij blijft ze afwachtend aankijken.

'Dus er is niets gebeurd?' zegt Sylvia vriendelijk.

Nicky staat erbij met het gevoel dat ze figurant is in het verkeerde toneelstuk.

'Lijkt me dat u er een beetje ingestonken bent, om het zo maar eens te zeggen,' zegt Dekker, die ver­heugd constateert dat deze rechercheur wel een heel zacht eitje is.

'Zou je wel zeggen,' zegt Sylvia gemoedelijk. Ze kijkt om zich heen en wijst naar de grauwe mannen die zonder veel animo aan het werk zijn.

'Allemaal van deze werf?'

'Ziet u toch?' zegt Dekker.

'Ik bedoel of ze op de loonlijst staan.'

'Dacht ik wel,' zegt Dekker. 'Ik ben maar een on­deraannemer, maar volgens mij heeft iedereen hier papieren. Zien?'

Vanuit het kantoortje klinkt een harde bel. Dek­ker schrikt op. 'Sorry, maar ik word opgeroepen. Moet u die papieren nou zien of niet?'

Sylvia schudt ontkennend haar hoofd, en Dekker draait zich om en loopt het kantoortje binnen.

Vanachter het wrakke bureau vol papieren ziet Dekker dat de twee rechercheurs nog steeds op de plek staan waar hij ze heeft achtergelaten. Hij heeft de hoorn van de telefoon tegen zijn oor gedrukt en schreeuwt er woedende korte zinnen in.

'Nee godverdomme... geen ambulance zeg ik je... ben ik soms niet duidelijk geweest. Het interesseert me geen reet wat zijn maten zeggen, die hebben ge­woon hun bek te houden. Wat zeg je...? Hoe kan ik dat weten. Prop er watten in, heb ik hier in het kan­toortje ook gedaan. Zo serieus zag het er niet uit. Weet ik veel waarom hij er ineens zo aan toe is... ben ik soms van de ehbo? Ja, oké, oké. Ik kom wel.'

Hij smijt de telefoon neer en merkt dat die twee wijven van de recherche achter hem het kantoortje zijn binnengekomen. God weet hoelang ze al staan te luisteren. Maar hun gezichten staan neutraal vriendelijk.

'We denken dat het een misverstand is,' zegt Nicky.

'Het zal wel over een andere werf gaan,' vult Syl­via aan.

Dekker bekijkt ze met minachting.

'Dan heeft u mij dus verder niet nodig?' zegt hij, terwijl hij naar de deur loopt.

'Absoluut niet,' zegt Sylvia. Haar aandacht wordt ineens getrokken door een opgedroogde vlek op het oude kleed. Een vlek die verdacht veel op bloed lijkt. Ze doet een stap in de richting van het bureau. 'Maar mag ik misschien heel even een dringend telefoon­tje afhandelen?'

Dekker wijst naar het toestel, en gaat demonstra­tief in de deuropening staan. Sylvia toetst een num­mer in.

'Hè, verdorie,' zegt ze geïrriteerd, 'je wordt ook al­tijd meteen in de wacht gezet. En dan ook nog zo'n stom liedje.'

'Wat voor liedje?' vraagt Nicky verdacht vriende­lijk.

Sylvia aarzelt even, begint dan Greensleeves te neuriën.

Dekker kan nu echt niet meer wachten. Hij werpt een laatste pissige blik op Sylvia en Nicky en loopt naar buiten. Sylvia legt neer. 'Wat kan jij liegen!' zegt Nicky met onwillige bewondering. 'Maar waarom wilde je nou ineens tijd rekken?'

Sylvia wijst op de vloer. Nicky kijkt met samen­geknepen ogen. 'Bloed, dacht je?'

'Kan,' zegt Sylvia.

Nicky hurkt bij de vlek en neemt met een plakbandje het spoor van de vloer. Sylvia kijkt in de prul­lenmand.

'Geef eens een zakje, Nicky.' Met een schaar die ze van het bureau pakt, vist ze een bebloede prop watten uit de bak en laat die voorzichtig in het plas­tic zakje vallen dat Nicky openhoudt.

'En wat dan nog?' vraagt Nicky uitdagend. 'Man krijgt bloedneus in kantoor. Of snijdt zich in zijn vin­ger terwijl hij een appel schilt...'

'Of gewonde werknemer staat te bloeden in kan­toortje opzichter,' vult Sylvia aan.

Ze doorzoeken het kantoortje snel en zo grondig mogelijk, maar er is verder niets wat ook maar eni­ge reden tot argwaan geeft.

Even later lopen ze over de natte kade. Het is nu echt gaan regenen, een gemene striemende wind be­neemt ze bijna de adem.

'Het bewijst allemaal niets,' roept Nicky tegen de wind in.

'Op dit moment niet, nee,' geeft Sylvia toe.

'Nou ja, je zegt het maar, jij bent de baas,' schreeuwt Nicky.

Zelfs door de wind heen hoort Sylvia de vijandig­heid in haar stem. Ze blijft zo abrupt staan dat Nic­ky, die net weer bezig is een plas te ontwijken, bij­na tegen haar aanloopt.

'Wat is het probleem eigenlijk?' vraagt Sylvia. Nic­ky kijkt haar onschuldig aan.

'Probleem? Ik zou niet weten wat.'

Ze lopen zwijgend naar de auto. Nicky als van­zelfsprekend naar de bestuurderskant.

'lij rijdt weer?'

Nicky is even uit het veld geslagen. 'Eh... als je het goed vindt.' Sylvia haalt haar schouders op. Nicky stapt in en smijt het portier achter zich dicht. Het liefst was ze met plankgas weggereden. Had ze dat mens in de regen laten staan. Zichzelf verbijtend zit ze achter het stuur te wachten totdat Sylvia inge­stapt is.

Dekker loopt de loods binnen. Zelfs voor iemand die aan rotzooi gewend is, is deze kale hal, volge­propt met ijzeren ledikanten, een dieptepunt van somberheid en verval. Op de groezelige dekens zit­ten en liggen grauwe mannen. Sommigen praten, an­deren bladeren in kranten of pornoblaadjes, maar de meesten liggen met hun handen onder hun hoofd naar het plaatijzeren dak te staren. Dekker loopt snel tussen de mannen door. Iemand trekt aan zijn mouw, maar hij schudt de hand van zich af.

'Arzt für Kovacs bitte! Doktor!' roept een stem hem na.

Popescou natuurlijk. Die zit hem al vanaf het on­geluk achter zijn vodden. Doodongerust over zijn Roemeense zwagertje.

'Sodemieter op,' grauwt Dekker. Hij nadert een bed in de hoek van de loods. Mannen staan en hur­ken eromheen. Een stille gedaante ligt roerloos op zijn rug, het hoofd in verband gewikkeld. Een scher­pe, wasbleke neus steekt uit het magere gezicht. Smit komt overeind als hij Dekker ziet naderen. Dekker maakt een korte handbeweging en de man­nen om het bed schuifelen een meter naar achteren. Hij kijkt Smit aan, een sportschooltype in een bomberjack. Bruikbaar, want net te veel hersens om iets stoms te doen, en te weinig om te proberen slimmer te zijn dan Dekker. Zijn kop ziet er vandaag iets min­der onverschillig uit dan Dekker van hem gewend

'Dit kan niet langer. Er moet een dokter bij ko­men,' zegt hij zacht. Dekker weerhoudt een vloek. Tegen Smit kan je niet alles zeggen, weet hij uit er­varing.

'Mevrouw Rozenburg wil er geen dokter bij. Te ris­kant. Einde bericht.'

De spieren in Smits gezicht beginnen te werken, als teken dat hij aan het nadenken is.

'Die vrouw is niet goed bij haar hoofd. Die vent ligt hier te creperen. Wat moeten we met hem als hij straks de pijp uitgaat? Heeft ze daar ook een leuk antwoordje op?'

Dekker haalt opgelucht adem. Dacht hij toch echt even dat Smit door medemenselijkheid gekweld werd. Maar nu spreken ze weer dezelfde taal, die van puur eigenbelang. Hij haalt zijn schouders op en werpt ondertussen een blik op Kovacs. Smit heeft ge­lijk, die man is op sterven na dood. Hij ziet ze al een lijk door de loods naar buiten slepen, mag je van ge­luk spreken als je niet gelyncht bent voordat je bij de deur bent. Een onaangename sensatie van prik­kelend zweet in zijn nek overvalt hem.

'Is Parole al terug?' vraagt hij.

Op deze klotedag gaat er nou ook werkelijk niks naar zijn zin. Parole die door de poort glipte, en de boodschap achterliet dat hij pijnstillers voor zijn vriend Kovacs ging halen nu de paracetamol die Smit in grote hoeveelheden bij de man naar binnen school niet meer werkte. Zou meteen weer terugkomen. Vanochtend was dat. De klootzak.

'Niet gezien,' zegt Smit ongeïnteresseerd, zonder zijn ogen van Kovacs af te wenden.

'Ik had daarnet de kit op bezoek. Twee wijven. Of er een ongeluk gebeurd was.'

Smit kijkt op. 'Shit, hoe kan dat nou. Parole denk je?'

'Een illegaal die naar de politic stapt? Forget it.'

Maar hij is er niet gerust op. Je weet het nooit met die verdomde Roemenen. Gaan voor elkaar door het vuur. Geen peil op te trekken. Uit het bed klinkt een korte doordringende rochel. Een spierkramp trekt het hoofd van Kovacs even uit het kussen omhoog, dan valt het terug. De neus ineens nog scherper, de huidskleur van het gezicht nog intenser wit. Dekker buigt zich voorover. Voelt de magere pols, zoekt de slagader in de hals.

'Niks, verdomme!'

Achter hem staan onbeweeglijk de makkers van

Kovacs te wachten. 'Smit, ze mogen dit niet mer­ken,' zegt Dekker zacht.

'Mijn idee,' mompelt Smit terug.

Zonder verder nog een woord te wisselen, tillen ze Kovacs op. Een zacht gepruttel uit het beweginglo­ze lichaam, een doordringende stank. Dekker krijgt de neiging om onbedaarlijk te gaan lachen. Wordt-ie ook nog volgescheten door een dooie Roemeen. Maar zijn gezicht trekt weer strak als ze langs de kamera­den moeten, die een doorgang maken die maar nau­welijks breed genoeg is.

'Kovacs nach Spital. Krankenhaus. Kann er besser werden. Spital.' Het zijn toverwoorden die hun vrije doorgang verzekeren, maar het wantrouwen in de ogen blijft. Als ze bijna bij de uitgang zijn, verspert Popescou hun de weg.

'Ich mitgehen. Mein Schwager.'

'Rot op,' zegt Dekker.

Maar Popescou ziet er niet uit alsof hij zich laat afwimpelen.

'Nog een woord en je gaat zurück nach Roemenië. Ohne Geld. Begrepen!'

Popescou doet aarzelend een stap opzij.

'Jouw auto,' zegt Dekker snel. Hij mag toch dood­vallen als hij die stinkende Roemeen in zijn nieuwe Transit dumpt. En Smit is nou eenmaal veel trager van begrip. Die krijgt morgen pas spijt, als hij die stinkende vlekken uit zijn kofferbak moet vegen.

Nicky poetst met een prop Kleenex haar laarzen schoon. Tegenover haar zit Sylvia rustig een paar dossiers door te nemen. Thomas verschijnt in de deuropening. Negeert Nicky. Schuifelt als een schul­dig kind richting Sylvia.

'Ik wou nog even zeggen... ik had nooit dat pistool uit mijn handen mogen geven.'

Nicky blijft voorovergebogen zitten, haar adem stokt van verbazing. Is dit Thomas, de vrijbuiter, die zich nooit van iemand een moer aantrekt als het hem uitkomt?

'Het had iedereen kunnen gebeuren,' zegt Sylvia.

'Jou niet!' denkt Nicky woedend. 'Jou was dat nooit overkomen!' Ze spuugt een klodder op haar laars en wrijft verwoed door met de bijna zwart ge­worden prop.

'Kan je beter laten,' zegt Sylvia. 'Ik breng morgen wel schoencrème mee. Er is echt niks aan de hand met die laarzen.' Nicky komt overeind. Haar woede richt zich op Thomas.

'Sta je maar te verontschuldigen, stomme oen! Misschien gooit Stam je er wel uit. Je bent in ieder geval rijp voor een degradatie, en dat vindt zij ook, dat weet ik zeker!'

Ze loopt met grote boze stappen de kamer uit, na­gekeken door Sylvia en Thomas.

'Ze meent het niet zo,' zegt Thomas hoopvol ter­wijl hij ook naar de deur loopt. Hij heeft gezegd wat hij zeggen wilde, voelt zich ineens opgelaten in de vertrouwde kamer van Nicky waar nu een aantrek- keiijker veertiger zit, die niet uit het veld is te slaan. Niet door een glasscherf op haar keel, niet door een pistool tegen haar slaap en zeker niet door de nuk­ken van een jaloerse Nicky die nu haar bevoorrech­te positie als enige vrouwelijke rechercheur moet de­len.

En Sylvia blijft alleen achter. Ze kijkt naar haar ei­gen, bijna lege bureau en het overvolle bureau van Nicky. Naar de glazen ruit die hun kamer scheidt van die van Robin en Thomas. Ze ziet hem binnen­komen met een opgelucht gezicht, zich er niet van bewust dat ze naar hem kijkt. Stam heeft zich niet meer laten zien, een gesprek tussen hen beiden, wat toch voor de hand zou liggen, lijkt hem kennelijk overbodig. Ze vraagt zich af wat hij van haar weet. Meervoort liet tijdens hun laatste gesprek doorsche­meren dat Stam liever iemand anders op de job had gehad. Een man. Maar dat is in deze tijd zelfs bij de politie niet meer helemaal een doorslaggevend ar­gument om een goed gekwalificeerde vrouw een baan te weigeren. Op proef dus. Evaluatie na een half jaar. Geschikt of niet geschikt, dat is de kwestie. Hoe geschikt iemand jou zal vinden die je liever niet had zien komen, is weer een andere kwestie. Ze voelt zich moe, op de rand van uitgeput. Niet door de gij­zeling, al heeft dat ook zijn tol gevraagd. Maar voor­al door de houding van de mensen met wie ze het moet gaan vinden, in deze baan. Stam. Nicky. De an­deren vallen wel mee, als ze hen goed inschat. Maar deze twee kunnen het haar moeilijk genoeg maken.

Ze voelt de neiging om haar hoofd in haar handen te verbergen. Kan niet. Aan de andere kant van het raam zit nu ook Robin achter zijn bureau. Door de open deur ziet ze ieder moment iemand voorbijlo­pen. Adieu privacy van haar kantoor bij de spd. Adi­eu veilige, beschermde baan. Goede collega's, met wie ze af en toe uit eten ging. Haar huis zo dichtbij. Pelle die 's avonds na het journaal in de kamer bleef treuzelen, en die ze naar boven moest sturen om zijn huiswerk te maken. Frank kwam meestal pas laat in de avond thuis. Vooral de laatste maanden dat ze in hetzelfde huis woonden. Dat hij een vriendin had, vermoedde ze al veel eerder. Hij werd er nu ineens openlijker over. Had kennelijk een knoop doorge­hakt. Dat was in de periode dat ze haar baan kwijt­raakte. Zij en alle anderen van de afdeling. Ze kijkt op haar horloge. Halfzes. Keurige tijd om weer eens wat verhuisboxen uit te gaan pakken.

Bij de uitgang ziet ze Nicky met Robin staan pra­ten. Robin doet een stap opzij voor haar, Nicky be­weegt niet. Ze wringt zich tussen hen door. 'Pretti­ge avond verder,' zegt ze. Robin bromt wat terug. Nicky zwijgt. Als ze naar haar auto loopt, hoort ze de spottende echo van haar eigen stem uit Nicky's mond: 'Prettige avond verder.' Misschien moet je hier gewoon 'val dood' zeggen, denkt ze cynisch ter­wijl ze haar auto start.