hoofdstuk 1

Grijs of donkerblauw...? Sylvia Richter staat voor haar klerenkast en bekijkt keurend de mantelpak­ken die er hangen. Eerste dag op de nieuwe job. De eerste indruk die je maakt op mensen met wie je mis­schien jarenlang zult gaan samenwerken. Ze weet hoe een gesloten groep mensen tegen een nieuwko­mer aankijkt. Die eerste ogenblikken kunnen zo be­palend zijn. Meningen worden gevormd en het kost tijden om die te veranderen. Als het al lukt. Zou een mantelpak niet hoe dan ook te truttig zijn? Aan de andere kant, het is haar stijl en bovendien zit het lekker. Ze kijkt aarzelend naar een strakke jeans waarop ze meestal een Armanitrui draagt. Op een bepaalde manier ook weer overdone.

Wie had trouwens gedacht dat ze nog eens aan een nieuwe job zou moeten beginnen. Zijzelf in ieder ge­val niet. Ze voelde zich op haar plaats bij de Sociaal Psychologische Dienst. Het werk was boeiend, en ze kon goed met haar collega's opschieten. Wat haar be­treft was ze er blijven zitten. Er waren carrièremo­gelijkheden en het bureau was niet ver van huis. Voor haar geen files.

Eigenlijk zat alles mee. Behalve natuurlijk dat haar huwelijk met Frank al jarenlang bezig was een stille dood te sterven. Een proces dat zo geleidelijk ging dat het zelfs hun beste vrienden niet opviel. Na­tuurlijk deed het pijn. Ze waren zo gek geweest op elkaar, hoe kan dat dan overgaan en veranderen in een soort beleefde onverschilligheid. Frank zei dat het aan haar lag. Sinds ze bij de politie werkte, had ze daar al haar aandacht, tijd en energie in gestoken. Het beetje dat over was, ging naar Pelle. Voor hem bleef er niets over. Een schoolvoorbeeld van zelfme­delijden. En van verkeerd inschatten van de situatie. Want pas nadat haar huwelijk haar niets meer te bie­den had wat de moeite waard was, had ze zich op haar werk en haar carrière gestort.

Dat was ook de reden dat het debacle van haar hu­welijk haar minder raakte dan die verdomde reorga­nisatie. Meervoort vertelde het, die ochtend in de­cember. Wat een timing, om vlak voor de feestdagen aan mensen mee te delen dat ze overbodig zijn ge­worden. Natuurlijk wisten ze het al toen ze naar zijn kamer liepen. Ze hadden de opgeschroefde vrolijk­heid van mensen die weten dat ze hun lot niet ont­lopen kunnen. En daar stond Meervoort, joviaal, on­zeker. Hij haatte de klus waarmee hij opgescheept was. Het verguldde tenminste een beetje de pil, dat hij de woorden nauwelijks uit zijn mond kon krij­gen.

En daarna de leegte. Het zich verloren voelen. De onwezenlijkheid van nog steeds in diezelfde ver­trouwde werkruimte zitten, hetzelfde werk doen en weten dat het eigenlijk geen zin meer heeft. Afbou­wen. Orde op zaken stellen. Van de personeelsafde­ling komen er suggesties. Bij de Sociale Dienst van de gemeente zoeken ze mensen. Het Bureau voor Al­cohol en Drugs heeft een vacature. Het daagt bij haar dat ze haar kwijt willen, en dat is de volgende klap, die nog harder aankomt dan de eerste.

In het begin gaat ze op de suggesties in. Ze heeft een paar sollicitatiegesprekken, die op niets uitlo­pen. Zal wel aan haarzelf gelegen hebben. Ze stond niet open voor een nieuwe job, en zeker niet eentje die buiten de politiesfeer lag. Ze zat toch verdomme niet voor niets al zeventien jaar bij de politie! Was jarenlang rechercheur geweest. Had cursussen en op­leidingen gevolgd, in diensttijd en daarbuiten. Een beetje had Frank natuurlijk wel gelijk gehad met zijn verwijten. Ze had buitensporig veel tijd aan haar werk en carrière besteed. Niet omdat ze zo'n streber was, maar omdat het werk haar zo boeide, omdat er zoveel te leren was over criminaliteit en de bestrij­ding ervan. En ze leefde tenslotte in het tijdperk van de computer, waar ook wel het een en ander over te leren was. Centrale systemen, informatie die inter­nationaal uitgewisseld kon worden.

Maar tijd voor Pelle had ze zoveel mogelijk ge­maakt. Daarover hoefde ze zichzelf niets te verwij­ten. Of in elk geval weinig. Dat had Pelle zelf ook gezegd, die laatste avond dat ze thuis was en ze sa­men de halve nacht hadden doorgepraat. Herinne­ringen opgehaald. Een beetje gehuild, af en toe. En veel gelachen. Pelle, die ze nu kwijt was. Oké, voor een jaar, maar het benauwde gevoel dat ze nu een moeder zonder kind was, had haar niet verlaten sinds ze in de auto was gestapt en naar haar nieuwe, gru­welijke flat was gereden. Een jaar zonder Pelle, als hij tenminste zo slim was om zijn eindexamen te ha­len. Want dan zou hij bij haar komen wonen. Zij zou dan tegen die tijd een behoorlijk onderkomen heb­ben gevonden, met daarin een eigen afdeling voor hem. Zodat hij toch een beetje het 'op kamers'-idee kon ervaren als hij in Rotterdam aan de Erasmus Universiteit zou gaan studeren. De plannen zagen er goed en logisch uit. Totdat het zover was, zou hij re­gelmatig bij haar komen. Zeker één weekend in de veertien dagen. Huiswerk mee. 'En we hebben toch de telefoon nog, mam!' Maar de paar keer dat ze hem gebeld heeft sinds ze hier woont - was het drie, of al vier dagen? - was hij er niet geweest. Trainen, stu­deren met een vriendje, stappen met een ander vriendje. 'Hij belt jou wel,' had Frank gezegd, die ken­nelijk nu al genoeg had van haar ongeruste vragen. Eet hij wel goed? Gaat hij wel op tijd naar bed? Die ene opmerking: 'Haal je vriendin niet al te snel in huis, dat is zo wreed voor Pelle,' had ze niet willen maken. Zeker niet omdat de gedachte die erop volg­de, was: 'En het is zo pijnlijk voor mij!' Want ze ken­de Franks botheid. Ze waren officieel aan het schei­den, het was zijn huis, dus what the hell!

Ze merkt dat ze al een tijdje voor de spiegel staat,

in haar zijden onderjurk en op blote voeten, en stelt verbaasd vast dat ze een beetje nerveus is. Trekt het grijze mantelpak aan, rolt een paar panty's langs haar benen omhoog en gaat op haar hurken zitten om de schoenen die erbij passen onder uit de kast te vissen. Mis. Zitten zeker ook nog in een van die weerzin­wekkende verhuisboxen. Op haar kousen loopt ze de woonkamer in, de geur van karton komt haar tege­moet. Weggeorganiseerd worden is tot daaraan toe, maar dan ook nog die verhuizing er vlak achteraan. Maar het kon niet anders. Het was deze baan of geen baan. In welke van de verhuisboxen kunnen haar schoenen zitten? Ze duwt er een paar opzij, probeert zonder al te veel moeite zicht op de etiketten te krij­gen. Bingo!

Een paar minuten later loopt ze op haar hakken naar de keuken. Honger heeft ze niet, maar ze moet van zichzelf iets eten, gewoon een kwestie van zelf­discipline. Een rauwkostslaatje en vers geperst si­naasappelsap is het minste waarmee je de dag kunt beginnen. Ze snijdt een paar sinaasappelen door­midden en kijkt met weerzin naar het glas dat zich langzaam vult met het geeloranje sap. Ze is vroeg. Te vroeg komen maakt ook geen goede indruk. Komt te eager over. Ze vouwt de ochtendkrant open. Op de voorpagina bungelt een man aan een galg. Op sen­satie beluste mensen staan eromheen. Ook vrouwen. Ze vraagt zich af wat je meegemaakt moet hebben om deze aanblik te kunnen verdragen. De kleren van de man aan de galg zijn gescheurd. Je kan zien dat er

op hem ingehakt is, voordat hij aan die professioneel geknoopte strop hing te bungelen. Waarschijnlijk al dood voordat het zover was. Sterven met als laatste aanblik door haat vertrokken gezichten en handen die op je inbeuken. Het laatste wat je hoort: stem­men die vol haat verwensingen krijsen. Onder de fo­to staat dat de man tientallen jaren lang zijn macht misbruikt had, en honderden mensen de dood in had gejaagd, waarvan hij er velen hoogstpersoonlijk en met zichtbaar genoegen had doodgemarteld.

Sylvia Richter legt de krant ongelezen weer weg. Ze is gewend aan de aanblik van de dood. In haar recherchetijd werd ze wekelijks met dode lichamen ge­confronteerd. Lichamen die er vaak heel wat erger aan toe waren dan dat van de man aan de galg. Toch kon op de meest onverwachte momenten de weer­zin toeslaan, een misselijkmakende afkeer voor wat de ene mens de ander aan kan doen. Ze heeft zich vaak afgevraagd of zij de enige was die dat zo on­derging. Maar mannen praten niet over die dingen, onderling niet en zeker niet met een vrouw. En zij keek wel uit om erover te beginnen. Je werd door sommige mannelijke collega's toch al met een scheef oog aangekeken, als vrouw bij de recherche. Als je dan ook nog ging praten als een softie kon je hele­maal wel inpakken.

Ze schuift het rauwkostslaatje terug in de ijskast. Geen zin meer, na de galgman op haar nuchtere maag. Een paar droge crackers voor onderweg, meer hoeft ze niet.

Als ze met de sleutel in haar hand bij de voordeur staat, bedenkt ze zich ineens. Ze rent naar de slaap­kamer en rukt een crèmekleurig mantelpak uit de kast. Te licht van kleur voor deze sombere dag, maar wel wat minder formeel dan het grijze. Inmiddels is het laat. Ze voelt zich klam worden, ziet in de spie­gel dat haar haren pieken. Verdomme verdomme! Ze voelt een intense behoefte om in tranen uit te bar­sten, maar het moment gaat voorbij. Ze staat even doodstil rechtop, haalt diep adem. Oké, dit is de eer­ste dag van een nieuw leven, en ze is er klaar voor. Ze slingert haar schoudertas over haar schouder en loopt kalm de voordeur uit.