II
Ruben en ik fietsen langs de dierentuin naar huis, klimmen bij de ingang in het hek om even naar de pinguïns en flamingo’s te kijken. Ruben trekt zijn T-shirt uit en laat het als een koord uit zijn broek hangen.
‘We zitten nu op de middelbare school, hoor,’ zeg ik.
‘De zon is de zon.’
Op de Stadhoudersweg worden we nageroepen. Naast ons op de stoep loopt Ries met twee boodschappentassen, met boven op de ene een doos waterijsjes. Hij heeft zijn portemonnee tussen zijn voetbalbroekje en zijn buik geklemd.
‘Dat jullie met dit weer naar school zijn gegaan,’ zegt Ries.
Ik kijk naar Ruben, die zijn ogen dichtknijpt tegen de zon.
‘Kom, ik heb een ventilator thuis.’
Ries woont boven een winkel, waarvan de etalage vol staat met vazen en lampen. ‘Design,’ zegt Ries.
Ruben en ik zetten onze fietsen vast aan het rek voor de winkel en volgen Ries naar de eerste verdieping via het trappenhuis dat hij deelt met een buurvrouw. In de gang en de keuken ligt een zwartwit geblokt zeil, met her en der een verfvlek. Direct na binnenkomst in de woonkamer staat rechts een metalen bureau, met er pal tegenover in de doorgang naar de zithoek een halfhoge zwarte kast. De gesloten luxaflex houdt vrijwel al het zonlicht tegen, waardoor de handgrepen nauwelijks van de kastdeurtjes zijn te onderscheiden. Voor de vensterbank staat een televisiekastje opgebouwd uit pallets, met de wielen van een winkelwagentje eronder. Naast de televisie staat de voetbalkampcamera. Er zit zwart tape op het rode lampje.
‘Afgebroken,’ zegt Ries.
‘Zonde,’ zeg ik.
Boven twee zwartleren banken draait aan het plafond de ventilator op volle toeren.
‘Je hebt kippenvel,’ zegt Ries als hij ziet hoe ik met mijn vingers over mijn onderarm strijk.
We eten ijs.
Ruben vraagt aan Ries of hij alle foto’s zelf heeft gemaakt. Aan de muren hangen John de Wolf, József Kiprich en een soldaat met schmink op zijn gezicht.
‘Alleen die van mezelf niet.’
Hij salueert. Ruben zegt dat hij hem niet had herkend.
‘Hoe bevalt het, een nieuwe school?’
Ruben begint over het huiswerk, ik zeg dat ik een bibliotheek vervoer in mijn schooltas. Ruben legt het ijsstokje in de vensterbank en zegt dat hij nog naar het zwembad wil. Hij zucht als ik vraag of er een cd aan mag, staat op en stopt zijn T-shirt in zijn tas. Hij rent voor me uit de trap af.
‘Liep hij op het veld ook maar zo hard,’ zegt Ries.
Als we beneden komen, zit Ruben al op zijn fiets. Ries trekt zich aan de deurpost omhoog. We zeggen alle drie dat het gezellig was.
Daan en ik rennen samen het trainingsveld af. We lopen om het kleedkamergebouw heen, komen hijgend en bezweet aan bij de tribune. Bovenin zitten vier jongens, opgeschoren, met oorbellen. Daan geeft ze een hand, een schuine hand en slaat dan zijn vuist op die van hen. Ze doen hetzelfde bij mij en de vierde keer gaat het vlekkeloos, ondanks de drie gouden zegelringen waarop ik stuit. Ik kijk toe hoe ze roken, luister naar de verhalen over sigaretten kieren en het pakken van een groep Marokkanen op het dorp.
Daan spreekt af om over een half uur bij het schooltje een tjoppie te roken en loopt vervolgens met me mee naar de kleedkamer, die als we binnenkomen helemaal verlaten is. Daan pakt een fles shampoo uit een openstaande tas. We douchen.
Met twee voetbaltassen over mijn schouders fiets ik naar huis. Ik zeg tegen mama dat we langer hebben getraind en vraag of ze straks mijn Engels wil overhoren. Ze geeft me een kop thee en een plak ontbijtkoek.
Ruben leunt voorovergebogen tegen de etalage, beslaat de ruit met zijn adem. De deur schiet van het slot en waait langzaam open.
‘Vrienden,’ roept Ries van boven aan de trap. ‘Kom binnen!’
Ruben krijgt een glas cola.
‘Water is ook goed,’ zeg ik.
We praten over voetbal. Ruben haalt zijn agenda uit zijn tas en somt op wat we morgen allemaal af moeten hebben. Hij drinkt zijn glas leeg, staat op en vraagt of ik meega. Ries staat achter hem en haalt zijn schouders op.
‘Ik heb het meeste huiswerk toch al gedaan,’ zeg ik.
Ruben geeft Ries de vijf. Hij zegt dat hij morgenochtend maximaal vijf minuten op me wacht. Hij dendert van de traptreden en dondert de voordeur in het slot.
‘Die is streng,’ zegt Ries.
‘We zijn deze week drie keer te laat gekomen,’ zeg ik.
We praten op de bank over school. Ik lees drie zinnen Latijn voor.
‘Heb ik ook een beetje gehad, tijdens een cursus sportmassage,’ zegt Ries. ‘Weet je hoe deze spier heet?’ Hij laat zijn spierballen zien.
Ik vraag of er een cd aan mag.
Ries maakt een gebaar alsof hij iets beters weet en zet dan de televisie aan. ‘Kijk je weleens naar politieachtervolgingen?’
‘Wij hebben alleen Nederland één, twee en drie.’
Hij rijdt het televisiekastje recht voor me en drukt een videoband in de recorder. ‘Kijk maar. Ik ga even naar de Turk.’
Ik kijk hem vragend aan. Hij wijst naar de luxaflex, vraagt of ik iets lekkers wil. Ik zeg dat ik het niet weet.
‘Wat heeft je moeder bij de thee?’
‘Alsjeblieft geen biscuitjes,’ zeg ik.
‘Chips? Mars?’
Ik knik. Op televisie zigzaggen zwaailichten achter een jeep aan. Ik schrik van de voordeur die dichtvalt. Ries heeft een televisie, twee videorecorders, een videocamera, een fototoestel, een stereotoren met cd-speler en een computer. De jeep is de berm in gereden.
Ries komt even later fluitend de kamer binnen. Hij gooit een Mars en een plastic flesje Extran Orange naar me. We kijken samen naar de televisie.
Ries loopt mee naar de gang, waar we elkaar de vijf geven. Hij haalt een Mars uit zijn trainingsjasje en gooit hem op het aanrecht. ‘Ik bewaar hem wel voor je.’
We geven elkaar nog een keer de vijf. Op de trap kijk ik nog een paar keer achterom. Beneden druk ik de deur voorzichtig dicht.
Ik fiets zo hard als ik kan naar huis om op tijd te zijn voor het eten.
‘Hoe vaak moet ik nog zeggen dat jullie met die schoenen van de bank moeten!’
Mama zet het dienblad met koffie op het tafeltje in de zithoek en veegt de voeten van Lucas van de kussens. Ik pak mijn glas van het dienblad en ruik aan de mok van papa, die achter zijn bureau zit te bellen. Op televisie worden een man en een vrouw verliefd op elkaar. Mama kijkt op van haar naaiwerk, ziet ze kussen, mond, hals.
‘Zo is het genoeg,’ zegt ze. ‘Ik hoef die troep niet in mijn huiskamer te hebben.’ Ze vraagt wie de afstandsbediening heeft. Ze vraagt het nog een keer.
Lucas en ik kijken naar de vrouw.
‘Ik vind dit niet normaal,’ zegt mama terwijl ze opstaat om de televisie uit te zetten. Vlak voordat ze bij het kastje is, schakel ik naar een andere zender.
Papa drukt de hoorn tegen zijn borst, draait zijn stoel in onze richting.
‘Ik zit aan de telefoon!’
Een brandweerwagen rijdt het water in, een slagroomtaart mist de bel op een haar. Op de kade staan mensen te juichen.
‘Dit is tenminste leuk om te kijken,’ zegt mama als ze weer met haar naaiwerk voor zich op de bank zit. Ze steekt een naald in een spijkerbroek van Daan.
Ik laat me van de bank glijden en trek me aan de leuning omhoog de trap op. Aan mijn bureau maak ik een huiswerklijstje, zet de radio aan, trek mijn pyjama aan en lees in bed in het geschiedenisboek. Na een half uur zet ik de eerste streep op het lijstje. Na anderhalf uur heb ik op mijn linkerzij, rechterzij, rug en buik gelegen.
Het huis trilt. Ik zet de radio uit, hoor papa schreeuwen. Daan is thuis. Ik druk mijn oor tegen de verwarmingsbuizen, haal zo min mogelijk adem. Daan moet luisteren. Daan is zijn toekomst aan het vergooien. Daan moet een voorbeeld aan zijn broers en zussen nemen. Daan is zijn longen aan het verzieken. Papa en mama moeten niet zo zeiken. Papa en mama moeten zich met zichzelf bemoeien. Daan moet zijn grote mond houden en luisteren, net als ieder ander.
De woonkamerdeur gaat open en Daan neemt eerst rustig de trap naar de eerste verdieping en dan die naar de zolder. Papa en mama praten tegen hem, maar Daan zegt niets terug, neuriet een wijsje. Hij trekt een dekbedovertrek van de waslijn en laat het achter zich vallen. Hij doet op zolder de knip op de deur. Mama zegt dat hij vergeet zijn tanden te poetsen. Mama vergeet dat Daan een wasbak op zijn kamer heeft. Papa en mama maken zich zorgen op de overloop. Ik stap weer in bed en doe de radio aan. Mama tikt met haar trouwring op mijn deur. Ze zegt dat het licht uit moet. Ik pak een boek van de grond en doe de deur open. Ze drukt zich tegen me aan.
Het lokaal loopt leeg. Ruben pakt zijn tas en zegt dat hij buiten op me wacht. Ik zeg dat hij beter kan gaan. Hij wordt het lokaal uitgestuurd. Ik moet een opstel schrijven over stoorzenders. Na een half uur kijkt de lerares over mijn schouder en stuurt me naar huis.
‘Nog één keer en ik laat je er een boek van maken.’
Ik fiets langs de ingang van de dierentuin, kijk in het voorbijgaan naar de flamingo’s. Naarmate ik de etalage dichter nader, gaat mijn ademhaling omhoog. Zodra ik de hoek om rijd en de etalage opdoemt, kijk ik met een schuin oog naar de luxaflex, die gesloten zijn en waar geen licht achter brandt. Ries’ fiets ontbreekt bij het hek voor de winkel, maar als ik hem enkele meters verderop tegen een boom zie staan, besluit ik alsnog aan te bellen. Gestommel. Hij is thuis.
Ik kijk toe hoe Ries tijdens het schoonmaken van de keuken de kruimels uit de broodrooster schudt. Hij zegt dat ik gerust televisie mag gaan kijken. Hij jongleert met twee flesjes Extran Orange, zet er een terug in de koelkast en geeft de ander aan mij. Ik zap langs alle zenders, blijf hangen bij Eurosport. Hij haalt een doekje over de vensterbank en wringt het boven een plantenbak uit. Hij gaat voor het televisiekastje door de knieën, zijn T-shirt schiet los uit zijn trainingsbroek. ‘Ik was het bijna vergeten op te nemen,’ zegt hij.
Ik kijk een half uur naar Amerikaanse politieagenten en reclames, terwijl Ries om me heen alles in de kamer schoonmaakt.
‘Sorry,’ zegt hij voordat hij begint te stofzuigen.
Ik kijk intussen naar het volgende programma, waarin een verslaggever ’s avonds door Amsterdam loopt. Een vrouw vertelt over haar werk. Ze laat haar borsten zien. Ries tikt met de stang tegen mijn benen, glimlacht als hij er een been mee opzij duwt. Ik eet paprikachips, probeer zo min mogelijk te kruimelen.
‘Waar láát je het toch allemaal?’
Ik zeg dat ik in de groei ben en lik mijn vingers af. ‘Ik wil profvoetballerbenen.’
Hij knijpt in de rechter en springt lachend weg als ik hem met de linker een schop verkoop. ‘Ik zal je niet verder storen.’
Ik steek een Mars in mijn mond. Een vrouw heeft een neppik in haar hand en zegt wat ze ermee gaat doen. Dan beginnen de reclames. Als ik naar de wc ga, houdt Ries me tegen en vraagt of het is afgelopen. ‘Grappig,’ zegt hij, ‘ik wist niet dat je dit ook leuk vond.’
We kijken samen naar het laatste stuk. Ik vraag hoeveel die vrouwen verdienen.
De grote pauze is bijna afgelopen. Ik ben als eerste terug in het tekenlokaal. Er steekt een envelop uit mijn tas.
Ik zag je
Die blauw-groene ogen, dat leuke lachje
Je bent DE kanjer van de klas
Ik denk dat ik wel bij je pas
De lerares komt binnen. Ik houd de brief onder mijn tafel en lees verder.
Volle maan, in een boot
Over zee, mijlen groot
Helemaal alleen, met zijn twee
In een boot over zee
Als dat toch eens zou kunnen
Je weet wel wie...
Het lokaal stroomt langzaam vol. Ik stop de brief in mijn tas en ondersteun met mijn hand mijn hoofd en houd de deur in de gaten. Sommige meisjes lachen, andere kijken niet eens. Aan het einde van het uur staat de omtrek van een eend op papier. Ik pak mijn tas in en loop met Ruben het lokaal uit. Bij de deur kijk ik om, iedereen loopt en schreeuwt door elkaar. Ik zie haar niet. Ruben wil opschieten, trekt aan mijn arm. Ik treuzel bij de fietsenstalling. Alle meisjes zeggen doei of tot maandag.
Hanna en ik lopen na Studio Sport samen de trap op. Als ze vraagt of ik klaar ben voor een nieuwe week, antwoord ik dat ik een repetitie geschiedenis nog één keer door moet nemen. Ze vraagt wat voor een cijfer ik de vorige keer had.
‘Dan zal het nu ook wel goed komen.’
Na een uur klop ik op haar deur. Ze zit op bed met een kussen in haar rug, leunend tegen de muur. Ze pakt het boek aan, overhoort me en klapt na een kwartier het boek weer dicht.
‘Ga jij mij nu ook overhoren?’
We lachen naar elkaar, ze wrijft over mijn hoofd en zet de muziek aan. Alleen haar bedlamp brandt. Ik volg de schaduwen op de muur. We luisteren.
Maybe together we can get somewhere.
Any place is better.
‘Dit is toch je lievelingsliedje?’
Ze vraagt waarom ik dat denk.
Ik zeg dat ik het haar soms ’s avonds mee hoor zingen.
‘Het is mooi,’ zegt ze. Ze drukt op repeat. Nadat het nummer voor de derde keer is afgelopen, zegt ze dat ik beter kan gaan slapen.
Ruben en ik rijden samen weg bij de fietsenstalling. Na het tunneltje steek ik de tramrails over.
‘Veel plezier bij je zus,’ roept hij als hij in de andere richting wegfietst.
Ik steek mijn hand op om hem te bedanken en kijk hem na. Ik dwaal stapvoets door een onbekende wijk en kom na een kwartier uit bij de Schieweg. Auto’s razen voorbij.
Er is iets veranderd in de etalage.
Ries en ik praten over voetbal. Ik vertel over de negen min voor wiskunde, glimlach, lik mijn oranje vingers schoon en neem een slok van de sinaasappelsap.
Ries zet de camera opzij, rijdt de televisie naar voren, rommelt met de stapels videobanden. Hij drukt op play. Hij drukt op stop. ‘Sorry. De verkeerde.’
Ik zag een vrouw haar ogen dichtdoen. Ze had een pik in haar mond. Ries haalt de band eruit, lacht verontschuldigend naar me, drukt opnieuw op play. Ik kijk naar een nieuwe aflevering van de verslaggever in Amsterdam. Ries vouwt de was op zijn bureau. Vlak na de eerste reclame stopt de band en begint de videorecorder automatisch terug te spoelen.
‘Hè,’ zegt Ries. Hij haalt de band eruit en houdt hem tegen het schaarse licht dat door de kamerdeur de ruimte binnenvalt. ‘Hij was vol. Meer staat er niet op.’
Ik schenk de sinaasappelsap bij en drink mijn glas in één keer leeg. We kijken elkaar aan.
‘Als je wilt, kan ik die andere er wel even voor je indoen.’
Ik zak onderuit op de bank. Ries stopt de band erin, houdt zijn vinger voor het play-knopje, kijkt me aan. Ik pak een kussen van de armleuning en leg het in mijn nek. De vrouw heeft nog steeds haar ogen dicht. Ries verlaat zonder iets te zeggen de kamer. De vrouw heeft haar tussen haar benen, er woelen vingers door.
Na een paar minuten staat Ries weer naast me. Het gezicht van de vrouw zit onder. ‘Dat je daar zo naar kunt kijken.’
Ik ga rechtop zitten.
‘Trek jij je niet af?’
Ik laat adem ontsnappen.
‘Je weet niet wat je mist.’
Ik kijk de kamer rond.
‘Doe maar. Ik ga wel even naar boven.’
Het glas in lood in de tussendeuren rinkelt, waarna Ries met een washand terugkomt uit de slaapkamer. Hij fluit een wijsje. Met een klein knikje stopt hij de washand in mijn hand, ik leg het voorzichtig naast me neer. Hij legt uit.
Nadat de kamerdeur dichtvalt, loop ik naar het raam om de kleine kier langs de luxaflex te controleren. Ik zet het geluid iets zachter en neem mijn plek op de bank weer in. De vrouw gilt. Achter haar zit een man op zijn knieën. Ik wrijf over mijn broek, steen, voel een steen. Ik kijk nog een keer naar de kier, doe dan mijn gulp open en duw mijn onderbroek opzij. Al snel voelt mijn hand niet meer koud aan. Ik schuif met mijn duim en wijsvinger. Het kriebelt in mijn buik. De vrouw en man zijn niet meer alleen. De vrouw ligt op haar buik op de man, met boven op haar een tweede man. Ze gilt harder dan daarnet. Mijn buik breekt in duizend stukjes. Ik laat los, heb een druppel. Ik kijk ernaar als op de trap gestommel klinkt. Ik maak zo vlug als ik kan mijn broek dicht, zet de televisie uit en vergeet de washand compleet. Onderweg naar de kamerdeur verlies ik mijn evenwicht, houd me beet aan het bureau. Ik ben even verliefd geweest.
‘Heb je dorst?’ vraagt Ries als hij binnenkomt.
In de keuken geeft hij appelsap aan. ‘Drink maar uit het pak. Het moet op.’
Ries praat over voetbal. Ik steek mijn handen in mijn broekzakken. De steen is weg. Ries slaat op mijn schouder.
‘Je hebt thuis tenminste wel wat te vertellen,’ zegt hij. ‘Een negen is niet normaal.’
‘Negen min,’ zeg ik met mijn schooltas in handen.
Bij het vliegveld stop ik even met fietsen. De steen is terug.
Terwijl Ries de luxaflex laat zakken, twee schemerlampjes aanzet en de kussens op de bank opschudt, laat ik boeren van de yoghurtdrank.
‘Doe je schoenen maar uit.’
Na wat gerommel met de snoeren rijdt hij het televisiekastje naar voren, met op de palletplanken voor het eerst rechte rijen videobanden in plaats van de schots en scheve stapels van voorheen. Links van de televisie liggen drie afstandsbedieningen, rechts is precies genoeg ruimte voor de camera.
‘Zit je lekker?’
Ries gooit een washand naast me op de bank en blijft voordat hij de kamer verlaat even staan kijken of hij de juiste band erin heeft gestopt. Een vrouw laat zich uitkleden, wordt overal gekust. Ries rommelt in de keuken. Hij roept: ‘Als je iets nodig hebt, hoor ik het wel.’
Ik sta op en doe de deur van de woonkamer dicht.
Van schrik laat ik los, als hij vijf minuten later ongemerkt achter de bank is komen staan.
‘Ga maar door,’ zegt hij. ‘Je hoeft je niet te schamen.’
Ik kijk naar de vrouw, een glinstering, trek een been op, laat mijn vingers erachter zakken.
‘Je kunt beter je hele hand gebruiken.’
Ik probeer, maar stuit met de onderkant van mijn vuist op mijn gulp.
‘Je moet je broek helemaal openmaken. Het is toch helemaal niet fijn zo!’
Ik wacht tot Ries de kamer heeft verlaten. Na een paar minuten heb ik net de washand in mijn hand, als hij wederom achter me staat terwijl ik hem niet aan heb horen komen. Als ik mijn riem vastmaak, gaat hij op de armleuning zitten en zet een voet op het televisiekastje.
‘Vind je het erg als ik ook even?’
Hij laat zich van de leuning naast me op de bank glijden en trekt zijn trainingsbroek een stuk naar beneden. Zijn velletje is te klein. Ik sta op om naar de keuken te gaan, maar hij vraagt of ik snel de washand aan wil geven, klinkt een beetje in paniek. Hij zucht. Een sliert, wit, geel.
Ik ga alsnog naar de keuken om mijn handen te wassen en pak een zak chips uit een kastje.
‘Had je thuis ook maar zo’n voorraad.’
Ik schrik van zijn plotselinge aanwezigheid en leg de zak terug. ‘Sorry.’
‘Nee, neem maar.’
Ries vertelt een verhaal over de oorlog en pakt ondertussen zijn voetbaltas in.
‘Dat mag ik niet vertellen,’ zegt hij als ik vraag of hij iemand heeft doodgeschoten.
Samen fietsen we langs het vliegveld, waar een vliegtuig net klaar staat om op te stijgen. Ries schreeuwt, maar wordt overstemd door het geronk van de motor. We schreeuwen door elkaar heen, doen het vliegtuig na, zonder dat iemand ons kan horen. Als we via de landscheiding het dorp binnenrijden, zegt Ries dat hij een half uur te vroeg is.
‘Drinkt je moeder ’s middags thee?’
‘Elke dag,’ zeg ik.
‘Ik ga wel even mee.’
Ik trek aan het touwtje uit de voordeur en wijs Ries de schoenenbakken waar hij zijn voetbaltas kwijt kan. Nadat hij de kamerdeur opent, springt Lucas op en vliegt hem aan. Ries pakt hem bij zijn schouders en vloert hem.
‘Hij kwam me ophalen om mee te fietsen,’ roept Ries in de richting van de keuken. Mama draait het gasfornuis laag.
‘Ik had nog een half uurtje over tot de eerste training.’
Mama geeft Ries een hand, ze lachen, Ries maakt een grapje. Ze probeert me op mijn wang te kussen. Ik draai mijn hoofd weg.
‘Meneertje begint een puber te worden,’ zegt Ries.
Ik zeg dat hij zijn mond moet houden.
‘Niet zo’n grote mond tegen een volwassene,’ corrigeert mama me. Ze zet thee, waarna we aan de eettafel wachten tot de ketel fluit.
‘Ik heb alleen biscuitjes in huis. Als ik had geweten dat je zou komen...’
Ries vertelt over voetbalkamp en een grote vechtpartij in Tropicana. Mama schilt aardappels, zegt tegen Ries dat hij spannend werk heeft. Hij drinkt zijn glas leeg en schept met het lepeltje de resten suiker eruit.
Ik loop met hem mee naar de voordeur, waar hij me op mijn schouders slaat. ‘Ik zie je vanavond, vriend.’
Mama roept vanuit het keukenraam dat ze het gezellig vond, glimlacht als Ries haar bedankt voor de thee en het biscuitje. ‘De volgende keer krijg je een stroopwafel!’
Ik zet een stap naar voren, ga tussen het keukenraam en Ries’ fiets staan.
‘Jaaaa,’ zegt ze, ‘jij ook.’
Ries rijdt de tuin uit en trekt aan zijn fietsbel, waarna ik met mijn schooltas naar mijn slaapkamer ga. Ik sluit de gordijnen, draai de deur op slot en hang een T-shirt voor het sleutelgat.
Rubens moeder schenkt me een bekertje appelsap in, terwijl ze achter de tafel meedanst op de muziek. Ik stap over de verwarming heen en stoot bijna een discolamp omver. Ik loop naar buiten en lees onder een lantarenpaal nog een keer de drie brieven.
Vanavond als ik met je dans
Heb ik een grote kans
Om dicht bij je te zijn
Dan voel ik me weer fijn
De jongens springen in het midden van de kamer. De meisjes staan in de hoek om elkaar heen.
I wanna see the rainbow high in the sky.
Ik spring mee.
And then I hope to see your smile every night and day.
We springen een half uur. Rubens vader krijgt briefjes van de meisjes en doet na verloop van tijd de discolampen uit.
And can you feel the love tonight?
Ik veeg mijn voorhoofd af en ga naar de wc, wrijf er over de broekzak met de brieven. Als ik terugkom in de kamer danst er niemand. De meisjes staan om elkaar heen, lachen naar me. Eva wordt aan haar arm getrokken, door Myrthe tegen me aan geduwd. Eva springt weg, maar Myrthe gebaart dat ik moet blijven staan. Er moet een raam open. Myrthe pakt Eva van achteren beet en duwt haar weer naar me toe. Eva heeft een rood hoofd, kijkt me een seconde aan. Dan legt ze haar armen om mijn hals. Ze ruikt naar bloemen. We komen nauwelijks van onze plaats. Myrthe loopt op ons af, pakt mijn handen beet, verplaatst ze van Eva’s rug naar beneden. Eva ziet het niet. Myrthe blijft even staan kijken, schiet in de lach. Ze steekt haar vingers zo wijd mogelijk uit elkaar en buigt ze dan naar achteren. Ze schudt haar hoofd en legt haar handen op de mijne, vouwt mijn vingers langzaam om Eva’s billen. Ik doe mijn ogen dicht. De muziek is afgelopen. We blijven even zo staan.
Samen kijken we hoe de jongens weer beginnen te springen. We praten niet, staan tegen elkaar aan. Er moet nog een raam open. Rubens moeder komt langs met bitterballen. Ik brand mijn tong.
‘Zullen we even naar buiten gaan?’
Ik loop achter Eva aan en laat haar zien waar Ruben en ik vroeger altijd voetbalden. Ze vraagt wanneer ik een brief terug ga schrijven. Ik vertel verder over de containerroute, waarop ze me zachtjes op mijn schouder slaat.
‘Laat je me zien waar je woont?’
‘Te ver. Ik denk dat je er straks met de auto langskomt.’
Ik leg uit over de glasbak en dan het tweede huis van het tweede rijtje. Als we teruglopen wijst ze naar de hemel, maar meer dan wolken zie ik niet. Er staan drie auto’s voor de deur.
‘Dat is mijn vader,’ zegt ze.
Ik zeg hallo en ga naar binnen. Rubens moeder duwt me de kamer in.
‘Ze zijn bezig met het laatste nummer.’
Op de fiets naar huis zing ik liedjes.
Papa doet de deur open. ‘Ha, kom gauw binnen.’
Mama zit klaar met twee glazen thee. Ik ga bij haar aan tafel zitten. Ze wil weten waarom ik zo lief kijk.
‘Daar is niets aan voor je,’ zeg ik als Ruben vraagt of hij een keer mee mag naar mijn zus. Hij gaat verder, wil weten hoe een studentenhuis eruitziet.
‘Zij studeert, ik maak huiswerk. Op de vloer liggen kleren.’
Na de tunnel fietsen we allebei een andere kant op. Ik ga op een bankje aan een singel zitten en gooi mijn broodtrommel leeg in het gras.
De winkelier zeemt de etalage, zachtjes meefluitend met de saxofoon die vanuit de open deur klinkt. Ik zeg gedag en bel aan. Ries vraagt boven in de gang met wie ik stond te praten. Er liggen extra kussens op de bank. Ik eet twee Turkse broodjes met vlokken, luister naar de verontschuldigingen van Ries dat hij geen tijd heeft gehad om op te nemen.
‘Maakt niet uit,’ zeg ik.
Hij laat een aantal banden door zijn handen gaan en drukt er dan een in de videorecorder. Een blonde vrouw lacht naar me. Ze heeft haar borsten beet.
‘Is deze goed?’
Ik trek mijn broek recht, blijf naar de vrouw kijken. Ze heeft een vriendin op bezoek.
‘Kan dat ook?’
Ries kijkt naar het scherm.
‘Alles kan.’
Ze kussen elkaar.
‘Begin maar vast,’ zegt hij, waarna hij de kamer uit loopt.
Ik doe voorzichtig, probeer het kriebelen van mijn wollen trui op mijn benen te voorkomen. Ries laat zich naast me op de bank vallen en legt een handdoek tussen ons in. Hij is sneller dan ik. Mijn riem rammelt met me mee. De ene vrouw verstopt haar vingers in de andere vrouw.
Ries laat de slippers van zijn voeten glijden en trekt zijn trainingsbroek verder naar beneden. ‘Je doet het nog steeds niet helemaal goed.’
Ik kijk hem aan, volg zijn blik naar beneden.
Hij doet zijn duim en vingers in slow motion om zijn pik. ‘Je moet je hele hand gebruiken.’ Hij noemt het bovenste stuk je eikel.
Ik schiet in de lach.
‘Zo noem je dat. Kijk maar eens goed.’ Hij trekt zijn velletje helemaal naar beneden, het glimt.
Ik pak mezelf opnieuw beet, probeer het rammelen van mijn riem tot een minimum te beperken.
‘Zo gaat het toch niet,’ zegt Ries.
Hij wrikt mijn broek tot over mijn knieën.
‘Probeer het nu nog eens.’
Mijn billen plakken binnen de kortste keren aan het leer. Ik probeer Ries bij te houden, maar tevergeefs. Volgens Ries is het niet erg. ‘Je leert het wel.’
De vrouwen likken aan elkaars ijsje.
‘Zal ik het even voordoen?’
Ik til mijn billen op en veeg het zweet eraf, maar nadat ik me laat zakken plak ik direct opnieuw vast aan de bank.
‘Ben je klaar?’
Ik kijk naar hem, naar de korte, krullerige haartjes die tussen zijn vingers vandaan steken, naar hoe hij niet verdergaat, maar loslaat. Naar zijn hand die langzaam mijn kant opkomt, naar zijn gezicht, hij knikt even, naar hoe hij zijn hand over de mijne legt en dan zijn vingers sluit, naar hoe hij langzaam begint.
De vrouwen ontdekken dat de douche het niet doet.
Ries kijkt me aan, stuurt mijn blik naar beneden, knijpt bovenaan een beetje. Ik maak mijn hand los en veeg het zweet af aan de handdoek.
Ries houdt zijn hand boven mijn buik, houdt de mijne tegen, pakt me beet. ‘Wacht maar even.’
Ik verdwijn in zijn hand. Bij de vrouwen wordt aangebeld.
‘Grappig,’ zegt Ries. ‘Je bent nog harder dan daarnet.’
Ze laten een man met een gereedschapskist binnen.
Ries hangt half over me heen, hanteert voor zijn beide handen een ander ritme, laat me winnen. ‘Heb je weleens van stereotrekken gehoord?’ Hij klinkt buiten adem.
Bij het schudden van mijn hoofd raak ik met mijn kin zijn bovenarm.
‘Kom eens met je hand.’ Hij kijkt me weer zo aan, pakt mijn linkerhand beet, vouwt die van hem eromheen.
Ik kan deze vuist op deze vuist doen, ben bang dat ik mijn vingers brand, hij trekt op, ik draai mijn schouder in een gemakkelijkere positie. Mijn buik, mijn buik wordt warm, ik druk mijn vingers uit elkaar, trek me terug, er komen druppels op Ries’ hand.
‘Lekker hè.’ Hij doet alsof hij een bijna lege tube tandpasta in handen heeft, veegt een extra druppel aan de handdoek, legt de doek weer tussen ons in. Hij houdt zijn hand open naar me, laat zijn mondhoeken naar beneden zakken als ik mijn onderbroek over mijn billen trek, mijn broek ophijs, de riem vastmaak. Hij gaat alleen verder, laat zich op zijn zij naar me toe rollen, richt op de handdoek.
Ik drink uit de kraan. Ries zegt dat we moeten opschieten.
Bij de op- en afritten van de snelweg fietsen we door rood. Mama doet de keukendeur voor ons open, vraagt waar we al die tijd bleven.
‘Mijn schuld,’ zegt Ries. ‘Ik was mijn trainersmap vergeten.’
Mama deelt de stroopwafels uit.
Die ene keer
Dat doe je wel meer
Keek je me diep aan
Kon ik jouw blikken maar verstaan
Ik draai me om naar Eva, ze kijkt me van achter haar boek aan.
‘Heb je een pen?’ fluister ik.
Myrthe vraagt of ik eindelijk terug ga schrijven.
‘Misschien.’
Ruben wil meelezen.
Ik zeg nee en schuif het briefje onder mijn schrift. ‘Deze is voor mij.’
In de fietsenstalling praten Eva en ik over geschiedenis. Ze heeft een samenvatting gemaakt en haalt een kopie uit haar tas. ‘Schrijf je me nu wel terug?’
Ik zeg dat het goed gaat komen en stop de blaadjes in mijn tas. Ruben vraagt hoelang het nog gaat duren. Eva kijkt me aan. Ik haal mijn schouders op. ‘Misschien haal ik je onderweg in,’ zeg ik tegen Ruben.
Ruben zegt dat het ’s middags niet hetzelfde liedje moet worden als ’s ochtends, waarop ik nog een keer mijn schouders ophaal.
‘Ga je mee snoep kopen?’ vraagt ze als Ruben wegfietst.
Ik houd even mijn mond en zeg dan dat ik geschiedenis moet leren.
‘De hele middag?’
Ik knik. Ze zegt dat ik slim ben. We rijden samen door het hek.
‘Nou, doei!’
‘Tot morgen,’ zeg ik.
Ze fietst langs het gras naar het water. Ik rijd de tunnel in.
Ries staat in zijn jas achter de voordeur en vraagt wat ik lekker vind.
‘Ga maar vast naar binnen. Ik ben zo terug.’
In het afdruiprek staan twee borden, een plastic bakje en een glas. Ik open de deur naar de slaapkamer. Er hangen doeken voor de ramen, tegen de muur staat een eenpersoonsbed, met eronder een matras en nog een bed, ingeklapt. Onder de lichtschakelaar staat een honkbalknuppel. Het ruikt naar wasmiddel. Ik doe de deur weer dicht en draai me om.
‘Niet schrikken!’
Ik laat een beker uit mijn handen vallen.
Ries begint keihard te lachen. ‘Het is maar goed dat je water drinkt.’
Ik stomp hem in zijn buik.
‘Niet zo lelijk, hè.’
Ik scheur drie Turkse broodjes open en strooi er vlokken op. Al etend loop ik naar de woonkamer en zoek een cd uit.
I want to run, I want to hide.
‘Ik wist niet dat jij ook van deze muziek hield.’
‘Lennart luistert niets anders.’
Ries vraagt of ik vaak met hem praat op school.
‘Hij heeft altijd zijn koptelefoon op.’
Ik vraag of Len weleens hier is geweest.
‘Nooit,’ zegt Ries. ‘Ik denk dat hij niet eens weet waar ik woon.’
Ries zet de televisie aan. Ik wijs naar de cd-speler.
‘Ik doe het geluid uit.’
Ries zapt langs MTV, na Eurosport schiet het videokanaal aan. De man met de gereedschapskist heeft de douche gemaakt. Hij wordt betaald. Mijn spijkerbroek is te klein.
Ries gooit zijn trainingsjack op de grond en gaat op de bank zitten. ‘Sorry,’ zegt hij. ‘Ik zit op jouw plek.’ Hij schuift op, trommelt op het zwarte leer naast zich.
‘Ik wil naar de muziek luisteren.’
‘Dat kan hier toch ook?’
De knopen van mijn spijkerbroek doen pijn. Ik glijd over de armleuning de bank op.
Ries vangt me op, haalt hem uit zijn trainingsbroek, tikt op mijn gulp. ‘Zo!’ Hij opent mijn riem, heeft zijn nagels niet geknipt, wrikt mijn broek naar beneden. ‘Dat dacht ik al,’ zegt hij.
We trekken.
De klusjesman haalt zijn gereedschap uit de vrouw des huizes. De vrouwen doen alsof ze ruzie hebben, waarop hij ze omstebeurt de mond snoert.
‘Dat is zo lekker. Misschien wel lekkerder dan neuken.’
Ik trek door. Als de bel gaat, laat Ries het elastiek van de trainingsbroek tegen zijn buik knallen, trekt een van de jaloezieën voorzichtig naar beneden en kijkt in het spionnetje. Hij zucht. ‘Belletje trek.’
‘Kutkinderen,’ zeg ik.
Ries loopt naar de gang. De bel gaat weer, maar stopt binnen een seconde.
De vrouwen zijn gestopt met ruzie maken. Eentje verslikt zich, heeft hem op haar kin laten morsen.
‘Zou je dat ook niet willen?’
‘Ik ben geen acteur.’
Ries zegt dat ik hem niet begrijp. ‘Wat die vrouwen bij hem doen.’
Ik zeg dat ik geen meisjes ken die dat willen.
‘Jammer. Je weet niet wat je mist.’
Hij gaat weer op de bank zitten, buigt zo ver mogelijk naar voren, zijn hoofd tussen zijn knieën. ‘Kut,’ zegt hij. ‘Probeer jij het eens.’
Ik buig naar voren.
‘Dichter naar je buik toe.’
Ik red het niet, Ries duwt op mijn rug, het helpt niet. Ik kom overeind.
‘Zal ik anders?’
Ik kijk naar de televisie.
Ries legt een hand in mijn schoot. ‘Zo moeilijk kan het niet zijn.’
De zon achter de luxaflex is verdwenen. Ries laat zich op de vloer zakken, houdt intussen zijn vingers om me heen. Eerst de adem, dan verdwijn ik. Ries kan niet meer praten, aan de achterkant van zijn hoofd kun je door zijn haar heen kijken. Ik lees de aftiteling en doe mijn ogen dicht. Ik houd het niet meer. Ik pak mijn buik beet, doe mijn mond wijd open. Ries stopt niet, maar gaat door, ik grijp in het leer.
‘Zie je nou,’ zegt Ries als hij weer kan praten.
Er zijn geen druppels meer.
Aan Eva:
Eén ogenblik heb ik gekeken
In jouw ogen
Die niet logen
Waarom heb ik ze zo lang ontweken?
In mijn hals voelde ik je handen
Je rook naar roze en rode bloemen
Je bent meer dan lief te noemen
In mijn borst voelde ik iets branden
Je bent de mooiste van de klas
Daarom twijfel ik niet meer
Straks pak ik een duivenveer
En schrijf je naam op mijn tas
Je weet ook wel wie
‘Ik wilde dat ik zulke briefjes kreeg,’ zegt Hanna.
‘Je bent mijn zus.’
Ze schudt me door elkaar, trekt me naar zich toe, laat me naast zich op haar bed vallen. Ik lig met mijn hoofd tegen haar schouder, mijn buik is licht. Ze vraagt dingen over Eva. Ik fluister dat ik na moet denken.
‘Je bent verliefd.’
‘Dat kun je niet meten dus dat kun je ook niet weten.’
Hanna schiet in de lach. Ze haalt haar arm weg, ik lig nergens meer tegenaan. ‘Stop maar met rijmen, hoor,’ zegt ze. ‘Je brief is al af.’
Ze begint over voetbalkamp, vraagt wat ik van de leiders vind.
‘Meestal aardig,’ zeg ik. ‘Sommigen zeiken.’
‘En Roel?’
‘Die is aardig.’
‘Hij is toch ook een seizoen jouw leider geweest toen je in de E-tjes zat?’
‘Twee jaar,’ verbeter ik haar. ‘Hoezo?’
‘Soms,’ zeg ik als ze vraagt of ik nu nog steeds weleens met hem praat.
‘Weet je waar hij woont?’
‘Ergens in de stad.’
‘Zou je zijn adres...’
Ik kom overeind, zoek haar ogen. Ze slaat ze neer.
‘Ga je een briefje schrijven?’
‘Niet zo nieuwsgierig,’ zegt ze en ze duwt me weg.
Ik hervind mijn evenwicht, kijk haar opnieuw aan.
‘Oké dan. Een kaartje, misschien.’
‘Ik vraag het zaterdag wel,’ zeg ik. ‘Hij is er ook altijd.’
‘Nou,’ zegt ze. ‘Ries is toch een vriend van hem?’
Ik knik.
‘Kun je het niet aan hem vragen? Dat je alvast adressen verzamelt voor je kerstkaarten.’
‘Ik verstuur helemaal geen kerstkaarten.’
‘Wil je het vragen voor me? Oké?’
‘Zaterdag.’
Ze gooit haar staartje los, staat op en klapt in haar handen.
‘Aan de slag weer.’
Met het kladblaadje in mijn hand stap ik de overloop op. Hanna fluit me na. Als ik mijn slaapkamerdeur sluit, valt het blaadje uit mijn handen op de grond. Ik ga op mijn knieën, raap het op, schrik. De handdoek onder mijn bed is verdwenen.
‘Oprotten,’ zegt Daan.
Een jongen met lang haar in zwarte kleren doet alsof hij hem niet hoort en steekt een nieuwe sigaret aan. Daan zet zijn fiets tegen het bejaardentehuis en laat zijn voetbaltas van zijn schouder glijden.
Ik blijf in de regen achter en kijk hoe Daan recht op de jongen afgaat. ‘Ben je doof of zo?’
Er komt rook uit de neus van de jongen. Daan staat recht voor hem onder het afdakje. Hij is een kop kleiner dan de jongen.
‘Daan,’ zeg ik.
Daan steekt zijn rechterhand achter zich naar me uit, maant me mijn mond te houden. Ik houd mijn mond. Daan brengt zijn arm weer naar voren en tikt in één beweging door de brandende sigaret uit de mond van de jongen. Die zwaait beide handen naar Daans hoofd. Daan bukt net op tijd, springt op en slaat recht in het jongensgezicht met lange haren. De jongen grijpt naar zijn neus. Daan trapt hem in zijn zij, brengt hem aan het wankelen.
‘Rot op,’ zegt Daan, ‘anders ben je ook je sigaretten kwijt.’
De zwarte kleren verdwijnen in het donker. Daan pakt de nog brandende sigaret van de grond en houdt hem tegen de sigaret in zijn mond. Hij blaast zuchtend uit. ‘Hij had gewoon moeten luisteren.’
Hij rookt twee sigaretten, waarna we het laatste stuk naar de voetbal door de regen fietsen. Daan vraagt waarom we gisteren niet opendeden.
‘We?’
‘Ries en jij.’
Ik trap door, luister naar de regen, kijk naar de glinstering van de maan in de plassen.
‘Je fiets stond voor de deur, maar jullie deden niet open.’
Ik laat mijn tas van mijn stuur glijden en stop met fietsen. Daan wacht dertig meter verderop onder een boom.
‘Nou?’ Hij laat me in de bocht voorgaan.
Ik vraag hoe laat hij er was.
‘Toen waren we net boodschappen aan het doen.’
We zetten onze fietsen op slot en steken schuin over het hoofdveld af naar de kleedkamers. Ik stap na Daan naar binnen. Hij maakt op een van de houten banken ruimte voor ons allebei.
Mama legt haar bijbel terug in de kast. Ze zegt dat ze de stille tijd het mooiste moment van de dag vindt. ‘Iedereen naar school, even de stekker van de telefoon eruit.’
Ik doe acht boterhammen in mijn trommel en prop de speculaasjes in een plastic zakje erbij. Mama schenkt zichzelf een kop koffie in.
‘Hoe laat moet je naar school?’
Ik zeg dat ik de eerste drie uur vrij ben.
‘Vakantieman.’
We kijken vanaf de bank naar de vogels in de achtertuin. Ze vraagt of ik nog weet dat we na elke aflevering van Nils Holgersson adelaars tekenden en uitknipten. Ik zeg dat we dat al jaren niet meer doen.
‘Jullie kregen zelfs ruzie over wie de grootste had.’
Ik vraag of het overdag altijd zo stil is in huis.
‘Wel als jullie allemaal weg zijn.’
We kijken een kwartier naar de tuin, ik ruik de koffie, heb mijn schooltas als kussentje op schoot.
Mama probeert me naar zich toe te trekken, slaat een arm om me heen. ‘Ik ben zo blij dat het allemaal goed gaat met jullie.’
‘Ja,’ zeg ik en ik leg haar arm terug op haar buik.
‘Alleen dat roken en gehang op straat van Daan vind ik vreselijk.’
Ik zeg dat dat stoer is.
Mama ontkent. ‘Ik hoop dat jij zo verstandig bent er nooit aan te beginnen.’
Ik zeg dat ik hard moet kunnen rennen tijdens het voetballen. Ze wrijft over mijn knie. Ik sta niet op. ‘Jochie van me.’ Ik sta op.
In de gang komt ze even later met haar armen wijd op me af. ‘Zeg je je lieve moedertje geen gedag meer?’
‘Dag,’ zeg ik, als ik de deur achter me dichttrek.
Ze tikt met haar trouwring op het ruitje naast de deur, lacht, zwaait. Ik laat mijn gezicht niet zien.
Het licht brandt. Ik fiets verder, steek de trambaan over en zet mijn fiets vast aan een lantarenpaal. Met mijn rugzak over mijn ene en mijn gymtas over mijn andere schouder loop ik terug.
‘Ik dacht dat je pas het zevende uur uit was.’
Ik zeg dat hij zich een dag vergist. Ries legt uit dat ik dan morgen misschien een kwartier moet wachten.
‘Kan er ook niets aan doen,’ zegt hij. ‘Vergadering van het zwembad.’
Ik gooi mijn tassen af en loop door naar de woonkamer. De videorecorder staat aan. Ik laat me op de bank ploffen.
‘Ben je moe?’
Ik zucht.
‘Zal ik je pijpen?’
Ries maakt mijn riem los en trekt mijn spijker- en onderbroek ineens tot onder mijn knieën. Hij begint. Ik houd me vast aan de armleuning, sluit even mijn ogen als Ries me van onder zijn opgetrokken wenkbrauwen vandaan aankijkt. Hij knikt en hij knikt en hij knikt. Ik draai mijn hoofd naar John de Wolf. Ik hoor een beetje gegrom.
‘Dat is snel.’ Ries kan weer praten. Hij stuwt met zijn vingers halve druppels omhoog en likt ze af. ‘Zo,’ zegt hij. ‘Wat wil je drinken?’
Ries komt met een flesje Extran terug uit de keuken. Hij rommelt wat in de bureaula en tovert bij de bank een cadeau achter zijn rug vandaan. ‘Niet op school gaan zitten lezen,’ zegt hij.
Ik scheur het papier kapot. Het is de nieuwe Voetbal International. ‘Bedankt.’ Ik maak mijn riem vast en begin te lezen. Na de eerste bladzijden zet ik het geluid van de televisie uit en doe de voetbalkamp-cd aan.
But you know you could never make me love you more.
Ries stormt de kamer in. ‘Niet zo hard,’ roept hij, ‘ik heb buren.’
Tijdens het lezen zet ik de muziek met de afstandsbediening steeds weer iets harder, zo geleidelijk dat niemand het doorheeft. Na de laatste bladzijde blader ik terug naar de buitenlandse competities en bestudeer de opstellingen en toeschouwersaantallen.
Ries zingt boven de muziek uit, kijkt naar mij en dan naar de televisie. ‘Kun je ook twee keer achter elkaar?’
Ik sla een bladzijde om.
‘Heb je dat thuis dan nog niet geprobeerd?’
Ik kijk op de klok.
‘Ik zal opschieten.’
Hij zakt door zijn knieën en maakt mijn riem weer los. Ik zet de muziek nog iets harder, doe mijn ogen dicht, waan me in het zwembad aan het einde van de dag.
In de wind, in de zee
Julie krijgt iedereen mee
‘Dacht je dat het op zou zijn?’
Ik maak mijn riem vast.
‘Vraag je moeder maar of ze een ei voor je wil bakken bij het avondeten.’
‘Die is allang aan het koken.’
Ik pak mijn rugzak van de vloer, laat Ries mijn gymtas over mijn schouder hangen.
Daan en ik komen als laatsten uit de kleedkamer en stuiten aan het einde van het pad naar de kantine op Ries. Hij vraagt of we de kleedkamer netjes hebben achtergelaten.
‘Wat denk je,’ zeg ik.
‘Met jullie kunnen we tenminste wat,’ zegt hij.
We praten over de wedstrijd. Ries vraagt hoe het is om samen achterin te staan. ‘Laten jullie ook nog weleens een tegenstander heel?’
Daan grijnst.
‘Steeds als ik in duel ben, komt hij zich ermee bemoeien,’ zeg ik.
Daan keelt me. Hij trekt me naar zich toe.
‘Je moet harder worden,’ zegt hij.
Ik geef een elleboog op zijn bovenbeen.
‘Zo ja,’ zegt hij. Hij laat los, gooit zijn tas op de tegels voor het tassenrek en loopt de kantine in.
Ruben komt net naar buiten. Hij gaat bij mij en Ries staan.
‘Daar hebben we de andere Einstein,’ zegt Ries.
Meisjes één komt uit de kleedkamer. Ze lopen langs ons naar veld drie. Ries vraagt of er nog wat bij zit voor ons.
‘Hij is al op iemand,’ zegt Ruben.
‘Echt niet,’ zeg ik, waarop Ries Ruben aanmoedigt.
‘Je hebt een schrift vol met brieven!’
‘Wat voor een schrift?’ vraagt Ries.
‘Hij heeft een foto van Ed de Goeij op de kaft geplakt.’
Ries vraagt waarom hij daar niets van weet.
‘Hij schaamt zich,’ zegt Ruben.
‘Jij krijgt niet eens brieven,’ zeg ik.
Ries slaat een arm om me heen. ‘Vertel eens,’ zegt hij, ‘hoe heet ze?’
‘Eva,’ roept Ruben.
‘Zo zo,’ zegt Ries, ‘meneertje casanova.’
Ik maak me los, zeg dat ik dorst heb en ga Daan achterna de kantine in. Ries en Ruben komen achter me aan. Ries bestelt voor ons vieren.
Mama schenkt de theeglazen voor de tweede keer vol.
‘Je hebt genoeg gehad,’ zegt ze als ik vraag om nog een biscuitje.
Ik sta op van tafel en pak de broodtrommel uit het keukenkastje.
Ze verbiedt het me. ‘Ik ga zo aan het eten beginnen.’
‘Die gasten kunnen blíjven eten, hè,’ zegt Ries.
‘Ongelofelijk,’ zegt mama.
‘Pubers.’
‘Hou op,’ zegt mama. ‘Ik heb heel wat met die jongens te stellen.’
‘En dan ook nog eens verliefd.’
Ik sla Ries op zijn schouder.
‘O,’ zegt mama, ‘daar heb ik hem helemaal niet over gehoord.’
‘Zie je dat dan niet aan hem?’
Ik zeg dat ze op moeten houden.
‘Hij is alleen wat stiller dan voorheen,’ zegt mama, ‘maar dat zijn er wel meer geweest op die leeftijd.’
‘De liefde hè,’ zegt Ries.
‘Nou, misschien is-ie daar nog iets te jong voor,’ zegt mama. Ze probeert mijn hand beet te pakken. ‘Of niet?’
Ik zeg dat als ze nou niet stoppen, ik naar boven ga.
‘Niet zo boos,’ roept Ries.
‘Dat kleine, lieve ventje zie ik steeds minder vaak,’ zegt mama. Ze lacht erbij. ‘Alleen als-ie een kies heeft gewisseld. Dan komt-ie vragen of de muizen er nog geld voor geven.’
Ik gooi mijn stoel omver en ren de kamer uit.
‘Hé,’ zegt Ries, ‘zo erg is het toch niet?’
Ik stamp de trap op, doe mijn slaapkamerdeur op slot en laat me op mijn bed vallen.
De voordeur valt met een klap dicht. Ik wacht even en kijk dan toch uit het raam. Ries is de hoek al om.
Ik blijf doorgaan met dichten
Ook al zou je me niet verplichten
Ik heb absoluut geen berouw
Als ik zeg: ik hou van jou
Het zijn maar vier woorden
Die er beslist bij horen
De liefde kan niet meer stuk
Dus doe je hart maar open met een snelle ruk
Ik heb geen honger meer. Ik stop de brief in mijn tas en trek door. Bij het lokaal wachten Eva en Myrthe me op, leunend tegen de deurpost. Ik ga bij ze staan, kijk naar de grond, luister naar het rumoer dat via het trappenhuis opstijgt uit de aula. Na vijf minuten verlost de lerares Frans me. Ik schiet voor haar langs het lokaal in.
‘Jij bent ijverig vandaag.’
Eva en Myrthe giechelen.
‘En wat is er met jullie aan de hand?’
Ze vragen of ze naast me mogen zitten.
‘Ruben,’ zeg ik.
Ze nemen de rij achter me, starten de les met het nakijken van het huiswerk. Ruben draait zich om en vraagt aan Eva en Myrthe of ze op willen houden met fluisteren. ‘Ik word er gek van.’
Als hij weer recht zit, draai ik me om. ‘Sorry,’ fluister ik. Ze lachen.
Ik neem mijn tas op schoot en haal de brief eruit. Eva stoot Myrthe aan. Ik leg de brief op mijn schrift.
Ik val in slaap in je armen
Die me ’s nachts verwarmen
Ik word weer wakker uit een droom
En voel me de hele dag sloom
Als ik dan weer slaap in mijn bed
Ben ik gered
En zit ik in een boot op de zee
Alleen wij met z’n twee
Ruben doet naast me alsof hij een opdracht maakt. Ik draai mijn hoofd een klein beetje opzij, lach voorzichtig, laat mijn gezicht net niet helemaal zien.
‘Niet dromen, oefenen,’ roept de lerares van achter haar bureau.
Ik kijk op.
‘Ja, jij.’
Ik schuif de brief onder mijn schrift en vraag aan Ruben wat we moeten doen. Er landt een propje op mijn bureau.
Ik wacht met smart op het antwoord uit je hart.
Ruben lacht eerst mij uit en draait zich dan met hetzelfde gezicht om. Ik gebruik de andere kant van het papiertje.
Ik ga eerst aan het huiswerk beginnen. Morgen.
Hanna klopt op mijn deur. Ik doe open.
‘Altijd dat slot,’ zucht ze. ‘Mag ik binnen komen?’
Ze vraagt wanneer ik weer huiswerk kom maken bij haar. ‘Ik zie je nooit meer ’s middags.’
Ik zeg dat ik nog meer na moet blijven dan op de basisschool.
‘Waarom dan?’
‘Ze vinden me brutaal.’
‘Je moet je ook een beetje rustig houden.’
Ze vraagt of het verder wel goed gaat met me.
Ik ga op de rand van mijn bed zitten.
Ze voelt aan de verwarming. ‘Zet dat ding toch gewoon aan!’ Ze komt naast me zitten.
Ik druk mijn kussen tegen mijn borst, pluk erin, laat me over mijn hand wrijven.
‘Het is zo druk,’ zeg ik, ‘school, hier, voetbal, brieven...’
Ze maakt het kussen los uit mijn armen. ‘Ga maar liggen.’ Ze woelt met haar hand door mijn haar. ‘Je hebt toch een goed rapport?’
Ik haal diep adem.
‘Met Daan heb je het ook hartstikke leuk met voetballen. Iedereen vindt je aardig, ze laten je met alles helpen.’ Ze knijpt in mijn wang. ‘Of niet?’
Ik lach ook naar haar.
‘En hier moet je gewoon zorgen dat je je vlees in de gaten houdt tijdens het bidden.’
‘En oordoppen hebt omdat het altijd kermis is.’
Hanna knijpt weer in mijn wang. ‘Je kunt er anders zelf ook aardig wat van.’
Ik zeg dat ze moet ophouden met knijpen.
‘Wat had je nou nog meer?’
Ik sluit mijn ogen.
‘Nog steeds dat meisje uit je klas?’
Ik knik. ‘Ik krijg steeds meer brieven.’
‘Leuk, toch?’
Ik zeg dat ik niet meer weet wat ik terug moet schrijven.
‘Iets liefs,’ zegt Hanna.
‘Je bent niet eens voor Ajax.’
‘Nou en,’ zeg ik. ‘Ik wil kijken. Ze verliezen toch.’
Ruben rijdt door. Ik zet mijn fiets vast aan een boom en loop het laatste stuk.
Ries doet open en belt naar school. ‘Heb je al ontbeten?’
Ik knik en doorzoek zijn videobanden.
Hij vraagt wat ik zoek.
‘Iets leuks.’
‘Echt leuk?’
Ik knik. Hij pakt een band uit een kast, stopt hem erin en drukt op play.
‘Zo kun je wel even vooruit. Ik ga boodschappen doen voor de wedstrijd.’
Te laat kom ik erachter dat hij is vergeten een handdoek neer te leggen. Ik haal mijn neus op, laat mijn ogen langs het kussen gaan, ha, jammer dan.
We kijken even later samen naar de voorbeschouwing, als er wordt aangebeld. Ries en ik kijken in het spionnetje wie er voor de deur staat.
‘O ja,’ zegt Ries, ‘die zou ook komen.’ Hij zit bij Lennart in het elftal. ‘Moet ik opendoen?’ vraagt Ries.
‘Het is jouw huis.’
‘Maar wil je hem erbij hebben?’
‘Hij is toch aardig?’
Ries klopt op het raam, waarna ik snel mijn plek op de bank weer inneem. Ze komen pratend over de wedstrijd de kamer in, de jongen steekt een hand in de lucht als hij me ziet zitten.
‘Jij hebt ook het zekere voor het onzekere genomen?’
‘Ik ga niet tussen die nep-Ajacieden zitten,’ zeg ik.
‘Tja,’ zegt hij. ‘En dat noemt zich Rotterdammers.’
We kijken naar de wedstrijd. Ries zit op zijn bureaustoel te draaien, kijkt naar de televisie, naar ons en dan weer naar de wedstrijd. De jongen vloekt bij elke Braziliaanse fout, vraagt of hij binnen mag roken.
‘Op het balkon,’ zegt Ries.
Terwijl Patrick Kluivert een paar keer in beeld komt, begint de jongen met zijn rechterhand op het kussen te trommelen. Hij schuift zijn linkerhand onder het kussen en brengt het naar zijn schoot. Halverwege draait hij het om.
‘Hé Ries, heb jij een kwijlende hond?’
Ik kijk naar Danny Blind.
‘Hoezo?’ vraagt Ries.
Hij krijgt het kussen toegegooid, wrijft erover, kijkt vervolgens naar mij. Ik kijk nog steeds naar Danny Blind, luister naar het publiek.
‘Volgens mij heb ik vanochtend geknoeid met de yoghurt.’
We vloeken bij de penalty’s. ‘Ze zijn gewoon wereldkampioen,’ zucht ik.
De jongen zucht ook. ‘Tot en met het achtste uur,’ zegt hij, ‘jij?’
‘Het vijfde. Ik ben nu al uit.’
Hij maakt aanstalten om te vertrekken.
‘Ik blijf nog even naar de nabeschouwing kijken,’ zeg ik.
‘En nu?’ vraag ik aan Ries als hij de jongen uit heeft gelaten.
‘Nu wat?’
Ik zeg dat ik nog niet naar huis kan. ‘Na het zevende uur pas.’
Ries stelt voor om een film te kijken.
‘Wat voor een?’
‘Een leuke?’
‘Hoe leuk?’
‘Wat jij wil.’
We lopen samen naar de videotheek, zoeken onafhankelijk van elkaar de schappen af. Ik druk een actiefilm in Ries’ handen, duw zijn hand achter zijn rug als ik zie dat hij een pornoband vasthoudt, loop zonder op te kijken naar het baliepersoneel naar buiten en wacht aan de andere kant van de kruising onder aan een portiektrap.
‘Schaam je je niet?’ vraag ik als hij vijf minuten later aan komt lopen.
‘Waarvoor?’
‘Die film natuurlijk.’
‘Jij moet nog zo veel leren,’ zegt hij, ‘dit doet iedere man.’
‘Nooit,’ zeg ik. ‘Never nooit dat ik zo’n film zal huren.’
‘Jij zou hem niet eens meekrijgen.’
We kopen bij de Turk broodjes en een nieuw pak vlokken, Ries steekt zijn duim op naar de winkelier die zijn etalage herschikt. Tijdens het begin van de door mij gekozen film doe ik mijn best niet te knoeien, zuig de kruimels als een stofzuiger van het bord.
‘Wat een kutfilm,’ zegt Ries halverwege. ‘Ik ga wat anders doen.’
Ik kijk alleen verder, hoop dat het alsnog losbarst, wacht en wacht, tot Ries weer achter me staat.
‘Heb ik iets gemist?’
‘Nee.’
Hij pakt de afstandsbediening op, drukt op stop, houdt zijn film in de lucht.
Een man in pak leunt tegen het portier van zijn zwarte auto en wenkt een vrouw die onder een lantarenpaal opdoemt uit het donker. Hij heeft zijn gulp open. Ries gaat voor me op de grond zitten, speelt met de rits in mijn broek, doet de gulp open en dicht, open en dicht, en open, en doet alsof hij een hap neemt, hij neemt een hap, zonder tanden.
De man in pak en ik gaan gelijk op. Ries komt overeind, buigt zijn rug achterover, laat het elastiek van zijn joggingbroek tegen zijn buik klappen, gaat weer op zijn knieën, speelt, met zichzelf. Ik duw hem met mijn been opzij.
‘Hallo,’ zegt hij, ‘ik heb ook gevoel.’
Ik zeg dat ik wil kijken, zie dat de man haar op de motorkap heeft gelegd, word weer stijf.
‘Ik zie het,’ zegt Ries. ‘Ik weet iets voor je.’
Hij trekt me aan mijn bovenbenen een stuk naar voren, zet meer kracht als ik aan het leer blijf plakken. Hij bukt, haalt diep adem, tikt met zijn tong mijn ballen aan. ‘Ding dong,’ zegt hij. Hij lacht, zuigt aan ze, sluit zijn hand iets erboven om me heen, pakt zichzelf met zijn vrije hand beet. De man in pak heeft zijn jasje uitgedaan, hoort Ries’ geknor niet. ‘Even ademhalen,’ zegt Ries steeds als hij daarna kort stopt. Hij wisselt zijn hand en mond, ademt zwaar door zijn neus en stopt niet meer.
Ik ben eerder klaar dan de man zonder jasje, wil ‘rustig’ zeggen, kijk hoe Ries alles eruit haalt. Ik ga rechtop zitten.
Ries komt overeind, staat als een gitarist voor me. Zijn pik is bruiner dan die van mij.
Hij ontbloot zijn eikel volledig. ‘Dat zuigen is zo lekker.’
Ik sluit mijn rits.
‘Vind je niet?’ Alleen als hij zijn velletje naar achteren trekt, glimt-ie.
‘Ik heb dorst.’
‘Ik pak zo iets te drinken voor je.’
Hij heeft allemaal aders erop. Hij gaat naast me zitten, pakt mijn hand beet.
Ik kijk naar József Kiprich, op de klok boven hem.
‘Je bent nog ruim op tijd.’ Hij laat zijn ogen over me heen gaan, laat mijn hand beetje bij beetje los. ‘Je hebt stiekem thuis geoefend,’ fluistert hij.
Hij is warm, wordt harder, ik knijp terug.
‘Niet te hard, we hebben geen ruzie.’
Ik kijk naar zijn gezicht, zie hem lachen, laat los als hij zijn ogen sluit.
‘Niet ophouden.’
‘Ik moet nu echt naar huis.’
‘Nog twee minuutjes.’ Hij pakt mijn hand weer vast, knijpt in mijn pols.
‘Eén,’ zeg ik.
Ik houd de secondewijzer aan. Na achtenvijftig sta ik op en loop naar de keuken, waar ik mijn handen was en sinaasappelsap drink uit het pak. Met mijn jas aan ga ik terug de kamer in en bots bijna op tegen Ries, die voorovergebogen naar zijn slaapkamer loopt. Hij heeft van zijn handen een kommetje gemaakt.
‘Ik ga,’ zeg ik en pak mijn schooltas van de vloer.
‘Wacht,’ zegt Ries als ik de deur naar het trappenhuis van het slot haal. Hij wast zijn handen en haast zich. ‘Ik heb nog wat voor je. Tádá!’ Hij drukt The Unforgettable Fire van U2 in mijn handen. ‘Het is bijzonder dat je hier al van houdt.’
Ries vraagt hoe het thuis met de verliefde gaat.
‘Kunnen we het eindelijk over iets anders hebben?’ zeg ik chagrijnig.
‘Niet zo kribbig,’ zegt mama. ‘Zo gaan we niet met gasten om.’
Lucas slurpt van zijn thee, zegt dat ik kusjes geef.
‘Wacht maar tot jij naar de middelbare school gaat,’ zegt Ries.
Ik snuif.
‘Hij gaat niet naar de blindenschool.’
‘Zo kan het wel weer,’ zegt mama.
Ries vraagt nog een keer hoe het thuis met de verliefde gaat.
‘Hou op,’ zeg ik.
Mama geeft me een por. ‘Hij komt steeds later uit school,’ zegt ze.
‘Het zijn tortelduifjes,’ zegt Ries, ‘die vliegen samen alle kanten op.’
Hanna kijkt me aan, houdt haar hoofd een beetje schuin.
‘Ik bén niet verliefd.’
‘Maar wel veel te snel aangebrand,’ zegt mama. ‘Als dat zo blijft, ga je voortaan maar gelijk door naar je kamer.’
Ik luister hoe Hanna, mama en Ries verder praten over de stad. Mama vraagt of het niet gevaarlijk is voor die jonge gasten.
‘’s Middags?’ vraagt Ries.
‘Je hoort tegenwoordig de gekste verhalen,’ zegt mama.
Hanna zegt dat ze zich geen zorgen hoeft te maken. ‘Daan doet hier in het dorp veel slechtere dingen.’
Mama zucht, vraagt dan aan Ries hoe ze hem op de voetbalclub in het gareel houden. Ries vertelt een verhaal over discipline en een verhaal over het leger.
‘Bedankt voor de tips,’ zegt mama als hij met zijn jas aan aan het uiteinde van de eettafel staat. Lucas springt tegen hem op, stoot met zijn elleboog in zijn kruis. ‘Hé, kijk je een beetje uit,’ zegt Ries. ‘Dat doe je niet.’
‘Wat een verhalen elke keer,’ zegt mama als hij weg is tegen Hanna. ‘Ik snap wel dat die jongens dol op hem zijn.’
Ik vraag of ik nog een speculaasje mag.
‘Nee,’ zegt ze. ‘Jij gaat nu als de wiedeweerga aan je huiswerk. We hebben al meer dan genoeg tijd zitten verleuteren.’
Het getik van mama’s trouwring op mijn slaapkamerdeur maakt me wakker. Het licht brandt. Ik veeg de schriften en stencils van mijn bed en doe de deur open.
Mama steekt een hand uit naar mijn gezicht. ‘Val je nu ook al boven je schoolboeken in slaap?’
Ik wrijf in mijn ogen, probeer het prikken van het licht tegen te gaan.
‘Kleed je uit en ga slapen. Dit is niet gezond.’
Ik doe het licht uit, wacht tot mama weg is en maak mijn riem los. Ik zet de wekker en val weer in slaap.
Als de wekker om half vijf gaat, luister ik eerst of ik al auto’s voorbij hoor rijden. Pas als er eentje langsrijdt, mag ik in de badkamer naar de wc. Zittend, zonder door te trekken. Ik houd mijn kop onder de koude kraan, kijk op de overloop in de grote spiegel naar mijn pik en duik terug mijn bed in. Ik ga verder met Latijn. Na een uur gaat er iemand naar de wc. Het is mama, ze komt op het licht af.
‘Het is niet te geloven,’ zegt ze. ‘Er gaat iets helemaal niet goed als jij om half zes in de ochtend je huiswerk moet maken.’
Ik zeg dat het niet anders kan. Ze gaat op de rand van mijn bed zitten en vraagt wat ik aan het doen ben. Ik vertel over de repetitie Latijn en de s.o.’s geschiedenis en Engels.
‘Hoever ben je?’
Ik ga rechtop zitten.
‘Dan moet je nu maar even doorbijten, maar hier gaan we het zeker nog over hebben,’ zegt ze als ik vertel dat ik bijna aan het einde ben van Latijn.
‘Ik ga mijn duster halen en beneden aan de slag,’ zegt ze. ‘Ik hoef nu ook niet meer terug naar bed.’
Als er buiten een onophoudelijke stroom auto’s op gang is gekomen op de grote weg en ik ongedoucht en met een pet op mijn hoofd beneden kom, heeft ze mijn brood al gesmeerd.
‘Voor deze ene keer,’ zegt ze erbij.
‘Zo, jij ziet er ook uit alsof je een marathon hebt gelopen.’
Ries neemt mijn rugzak en mijn jas aan.
Ik plof op de bank en doe mijn ogen dicht.
‘Zo heb ik je nog nooit gezien. Gaat het wel goed?’
Ik zeg dat ik het niet meer weet.
‘Volgens mij moet je nodig even slapen.’
‘Geef maar een deken.’
Ries loopt de kamer uit en komt even later terug met warme melk met havermout. De bruine basterdsuiker glinstert in het midden van de kom.
‘Eet dit eerst even op, dan maak ik een bed voor je klaar.’
Ries houdt zijn hand tegen mijn onderrug en dirigeert me naar de slaapkamer, waar het naar wasmiddel ruikt. Ik ga op de bedrand zitten en laat me achterover vallen.
‘Kleed je eerst even uit,’ zegt hij. ‘Dan lig je veel en veel lekkerder.’ Hij begint bij mijn schoenen en sokken, ik trek mijn trui over mijn hoofd. ‘Doe je T-shirt ook maar uit. De deken is dik genoeg.’ Hij hangt mijn kleren over een stoel en steekt twee geurkaarsen aan. ‘Daar word je rustig van.’
Ik sla de deken over me heen en doe mijn ogen dicht.
‘Wil je nog muziek op de achtergrond?’
Ik zeg droommuziek, maar voordat het aanstaat val ik in slaap. Een wolk kietelt mijn gezicht. Eerst mijn voorhoofd en gesloten ogen, en dan via mijn neus, wangen en mond naar mijn kin. De wolk waait maar niet weg. Ik fluister dat ik in de wolken ben. De wolk praat niet terug. Hij blaast alleen, zachtjes in mijn gezicht. Het kietelt in mijn neus.
‘Hier kan ik niet zo goed tegen,’ fluister ik.
Dan schrik ik wakker. Ries staat naast het bed met zijn handen op zijn rug. Hij vraagt of ik lekker heb geslapen. Ik vertel over de droom.
‘Dat moet fijn zijn geweest.’
Ik rek me uit, mijn borstkas komt boven de deken uit.
Ries kietelt me. ‘Was het zoiets?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Zachter, veel zachter.’
Ries vraagt of ik weleens ben gemasseerd.
Ik vertel over de vrijdagavonden met mama. ‘Ze gebruikte altijd witte crème om mijn benen klaar te maken voor de wedstrijd.’
Ries zegt dat ik een lieve moeder heb. Als ik het wil, kan hij me ook masseren. ‘Daarna ben je écht helemaal uitgerust.’
Ik zeg dat hij helemaal geen zachte handen heeft.
‘Je hebt er verstand van,’ zegt hij. ‘Maar ik heb een massagehandschoen.’ Hij haalt achter zijn rug een witte handschoen zo groot als twee pantoffels tevoorschijn.
‘Het lijkt wel een knuffel,’ zeg ik.
‘Hij is alleen nog veel zachter dan een knuffel.’ Hij haalt de handschoen langs mijn nek. ‘Lekker hè?’
Ik zeg dat het kriebelt.
‘Dat is ook de bedoeling.’ Ries slaat de deken om, doet zijn hand in de knuffel en wrijft over mijn buik. ‘Ga maar op de deken liggen.’
Ik stop mijn hoofd in het kussen.
Nek, schouders, rug. Ries maakt rondjes. ‘Probeer te genieten.’
Ik val bijna in slaap. Ries trekt heel voorzichtig mijn onderbroek over mijn enkels. ‘Je bovenbenen zijn belangrijk.’
Tussen de liedjes in luister ik naar het branden van de kachel. Ries doet mijn voeten, gaat terug naar mijn rug en draait me dan om. Weer begint hij in mijn nek, dan armen, borst, buik. Hij wijst met zijn vinger een moedervlek naast mijn navel aan. ‘Wat een rare.’ Met de randen van de handschoen glijdt hij door mijn liezen, raakt me heel voorzichtig, gaat door naar mijn benen.
Ik laat adem ontsnappen.
Weer houdt hij mijn voeten iets langer beet, wrijft zich via mijn benen een weg omhoog. ‘Hard tegen zacht,’ fluistert hij, een lachje. ‘Dit is het gevoeligste plekje van je lichaam.’
Hij trekt me met de handschoen aan heel zachtjes af. Het bed schudt als hij over mijn been klimt, komt weer tot rust als hij mijn knieën een stukje omhoogduwt. Zijn warme adem nadert, met losse handen, langzaam, dan sneller. De eerste scheut eindigt in zijn mond, de rest op mijn buik.
‘Het wordt echt steeds meer.’
Ik kijk op mijn buik.
‘Je hebt geluk dat je nog geen haar hebt, anders zou je het daar steeds uit moeten vegen.’ Ries haalt een vinger langs me. ‘Als je straks eenmaal dons hebt, kan het snel gaan.’
Hij staat op, geeft een handdoek aan en trekt naast me zijn broek naar beneden. Hij trekt zich bij het hoofdeinde af. Ik veeg mijn buik schoon en ga op het midden van het bed zitten. Hij draait zich naar me toe.
‘Wil je nu iets voor mij doen?’
Ik zwijg.
‘Hetzelfde als ik net bij jou.’
Ik sta op en loop naar de stoel. ‘Dat wil ik niet.’
‘Waarom niet?’
Ik zeg dat ik dat niet doe.
‘Ik help jou toch ook?’
Ik zeg dat hij dat zelf moet weten, steek mijn hoofd door mijn trui.
‘Een andere keer dan maar,’ zegt Ries.
Terwijl ik me aankleed en mijn veters strik, morst hij op de vloer. Hij dekt het af met de handdoek. ‘Voel je je weer helemaal lekker?’
Ik zeg dat ik nog uren kan slapen.
‘Ga dan maar gauw naar huis,’ zegt Ries. ‘Je moeder zal wel zitten te wachten met het eten.’
Papa pakt mijn rapport nog een keer van tafel. Ik zie zijn ogen heen en weer gaan.
‘Hoe kan dat nou toch?’ Hij staart me aan. Zijn gezicht is klaar voor een begrafenis. Ik ook. Mama schilt de aardappels.
Papa legt het rapport open op tafel, recht voor haar neus. ‘Ik weet wel wat jij gaat doen tijdens de kerstvakantie.’
Ze snijdt een aardappel doormidden, laat de stukken in de pan met water vallen, het spettert op mijn rapport.
Ik wil er iets van zeggen. Lucas ziet het, is me voor. ‘Ik zou de hele pan eroverheen gooien.’
Ik vraag naar wat voor een middelbare school hij denkt te gaan.
Papa pakt een pen uit zijn borstzak, neemt het rapport in zijn hand en schrijft dingen op een papiertje. ‘Ik heb een plan,’ zegt hij. ‘Eerste kerstdag ben je vrij, tweede telt als een gewone dag. Aan elk vak waar je onvoldoende voor staat, ga je elke dag een uur werken.’
‘Dat is zes uur per dag!’
‘Ik weet het jongen. Dat had je dan maar eerder moeten bedenken.’
‘Hij gaat janken,’ zegt Lucas.
‘Ik help je wel,’ zegt papa.
Lucas zegt nog een keer dat ik ga janken. Ik sla met de pandeksel op zijn hoofd.
‘En nu ga je als de sodemieter naar boven!’ zegt mama. Ze springt tussen Lucas en mij in. ‘Ik moet nog zien of ik je roep voor het eten.’
Ik loop rondom de eettafel, kijk bij de deur naar papa. ‘En met oud en nieuw?’
‘Niet nu,’ zegt mama tegen hem. ‘Ik wil hem voorlopig niet zien of horen.’
Ik word wakker van het getik van mama’s trouwring. Ik wrijf in mijn ogen en doe open.
Ze draagt een dienblad met een bord hutspot, stoofvlees en mosterd en een schaaltje yoghurt met muesli. ‘Je hebt het eigenlijk niet verdiend.’
Ze kijkt vanaf de rand van mijn bed toe hoe ik aan mijn bureau eet. ‘Lucas is met een bult op zijn hoofd naar bed gegaan.’
Ik zeg dat hij zijn mond moet houden.
‘Dat is waar,’ zegt ze, ‘maar jij moet ook niet als een driftkikker reageren.’
Ik eet verder. Ze vraagt hoe het gaat op school. Ik zeg dat ze mijn rapport toch heeft gezien.
‘Maar vind je het leuk op school?’
‘Soms wel, soms niet.’
‘Ik vind je niet altijd even vrolijk als je ’s middags thuiskomt.’
Ik verwijs nogmaals naar mijn rapport.
‘Je wordt toch niet gepest?’
Ik kijk haar verontwaardigd aan.
‘Dat dacht ik ook.’
Ze vraagt waarom ik steeds zo laat thuiskom.
‘Zo vaak en zo laat is het nou ook weer niet.’
Ze vraagt of ze zich zorgen moet maken.
‘Waarom?’
‘Omdat ik lang niet altijd weet waar je zit.’
‘Alsof je dat van Daan wel weet.’
‘Die komt niet met een slecht rapport thuis.’
‘Dat zou ik op die school ook niet komen.’
Ze vraagt waar ik dan ’s middags zit.
‘Nablijven.’ Ik schiet in de lach.
Ze vraagt waarom.
‘De conciërge zegt dat ik records breek.’
‘En jij vindt dat om te lachen?’ Ze vraagt of papa op school moet gaan praten.
‘Nee,’ zeg ik, ‘ik moet gewoon wennen. Ze zijn alleen stuudjes gewend.’
Ze vraagt zich af waarom papa niet naar andere open dagen met me is geweest.
‘Omdat hij me gelijk heeft ingeschreven.’
Ik begin aan het toetje.
‘En Ries?’
‘Wat Ries?’
‘Hoe vaak kom je daar?’
‘Die haal ik op maandag op voor de thee.’
‘En verder?’
‘Verder niets.’
‘Ook niet in tussenuren?’
‘Alsof er dan genoeg tijd is om heen en weer te fietsen.’
Ze zegt dat ze niet weet hoe ver het rijden is vanaf school.
‘Ik anders wel.’
Ik schuif het dienblad opzij en pak een oude Voetbal International van de stapel.
‘Misschien moet je die ook maar inleveren tot je cijfers weer goed zijn.’
Ik zeg dat ik haar niet hoor omdat ik zit te lezen.
‘Het is goed met je.’ Ze pakt het dienblad van het bureau en zegt dat ze papa zo langs stuurt. ‘Je kunt nu geen dag meer verliezen.’
‘Kom alsjeblieft niet met van die witte pipo-schoenen thuis,’ zegt mama als ze me honderd gulden toestopt. ‘Vraag aan Ries of hij het geld bij zich wil houden, want als je het kwijtraakt heb ik het niet opnieuw voor je.’
Bij het verlaten van de voortuin roept ze me na. ‘Veel plezier! En als je geld overhoudt, koop dan een broodje voor hem om te bedanken.’
Na drie kwartier rijden door de motregen kom ik aan bij het politiebureau aan het Doelwater. Ries komt onder een afdakje vandaan, wijst me een lantarenpaal pal voor de ingang.
‘Laten we opschieten met die regen,’ zegt hij als ik mijn fiets op slot zet.
Ik slaag in de eerste winkel, waardoor we na iets meer dan een kwartier alweer op de fiets zitten. Onderweg besluiten we films te huren, chips en chocola te kopen.
‘Doe niet zo gek,’ zegt Ries als ik aanstalten maak om af te rekenen.
‘Heb je een handdoek?’ vraag ik als we even later onze jassen op de verwarming te drogen hangen.
‘Leg je broek en trui er ook maar op.’ Ries gooit een handdoek over mijn hoofd, schuift vervolgens de banken met de zittingen tegen elkaar. ‘Heb je ooit zo’n relaxte bioscoop gezien?’ Hij dekt me toe met een deken, omklemt zelf een kussen.
We kijken de films, tijdens de derde val ik af en toe in slaap.
‘Je bent moe,’ zegt Ries als ik van een schietpartij wakker word.
Ik rek me uit, vraag hoelang ik heb geslapen.
‘Zou je niet veel liever in bed willen liggen?’
Ik rek me nog een keer uit, geeuw.
‘Ik ben te moe om op te staan.’
Ries richt me op en tilt me met deken en al in zijn armen naar de slaapkamer, rijdt vervolgens het televisiekastje erachteraan. ‘Je moet wel je sokken uitdoen,’ zegt hij. ‘Dat is de grootste afknapper in de slaapkamer.’
Hij verdwijnt met zijn hoofd onder het dekbed, slaat de deken na verloop van tijd van zich af, zweet, droogt ten slotte zichzelf en mij af.
Ik neem een paar hapjes adem, kijk naar de doeken voor de ramen, zie hoe hij eerst zijn trainingsjack en dan zijn joggingbroek uittrekt.
‘Dit is een mooi moment,’ zegt hij. Hij staat op, loopt langs de bedrand naar het hoofdeinde, draait zich in mijn richting, buigt voorover, legt een hand onder mijn hoofd, duwt het omhoog.
‘Kom op,’ zegt hij. ‘Probeer maar eens.’
Ik rol op mijn zij richting de muur, trek het dekbed tot net onder mijn ogen.
‘Ah joh, niet zo kinderachtig.’
Ik blijf voor dood liggen.
‘Het moet wel eerlijk blijven,’ zegt hij als hij een voet op het bed zet. ‘Je kunt niet blijven nemen.’
Hij trekt aan mijn schouder, net zo lang en hard tot ik op mijn rug lig. ‘Wat is er?’
Ik sluit mijn ogen, trek de deken opnieuw omhoog.
‘Ik vind dat...’ begin ik van onder het dekbed vandaan. ‘Ik vind dat goor.’
Hij haalt zijn neus op, kijkt me net zo lang aan tot ik weer verder ga met praten.
‘Ik wil niet dat jij in...’
Hij knijpt en kneedt zichzelf, zegt na even nadenken dat hij daar iets op weet. ‘Houd je van aardbeien of van banaan?’
‘Ligt eraan,’ zeg ik als ik mijn hoofd opnieuw op het kussen leg, iets verder bij zijn voet vandaan. ‘Bij een milkshake aardbei, in de yoghurt banaan.’
Ries knikt, springt achteruit en loopt onderwijl doortrekkend naar de kledingkast, waar hij uit het onderbroekenmandje een condoom pakt en afrolt.
‘En ik wil dat je een T-shirt en een broek aantrekt.’
Hij raapt zijn kleren van de grond en stapt zonder onderbroek in zijn joggingbroek, steekt een beetje naar rechts tussen de polo en de broek vandaan.
‘Zo dan,’ zegt Ries en hij zet weer een voet vlak naast me op het bed. Ik stoot mijn achterhoofd tegen de muur.
‘Je moet naar voren komen,’ zegt hij, waarna hij mijn eerste, voorzichtige beweging in zijn richting versnelt door met een hand op mijn achterhoofd te duwen. Hij drukt zich tegen mijn lippen, tanden, naar binnen. Fietsbanden, geen aardbeien, geen banaan. Hij houdt mijn hoofd beet, duwt zachtjes, heen en weer, heen en weer.
‘Tong, geen tanden,’ fluistert hij.
Ik duw mijn kaken zo ver mogelijk uit elkaar, probeer adem te halen, laat los.
‘Hé! Niet nu al.’ Hij probeert mijn hoofd weer beet te pakken, verliest bijna zijn evenwicht als ik opschuif en bij het voeteneinde van het bed spring.
‘Zo erg was het ook weer niet,’ zegt Ries. ‘Je deed het goed.’
Ik loop naar de keuken, draai de kraan open en laat het stromen.
‘Proefde je de aardbeien?’
Ik veeg mijn mond af aan mijn arm.
‘Ik wil pepermunt.’
Ik krijg de neiging om een kus op je mond te
drukken
En je blouse open te rukken
En tegen je zachte borst in slaap te vallen
Dat zal me wel bevallen
De volgende ochtend ontwaak ik uit mijn
dromen
En zie ik jou aankomen
Met je blouse nog open
Probeer je me een kus te verkopen
Als we weggaan naar het bewoonde land
Pak ik je hand
Hand in hand lopen we
Weg van dat mooie wereldje
Je weet wel wie
PS: Zullen we een keer, met wat andere kinderen (misschien), wat leuks gaan doen?
Ries keert zijn wasmand om in een plunjezak van het leger en wijst naar de wekkerradio.
‘Wat zit je nou toch nog te wachten?’
Ik doe alsof ik hem niet hoor en wacht tot ik zeker weet dat ik op de fiets niet alsnog vlekken zal maken in mijn onderbroek. Onder aan de trap trek ik mijn riem aan, net voordat Ries de voordeur openslaat. Samen fietsen we over de Straatweg, waar we voor de Bergse Dorpsstraat afslaan.
‘Weet je wat voor werk haar vader doet?’
Ik zeg van niet en vind het een steeds slechter plan worden.
‘Bij een bank, denk ik,’ zegt Ries.
Vijftig meter voor het huis trap ik op de rem. Ries rijdt door, gebaart me te volgen. Zijn ogen glinsteren in het schijnsel van een lantarenpaal.
‘Ik wil terug,’ zeg ik. ‘Ik wil niet dat iemand me ziet.’
Ries legt zijn fiets tussen twee geparkeerde auto’s en loopt het laatste stuk half gebogen. Ik sluit mijn ogen, hoop dat er niets gebeurt, schrik toch als kort achter elkaar twee strijkers ontploffen. Ries doemt op tussen de auto’s, met achter zich twee rookpluimen, als mist bij het wakker worden. Terug op de Bergse Dorpsstraat gaan we op in het winkelend publiek, fietsen in het kielzog van de tram tegen het verkeer in, als ik halverwege weer op mijn rem trap en stop roep. Mijn stem slaat over.
‘Mijn vader doet hierachter boodschappen.’
We omzeilen de Aldi en vervolgen onze weg. Op de stukken waar geen andere fietsers rijden legt Ries een hand op mijn rug en duwt me. Na een kwartier zegt hij: ‘Hier is het.’
Voor de ramen hangen dezelfde witgele voorgordijnen als bij oma, met vetplantjes en een scheefgegroeide cactus in de vensterbank. Zittend op mijn zadel kijk ik toe hoe Ries een wijsje trommelt op de ruit, totdat zijn moeder opendoet.
‘Wie heb je nou toch bij je?’ vraagt ze, waarna ze hem passeert en het tuinpad afloopt, tot ze voor me staat. ‘O, ben jij het. Wat gezellig.’
Ik kijk langs haar heen de gang in. Ze hebben op plankjes aan de muur allemaal kleine dingen staan die je niet nodig hebt.
‘Kom binnen, ik heb de verwarming aan.’
Meneer Kouwen zit aan tafel. Zijn gezicht is grijs van de stoppels en grauw van de rook. Zijn vrouw giet vruchtensiroop over zijn pudding, sommeert me te gaan zitten en vraagt of ik ook wil. Ik heb mijn winterjas aan, mijn schooltas op schoot en zeg nee. Ries komt de trap af met een lege plunjezak.
‘Je boft maar met zo’n hulpje op de voetbal,’ zegt zijn moeder.
Ries haalt onderweg naar de keuken een hand langs haar schouders. ‘Ja, ma.’
Ik zeg dat ik het leuk vind om te doen.
‘Ik weet nu alles in de keuken.’
Na de pudding komt een trommel met koekjes op tafel en van Ries’ moeder mag ik niet nog een keer weigeren. Tijdens het kauwen kijk ik naar Ries en de koekoeksklok achter hem, op de vloer liggen kattenharen. Ik beantwoord alle vragen over voetbal, school en mijn broers en zussen en wacht tot Ries eindelijk opstaat.
‘Komen jullie een keer samen eten?’ vraagt zijn moeder als we aanstalten maken om te vertrekken. Ries peilt mijn gezicht, geeft zijn moeder een kus op haar wang. Op de fiets vraag ik of het er altijd naar hond, eten en sigaretten ruikt. Ries doet alsof hij me niet grappig vindt en fietst door in de richting van de kantine. In de voortuin kom ik papa tegen. Hij vraagt of ik wil helpen met boodschappen uitladen.
Drie kwartier te laat doet Nico de deur van de keuken open.
‘Sorry, feestje in de kleedkamer. We hebben gewonnen.’
Hij zet een halfvolle fles bier op het aanrecht en hangt zijn jas over een stapel lege kratten. We nemen de bestellingen door, waarna hij de keukendienst overneemt en ik de kantine in ga en aanschuif aan de lange tafel bij het raam. De barvrouwen eten patat en steken hun duim op als ze me zien. Ik veeg het vet van mijn voorhoofd, de kantineruiten zijn beslagen. Naast de barvrouwen zitten Roel van Ballegoie en de leiders van A2, B2 en C4 te lachen om Ries. Ze praten over voetbal. Ik neem een slok Extran.
‘Steek dat flesje nog dieper in je keel,’ zegt Roel.
Ik zet het flesje op tafel, slik door, vraag wat er is.
‘Neem nog eens een slok,’ zegt hij. Dan, tegen de anderen aan tafel: ‘Hier, moet je kijken.’
Aarzelend pak ik het flesje op, breng het naar mijn mond, drink.
‘Kijk dan,’ zegt Roel. ‘Hij steekt de hals er tot halverwege in.’
Ik laat het flesje zakken, bloos.
‘Je moet hem aan je lippen zetten,’ zegt hij. ‘Het is geen ijsje.’
Hij kijkt naar me, Ries kijkt naar me en dan pakken ze het gesprek van zo-even weer op. Ik drink voorzichtig mijn flesje leeg en luister hoe er een discussie ontstaat over waar Ioan Sabau, Marian Damaschin en Stanislav Griga tegenwoordig voetballen. Ries wendt zich ten overstaan van de hele tafel tot mij. Ik ga rechtop zitten en geef op een zo normaal mogelijke toon het antwoord.
‘Hoe weet je dat?’ wordt er van meerdere kanten gevraagd.
Ik haal mijn schouders op. ‘Dat weet ik gewoon.’
‘De man van de statistieken,’ zegt Ries. ‘Je kunt hem echt alles vragen.’
Ik probeer niet te glimlachen, maar de barvrouwen verpesten het.
‘Kijk hem glimmen,’ zeggen ze in koor.
Ze testen me, laten me een nieuw flesje van het dienblad pakken. Ik praat mee, drink voorzichtig, wacht tot het donker is en loop dan alleen over het pad tussen veld één en twee naar de fietsenstalling. Ik stop twee fietspompen in mijn voetbaltas en rijd naar huis.
Halverwege de weg naar de kerk haalt papa me met de auto in. Hij toetert, mama zwaait, Lucas steekt buiten haar zicht zijn middelvinger op en Hanna, Lennart en Daan kijken zwijgend voor zich uit. Ik wacht tot de auto uit zicht is en keer om. In de voortuin mors ik wat water uit een emmer, zet mijn fiets ondersteboven neer en leg de bandenplakspullen ernaast. Ik doorzoek de kastjes, pannen en oven naar iets lekkers, om uiteindelijk met een plak ontbijtkoek op de bank te gaan liggen. Nadat de tekenfilms zijn afgelopen, zet ik de televisie uit en val in slaap. Van een dreun tegen mijn schouder word ik wakker.
‘Denk maar niet dat papa en mama je geloven,’ zegt Lucas, die met dichtgeknepen ogen voor me staat.
Mama komt binnen, loopt naar de keuken en zet een blik ragout op het vuur. Papa staat midden in de woonkamer, kijkt me aan en stuurt me dan naar mijn kamer.
‘Hij moet eerst de tuin opruimen,’ roept mama vanuit de keuken.
Ik vlieg op, stamp en gooi een kussen door de kamer.
‘Ik heb dat hele stuk moeten lopen!’ schreeuw ik.
Papa kijkt me aan.
‘Eerst de tuin, dan naar je kamer.’
Na een uur klopt mama op mijn deur, ze geeft me brood met pindakaas, zegt dat ik aan mijn bureau moet gaan zitten. ‘Je kunt niet de hele dag boos in je bed blijven liggen.’
Ze vraagt hoever ik met mijn huiswerk ben.
Ik trek mijn schooltas onder mijn bureau vandaan.
‘Je hebt je tas nog niet eens opengemaakt!’
Ik voorkom dat ze mijn agenda kan pakken en som zelf de helft op van wat ik deze week moet doen.
‘Ik roep je voor het avondeten,’ zegt ze. ‘Papa overhoort je na het toetje.’
Ze voegt eraan toe dat als ik niet ver genoeg ben, ik Studio Sport op mijn buik kan schrijven. ‘En dat wil je toch niet?’
Daan laat tijdens het bekendmaken van de opstelling een keiharde scheet, wappert, lacht als ik mijn arm voor mijn neus houd. De trainer gaat onverstoorbaar verder, kijkt pas op van zijn briefje als de kleedkamerdeur opengaat.
Ries stapt hijgend naar binnen, zweet op zijn voorhoofd. ‘Ik heb een wissel nodig.’
De trainer werpt een blik op het blaadje met zijn opstelling. ‘Neem...’
‘Kan ik je voorstopper lenen?’
De trainer kijkt naar Daan en mij. ‘Kun je dan niet beter zijn broer hebben?’
Ik durf niet op te kijken.
‘Nee, doe je voorstopper maar,’ hoor ik Ries zeggen. ‘Aan die instelling kunnen er bij mij ook nog wel een paar een voorbeeld nemen.’
Ik stop snel mijn spullen in mijn tas en loop naar buiten, Ries doet de deur achter me dicht, legt even zijn arm om mijn schouders.
Halverwege het pad naar de parkeerplaats komt papa ons tegemoet, steekt zijn handen in zijn zij, vraagt waar we naartoe gaan.
‘Hij gaat mee met C1,’ zegt Ries. ‘We kwamen een man tekort.’
‘Leuk joh,’ zegt papa. ‘Doe je best, hè.’
Op de parkeerplaats staat het elftal ons op te wachten.
‘Jij?’
Twintig minuten voor tijd stuurt Ries me de dug-out uit. Meermalen strik ik mijn veters en doe mijn shirt in en uit mijn broek. Vijf minuten voor het einde bij een corner tegen brengt Ries me in. Hij geeft me de vijf, onderweg naar het strafschopgebied klappen sommige jongens in hun handen om me op te peppen en wijzen me de tweede paal. Ik pak het aluminium beet, wil naar voren rennen als de bal recht op me afkomt. Ik spring, kop, land, kijk voor me, zoek de bal, zie tegenstanders lachen, juichen. Ze grijpen de bal uit de handen van de keeper, rennen samen terug naar de middellijn. Tijdens de blessuretijd strik ik nog een keer mijn veter en duw en trek en verstop me.
Tijdens het douchen kijk ik naar de tegels, in de auto naar de paaltjes langs de weg. Het elftal stuift bij de fietsenstalling uiteen, Ries vraagt of ik hem wil helpen met het dragen van het ballennet en de waterzak. Op het pad naar de kantine legt hij een arm over mijn schouders. ‘Zit je er nou nog over in? We hebben gewoon gewonnen, hoor.’
Hij bestelt in de kantine een biertje, een Extran Orange en twee broodjes hamburger speciaal met ketchup in plaats van curry. Tijdens het wachten raakt hij in gesprek met een speler van het eerste, waarna ik de oude elftalfoto’s aan de muur begin af te speuren. Roel van Ballegoie komt de kantine binnen, ziet me staan en zegt iets over oude mannen met baarden. Hij wijst eerst op de zwart-wit foto’s iemand aan en knikt dan in de richting van een tafel met grijze mannen. Ries geeft mijn broodje aan en draait zich weer om. Roel vraagt waar ik dat aan heb te danken.
‘Meegedaan met C1,’ zegt Ries over zijn schouder. ‘Direct gescoord.’
Roel feliciteert me, ik neem snel een hap.
‘Zijn Ries en jij ook vrienden?’ vraag ik als ik uitgekauwd ben.
‘We gaan soms samen naar Feyenoord.’
‘Kijken jullie ook met zijn tweeën porno?’
Voordat hij kan antwoorden, draait Ries zich weer naar ons om en vraagt aan Roel of hij volgende week meegaat naar De Kuip. Ik heb mijn broodje bijna op, luister hoe Ries en Roel praten over voetbal.
‘Ik had al thuis moeten zijn,’ zeg ik na de laatste hap en verdwijn.
Papa kijkt vanuit de deuropening toe hoe ik mijn fiets in de schuur zet. ‘En?’
‘Gewoon. Gewonnen.’
‘Hoeveel zijn het er?’
‘Achtendertig.’
Ries ritst mijn voetbaltas open, pakt een aantal fietspompen eruit. ‘En die wil je hier bewaren?’
‘Ik moest ze teruggeven aan de eigenaren, anders zou ze de politie bellen,’ zeg ik. ‘Toen ik zei dat dat niet gaat omdat ik niet weet welke van wie is, zei ze dat ik maar een kleine, arme fietsenmaker op moest zoeken.’
‘En dan kom je bij mij uit?’
‘Ja, dan kom ik bij jou uit.’
Ries zet de tas in de gang, schenkt ons te drinken in en warmt een bord nasi met foe yong hai voor me op. Tijdens het eten vraagt hij met de camera in zijn handen of het me leuk lijkt om later fotograaf te worden.
‘Door een lens krijg je zo veel meer te zien.’
Ik schraap de resten saus van mijn bord en zeg dat ik het niet zie zitten om altijd met een camera om mijn nek rond te lopen. Ries loopt naar het raam.
‘Hij staat er weer.’
Ik vraag wie.
‘De burgemeester.’
‘Met of zonder ketting?’
Ik ga naast Ries staan. Aan de overkant van de straat, eveneens op de eerste verdieping, staat een man met een bril op zijn neus voor het raam. Hij leunt met beide handen op de vensterbank.
‘Hij houdt alles in de gaten,’ zegt Ries, ‘alsof de straat van hem is.’
Ik steek een hand op om te zwaaien, maar Ries trekt hem naar beneden en laat de luxaflex zakken. Hij duwt me, ik val achterover op de bank.
‘Laatst deed je ook al zoiets,’ zegt hij. ‘Je moet in de kantine niet rondbazuinen dat je porno kijkt. Andere mensen doen daar schijnheilig over.’
Hij houdt twee banden in de lucht en vraagt welke ik wil. Hij rijdt het televisiekastje naar de slaapkamer, waar ik op bed klaarkom nog voordat hij me heeft aangeraakt.
‘Wat een ongeduld,’ zegt hij. ‘Maar het wordt wel steeds meer.’
Ries veegt met een schone handdoek de spetters van onder aan mijn buik tot de onderkant van mijn borst en maakt me dan in zijn mond weer hard. Hij heeft zijn trainingsbroek uitgedaan en houdt de stalen spijlen van het bed en zichzelf vast. Weer is het zo gebeurd, waarna hij opspringt, mijn hoofd naar voren trekt en zijn pik voor mijn gezicht houdt.
‘Kom, ik kom ook bijna,’ zegt hij.
Ik draai mijn hoofd weg, laat me vallen als hij verder trekt.
‘Niet zonder,’ zeg ik.
Ries zet zijn rechterbeen terug op de vloer, kreunt en druppelt dan leeg. Ik trek mijn been weg, maar word net boven mijn knie geraakt.
‘Gadverdamme,’ schreeuw ik. ‘Het is warm!’
‘Sorry, hoor,’ zegt hij terwijl hij de handdoek van de grond pakt. Hij veegt mijn knie af, maar ik voel het nog steeds zitten. Ik scheld.
‘Je doet net alsof je helemaal onder zit.’
Ik scheld weer.
‘Trek dan maar een trainingsbroek en een T-shirt van mij aan. Je gaat onder de douche.’
Ries gaat voor de trap op, houdt op de tweede verdieping stil in de gang van zijn buurvrouw. ‘Dit is al de vierde dag dat ze de afwas niet heeft gedaan,’ zegt hij.
Ik neem de eerste drie treden van de volgende trap.
‘Blijf gerust kijken, ze is voorlopig toch nog niet thuis.’
Ze heeft heel veel schoenen naast elkaar staan. Ries passeert me op de trap en maakt met een sleutel de zolder open. ‘Dit is het dan.’
Verspreid over twee kamers zonder vloerbedekking en met losgelaten behang aan de muren staat een gereedschapskist, een fiets zonder voorwiel en een verrekijker. In de hoek van de grootste kamer ligt een vergeelde matras met ernaast twee rollen vuilniszakken en een aangebroken rol tape. Het raam boven de matras is afgeplakt. Hij neemt mijn voetbaltas van me aan en stalt de fietspompen uit in de kleinste kamer.
‘Wat een rare douchecabine,’ zeg ik.
Tussen de twee kamers in is een hok getimmerd. Aan de kant van de grootste kamer komt door een aantal ruime ruiten net onder het plafond zonlicht naar binnen.
‘Dit is een zitbad,’ zegt Ries. ‘Ga je weleens in bad?’
Ik vertel dat als Mirjam ons in bad deed, ze altijd net zoveel badschuim gebruikte tot het water er helemaal blauw van zag.
‘Lucas, Len, Daan en ik deden altijd dolfijntje.’
Ries laat het bad vollopen. Tijdens het wachten gaan we met de verrekijker de huizen af.
‘Ik wil de deur dicht, anders krijg ik het koud,’ zeg ik.
Ik hang Ries’ trainingsbroek en T-shirt aan de deurkruk en stap voorzichtig in bad. Het is heet. Ik was me, sluit mijn ogen en laat me zo ver mogelijk onder water zakken. Ik dommel langzaam weg, voel mijn huid zacht worden. Ik luister naar de in de verte druppelende kraan, als plots de muur trilt. Ik open mijn ogen en kijk recht in Ries’ gezicht achter het raam, de ruit rond zijn mond een beetje beslagen. Hij trekt een gekke bek, verdwijnt en staat binnen drie tellen in het hok. Het T-shirt en de trainingsbroek zijn op de drijfnatte vloer gevallen.
‘Ik wilde weten of je al klaar was.’
Ik zeg dat ik wel uren onder water kan blijven, maar dat het goed is zo. Ries houdt een handdoek voor me open, bijna net zo groot als mijn badlaken voor in het zwembad. Ik sta op en ga direct weer zitten.
‘Wat doe je nou?’
‘Dat geluid,’ zeg ik. ‘Dat geluid van het vallende water.’
Ik sta nog twee keer op en wikkel dan de handdoek om me heen.
Ries raakt me heel even aan. ‘Is-ie schoon?’
‘Wat denk je zelf?’
‘Weet je het zeker?’
‘Ik heb meer dan een half uur in bad gezeten.’
‘Wacht toch maar even.’
Ries wringt zich in een bocht, bukt voorover en zuigt. Ik sta rechtop tot boven mijn knieën in het water en kan me nergens aan vasthouden. Nadat hij klaar is, laat ik me weer in het water zakken en maak me met de duim, wijs- en middelvinger van mijn rechterhand schoon. Gehuld in de handdoek loop ik achter Ries aan naar beneden. Op de trap blijft allemaal vuil aan mijn voeten plakken. Ik kleed me aan en kijk in de spiegel, haal een hand door mijn haar, wrijf zo hard als ik kan met een handdoek over mijn hoofd.
‘Zo kan ik niet naar huis,’ zeg ik.
Ries vraagt waarom niet.
‘Ik ben nog nooit met nat haar uit school gekomen.’
Ries pakt de handdoek en probeert mijn haar te drogen. ‘Zo kan het toch wel?’
Ik haal een hand door mijn haar, schud mijn hoofd.
‘Wacht, ik weet iets.’ Hij pakt iets uit de keukenla en schiet de trap op. Na een paar minuten is hij terug, met een roze föhn in zijn handen.
‘Opschieten, ze komt over een half uur thuis.’
Als mijn haar droog is, neemt Ries hem weer aan, richt de warme lucht even tussen het elastiek van zijn broek en zijn buik. ‘Hoe,’ zegt hij. ‘Dit is lekker.’
Hij wil hetzelfde bij mij doen, maar ik weer af en loop naar de kapstok. Op de fiets voel ik het water in mijn oren. Mijn handen zijn nog zacht.
Je bent de laatste tijd zo stil en afwezig
Waar ben je in je gedachten mee bezig?
Ik ben op jou en jij bent op mij
We maken elkaar toch blij?
Er is niks waar je je zorgen over moet
maken
Het is alleen maar onnodig je hersens kraken
We zijn een verliefd stel
En dat al zo snel
Je weet wel wie
Na drie keer bellen gaat eindelijk de deur open. Ik ren de trap op, ga naar de wc en dring bij het handenwassen voor in de keuken. Ries houdt zijn hoofd onder de koude kraan.
‘Wat ben je vroeg,’ zegt hij. ‘Ik kom net uit de nachtdienst van de alarmcentrale.’
Ik haal een Voetbal International uit mijn tas en neem plaats op de bank. Ries doet aan zijn bureau voor een klein spiegeltje zijn lenzen in, terwijl ik op de bank in slaap val.
Als ik anderhalf uur later wakker word, lig ik onder een deken en heeft Ries een kussen onder mijn hoofd geschoven. Ik trek me aan de rugleuning van de bank overeind en werp een blik de kamer in, naar Ries, die nog steeds achter zijn bureau zit. Hij bekijkt negatieven.
‘Lekker is dat,’ zegt hij. ‘Mij wakker maken en dan zelf in slaap vallen.’
Ik gaap nog wat na.
‘Kom kijken,’ zegt hij.
Als ik naast hem sta, trekt hij een bureaulade open en legt een houten liniaal op het bureaublad. ‘Vannacht op de centrale gemaakt,’ zegt hij. Dan lachend: ‘Ik was tweede van de vijf.’
‘Waarmee?’ vraag ik.
‘Zie je dan niet wat het is?’
‘Een liniaal, toch?’
‘Een penismeter, man!’
Ik pak hem op. Sommige centimeterstrepen zijn doorgetrokken. Slappe zak. Gemiddeld. Man. Neger.
‘En? Wat denk je?’
‘Wat denk jij?’
‘Lastig,’ zegt hij. ‘Dan moet ik hem voor me hebben.’
Ik stuur Ries weg en meet me onder het bureau. Hij probeert van een afstandje mee te kijken. Ik zeg dat hij uit de buurt moet blijven.
‘Als ik jou was zou ik hem eerst keihard maken.’
Ik leg hem langs de meetlat.
‘En?’
Ik leg hem nog een keer langs de meetlat. Ik rek mijn voorhuid uit.
‘Weet je het al?’
Ik lieg anderhalve centimeter erbij.
‘Dan ga jij een flinke man worden,’ zegt Ries. Hij komt met een uitgestoken hand op me af en feliciteert me. ‘Ik wist het wel. Volgens mij ben je best wat groter dan andere jongens van je leeftijd.’
Ik denk aan de kleedkamer en het douchen na de wedstrijd en trainingen.
‘Weet je het verschil tussen een bloed- en een vleeslul?’
Ik luister.
‘Jij hebt een bloedlul.’
Ik sta op, leg mijn bloedlul recht en lees verder in Voetbal International.
Mama roept onder aan de trap dat de thee klaar is, waarop Hanna, Len en ik één voor één naar beneden komen. Voor het eerst sinds maanden is Daan ’s avonds thuis. Hij draagt binnen een zonnebril en eet uit de koelkast. Mama gaat rond met een bord met daarop voor iedereen een speculaasje. Papa neemt een hap, vangt met zijn hand de kruimels op en schuift dan in één moeite door ook de rest van het koekje naar binnen.
‘Je moet er wel van genieten, anders krijg je niets de volgende keer,’ zegt mama terwijl ze de theeglazen volschenkt. Ik blaas in de thee en luister naar Hanna, Len en Daan, die grappen maken over de buurvrouw. Mama probeert ze te temperen, maar schiet zelf ook in de lach. Papa laat zijn papieren zakken. ‘Doe even normaal,’ zegt hij, waarna hij verder gaat met onderstrepen.
Als ze na verloop van tijd zijn bijgekomen van het lachen, beginnen ze opnieuw, maar dan over mij. Ik doe alsof ik ze niet hoor en kijk naar het lege bord op tafel.
‘Lachen is niet verboden,’ zegt Hanna.
Ze port met haar vinger in mijn ribben.
‘Rot op!’ zeg ik en duw haar van me af.
‘Kom op, niet zo kribbig,’ zegt ze lachend.
Ze gaat door met prikken. Len en Daan noemen me chagrijnig.
‘Houd toch je tyfusmuil!’
‘Zie je wel,’ zegt Len.
Ze vuren de ene na de andere vervelende vraag op me af. Daan vraagt of ik op de voetbal ook zo doe als ik in de keuken sta.
‘O nee,’ antwoordt hij zelf, ‘daar doe je alles, maar hier zit je al te zeiken als je een keer moet afdrogen.’
Ik vraag waarom hij niet op straat is gebleven.
‘Zo kan het wel weer,’ zegt mama.
Even is het stil. Dan vraagt Daan aan mama of ik nog steeds in mijn bed plas. Ik gooi mijn theeglas naar Daan en ren de kamer uit. Op de gang hoor ik Daan lachen. Ik ren terug de kamer in.
‘Ik haat jullie! Ik haat jullie allemaal!’
Ik ren de trap op en laat me voorover op mijn bed vallen, stomp en schop in mijn matras, bijt in mijn kussen. Het helpt niet. Tussen het bijten door begin ik te huilen, harder, ik stomp en schop nog harder. Len noemt mijn naam, opnieuw en opnieuw. Na een stomp probeert hij voorzichtig mijn schouder beet te pakken. Hij vraagt wat er aan de hand is, vraagt nog twee keer wat er aan de hand is.
‘Niks! Ga weg!’
‘Niet als je zo doet,’ zegt hij. ‘Ik vind het eng.’
Ik grom en druk mijn gezicht nog dieper in het kussen, hoor toch hoe er meer de trap op komen, hoe mama neuriet.
‘Ma, dit is niet normaal,’ zegt Len.
Ze loopt mijn kamer binnen, legt een hand net boven mijn knieholte.
Ik schop haar weg. ‘Rot allemaal op,’ schreeuw ik in mijn kussen.
‘Kom maar,’ zegt ze, ‘laat hem maar even.’
Ze verdwijnen naar de overloop. Iemand doet de deur dicht.
Papa fluit voor het einde van de eerste helft van onze kampioenswedstrijd tegen de medekoploper uit Schiedam. Hij heeft twee doelpunten van de tegenstander onterecht afgekeurd en ons een strafschop gegeven. Daan schoot raak en balde daarna zijn vuist.
Het fluitsignaal van papa is nog niet voorbij, of de grensrechter rent het veld in, gooit de vlag voor papa’s voeten en gaat tegen hem aan staan, prikt briesend met een vinger op papa’s borst. Ik kijk naar Daan. Hij kijkt niet terug, maar rent naar papa en de grensrechter.
‘Daan!’ schreeuwt een bestuurslid vanaf de zijlijn. ‘Niet doen!’ Samen met een tweede bestuurslid rent hij achter hem aan.
Papa en de grensrechter zijn omsingeld door elf Schiedammers. Daan breekt erdoorheen en zet een blok tussen papa en de grensrechter. De bestuursleden scheiden papa van de rest, maar binnen de kortste keren wordt hij weer door iedereen belaagd. Supporters lopen het veld op, ik weet niet wat ik moet doen. Daan geeft in de chaos de bal aan papa en blijft naast hem lopen, de bestuursleden en een aantal vrijwilligers maken een cirkel om hem heen. Supporters uit Schiedam gooien met bier. Zo loopt hij het veld af.
Aan het einde van de rust zie ik in de verte C1 over het pad terugkomen van een uitwedstrijd. Ik loop heen en weer, wacht tot Ries me ziet en op me af komt.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt hij, waarop ik in huilen uitbarst en de bosjes in ren voordat nog meer mensen het zien. Ries komt achter me aan, haalt tussen de struiken en knotwilgen de handen voor mijn ogen vandaan. Ik probeer te praten, in de verte zwelt het geschreeuw verder aan, ik begin nog harder te huilen. Ries drukt mijn hoofd tegen zijn buik en trekt beetje bij beetje het verhaal van de eerste helft uit me. Hij veegt mijn wangen droog.
‘Gaat het?’
Ik knik. Ik lieg.
‘Ik zorg dat er niets ergs gebeurt.’
Ik probeer ‘bedankt’ te zeggen, maar verslik me. Ries laat me los en duwt me in de richting van het veld. Hij loopt zelf naar de supporters naast de kantine, gaat ertussenin staan.
Er verandert niets tijdens de tweede helft. Papa fluit alleen maar in ons voordeel. Ik durf niet aan Daan te vragen wat hij ervan vindt, ben bang dat ik ons verraad. Eén Schiedamse middenvelder probeert elke bal die hij krijgt tegen papa te schieten, langs de kant wordt steeds gejuicht. Tien minuten voor tijd geeft papa weer een corner tegen. De bal komt voor, Daan springt, slaat de middenvelder met één klap neer. Papa ziet het niet en laat het spel verder gaan. Iedereen rent naar voren, de middenvelder blijft liggen. Tegenstanders proberen onze spits op alle mogelijke manieren te schoppen, maar hij blijft overeind en scoort. Alle tegenstanders rennen op papa af en wijzen naar de jongen in ons strafschopgebied. Papa geeft een van de Schiedammers rood, maar de kaart wordt uit zijn handen geslagen. Hij fluit af. Weer komen bestuursleden en vrijwilligers het veld op om hem te ontzetten. Na geduw en getrek zetten ze in een mars koers richting kleedkamers, Schiedammers cirkelen er scheldend omheen, spugen.
Ries en onze leider dragen even later de emmers met bloemen van het veld. Ik loop samen met Ries langs de kantine, zwijg als hij zegt dat ik goed heb gespeeld. Ik kijk in de ruit van de kantine naar mijn gezicht, zie hoe achter in het clubgebouw het bestuur aan iedereen uit Schiedam patat en flesjes uitdeelt. Vlak voor de kleedkamer haalt Daan me in en legt een arm over mijn schouders.
‘Nou,’ zegt hij, ‘we zijn kampioen.’
Wat laat je me toch wachten
Ik kan niet anders dan smachten
Laatst zei je eindelijk weer wat liefs
Dan ben je weer mijn hartendief
Ik wil je zo veel vragen
Dat kost me meer dan dagen
Ik kan niet beschrijven
Het gevoel dat je me doet krijgen
Soms voel ik een traan
Als jij me niet ziet staan
Waarom ga je steeds weg
Als ik iets liefs tegen je zeg?
Je moet nu eerlijk tegen me zijn
Ik wil met je lachen, geen pijn
Ben je nog wel verliefd op mij?
Of laat je het hier bij?
Ik hoop zo dat je nog wil
Dan zien we elkaar in de zomer oneindig veel
Je weet wel wie
PS: Geef alsjeblieft antwoord
Mama dient de sperziebonen, aardappels en het stroganoffgehakt in schalen op.
Lucas zucht. ‘Hoe kan dit nou je lievelingseten zijn?’
Ik prak de bonen, aardappels en het gehakt door elkaar en giet de jus erover.
Papa vraagt wat mijn plannen voor het komende jaar zijn.
‘School, voetbal en in de zomer zwemmen.’
Mama heeft rijst-krenten-en-boter toe gemaakt. ‘Een paar jaar geleden was dit het favoriete warme eten van jullie allemaal,’ zegt ze. ‘Makkelijker kon niet.’
Samen met mama ruim ik de tafel af. Ik vraag waarom we nooit meer aan verwenweken doen.
Ze zegt dat we daar nu iets te oud voor worden. ‘En jij zéker,’ zegt ze. ‘Bovendien is het niet meer nodig. Nog een maandje, dan heb ik hier alleen mijn vier lieve jongens nog maar.’
Papa ruimt de woonkamer op en gaat rond met de stofzuiger. De telefoon gaat, verre oma, ze vraagt of ik een leuke dag heb. Ik bedankt voor de kaart. Ze had H.G. aan de binnenkant geschreven. Dat doet ze ieder jaar, bij iedereen. Ik heb de kaart aan mama gegeven om te knippen en het tientje in mijn zak gestopt. De bel gaat. Mama stuurt me naar de deur om open te doen.
‘Ha,’ zegt kleine oma, ‘gefeliciteerd jongen.’
Ze stopt een rolletje Werther’s Echte gewikkeld in een wit servetje in mijn hand, zoals ze ieder jaar doet. Ik scheur het open, laat het vijfje in mijn ene en het rolletje in mijn andere broekzak glijden. Binnen tien minuten rijdt Leon toeterend het plein op. Ik ren naar buiten. Naast Thirza stappen ook Mirjam en Marijke uit de witte bus. Mama gaat rond met koffie, thee en cake. Papa zit op zijn stoel. Mama haalt in het voorbijgaan een hand langs mijn gezicht.
‘Vind je het gezellig?’
Marijke vraagt wie er nog meer komen.
‘Ries,’ zeg ik. ‘Die heeft alleen eerst een vergadering over de teamindeling voor volgend seizoen.’
‘En je vrienden?’
‘Hij wilde het dit jaar alleen met familie vieren,’ is mama me voor. ‘Feestjes zijn voor kinderen.’
Papa legt aan Leon uit waar we deze zomer naartoe op vakantie gaan. De Ardennen, op de grens van België en Luxemburg.
‘Dan weet ik wel waar ik mijn sigaretten ga kopen,’ zegt Leon.
‘Ik denk dat we jouw bus nodig hebben om alle spullen mee te nemen,’ zegt papa.
Om tien over negen gaat de bel. Lucas rent naar de voordeur en doet open voordat ik ook maar de kans heb om op te staan.
‘Goedenavond allemaal,’ zegt Ries als hij zwaaiend de woonkamer binnenstapt. ‘Mensen van het goede leven.’
Mama geeft hem een glas cola en zet hem op een stoel in de kring.
‘Je moet hem wel de hele avond omhouden,’ zegt hij als ik een Feyenoord-sjaal uitpak.
Thirza en Mirjam praten in een hoekje met elkaar. De rest luistert naar Ries, die vertelt over Tropicana. Mama vraagt aan Hanna of een bijbaantje in het zwembad niets voor haar is als ze gaat studeren. Ries zegt dat het hartstikke leuk werk is.
‘Moet ik iets voor je regelen?’
Hanna vraagt of ze eerst een avond op proef kan komen, waarna het al snel over voetbal gaat.
Na een half uur gaan Leon, Thirza, Mirjam en Marijke terug naar Rotterdam. Ries begint over de kampioenswedstrijd van Daan en mij.
‘Nou,’ zegt mama.
Papa gaat rechtop zitten. ‘Wat een vervelende tegenstander was dat,’ zegt hij.
Ik loop naar de keuken en als ik terugkom, vraagt papa aan Ries of Nederland kans maakt op het EK in Engeland. Hanna is al naar bed als Ries om elf uur zijn fiets van het slot haalt en wegrijdt. Mama begint direct aan de afwas. Ze vraagt wat ik vandaag het leukste vond.
‘Dat we naar het buitenland op vakantie gaan.’
‘En het minst leuke?’
‘Dat er te weinig chips was.’
‘Er komt hier anders niemand iets te kort.’
Ik pak een theedoek, zeg dat ik iets moet vertellen.
‘Vertel maar,’ zegt ze, terwijl ze doorgaat met voorspoelen.
‘Nou,’ zeg ik, ‘ik wil je geen mama meer noemen.’
Ze draait de kraan dicht en kijkt me onderzoekend aan.
‘Wat had je dan in gedachten?’
‘Gewoon, net als de andere groten. Ma.’
Papa zet de laatste lege glazen op het aanrecht. ‘Wat hoor ik?’ vraagt hij.
‘Meneer hier wordt groot,’ zegt mama.
Ik wijs pa de weg naar de lerarenkamer. Na vijf minuten wachten op de gang staat mijn mentrix voor ons. Ze gaat ons voor een lokaal in, waar ze uitlegt onder welke voorwaarden ik over mag naar de tweede. Ik krijg voor Latijn, Frans en Duits een taak mee voor in de zomervakantie. Ze vraagt aan mijn vader of het duidelijk is. Dan vraagt ze aan mij hoe het toch allemaal zover heeft kunnen komen.
‘Je begon zo goed aan het jaar.’
Ik houd mijn mond, kijk naar de grond als ze net als pa me verwachtingsvol aankijkt. Als ze vervolgens aan pa vraagt hoe het thuis gaat, verzit hij eerst en haalt dan diep adem.
‘Soms hebben we moeite om hem aan zijn huiswerk te krijgen,’ zegt hij. ‘Maar verder gaat het goed. Hij voetbalt heel wat af met zijn vrienden.’
Ze praten samen over mij, ik kijk naar mijn rapport op tafel en naar buiten. Ze wil het tot slot nog even over mijn gedrag in de klas hebben, begint over het te laat komen. ‘Gymnasiasten behoren discipline aan de dag te leggen.’
Pa knikt instemmend. ‘Kijk naar Lennart,’ zegt hij.
De mentrix vraagt zich hardop af of dat nou zo’n goed voorbeeld is. ‘Die zouden we ook graag wat vaker zien,’ zegt ze.
Ik schiet in de lach. Pa vraagt of ik in de klas ook zo’n vrolijk baasje ben. Ik kijk de mentrix aan en sla mijn ogen dan neer.
‘Nou,’ zegt ze, ‘het is een leuk joch met praatjes op zijn tijd, maar vaak is hij er niet helemaal bij met zijn gedachten. Bij mij in de klas moet ik hem er echt bijtrekken, anders droomt hij weg.’
Ze voegt eraan toe dat ze het er al meerdere keren met me over gehad heeft, maar dat mijn concentratie niet echt verbetert. ‘Veel meer dan hem apart van de rest zetten, kunnen we niet.’
Pa vraagt waar ik dan toch zit met mijn gedachten. Ik haal mijn schouders op.
‘Is het dat meisje?’ Dan tegen de mentrix, half lachend: ‘Ik vang weleens wat op.’
‘Daar zegt u iets,’ zegt ze. ‘Eva, toch?’
Alsof ze dat niet weet.
Bij het verlaten van het lokaal krijgt mijn vader een hand, ik een klopje op mijn schouder en een pak met opdrachten. Bij de uitgang vraag ik pa of hij mijn tas mee wil nemen in de auto.
‘Pak je fiets maar,’ zegt hij. ‘Die kan achterin. We gaan een ijsje eten.’
Ik weet wat je hebt gekozen
Zeg het nou maar, zonder te blozen
Ik zal proberen
Van de breuk te leren
Ik wil goede vrienden met je zijn
Ook al doet het nog pijn
We maken er een leuke schooltijd van
Dat is in ieder geval mijn plan
Ik zal je altijd leuk vinden
En je voor eeuwig beminnen
Meer heb ik niet te zeggen
Dus zal ik me er maar bij neerleggen
Je weet wel wie
Ma tikt net zo lang met haar trouwring op mijn kamerdeur tot ik open heb gedaan. Ze loopt direct naar de gordijnen, slaat ze open en zet het raam wagenwijd open. ‘Je gaat niet je hele vakantie in bed liggen.’
Ik sla de deken om me heen en doe alsof ik haar niet hoor. Ze trekt het dekbed van me af en hangt het over de vensterbank naar buiten. ‘Hup, eruit,’ zegt ze. ‘Een vriend bellen waar je naartoe kan vandaag.’
Ik krijg een half uur de tijd om te douchen en aan de telefoon af te spreken. Ze haalt een was uit de machine en gaat naar beneden. Vanuit pa en ma’s slaapkamer kijk ik toe hoe ze de windmolen volhangt. Ik haal de hoorn van de haak en toets de cijfers in.
‘Hé,’ zegt Ries, ‘vakantieganger. Hoe bevalt het?’ Hij is de hele week thuis.
Ik douche, doe gel in mijn haren en zeg beneden dat het is gelukt. ‘Kenneth,’ zeg ik, ‘uit mijn klas.’
Ze vraagt of ik daar eerder ben geweest.
‘Zo vaak,’ zeg ik. ‘Ze wonen midden in de stad. Vlak bij een voetbalpleintje.’
Ries en ik halen even later samen ijs bij de Turk. Hij zegt bij het oversteken van de straat dat ik als geroepen kom. ‘Ik zoek nog een model.’
Ik bloos.
Binnen laat hij me een reclamefolder zien. Mannen, vrouwen en kinderen in onderbroeken en bh’s. ‘Dit is die van deze zomer,’ zegt hij. ‘Ik moet nu de foto’s voor de wintereditie maken.’
Hij haalt een wit markttasje uit de kast en legt zes boxershorts op het bureau. Een rode, een gele, een groene, een blauwe, een zwarte en een witte. ‘Vind je ze mooi?’
Ik zeg dat ik zelf geen boxershorts heb.
Ries maakt in de slaapkamer een groot deel van de witte muur vrij, legt alle foto- en videocamera’s die hij heeft op bed, zet een statief neer en doet het licht aan.
Ik vraag of hij het nu niet jammer vindt dat de ramen zijn geblindeerd.
‘Met een flitser lukt het ook,’ zegt hij.
Na een kwartier heeft hij alles in gereedheid gebracht en geeft hij me de rode boxershort aan.
Ik kleed me langzaam uit.
‘Ik kijk wel even de andere kant op, hoor.’
Ik leg mijn witte onderbroek boven op mijn T-shirt en korte broek en stap in de boxer.
Ries zet me neer voor de muur. ‘Fijn dat je zo vaak naar het zwembad gaat. Het is te zien.’
Hij geeft aanwijzingen en begint foto’s te schieten. Ik houd mijn handen langs mijn lichaam. Ik doe alsof ik bij een vrije trap in de muur sta. Ik sta op één been. Ik zit in kleermakerszit. Ik wissel vijf keer van boxer. Ries trekt aan me. Ries plooit de onderbroeken. Ries wil nog een paar gekke foto’s maken.
‘Voor de mannencollectie zijn vrienden in hun boxer van de skiberg gegaan.’
‘Ik kan alleen niet skiën.’
‘Weet ik,’ zegt Ries, ‘je bent niet voor niets verdediger.’
Ik heb een idee. Ries vindt het een goed idee. Ik doe alle zes de boxers over elkaar heen.
‘Een regenboogbroek,’ zeg ik als van alle kleuren een randje is te zien. Ries plooit ze, tot alles recht zit.
‘Kom op, nog één keer lachen.’
Ik span mijn spierballen aan.
‘Wil je er nog een met een sok erin?’
Ik frons.
‘Grapje,’ zegt hij. ‘Is niet echt nodig, hè?’
Ik lach weer en vraag of hij klaar is.
‘Top,’ zegt hij, ‘dit wordt top.’
Ik pak het markttasje van de grond, trek de boxers uit, vouw ze op de grond en stop ze in het tasje. ‘Nu geen foto’s, hè,’ zeg ik.
‘Ik zou niet durven.’
Ik geef Ries het tasje en ga op de rand van het bed zitten.
In de verte klinkt muziek. Ik ren vanuit het bos naar het kamphuis om mijn idee voor de bonte avond te vertellen, houd stil als ik aan de rand van het speelveld Ries de hoek om zie komen. Ik hijg uit, wacht tot hij vlakbij is en begin met vertellen. Hij loopt langs me heen, rent een stukje, doet aan de andere kant van het veld alsof hij een vliegtuig is. Hij landt midden in een groepje jongens uit de D, de muziek overstemt hun gelach. Ik ga op een schommel zitten en wacht. Misschien was het toch niet zo’n goed idee.
De volgende dag heeft mijn team corvee. Ik krijg na het middageten de leiding over de afdroogploeg. De kok vraagt of ik zodra ik te oud ben om als kind mee te gaan, kampleider word. Tijdens het middagprogramma in het bos ben ik te moe om te rennen. Ik verstop me achter een omgevallen boom en wacht tot er voor het einde wordt gefloten. Terug op het kampterrein sluip ik de slaapzaal op, klop het zand uit mijn schoenen en kruip in mijn slaapzak. Mijn ogen prikken, ik heb het te warm om te slapen. Iedere keer als ik mijn hoofd beweeg, lijkt het alsof ik mijn hersens stoot. Ik hoor de bel gaan voor het eten en blijf liggen.
Na een kwartier komt Daan vragen wat ik aan het doen ben.
Ik probeer hem aan te kijken.
‘Ben je ziek?’ Hij vraagt of hij water moet halen.
Ik zeg dat ik naar huis wil. ‘Ik wil naar mama en yoghurt met muesli.’
Daan zegt dat ze hier niet is, vraagt of hij Ries moet roepen.
Ik sluit mijn ogen.
‘Oké,’ zegt hij en na een paar minuten staan ze samen aan mijn bed. Beneden klinkt het bestektrommelen in de eetzaal.
‘Laat ons maar even alleen,’ zegt Ries tegen Daan. ‘Straks is je eten koud.’
Ries praat met me. Na het eten komen de andere kinderen de zaal op, maar Ries stuurt ze allemaal weg. Hij ondersteunt mijn hoofd en houdt een glas water voor mijn mond, laat me drinken. We wachten tot het dagelijkse voetbaltoernooi na het avondeten is begonnen, gaan dan over het verlaten kampterrein richting douchegebouw, ik sterf van de kou. Ries ondersteunt me. Hij draait de kraan open, voelt met zijn vingers of het water warm genoeg is. Hij helpt me uitkleden en hangt mijn vuile en bezwete kleren over een verroeste verwarmingsbuis. De eerste tien minuten sta ik stil onder de hete straal, langzaam ontneemt de stoom me mijn zicht op de deur. Ries wast met een washand mijn rug, billen, benen, voeten, billen.
‘Het komt goed,’ zegt hij.
Ik wrijf met mijn handen over mijn gezicht. Ries rent naar buiten en komt even later terug met schone kleren. Hij helpt met afdrogen, bewaart mijn evenwicht bij het aantrekken van mijn onder- en trainingsbroek, vraagt of ik nog steeds naar huis wil.
‘Ik weet dat dat niet kan,’ zeg ik.
Hij stalt me in de keuken. De kok geeft me een schaaltje appelmoes. Ik heb een paar happen genomen als Ries eindelijk terug is.
‘Ik zal zorgen dat ze vanavond hier beneden een beetje rustig doen,’ zegt hij als hij in de slaapkamer boven de keuken op de rand van mijn tijdelijke bed zit.
‘Je boft. Je slaapt vanavond met twee vrouwen op de kamer.’
‘Gelukkig,’ zegt hij erachteraan, ‘je kunt nog lachen.’
Hij sluit de gordijnen en stopt me in. ‘Misschien ben je op tijd opgeknapt voor de bonte avond.’
Ik laat mijn hoofd in het kussen zakken, durf niet achterom te kijken, wacht op wat er gaat gebeuren. In de woonkamer klinkt muziek. Ik probeer te luisteren, maar versta geen woord. Een dop gaat van een fles en wordt op de zitting van een stoel gelegd. Ries vet me in. Het bed schudt. Ries drukt zich tegen me aan, is warmer dan ik, richt, legt zijn handen op mijn rug. Ik zet me schrap. Het past niet. Het past niet. Het past niet. Ries vet me nog een keer in, richt opnieuw, raak. Ik duik dieper in het kussen. De muziek verstomt, ver weg klinkt de deining van het bed. Als ik even los ben, duik ik een stukje naar voren. Er rollen zweetdruppels van mijn rug.
‘Nog even, bijna.’
Ries zet me klaar. Weer die steek. Ik tel mee. Mijn hoofd breekt, ik raak de tel kwijt. Los. Ik laat me voorover vallen. Ik wil lopen, ik wil lopen, verlaat de slaapkamer en loop de muziek tegemoet. Ik ga voorzichtig op de bank zitten. Ik kan niet op de bank zitten. Ik loop. Ik loop heen en weer. Ik voel het einde van mijn benen. Ik voel aan het einde van mijn benen. Ik wil een handdoek. Ries geeft de zijne aan. Ik wil een eigen handdoek.
Ik pak mijn school- en gymtas van de vloer en ga trede voor trede de trap af. Beneden kijk ik om. Hij staat niet boven aan de trap te kijken. Ik neem de klink in mijn handen en druk.
‘Wacht.’
Ik draai me om en druk met mijn rug de deur weer dicht. Ries komt in galop de trap af, glimlacht zonder zijn tanden te laten zien.
‘Hier,’ zegt hij, ‘deze bedoelde je toch?’
Ik pak een van Ries’ trainingsjacks aan. Ik heb mijn bijna-Australian.
Ik loop de straat uit en haal mijn fiets van het slot. Ik fiets het hele stuk naar huis staand. Halverwege begint het te regenen, ik glijd één keer van mijn trapper.
‘Je moet de boorden van de mouw maar naar binnen omslaan,’ zegt ma. ‘Een mooi voordeeltje van al dat helpen in de kantine.’
Ze vraagt of er nog meer gevonden voorwerpen waren te verdelen.
Vijf minuten na het toetje staan Marijkes vriendinnen op en brengen de schoteltjes naar de keuken van de bijbelschool. Mirjam had gelijk toen Marijke in India zat. Sinds vanmiddag heb ik een zwager met schoenmaat 49. Zijn vrienden slaan hem een paar keer op zijn rug en lopen dan naar de aula om hun instrumenten klaar te zetten. Daan, Lucas en ik blijven zo ver mogelijk uit de buurt van de keuken en wachten in de schaduw van twee grote berken tot de laatste gasten verschijnen en de feestavond begint. Ma poetst in de verte met een vaatdoek een vlek uit Marijkes jurk.
Van bovenaf de trap kijk ik toe hoe Marijke en Klaas in de hal felicitaties, enveloppen en cadeaus in ontvangst nemen. Steeds voordat de volgende gast zich aandient, neemt ma de giften over en rangschikt ze op een tafel. Tegen half negen begint de band te spelen, waarna de gang binnen enkele minuten leegstroomt. Vanaf de rand van de dansvloer kijk ik hoe pa Marijke voortduwt over de plavuizen. Van een van de tuintafels eet ik een bakje borrelnootjes voor de helft leeg en ga dan achter Daan aan het bos in. Eenmaal uit het zicht haalt hij drie flesjes bier tevoorschijn. Ik neem een slok en spuug het uit over de stoffige grond voor ons.
‘Dat doe je nooit weer,’ zegt hij.
In de schemer worden de lichten vanuit de aula van het oude, vervallen schoolgebouw steeds feller. Daan gooit de lege flesjes zo ver mogelijk het bos in en gaat in de keuken op zoek naar bitterballen. Ik loop naar de aula en kijk van tussen de opengeslagen deuren naar het feest. Pa praat met Thirza, ma danst met Ries, de drummer zweet als een otter. Marijke heeft haar schoenen uitgedaan, danst op blote voeten. De zanger vraagt om aandacht, zegt dat er buiten een auto klaarstaat.
‘Deze is voor mijn twee lieve vrienden.’
And as I try to make my way
To the ordinary world
I will learn to survive
Ze dansen. Iedereen kijkt. Pa heeft ma beetgepakt. Marijke kijkt Klaas bij elke beweging aan. Ze lacht tranen. Iedereen op het feest vormt een haag naar de uitgang. Bij de deur kijken ze om. Marijke heeft haar schoenen in haar hand. Mirjam legt een hand in mijn nek. Ze vraagt of het leuk vind.
Ries laat me buiten wachten.
‘Drum,’ roep ik hem achterna, als hij de deurkruk van de sigarenboer aan de Schieweg indrukt. Vijf minuten later lopen we over de trambaan terug naar huis, Ries met een zwart plastic tasje in zijn hand. Op de bank pakt hij uit, houdt drie nieuwe videobanden voor mijn gezicht en stopt de laatste in de recorder. Hij heeft de verkeerde vloei gekocht, maar ik zeg er niets van. Ries legt een tijdschrift op mijn schoot. Het is geen Voetbal International. Achterin staan advertenties, Ries leest over mijn schouder mee.
‘Zijn deze door hoeren geschreven?’
‘Deze zijn gratis,’ zegt hij. ‘Huisvrouwen.’
Ik denk aan mijn moeder.
‘Je hoeft ze alleen maar een brief te sturen.’
Ik denk aan Eva.
‘Als ze antwoordt, wil ze met je afspreken.’
Ik denk nog steeds aan Eva.
‘Je wilt een brief schrijven, hè?’
We kijken de film. Ries wijst me tijdens de verschillende scènes erop wat vrouwen graag willen krijgen en wat ze er graag voor terug doen. Zodra we klaar zijn met de film, begint Ries voor te lezen.
Ik ben een hete huisvrouw en heb voor tienen de kamer aan kant. Kom jij in je pauze even langs wippen? Niet ouder dan 45, geen vrachtwagenchauffeurs. Natte tante zoekt stoute schoonmaker om zich te laten dweilen met de kraan open. Vegen en zuigen inbegrepen.
Na een kwartier zegt Ries dat hij de ware voor me heeft gevonden.
Lieve Caroline Tensen-look-a-like zoekt lieve jongen om mee te spelen. Schrijf me waarom ik op jouw touwtje moet springen en jij mijn stoepje mag krijten.
‘Caroline Tensen is niet verkeerd,’ zegt hij.
Hij belooft een programma van haar op te nemen.
‘Moet ik dan naar haar toe?’
‘Of je nodigt haar hier uit als ik er niet ben.’
‘Straks is ze drie keer zo oud als ik.’
Ries noemt haar een oude fiets. Ik kijk naar de televisie. Een meneer klimt op een vrouw en pint haar vast.
‘Daar hoef je je geen zorgen over te maken,’ zegt Ries. ‘Die dingen leer ik je wel voordat jullie afspreken.’
Hij stelt me verder op mijn gemak. ‘Je gaat een man worden.’
Ik probeer te lachen om het vooruitzicht.
Ries pakt een blocnote en begint te schrijven. Met een schuin oog kijk ik mee. ‘Je moet soms een beetje bluffen.’
Na twee weken heb ik eindelijk een brief terug. Ries drukt hem in mijn handen en blijft achter me staan. Ik stuur hem weg en schuif de bureaustoel aan, leg mijn hoofd in mijn handen en lees. De brief is getypt. Ries vraagt vanaf de bank wat ze schrijft.
‘Ze vindt Rob Witschge een lekker ding.’ Ze hoopt dat ik net zo ondeugend ben als ik schrijf. Met mijn vinger ga ik de woorden af. Ries vraagt waarom ik na de derde alinea stop.
‘Weet je zeker dat ik niet te jong ben?’
Hij hangt over de rugleuning van de bank.
‘Ze zoekt een sterke man die haar aankan,’ zeg ik terwijl ik mijn arm een paar keer buig. ‘Ik kan Hanna niet eens in de houdgreep houden.’
Volgens Ries begrijp ik haar niet. Hij zegt dat ze niet met me wil vechten. Ik lees verder. Ries slaat me vanaf de bank gade. Ik kan zo niet lekker lezen en vraag of hij achter de muur wil gaan zitten, waarna hij zich languit op de bank laat vallen. Als ik naar links kijk, zie ik op de armleuning twee witte sportsokken rusten.
‘Wat staat er helemaal onder aan de brief?’ klinkt het na een paar minuten. Ik zucht en roep dat hij me met rust moet laten. Hij vraagt het opnieuw. Ik zucht nog een keer.
‘Geile groetjes,’ zeg ik ten slotte.
‘Nee,’ zegt Ries, ‘helemáál onderaan.’
‘Geile groetjes,’ zucht ik wederom, ‘van Caroline.’
Ries houdt aan. ‘Heb je de brief wel helemaal opengevouwen?’
Ik strijk de achterkant van de brief met de palm van mijn rechterhand glad. Helemaal onderaan zit een stukje plakband. Er steekt haar onder vandaan.
‘Ze heeft schaamhaar opgestuurd!’
Ries komt overeind.
‘Echt waar?’ vraagt hij.
‘Kijk maar,’ roep ik en ik houd de achterkant van de brief in de lucht.
‘Weet je het zeker?’ vraagt Ries. ‘Staat er niet iets bij?’
Ik neem het einde van de brief goed in me op. Half onder het plukje staan met rood potlood twee woorden ondersteboven geschreven. Ik houd de brief op zijn kop. ‘O nee,’ zeg ik zachter dan daarnet, ‘het is gewoon haar.’
Ries begint te lachen. ‘Ze houdt van geintjes,’ zegt hij. ‘Je trapte er perfect in!’
‘Zo grappig vind ik het anders niet.’
Ries staat op van de bank en is in twee stappen bij me. ‘Je moet haar het wel echt opsturen,’ zegt hij. ‘Gebruik maar een beetje van mij.’
Hij zet een extra stoel achter het bureau en drukt de computer aan. Na vijf minuten begint hij met tikken.
Bijna twintig minuten lang kijk ik hoe Daan zijn ogen dichtknijpt in gevecht tegen de tranen. Dan zijn we eindelijk bij Ries en helpt Daan me op te stappen van het voetenschot van zijn brommer, waarop ik de hele rit heb gezeten, met het voorste deel van het frame als ruggensteun. Met pijn in mijn rug ben ik als eerste boven aan de trap. Ik leg de enige helm die we hebben op het aanrecht en schenk mezelf iets te drinken in. Daan vraagt of ik dat normaal vind.
‘Laat maar,’ zegt Ries tegen Daan. ‘Mag wel.’
Hij heeft de films al gehaald, de banken zo geschoven dat we alle drie alle ruimte hebben. De lampjes van de videorecorder zorgen samen met de televisie voor het enige licht in de verder aardedonkere kamer, waar we in stilte de eerste film kijken, chips eten, en chocola. Tijdens de aftiteling staat Daan op, rekt zich uit, vraagt aan Ries of hij iets te zuipen heeft. Ik strek mijn benen en neem de laatste slok van mijn sinaasappelsap.
‘Niets anders?’ vraagt Daan.
Ries schudt zijn hoofd, springt op van de bank, loopt naar zijn bureau en pakt zijn portemonnee van een plank. ‘Je mag wel even wat gaan halen,’ zegt hij.
Ik vraag om een ijsje, waarna Daan de deur met een klap achter zich dichttrekt. Ries loopt terug de woonkamer in en gaat tussen mij en de televisie in staan.
‘Kom, snel,’ zegt hij, waarna hij op zijn knieën gaat zitten.
De bel klinkt. Ries versnelt. De bel klinkt nog een keer, langer dan de eerste keer. Ries versnelt nog een keer. Daan houdt de bel nu ingedrukt, alsof we doof zijn. Ries springt uiteindelijk naar de gangdeur, vraagt of ik klaar ben en opent dan de deur.
‘We waren even op zolder naar een nieuwe fiets aan het kijken,’ zegt Ries.
Ik schrik van het wit in zijn mondhoek als hij zich in de krappe gang naar me omdraait. Zonder iets te zeggen ga ik snel terug de donkere kamer in, laat me op de bank vallen. Daan schenkt zichzelf een vol glas apfelkorn in en neemt direct een grote slok. Tijdens de tweede film dringt hij er een paar keer op aan dat ik er ook van drink, maar verder dan een klein laagje kom ik niet. Tegen half twaalf laat Ries ons uit, veeg dan, veeg dan langs je mond. Terwijl we de straat uit lopen vraagt Daan wat ik van Ries vind.
‘Aardig,’ antwoord ik.
Daan knikt. ‘Heel aardig,’ zegt hij.
Hij zegt dat ik niet te vaak naar hem toe moet gaan. ‘Het is niet normaal als je van alles...’
Ik zet de helm op, vraag of hij de brommer nog gaat starten of dat we lopend naar huis gaan. Tijdens de terugweg rijdt hij hele stukken met losse handen. Ik schreeuw het liggend tussen zijn benen uit, maar hij blijft maar herhalen dat ik niet moet bewegen omdat we anders onderuitgaan.
‘Zo, daar ben je eindelijk.’
Ries staat op slippers in een joggingbroek boven aan de trap. Hij vraagt of ik zenuwachtig ben.
‘Ik heb honger,’ zeg ik.
Hij giet yoghurt en roosvicee in een plastic bak met banaan en cruesli. Ik eet aan het bureau en kijk door de schuifdeuren naar Ries, die in de slaapkamer bezig is. Hij heeft het reservebed in elkaar gezet en tegen het andere aangeschoven. Ik zet de cd-speler aan en eet de bak leeg.
Hey kid, rock’n roll, nobody tells you where to go, baby.
‘Ben je klaar?’
Ik loop de slaapkamer binnen. Ries zet de muziek iets zachter.
‘Blijf eraf!’ roep ik, tevergeefs.
Ries laat zijn kleren op de grond vallen en ziet erop toe dat ik hetzelfde doe. ‘Vrouwen vinden het leuk om te zien dat je van hun een stijve krijgt.’
Ik kan het niet meer terugdraaien.
Ries pakt een deoroller en haalt hem langs zijn oksels. ‘Het is belangrijk om fris te zijn,’ zegt hij. Hij haalt de roller nog even snel langs zijn ballen. ‘Hoe is mijn adem?’
Ries loopt naakt heen en weer door de kamer, pakt uit de ene kast een handdoek en uit de andere een doosje condooms. Ik sla mijn armen om me heen, vraag of de verwarming hoger mag.
‘Je krijgt het zo vanzelf warm,’ zegt Ries. Hij zet een stoel naast me en gaat erop zitten. Ik kom met mijn schouder een stukje boven die van hem uit.
‘Opletten nu,’ zegt hij. Hij kietelt me omhoog en scheurt een condoom open. Hij probeert me op zijn schoot te drukken, maar ik werk tegen en blijf staan. ‘Je maakt het me wel moeilijk.’
Ik kijk wat hij doet.
‘Altijd eerst je voorhuid naar achteren,’ zegt hij.
Het lijkt alsof hij een rubber hoedje van papier op mijn kop zet.
‘Met je ene hand houd je tussen je duim en wijsvinger wat ruimte vrij,’ zegt hij. ‘Zeker in jouw geval.’ Hij lacht.
Ik kijk hoe hij afrolt.
‘Klaar is Kees.’ Hij laat zijn hoofd voorover zakken en trekt na een paar minuten met zijn tanden het condoom eraf. ‘Nu jij.’
Ik scheur een nieuw condoom open, laat hem uit mijn vingers glijden, en probeer. Na wat wrikken en hulp zit hij eindelijk goed.
Ries grijpt een fles olie van de vensterbank, smeert het uit.
‘Als het goed is, is dit straks bij een vrouw niet nodig,’ zegt hij.
Hij kneedt me.
‘Je bent er klaar voor.’
Hij bukt licht voorover en laat olie tussen zijn billen lopen. Als hij klaar is, veegt hij zijn handen af aan de handdoek.
‘Weet je zeker dat je de muziek aan wilt laten staan?’
Ik knik.
‘Vrolijk is anders.’
Ik knik nog een keer.
‘Kom op dan.’
Ries klimt voor me uit het bed op, kruipt naar het hoofdeind en pakt met beide handen een spijl beet. Hij draait zijn hoofd naar me toe. ‘Op je knieën, achter me.’
Hij laat zijn bovenlijf zakken. Ik zet een knie op het bed en kom voorzichtig dichterbij. Zijn haren zitten aan zijn huid geplakt, het lijkt alsof hij zachtjes ademt. Ik sta achter hem, voel zijn warmte. Ries steekt een arm achteruit, zoekt me en drukt me dan tegen zich aan. Ik hervind mijn evenwicht door met twee handen op zijn rug te leunen.
‘Goed zo.’
Ik stop met ademen door mijn neus.
‘Begin maar,’ zegt hij. ‘Duwen.’
Als er niets gebeurt, kijkt hij opnieuw achterom.
‘Moet ik nog een beetje zakken?’ vraagt hij.
Ik glijd steeds weg.
‘Pak je pik beet, dan kun je beter richten.’
Ik worstel me naar binnen, maar schiet direct weer los. Een zweem van zweet, olie en vuile onderbroeken hangt tussen ons in. Ik adem nauwelijks. Ries duwt zichzelf naar achteren, drukt tegen mijn buik en draait zich uiteindelijk om. Hij kijkt me aan, met grotere ogen dan normaal, en pakt me beet.
‘Hier,’ zegt hij, ‘niet zo gek dat het niet lukt.’
Hij knijpt, wrijft en laat me door zijn handen glijden. ‘Probeer het nu nog eens.’
Hij zet zijn handen op de matras. De olie maakt kleine, glimmende vlekken op het hoeslaken. Het mislukt weer. Ik spring van het bed en gooi het plakkerige condoom op de vloer. Met een handdoek veeg ik het vet van mijn buik en benen. Ik heb kippenvel. Ries ligt met een kussen in zijn rug op bed, trekt, knikt naar de matras naast hem. Ik verlaat de slaapkamer en laat de cd opnieuw beginnen.
Hey kid, shake a leg, maybe you’re crazy in the head, baby.
‘Kom, douchen,’ roept Ries vanaf het bed. ‘Zo kan ik je niet naar huis laten gaan.’
Daan stapt op de hoek van de Bergweg en de Noordsingel naar buiten. Hij komt lachend op me af. ‘Gelukt.’
Met zijn brommer en mijn fiets in de hand lopen we in de richting van Station Noord. We naderen een sigarenzaak.
‘Hier is het,’ zegt Daan.
Ik vraag of er echt niets kan gebeuren.
‘Het zijn bejaarden.’
Ik zeg dat die toch ook ogen hebben.
‘Ze doen er een uur over om uit het keukentje naar voren te komen.’
Daan vraagt of ik nog iets wil hebben. Ik haal mijn schouders op.
‘Nu zeggen.’
Ik vraag of ze de Voetbal International hebben. Daan duwt zijn brommerhelm in mijn handen en gaat naar binnen. Ik laat een wind. Er rijdt een politiewagen voorbij. Ik laat nog een wind. Daan komt naar buiten, trekt zijn helm uit mijn handen, zegt opschieten en rijdt weg. Zwetend kom ik aan bij het afgesproken bankje aan de plas. Daan heeft een Voetbal International op schoot, geeft me een Mars en een rol Fruittella.
‘Bewaar wat voor straks.’
Langzaam verdwijnt het hoofd van een Ajacied onder vloei, een opengescheurde sigaret, een kartonnetje en de vingers van Daan.
Ik laat twee winden achter elkaar. Ik zeg dat ik het hier niet wil proberen. ‘Straks kan ik niet meer naar huis fietsen.’
Ik stel voor om naar het park achter ons huis te gaan, zeur door om Daan zover te krijgen. Onderweg houd ik hem aan zijn schouder beet.
‘Ik heb lang genoeg gewacht,’ roept hij als ik smeek of het zachter mag.
Daan pakt direct zijn aansteker en steekt aan. Ik hijg naast hem op het bankje uit, kijk om me heen, oma, oma noemt dit de trimbaan. Na een paar minuten ben ik aan de beurt.
‘Gewoon hetzelfde doen als met een sigaret.’
Ik doe een paar keer hetzelfde als met een sigaret, kijk naar de kastanjeboom voor ons en geef weer terug aan Daan. Ik sla de Voetbal International open, kijk naar de eerste bladzijde, kijk nog een keer naar de eerste bladzijde. Ik kan niet lezen, zie plaatjes, zie gekleurde plaatjes en plaatjes en plaatjes en kleuren, het blad glijdt van mijn schoot. Ik pak Daans schouder beet, grijp mis, grijp nog een keer.
‘Wat is er?’
‘Ik val.’
‘Blijf gewoon zitten.’
‘Ik val echt.’
‘Eet die Mars, ga rechtop zitten.’
Ik eet de Mars, leg mijn hoofd in mijn handen, luister naar mijn bloed, het golft, storm, ik val voorover, storm, golven, buik, golven in mijn buik, omhoog, omlaag, voorover, ik val.
Daan trekt me overeind. ‘Je moet je Fruittella opeten.’
Ik vraag om een Fruittella. Daan laat mijn hoofd los, ik val, voorover, ik val voorover van het bankje in het gras, blijf liggen, rustig, blijf rustig, liggen in het gras, ogen dicht.
‘Jezus,’ hoor ik. ‘Je kunt zo niet...’
‘Fruittella, geef me een Fruittella...’
Voetstappen, dichtbij, steeds verder weg, stil, slechts de wind, ik val in slaap.
Na verloop van tijd word ik wakker van de kou uit de grond. Daan zit op het bankje, heeft me bedekt met kastanjes, vraagt of ik kan lopen. ‘Dan gaan we.’ De kastanjes rollen van mijn lijf.
In de voortuin verbiedt Daan me de woonkamer in te gaan.
‘En jij dan?’
‘Ik kom al een jaar zo thuis.’
Voor het eerst in mijn leven zet Daan mijn fiets in de schuur. Vlak voor het avondeten staat hij voor mijn kamerdeur, pakt mijn gezicht beet, controleert mijn ogen. ‘Kop onder de koude kraan.’
Tijdens het eten zegt ma dat ik eerder naar bed moet gaan. Ik haal de rol Fruittella uit mijn broekzak.
‘Welkom in de wereld van de vrouw,’ zegt Ries.
Ik zeg dat Eva me anders nooit een maand heeft laten wachten na een brief. Volgens Ries heb ik met haar geboft.
‘Ik wou dat ik kon zeggen dat ze de tyfus kon krijgen.’
‘Als je dat doet, komt het er zeker nooit van.’
Ries voegt eraan toe dat je soms geduld moet hebben. Hij rijdt het televisiekastje naar de slaapkamer, zoekt de juiste band op en drukt op play. We vallen midden in een bed met twee likkende vrouwen.
‘Als zij niet weten hoe het moet, weet ik het ook niet meer,’ zegt Ries.
We kijken. Ries geeft commentaar en aanwijzingen.
‘Je moet likken als Lassie.’
Hij steekt zijn tong uit zijn mond en beweegt hem als een spartelende vis in het gras.
‘Hou op,’ zeg ik, ‘dat klinkt verschrikkelijk goor.’
Hij loopt naar de keuken. Ik hoor een harde knal. Hij komt terug met een halve mango. ‘Probeer maar.’
Ik proef van de vrucht.
‘Het is je moeder niet!’
Ik doe iets beter mijn best, het sap druipt van mijn kin. Ries pakt de halve mango uit mijn handen en steekt zijn tong erin. Ik versta hem amper als hij zegt dat ik moet opletten. Er valt vruchtvlees op zijn schoot. Na een paar minuten geeft hij de uitgewoonde mango terug.
‘Gadverdamme, ik ga echt niet...’
Ries staat op en loopt naar de keuken. ‘Kleed je vast uit, dan kom je beter in de stemming.’
Hij keert terug met de andere helft van de mango. Ik lik er een paar keer aan en eet hem dan van binnenuit op.
‘Honger,’ zeg ik als ik de lege schil op de vloer gooi en me achterover op het bed laat vallen. Ries maakt mijn broek los, ik kruip naakt onder het dekbed. Ik omarm het kussen en probeer op mijn buik weg te dommelen. Ries loopt heen en weer, slaat de deken vanaf mijn benen op.
‘Niet schrikken,’ fluistert hij.
Hij haalt een warme washand tussen mijn billen en droogt ze met een handdoek. Hij trekt mijn billen nog een keer een stukje uit elkaar. Ik voel zijn tong. Ik voel echt zijn tong. Ik til mijn hoofd voorzichtig op om achterom te kijken. Ik voel inderdaad zijn tong.
Hij stopt even om adem te halen, vraagt of ik het lekker vind. ‘Voel je hoe ik het doe?’
Ik verroer me niet. Hij gaat verder. Na een paar minuten stopt hij, hoor ik het elastiek van zijn trainingsbroek door zijn handen glippen.
‘Voor het helpen met de brief,’ zegt hij.
Hij haalt een arm onder mijn buik door, kietelt me. Ik hoor geritsel, doe mijn ogen niet meer open. Hij trekt het dekbed recht en langzaam voel ik hoe hij me met zijn hele lijf tegen de matras drukt. De deken ligt tussen ons in, als een deksel op mijn rug. Hij komt in beweging en ademt onregelmatig in mijn oor. Ik stop mijn hoofd onder het kussen.
Het stroomt langs de binnenkant van mijn bovenbeen naar beneden. Ik heb bloed. ‘Mama, ik heb bloed.’
‘Zei je wat?’ vraagt Ries. ‘Met een kussen in je mond kan ik je niet verstaan.’
Ik doe mijn ogen open, ben niet thuis.
‘Wat zei je?’
‘Niks,’ zeg ik.
Ries staat naast het bed, houdt een handdoek voor zijn schoot. Vanuit de vensterbank kijkt een borstbeeld met op het hoofd een lichtblauwe helm van de Verenigde Naties me aan. Ik voel met een hand tussen mijn benen. Erger dan spierpijn, nat. Ik wil bloed zien, breng twee vingers voor mijn ogen. Er valt een druppel op het kussen. Het is niet van mij.
Een moment is het stil. Dan trap ik met mijn hak in de richting van zijn onderbuik.
Hij ontwijkt. ‘Ik dacht dat je...’
Ik trap nog een keer.
‘Als ik niet te...’
Ik spuug op het hoeslaken.
‘Het ging zo snel...’
Ik duw het kussen tussen mijn benen.
‘Wat doe...’
Ik trek het twee keer heen en weer en gooi het voor zijn voeten.
Ik gris een trainingsbroek, een handdoek en een washand van het droogrek en hinkel de trap op.
‘De Heer is met hem bezig,’ zegt ma. Ze pakt even mijn knie beet en kijkt achterom naar Ries, die voor de derde keer in een maand op de tweede rij van achteren zit. Gedurende de dienst draai ik af en toe mijn hoofd om. Hij mompelt het ene lied wel en het andere lied niet mee. Als het glas druivensap en de gebroken matzes zijn rij bereiken, knipoogt hij. Ries slaat over. Na afloop van de dienst loopt ma op hem af. Ze vraagt wat hij ervan vond.
‘Heeft Hij je geraakt?’
Ries vertelt iets over zijn hart.
‘Je moet je hart openstellen voor Hem,’ zegt ma. ‘Klop aan Zijn deur en Hij zal opendoen.’
Ik verlaat de aula en rook buiten op een bankje een sigaret. Ik sluit mijn ogen voor de rennende en gillende kinderen op het plein voor me. Na vijf minuten staat Ries voor me. Hij klapt een paar keer in zijn handen en roept alle kinderen bij elkaar, haalt een bal uit zijn tas en vraagt wie er willen poten. Ze spelen een partijtje en gebruiken twee bankjes als doelen. Na een half uur zet pa de auto toeterend aan de rand van het plein. Eén van de jongens zegt dat Ries vaker mag komen.
‘Misschien heeft ze in de tussentijd een vriend gekregen,’ zegt Ries. Verder heeft hij geen antwoord op de vraag waarom ze niets meer van zich heeft laten horen. Hij vraagt of ik het erg vind.
Ik draai rondjes in de bureaustoel.
‘Zullen we een nieuwe schrijven?’ vraagt hij.
Ik draai een rondje.
‘Wil je nog?’
Ik draai nog een rondje.
‘Weet je nog precies wat je moet doen?’
Ik kijk hem recht in zijn ogen aan.
‘Misschien weet ik wat anders.’
Hij vertelt over een vriendin. ‘Ze is al een tijdje alleen.’
Ik sta op en loop naar de muur met foto’s.
‘Ik denk dat ze je wel leuk vindt.’
Ik vraag of ze dik is.
‘Hoezo?’
Ik vraag waar hij haar van kent.
Ze heeft in het zwembad gewerkt. ‘Zo geil als boter.’
Ik draai me naar Ries om. ‘Moet ik dan eerst met haar praten?’
Ries grinnikt. ‘Als ze wil, kun je maar beter niet je tong zijn vergeten.’
Hij steekt de zijne uit en doet een vis op het droge na. Ik moet nog even geduld hebben van Ries. Volgende maand hebben ze een reünie. ‘Tegen die tijd ben je er zéker klaar voor.’
Ik loop naar de keuken en trek de koelkast open.
Voor de standenborden van het eerste en het tweede blijf ik even staan. Een aantal grijze mannen verdringt zich.
‘We hebben er nog nooit zo goed voor gestaan,’ zegt er één.
Hij houdt een borreltje in zijn hand.
Ik loop naar de wc en ga voor het achterste urinoir staan. Naast me laat een oud-speler een wind en hijst zijn broek op. Hij trapt met de binnenkant van zijn voet de deur naar de gang open. Dan komt Ries tevoorschijn uit het wc-hokje.
‘Patrick Kluivert heeft zijn transfer te pakken,’ zegt hij als hij me ziet. Hij zwaait met zijn hand voor zijn neus en loopt naar de wastafel pal achter me. Hij kijkt een tel over mijn schouder.
‘Zo,’ zegt hij, waarna hij de kraan opendraait.
Ik vraag hoe de reünie van gisteravond was.
‘Ja, dat is waar ook,’ zegt hij. ‘Dat ben ik je helemaal vergeten te vertellen.’
Ik druppel uit en rits mijn gulp dicht.
‘Ze was moe, ging vroeg naar huis.’
Ik blijf met gesloten broek voor het urinoir staan.
‘Maar...’ zegt hij. Hij trekt me aan mijn schouder om. ‘Ik heb met haar afgesproken om naar de markt te gaan. Over drie weken, op dinsdag.’
Eén van de grijze mannen van daarnet komt binnen.
‘Ik denk dat je gelijk hebt,’ zegt Ries tegen me terwijl hij zijn handen eerst aan de handdoek en dan aan zijn joggingbroek droogt. ‘Nog een paar wedstrijden en we zijn kampioen.’
Ik was mijn handen, veeg ze af aan mijn haar en verdwijn net als Ries in de drukte van de kantine.
‘Je bent vroeg,’ zegt Ries.
We eten op de bank Turkse broodjes met vlokken en drinken sinaasappelsap, maar ik krijg het bijna niet weg. Ik kijk toe hoe hij het reservebed in elkaar zet en tegen het andere aan schuift. Hij slaat met zijn vlakke hand op mijn beide wangen.
‘Niet zo sip,’ zegt hij, ‘ze bijt niet.’
Ik loop naar de wc en plas een paar druppels. Met een dubbelgevouwen wc-papiertje dep ik me. Geen geurtjes en kleurtjes.
Ries loopt een laatste ronde door zijn huis en pakt dan mijn gezicht beet. ‘Ben je er klaar voor?’
Ik wil ja zeggen, maar laat in plaats daarvan een kleine boer.
‘Heb je er zin in?’
Ik sla mijn ogen neer.
‘Laat voelen,’ zegt hij terwijl hij in mijn broek knijpt. ‘Kijk tijdens het wachten nog maar even een stukje film.’
Hij vertelt nog een keer dat ze ongeveer een uur naar de markt gaan. ‘Ik denk dat ze het wel doet.’
Ik vraag voor de vierde keer wat ik moet zeggen als ze meekomt.
Ries geeft me een knipoog. ‘Maak je geen zorgen. Ik zeg wel dat ze voorzichtig met je moet zijn.’
Ik kijk boven aan de trap hoe Ries in galop naar beneden gaat en de deur achter zich dichttrekt. Na de klap is het stil in huis. Ik ga op de rand van het bed zitten. Ik zet een stoel voor de spiegel aan de muur, ga erop staan, kleed me half uit en kijk aandachtig of ik wel recht vooruit steek. Ik loop naar de woonkamer en kijk stiekem door de luxaflex naar buiten. Ik ga op de rand van het bed zitten. Ik maak mijn broek open en buig mijn hoofd zo ver mogelijk naar beneden. Ik ruik niets en knoop mijn broek weer dicht. De rode cijfers van de wekkerradio nemen alle tijd. Ik loop weer naar de woonkamer en ga op de bank, de armleuning van de bank en op de bureaustoel zitten. Voor het spiegeltje in de keuken kam ik mijn haar. Ik haal eerst een warm washandje tussen mijn billen door en dan Ries’ deoroller.
Dan klinkt het nachtslot van de voordeur. Ik maak als de brandweer mijn broek dicht en ga weer op de rand van het bed zitten, met mijn rug naar de deur. Ik doe alsof ik het sportkatern van de krant lees en luister aandachtig. Ze praten niet. De sleutel gaat in de tweede voordeur op de eerste verdieping. De sleutel wordt omgedraaid, de deur gaat open en op de gang klinken voetstappen. In een flits leg ik hem een laatste keer recht. De voetstappen komen dichterbij en eindigen op de vloerbedekking in de slaapkamer. Ik draai mijn hoofd en kijk recht in de ogen van Ries. Hij draagt in zijn linkerhand een tasje bananen.
‘Ze had al een andere afspraak.’
Ik glijd bijna van het bed, maar weet me nog net op tijd vast te grijpen. Ries vraagt of het gaat. Ik verberg mijn hoofd onder een kussen. Hij duwt me naar het midden van het bed, loopt met de bananen naar de keuken en zegt dat hij zo bij me komt.
Na twintig minuten stilte op de bovenverdieping zet ik de televisie aan. Met het geluid zo goed als uit zap ik liggend op de bank langs de zenders. Met nauwelijks nog open ogen kijk ik naar borsten en telefoonnummers. Boven wordt de wc doorgetrokken. Ik zet de televisie uit en val in slaap.
Leon is als eerste beneden. Hij maakt me wakker, drinkt een kop koffie en gaat zonder te ontbijten de deur uit. Ik heb mijn kleren al van de grond geraapt en aangetrokken, als Thirza even later in haar duster de kamer binnenkomt. Ze vraagt of ik lekker heb geslapen, kookt eieren en stuurt me met een lunchpakket de ochtend in. Ik maak mijn fiets los en rijd binnen drie minuten rechtstreeks naar Ries. Ik bel aan, wacht voor zijn deur en kijk hoe mensen uit hun huizen komen. Ik bel lang, ik bel kort, ik rammel met de brievenbus. In de etalage tikken de klokken. Ik loop naar het einde van de straat, kijk de Schieweg af en loop terug om te kijken of hij tussendoor niet van de andere kant thuis is gekomen. Na vijfentwintig minuten wachten, drentelen en in stilte vloeken stap ik zonder geld op mijn fiets. De motor van de bus draait al, als ik op de Beukelsdijk mijn fiets in de bosjes smijt en op de achterbank mijn vrijgehouden plek inneem. Het zweet staat op mijn voorhoofd. Buiten is het nog donker.
Onderweg naar Brugge luisteren we twee keer achter elkaar naar Rubens cd van Charly Lownoise & Mental Theo. Voor we uitstappen heb ik mijn broodjes en flesje water op. Na het museum gaan we in groepjes de stad in om opdrachten te maken. Ik geef mijn vel aan Ruben en vraag aan voorbijgangers waar het stadion is. Ze wijzen en schudden hun hoofd. Ik verlies de anderen uit het oog en ga onder een standbeeld zitten. De zon zakt alweer en kleurt de middeleeuwen om me heen roestig. Ik kijk naar de mensen die voorbij gaan. Word wakker gehouden door de kou, de tinteling in mijn tenen.
In de verte komt Eva uit een steeg. Ze danst over de keien, ze zingt, ze moet zingen, ik hoor haar niet, te ver, ze is te ver weg, gaat een café binnen. Ik sta op, steek het plein over, wil naar binnen kijken, draai me om, verdwijn in een nauwe straat.
Tegen zessen ben ik als eerste terug bij de bus. Nog voordat we de snelweg op draaien sterven de wilde verhalen om me heen weg. Tijdens de eerste klanken van Seals ‘Kiss from a rose’ vallen mijn ogen dicht.
Ries staat na afloop van de derde film op, wijst naar de tweezitter en sommeert me erop te gaan liggen. Daan kijkt toe, terwijl hij een koud stuk pizza eet.
‘Zo kun je niet slapen,’ zegt Ries.
Daan en ik kijken nog een kwartier naar een politieserie, terwijl Ries in de slaapkamer rommelt. Terug in de woonkamer gooit hij Daan een slaapzak toe. Hij gaapt.
‘Ik ben kapot,’ zegt hij, maar hij is nauwelijks te verstaan.
‘Gedoe,’ zegt hij als Daan vraagt of hij niet een matras in de woonkamer kan leggen. ‘Over een paar uurtjes staan we al buiten voor de marathon.’
Daan kruipt met spijkerbroek en al in de slaapzak. Ik laat me op de armleuning van de driezitter zakken om het einde van het programma te kijken, maar Ries zet de televisie uit en trekt me aan mijn arm weg. ‘Je zit op zijn bed,’ zegt hij.
‘Welterusten,’ zeg ik tegen Daan, waarna ik de slaapkamer in ga.
Ries loopt achter me aan en sluit de schuifdeuren. De wekkerradio geeft de dekens een rode gloed. We fluisteren. Ik kleed me uit aan het hoofdeind van het bed, Ries doet hetzelfde bij de schuifdeuren, houdt een paar keer zijn oor ertegen en rolt dan deodorant over zijn lijf.
Ik sta in mijn T-shirt en onderbroek naast het bed, trek de reservematras eronder vandaan. Ries slaat het dekbed van zijn bed open.
‘Sorry,’ zegt hij, ‘meer dekens heb ik niet.’ Hij stapt in bed, houdt het dekbed voor me omhoog.
Ik blijf staan.
Hij schuift een stukje naar de muur. ‘Schiet op, ik heb het koud.’
Ik sla mijn armen om me heen. Hij schuift nog een stuk op, fluistert dat hij nu echt met zijn rug tegen de muur ligt. Ik ga op de bedrand zitten, trek het kussen naar me toe en breng mijn benen binnenboord. Ries laat de deken over me zakken. Zijn adem glijdt langs mijn nek en de bovenkant van mijn rug.
‘Ik wil niet dat je eruit valt,’ zegt hij als hij me aan mijn middel in één ruk naar zich toe trekt. Hij streelt me tussen mijn benen. Ik sterf van de hitte. Hij trekt mijn T-shirt uit, ademt steeds iets zwaarder, houdt me beet, prikt in mijn rug. Ons zweet loopt langs mijn zij. Hij trekt mijn onderbroek uit en draait me op mijn rug, duikt weg onder de deken, zakt af en trapt na enige tijd zijn onderbroek aan het voeteneind op de grond. Beetje bij beetje komt hij omhoog, tot we oog in oog liggen. Ik draai mijn gezicht opzij, wil zijn adem niet voelen. Mijn buik verandert in een golfslagbad. Hij raakt me, schuurt langs mijn navel en weer terug.
‘Stil,’ fluistert hij in mijn oor. Hij tilt zijn hoofd omhoog, luistert naar de stilte in het huis en komt weer in beweging. Langzaam drijf ik onder hem vandaan, mijn ogen prikken van het zweet. Ik wrijf, duw hem van me af. Hij ligt naast me en slaat zijn armen om me heen. Ik maak me los en volg met mijn ogen de rode lichtstralen. Hij begint steeds rustiger te ademen, steeds meer te fluisteren, ligt met opgetrokken benen achter me, houdt me bij mijn onderrug beet.
‘Slaap lekker,’ zegt hij.
Ik luister naar zijn ademhaling. Ik fluister, maar hij zegt niets meer terug. Ik laat me van het bed vallen, Ries wordt wakker van de klap.
‘Je moet me niet zo laten schrikken,’ mompelt hij.
‘Ik kan zo niet slapen,’ fluister ik. Ik trek mijn onderbroek aan en staar met uitgestrekte armen en benen naar het plafond. Ik koel af, droog op.
Ries stapt over me heen en trekt uit een kast een deken, dekt me toe, valt weer in slaap. Daan gaat naar de wc.
Met slaperige ogen en een ongewassen hoofd kom ik uiteindelijk beneden, ma schilt aan tafel de aardappels, kijkt afkeurend. Ik steek in de keuken mijn hoofd onder de koude kraan en droog me met een theedoek af. In de voortuin klinkt een doffe knal. Ries zet zijn fiets tegen de groene vuilcontainer en trekt de keukendeur open.
‘Goe-de-mid-dag de-ze mid-dag!’
Ma haalt de aardappels van haar schoot en zet theewater op, Lucas en ik nemen onze vaste plaatsen aan tafel in. Ries vraagt of ik al weet bij welke thuistoernooien ik kom helpen met opbouwen, glimlacht als ma antwoordt dat ik van plan ben er niet een over te slaan. We praten over voetbal en we praten over school.
‘We leggen ons er nog niet bij neer,’ zegt ma ten slotte. ‘Het is zo zonde hem zijn kansen te zien vergooien.’
Ik begin weer over voetbal te praten. Ma zegt tegen Ries dat ze blij is dat hij is gekomen. Ik kijk met gebogen hoofd in Ries’ richting. Hij tilt zijn wenkbrauwen een keer op en vraagt dan aan ma wat er is.
‘Het gaat om die jongens,’ zegt ze. ‘Ik dacht dat we een afspraak hadden met logeren.’
Ries knikt, neemt een slok van zijn thee.
‘Maar nu hoor ik toch dat ze niet bij elkaar hebben geslapen.’
Ries zet zijn theekopje stevig op tafel. Dan lacht hij. ‘Ja, sorry, ik had me verkeken op de grootte van mijn tweede bank. En ook een beetje op die van hem hier. Hij schiet de lucht in.’
Ma zegt dat ze het liever anders opgelost had gezien.
‘Ik ook,’ zegt Ries, ‘maar het kon even niet anders. Het was al zo laat.’
Ma slaat haar ogen neer. ‘Ik moet het toch even vragen,’ zegt ze. ‘Je doet toch geen rare dingen met ze?’
Lucas keert zich fel naar ma toe. Ries neemt een slok van zijn thee, trekt een gezicht, legt een arm over mijn schouders.
‘Alsjeblieft,’ zegt hij, ‘ik denk niet dat ze me dan hier nog toe zouden laten op de thee.’
Ma zegt dat dat waarschijnlijk inderdaad zo is. Ze drinkt van haar thee, zet haar kopje neer en neemt dan toch nog een extra slok.
‘Sorry,’ zegt ze direct na het slikken, met nog een restje thee in haar mond. ‘Ik moest het gevraagd hebben. Je hoort tegenwoordig zulke rare verhalen.’
Ik zak nog iets verder onderuit op mijn stoel, ma tikt me aan. ‘Vakantie of niet, jij gaat vandaag vroeg naar bed.’
Ik ontken.
‘Zo’n marathon hakt erin,’ zegt Ries. ‘Ik geloof dat we wel tienduizend sponzen hebben uitgedeeld.’
Hij pakt zijn voetbaltas, haalt er een marathonshirt uit en geeft het aan Lucas. Die ruikt eraan en trekt het over zijn schouders. Ries bedankt ma voor de thee, stelt mij de overbodige vraag of ik nog ga trainen en trekt de keukendeur achter zich dicht.
Lucas kijkt uit het raam tot hij de hoek om is en verheft dan zijn stem.
‘Wat moet-ie wel niet denken,’ roept hij tegen ma.
Ze tilt de pan met aardappels van haar schoot en zet hem op het gasfornuis. Ik sta op van tafel, loop de trap op en ga terug naar bed.
De zon brandt door de voorruit. Ik verbied mijn vader nogmaals straks de zonneklep van zijn bril omhoog te klappen. We parkeren aan de Ringdijk en gaan achter elkaar, pa eerst, door de hoofdingang naar binnen, de gangen net zo stil en verlaten als het schoolplein. Pa’s overhemd verkleurt. Een man met ingevallen wangen en lange slierten haar langs zijn gezicht geplakt wijst ons op een openstaande deur, helemaal aan het einde van een lange gang op de eerste verdieping. De conrector steekt zijn hand uit. Binnen een minuut ligt mijn rapport op tafel.
‘Als je Latijn en Grieks weglaat, valt het nog best mee,’ zegt pa.
De conrector vraagt waarom ik op mijn huidige school niet opnieuw in de tweede klas mag beginnen.
‘Die school paste misschien toch niet zo goed bij hem als we hadden gedacht,’ zegt pa.
De conrector buigt zijn hoofd over mijn eindrapport. ‘Ben je een harde werker?’
Pa zegt dat als ik de kans krijg, ik er vol voor wil gaan. De conrector knikt.
‘Drie atheneum,’ zegt hij, waarna hij van zijn bureau een stapel formulieren pakt en ze met een donkerblauwe vulpen in begint te vullen. ‘Zijn er bijzonderheden, bijvoorbeeld van medische aard of in de thuissituatie?’
Ik volg twee wilde eenden in het gras, als pa vraagt of hij of ik het moet zeggen. Ik kijk hem aan.
‘Weet je het niet?’ vraagt hij.
Ik zwijg.
Pa doet zijn benen over elkaar, wendt zich dan tot de conrector. ‘Hij is de laatste maanden vaak moe,’ zegt hij. ‘Doet nog weleens een middagdutje.’
‘Pfeiffer?’
Pa haalt zijn schouders op, zegt dat hij en zijn vrouw het nog even aankijken. ‘Bloed prikken kan altijd nog.’
De conrector staat op en wrijft in zijn handen. ‘Je hebt nu in elk geval nog zeven weken om uit te rusten,’ zegt hij. Hij legt een hand op mijn schouder. ‘Ben je in de klas ook zo rustig?’
Pa start de auto, zegt dat hij een verrassing heeft, stuurt een zijstraat van de Ringdijk in. We rijden langs het huis van Eva. Ik kijk of haar fiets er staat, maar zeg verder niets. Op het terras van Plaswijck aan de Bergse Plas drinkt pa een glas bier en ik een flesje appelsap. We kijken voor ons uit over het water. In de verte schittert Nationale-Nederlanden in de zon.
‘Je kunt nu niet meer zo vaak te laat komen,’ verbreekt pa de stilte.
‘Waarom niet?’
‘Het is de helft korter fietsen.’
Vanaf augustus kom ik langs de kerk, in plaats van langs Ries.
Eenmaal thuis vraagt ma hoe het is gegaan.
‘Gelukt,’ zegt pa.
‘Wat fijn.’
Ze vraagt wat ik het meeste ga missen van mijn oude school.
‘Niets,’ zeg ik.
‘De gezellige ritjes met Ries op maandagmiddag zijn anders ook voorbij.’
‘Waarom?’
‘Het is toch helemaal uit de route?’
Ik haal mijn schouders op en vraag of er nog eten in de koelkast staat.
Tegen tweeën kom ik groen van de tomatenplanten terug uit de kas. Ik drink uit de kan met bananenyoghurt en neem een koude douche.
Ma verbiedt me een tweede ei te bakken, vindt mijn honger geen argument. ‘Matigheid met alles,’ zegt ze.
Ik ruk de koelkastdeur open en zet de kan bananenyoghurt opnieuw aan mijn mond.
‘Laat dat!’ schreeuwt ze. Ze probeert de kan uit mijn handen te grissen, maar stoot het glas tegen mijn tanden.
Ik laat de kan uit mijn handen vallen, het glas spat op de keukentegels uiteen. ‘Godverdomme,’ roep ik terwijl ik wegspring. ‘Mijn nieuwe schoenen!’ Ik duw haar opzij, ren naar de gang, trek een spetterspoor bananenyoghurt. Bij de voordeur trap ik mijn schoenen uit, ga op mijn oude naar buiten.
Ma staat in de keukendeur. Ze roept me terug.
‘Je moet met je poten van me afblijven,’ bries ik.
Drijfnat van het zweet kom ik aan bij Ries. Ik neem een koude douche, drink in een van zijn voetbalbroekjes op het balkon twee glazen sinaasappelsap. Zittend op een tuinstoel luister ik in de zon naar de grammofoonplaten die beneden in de winkel worden gedraaid. We eten aan het einde van de middag eerst pizza en daarna Chinees.
Tegen acht uur gaat de telefoon. Ries staat op van zijn bed en neemt op. ‘Niet gezien,’ zegt hij.
Na het journaal kijken we een film, maar het lukt me amper om het verhaal te volgen. Even na half tien schrik ik voor de tweede keer, de telefoon, de telefoon gaat, ze bellen, blijven bellen.
‘Wat moet ik zeggen?’ vraagt Ries.
Ik antwoord niet. Vanaf de bank kijk ik toe hoe hij tussen het praten door gekke bekken trekt.
‘Nee, hij is hier echt niet geweest.’ Hij belooft me op de voetbalveldjes bij school te gaan zoeken en hangt op.
‘Weet je zeker dat je blijft slapen?’ vraagt hij. ‘Ze maken zich zorgen.’
Mijn buik voelt verliefd, maar dan met stenen in plaats van vlinders. Ik zucht, adem een paar keer diep in.
‘Ja,’ zeg ik.
‘Dan ga ik je fiets wegzetten,’ zegt Ries.
Tussen de luxaflex door zie ik hem op mijn fiets de straat uitrijden.
Tien minuten later komt hij de trap op. ‘Die zullen ze in elk geval niet vinden,’ zegt hij.
‘Zo,’ zeg ik als hij vertelt hoe ver hij hem weg heeft gezet.
Een half uur later ga ik naar de wc. Tijdens het plassen hoor ik Ries praten aan de telefoon. ‘Een hoop jongens, maar die van jullie zat er niet tussen.’ Hij probeert gerust te stellen, zegt dat ik niet in zeven sloten tegelijk loop. ‘Ja, dat begrijp ik,’ zegt hij, waarna hij de haak neerlegt.
‘Wil je al naar bed?’
Ik zeg dat ik laat op wil blijven.
‘Ik kan nu toch niet slapen. Met die hitte enzo.’
Ik zet de film weer aan. Ries kijkt, ik luister naar de auto’s die door de straat rijden. Steeds als er één stopt, schieten de stenen vanuit mijn buik tot in mijn keel, om pas weer te zakken als de bel niet binnen een paar minuten is gegaan. Ries vraagt of hij nog wat foe yong hai moet opwarmen voor me. Ik pas en droog mijn handpalmen aan het kussen naast me.
Ries slaat een arm om me heen. ‘Ze moeten begrijpen dat je geen klein kind meer bent.’
Ik maak me los en loop een paar keer heen en weer door de kamer. Ik zoek de cd van R.E.M. op, zet de televisie uit en luister. Als Ries naar de wc gaat en een vrolijk wijsje fluit, lopen de tranen over mijn wangen. In de gang gaat de wc-deur weer open. Ik zak op de bank, houd mijn handen voor mijn gezicht en doe alsof ik in slaap ben gevallen. Ries ziet me en maakt zijn zin niet af. Ik voel hoe zijn handen langs mijn blote benen gaan, tot net onder de rand van het voetbalbroekje. Hij dekt me toe met een laken. Dan schrik ik wakker van de telefoon. Ries loopt naar het bureau en steekt zijn hand uit om de hoorn te pakken.
‘Wacht,’ zeg ik, maar ik maak geen geluid. ‘Wacht,’ zeg ik nog een keer en nu wel duidelijk hoorbaar.
‘Wat?’
‘Ik denk dat ik misschien toch naar huis wil.’
‘Wat? Nu nog?’
De telefoon gaat voor de zevende keer over.
‘Ga je of moet ik opnemen?’
Ik weet niet waar ik de hele middag en avond heb gezeten.
‘Wat moet ik zeggen dan?’
Hij knikt en neemt op. ‘Jullie wilde ik net bellen,’ zegt hij.
Ik houd mijn adem in.
‘Hij staat net voor de deur, met een lekke band.’
Ik krijg weer een beetje lucht.
‘Hij staat buiten met een emmer. Moet ik hem roepen?’
Ik sta op en loop naar het bureau.
‘Oké, tot zo.’
Hij legt neer.
‘Twintig minuten,’ zegt hij.
Ik raap in de slaapkamer mijn kleren van de grond en kleed me om. Ries vult een emmer, pakt de bandenplakspullen en loopt met een zaklamp onder zijn arm de trap af. Hij rent de straat uit en na een paar minuten zie ik hem aan het begin van de straat weer opdoemen. Hij stapt op de hoek af en laat het ventiel van de voorband leeglopen. Voor de deur maken we onze handen vies, de stoep nat en zetten de fiets met harde banden tegen de gevel. Ries gooit de emmer leeg in de put, kijkt op naar de burgemeester en trekt de deur achter ons dicht. Na vijf minuten gaat de bel. Ik vraag of Ries mee wil lopen naar beneden.
‘De verloren zoon,’ zegt hij tegen pa als hij de deur opent.
Ik wacht achter Ries, pa steekt een hand naar me uit. Ries doet een stap opzij, waarna ik eerst hem passeer en vervolgens langs pa probeer te glippen. Hij vangt me met zijn arm en drukt me tegen zich aan.
Midden op straat staat de auto, de alarmlichten knipperen. Zelfs ma is mee. Ik vraag of er niemand thuis hoeft te zijn.
‘Hou op,’ zegt ze, ‘het is al erg genoeg.’
Pa slaat de achterste bank om en laadt de fiets achterin. Tijdens de rit naar huis kijken pa en ma omstebeurt achterom.
‘Waarom ga je naar hem en niet naar een van je zussen?’ vraagt pa. Hij kijkt alsof er iets heel ergs met oma is gebeurd.
Ik zeg dat ik geen klein kind meer ben.
‘Ik bepaal zelf wat ik doe.’
‘Wij zijn je ouders,’ zegt ma.
‘Geeft-ie je dingen?’ gaat pa verder.
Ik zeg dat ik gek van ze word.
Ma zegt dat ik niet steeds zo boos hoef te worden. ‘Zo slecht heb je het niet.’
Ik draai mijn hoofd en kijk strak naar buiten.
‘Laat hem maar even,’ zegt ma tegen pa als hij weer begint.
Pa houdt de schuurdeur open en kijkt toe hoe ik mijn fiets binnen zet. Hij doet de deur op slot, draait vervolgens de voordeur ook in het nachtslot. Ik loop de eerste drie treden van de trap op, als ma me terugroept. Midden in de woonkamer staan we met zijn drieën bij elkaar.
‘Kom hier,’ zegt ma. Ze pakt me beet en drukt mijn hoofd tegen haar schouder. Pa legt een hand op mijn rug en trommelt een beetje. Ik maak me weer los, ma haalt een hand langs mijn wang. ‘Heb je wel gegeten?’
Het is de zesde kampdag. Ik val om van vermoeidheid, sterf van de hitte. Na de start van het bosspel loop ik zonder nog om te kijken naar de bosrand, zet mijn voeten voorzichtig neer, probeer te voorkomen dat het stof opstuift tegen mijn bezwete benen. Ik zoek een kuil uit en ga in de schaduw van een omgevallen eik op een dorre boomstronk zitten, sluit mijn ogen en probeer het geschreeuw van de andere kinderen te verdringen. Af en toe hoor ik stampende voeten voorbij komen, maar niemand ziet me. Ik zak weg, ik zak eindelijk heerlijk weg als ik geschreeuw hoor.
‘Hé!’ galmt er tussen de bomen.
‘Hé!’ klinkt er nog een keer, dichterbij, duidelijk herkenbaar als Ries.
We hebben deze week nog niet één keer onder vier ogen gepraat. Ik kijk om me heen, maar hij kan me niet zien.
‘Wegwezen!’
Ik klim een stuk uit de kuil en tuur in de richting van de consternatie. Ries staat op een verhoging, heeft een dreigende houding aangenomen, een paar kinderen verschuilen zich achter hem. Ries zwaait met een tak in de richting van een lagergelegen fietspad.
‘Wegwezen!’ schreeuwt hij weer.
Voordat nog meer kinderen op het rumoer zijn afgekomen, springt een oude man op zijn fiets en rijdt weg. Ik verdwijn weer in mijn kuil. Boven me wacht de kampoudste Ries op.
‘Ik heb hem al weggejaagd,’ zegt Ries.
Ik ga verder met wachten op het eindsignaal.
De vierde week gymmen we voor het eerst binnen. Ik loop als laatste de zaal in en wacht met mijn armen over elkaar leunend tegen de muur op het begin van de les. Af en toe rolt er een bal in mijn richting, alleen die recht voor mijn voeten uitkomen trap ik weg. Vanuit mijn ooghoeken houd ik een groepje meisjes op een van de banken dicht bij me in de gaten. Ze fluisteren. Ik trap een bal weg. De bijdehandste noemt mijn naam, als ik mijn plek tegen de muur weer heb ingenomen. Ze heeft appelwangen.
‘Kun je ook lachen?’ vraagt ze.
Ik richt mijn blik op haar en kijk vluchtig naar haar vriendinnen.
‘Lachen,’ zegt ze met een stralend, maar vragend gezicht.
‘We zijn zo benieuwd of je ook kunt lachen,’ valt een ander haar bij.
Ik wend mijn blik af, trek mijn mondhoeken omhoog en jaag een aanrollende volleybal door de gymzaal.
‘Goed zo,’ hoor ik ze vanaf de bank zeggen.
Ik loop naar de andere kant van de zaal en ga op een lege bank zitten. Als ik opzij kijk, zitten ze voorovergebogen. Voor me spelen de jongens een partijtje voetbal.
Het is opgehouden met regenen. Ik trek voor de televisie mijn jas aan en loop naar de gang. Ter hoogte van de smalle doorgang tussen het bureau en de halfhoge zwarte kast kruisen Ries en ik elkaar. Hij lacht naar me, belemmert me door te lopen, knikt als ik met mijn rug tegen de kast leun. Hij legt een hand op de bovenkant van de kast, vlak naast mijn schouder. Ik buk, ga onder zijn arm door, probeer te ontsnappen. Hij giechelt een beetje, pakt mijn hoofd beet als ik boven kom, zoent me vol op mijn mond. Ik spuug, trek mijn hoofd weg, duw hem met al mijn kracht van me af. Hij wankelt, maar weet door zich aan het bureau vast te grijpen ternauwernood te voorkomen dat hij valt. Zijn tong steekt nog tussen zijn lippen uit, zijn stoppels prikken na op mijn kin en wang. Ik veeg met de mouw van mijn jas langs mijn gezicht.
‘Wat doe je nou?’ vraagt hij met luide stem als hij weer voor me staat.
‘Wat doe je nou? Wat doe jíj nou?!’
‘Ik dacht...’
‘Jij moet helemaal niet denken!’
‘Sorry hoor, ik wist niet dat je kwaad...’
‘Rot op man! Ik ben geen homo!’
Ik duw hem opzij en gris in de gang mijn schooltas van de grond. Aan het einde van de straat kijk ik om. Ries doet net zijn voordeur in het nachtslot. Vlak voor Station Noord haalt hij me bij. Zwijgend fietsen we samen naar zijn ouders, in de brandgang achter hun rijtjeshuis vraagt hij of ik normaal kan doen. Ik volg hem door de schuttingdeur, zet mijn fiets tegen een witte tuintafel. Op het aanrecht in de keuken staat een frituurpan te dampen, binnen de kortste keren zijn mijn kleren vergeven. Een uur lang praten we tijdens het eten over voetbal, klusjes in de kantine, de camping en mijn zussen. Ries’ moeder stelt dat Ries helemaal niet zo gek veel ouder is dan zij.
Ik schraap met mijn vork de resten patat en uit elkaar gevallen stukken visstick door de mayonaise en stop het in mijn mond. Ries’ moeder praat langzaam en klinkt alsof ze al haar hele leven verkouden is. Na de vla toe schuif ik mijn stoel naar achteren. Ries vraagt of ik nog even zijn oude slaapkamer wil zien. Hij gaat voor een smalle trap op, opent de deur naar een kleine, donkere kamer.
‘Ta-da!’ zegt hij.
Vanaf de drempel kijk ik rond. Eenmaal weer beneden drukt Ries’ moeder me in het halletje een zakje snoep in mijn handen, krijgt Ries een tas schone kleren mee. In de brandgang vraagt hij wat ik van zijn ouders vind.
‘Best aardig, toch?’ vraagt hij terwijl hij de stoep af bonkt.
Ik wacht tot we ver genoeg zijn verwijderd van het huis.
‘Ja, maar wel een beetje klootjesvolk.’
Ries spuugt op de straatstenen. Met grote ogen kijkt hij me aan en komt vlak naast me fietsen. Met één hand aan zijn stuur begint hij aan een tirade die een paar honderd meter duurt. Ik moet me niets in mijn hoofd halen. ‘Acht kinderen,’ schampert hij.
Ik trap in stilte door, Ries rijdt achter me aan. Boven aan de weg naar huis snijdt hij me af en blijft langzaam slingerend voor me rijden. ‘Zand erover,’ zegt hij, ‘je laat me morgenochtend niet zitten.’
Het is nog pikkedonker als ik met het slaapzand in mijn ogen als eerste bij de kantine aankom. Om de kou te verdrijven ren ik rondjes rond het uitgebloeide bloemenperk dat net als de velden wordt bijgehouden door Ries’ vader. Na tien minuten doemt Ries op uit het donker, zijn voetbaltas hangt over het stuur van zijn fiets, onder zijn arm klemt hij stokbroden. Ik pak ze aan, kijk toe hoe Ries de kantinedeur opent. Ik zet in de keuken alle benodigdheden op tafel, als Ries achter me passeert. Hij tikt me op mijn rug en fluistert in mijn oor.
‘Er loopt hier iemand rond met een wit puntje op zijn neus.’
Ik kijk hem even aan en ga als hij weer verdwenen is alsnog naar de wc. Voor de spiegel knijp ik in mijn neus, was mijn handen en scheur een stukje wc-papier af om te deppen.
In drie kwartier maken we de eerste stokbroodjes gezond ooit in de kantine klaar. Ik rol ze in plastic folie en zet ze in een kist achter de bar, pontificaal in het zicht. De eerste kinderen druppelen aan de hand van hun vader binnen. Ik veeg in de keuken de broodkruimels op de grond aan en loop met mijn eigen stokbroodje gezond onder mijn arm naar buiten. Thuis eet ik het aan de keukentafel op. Pa en ma drinken koffie in de woonkamer. Volgens ma ben ik een bofkont.
Zo rechtop mogelijk lopen Ruben en ik naar de kassa van de supermarkt. Hij zet de acht flesjes op de band en samen wachten we tot we aan de beurt zijn.
‘Hallo,’ zegt het kassameisje.
Ruben fronst zijn voorhoofd en houdt zijn gezicht zo tot we buiten bij de fietsen zijn. We grijnzen, rijden naar het park, dansen als het bier bij het openmaken alle kanten opspuit. Als de eerste twee flesjes tot rust zijn gekomen, drinken we ze voorzichtig leeg.
‘Ik voel het al,’ zegt Ruben.
Ik laat meer boeren dan Len, Daan, Lucas en ik tijdens het avondeten bij elkaar. We doen een wedstrijd wie de grootste slokken kan nemen en liggen na een uur in het gras. Bij het begin van de schemering heeft Ruben een idee: tikkertje op de fiets. Een half uur lang fietsen we als gekken achter elkaar door het park. Nadat ik Ruben eerst uit het oog ben verloren, vind ik hem half in de bosjes terug. Hij hangt over een rozenstruik te kotsen. Als hij omhoog komt, druipen er lange slierten uit zijn mondhoeken. Hij haalt zijn mouw erlangs, zegt dat hij naar huis gaat en loopt met de fiets aan de hand het park uit.
Daan lacht me uit als hij ziet hoe ik mijn fiets in de schuur probeer te zetten. ‘Ik zou ma maar geen kus geven,’ zegt hij.
In de gang houdt hij de kamerdeur net zo lang vast tot ik de bovenste trede van de trap heb bereikt. ‘Hij is moe,’ zegt hij als hij de woonkamer binnengaat.
Verspreid over de kleedkamer wachten we tot de laatste spelers van het eerste naar buiten gaan om te trainen. De reservekeeper wrijft onze haren door de war en trekt aan onze wangen. Eén van de jongsten probeert hem na te doen. Ik vraag hem of hij met zo’n gezicht niet beter een skipiste kan openen. Zelfs de spelers van het eerste lachen mee, na tien minuten zijn ze allemaal weg. Na het douchen open ik de tas van de reservekeeper, pak zijn handdoek en droog me af. Ruben vouwt de doek voor me op en legt hem terug. Staand op de banken kleden we ons aan en komen we met zijn zessen tot de conclusie dat we vrijdagavond niet eens genoeg geld hebben voor een halve krat.
‘Ja, staan blijven!’ zegt Ries als hij de kleedkamerdeur openzwaait. ‘Even kijken of jullie er geen teringzooi van maken.’
Terwijl wij onze tassen inpakken, eet hij uit een pak aluminiumfolie Turks brood met tomaten. Onderweg naar de fietsenstalling komt hij naast me lopen. ‘Kom je nog een keer?’
Ik beloof dat ik er morgenmiddag uit school weer ben, ren achter de anderen aan en rijd met Ruben mee naar huis.
I’d rather stay young, go out and play.
It’s like that, and that’s the way it is.
‘Hallo man, het is weekend!’ zeg ik als Ries de muziek zachter zet.
Ik kijk hem aan en draai tegelijkertijd het volume weer open. Op een stoel voor een van de boxen luister ik het nummer af. Ries vraagt hoe het op school gaat. Ik vertel over een ruzie met de conciërge, haal verder mijn schouders op.
‘Maak je ’s middags huiswerk?’
Ik lach even en loop naar de bank. Ik zucht en scheld op de tuinder voor wie ik werk. ‘Alleen in de zomer betaalt hij elke week uit.’
Ik schop mijn schoenen uit en trek mijn benen op de bank. ‘Heb jij misschien...’
Ries trekt zijn mondhoeken een klein stukje naar achteren en gaat in de vensterbank zitten. ‘Straks,’ zegt hij, ‘voordat je weggaat.’ Hij vraagt hoe laat ik thuis moet zijn en laat de luxaflex zakken.
‘Ik wil ook Chinees.’
Vlak voor sluitingstijd kom ik aan op het dorp. De jongens uit mijn elftal hebben lambrusco in plaats van bier gekocht. Ik hang mijn tas aan de schooldeur, steek een sigaret op, luister naar hun verhalen over een meisje van de voetbal en kijk hoe ze de fles rond laten gaan. Ze vragen waarom ik mijn schooltas nog bij me heb.
‘De stad,’ zeg ik. ‘Ik ben eerst de stad in geweest.’
Ik steek nog een sigaret op en vraag Ruben of hij even mee wil komen. Samen lopen we de hoek om, in de richting van de supermarkt. Met een krat en een aantal losse blikken tussen ons in lopen we terug.
‘Gevonden in de McDonald’s,’ zeg ik.
‘Hoeveel zat erin?’
Terug bij het schooltje vinden ze me een held. Aan het einde van de avond fietsen we zingend naar huis.
Eerst het voetbal, vervolgens de rest van de sport, dan het weer en ten slotte het nieuws. Ries vraagt of ik nou nooit genoeg krijg van Teletekst.
‘Koop dan vaker een krant,’ zeg ik.
We kijken naar de Top 40.
‘Lekker wijf,’ zegt hij.
‘Nobody’s wife.’
Hij legt een hand op mijn knie. Ik trek mijn been weg. Hij trekt zijn wenkbrauwen omhoog. Ik ga weer recht zitten. Hij legt zijn hand opnieuw op mijn knie. Ik trek mijn been wederom weg, harder, maar hij houdt vast. Ik sta op en ga voor het raam staan.
‘Wat?’
‘Wát wat?’
‘Waarom je zo doet.’
‘Ik mag toch opstaan?’
Hij zegt dat ik lelijk doe. ‘Kom gewoon gezellig bij me zitten.’
Ik strijk met mijn vingers langs de luxaflex. Op en neer, en nog een keer.
‘Hoeveel?’
‘Nee,’ zegt Ries, ‘nee, echt niet. Niet weer.’
Ik draai me naar hem om.
‘Dan ga ik nu naar huis.’ Ik loop de kamer uit en pak mijn schooltas.
‘Wacht nou even.’
Ik wacht tot hij ook in de gang staat.
‘Ik koop zo wel sigaretten.’
Ik druk de deurkruk in.
Hij pakt mijn arm beet. ‘Twee.’
‘Drie,’ zeg ik, ‘drie en geld voor de shop.’
‘Jezus,’ zegt Ries.
Hij vraagt of ik dood wil.
We kijken een stuk van een film en lopen dan samen naar de sigarenboer. Hij zegt dat hij het gezellig vindt als ik er ben, vraagt of ik vaker op vrijdagmiddag wil komen. ‘Even verlost van die kutschool.’
‘Ik zie wel,’ zeg ik.
We geven elkaar een hand. Ries houdt me een paar tellen vast, vraagt of ik weleens in een café ben geweest. ‘’s Avonds, bedoel ik.’
Ik steek een sigaret aan.
‘Denk dat je het wel tof vindt.’
Bij mijn fiets aangekomen gooi ik de peuk in een plas. Heel even klinkt er gesis.
Pa scheert zich in de badkamer, vraagt aan ma of zijn zondagse pak al terug is van de stomerij. Ik trek mijn lievelingsblouse aan en wacht bij de voordeur tot hij klaar is.
‘Veel plezier,’ zegt ma als pa en ik naar de auto lopen. ‘Ik hoop dat je er genadig vanaf komt.’
Na een klein half uur rijden komen we aan bij een eetcafé, net voorbij Oostplein. Pa wijst op een flat, met uitzicht over de Maas. ‘Daar heeft je moeder gewoond, toen ze nog verpleegster was.’
Ik loop voor hem uit over de stoep, wacht bij de ingang. Pa vraagt aan een ober of er een tafel vrij is, laat ons naar een plaats achterin, aan het raam, leiden. De vensterbanken liggen bezaaid met boeken. Pa bladert door een versleten bundel, kijkt ondertussen net als ik op het op de muur gekrijte menu, vraagt wat ik ga nemen, kiest ook voor de saté met patat.
‘Zo,’ zegt hij als er is geserveerd. ‘Vind je het spannend?’
Ik zet het mes in de saté, neem een hap.
‘Je hebt je lesje in elk geval wel geleerd, geloof ik.’
Eén middag maar, ben ik met Ruben meegegaan. Bij de vierde winkel ging het mis. Pa zegt dat hij hoopt dat ze zien dat ik tot inkeer ben gekomen. ‘Jij bent helemaal niet zo,’ zegt hij.
Ik strijk een patatje door zijn mayonaise.
‘Misschien moeten we het nu ook gelijk maar over school hebben.’
Ik eet, kijk af en toe over zijn schouder naar de boten in de haven achter hem, naar de mensen op de kade.
‘Ik heb van mama gehoord dat je naar de havo wilt,’ zegt hij terwijl hij kauwt op een stuk saté. ‘Ik vind het zo jammer, joh. Weet je dat?’
Een boot vaart weg.
‘Kun je er echt niet nog even twee maanden aan trekken?’
Met een patatje veeg ik de satésaus op.
‘Het is zo zonde, je hebt zo’n knappe kop.’
We nemen ijs toe. Op de parkeerplaats bij de rechtbank lopen we Ruben en zijn vader tegen het lijf. Ze schudden hun hoofd.
Ik maak mijn riem vast en loop naar het bureau. Ries komt even later in zijn onderbroek achter me aan. Ik pak zijn portemonnee van de plank en sla hem open. Tussen duim en wijsvinger vis ik er langzaam een briefje van vijftig gulden uit en houd het voor me in de lucht.
‘Dat kan echt niet,’ zegt Ries. ‘Wat voor werk denk je dat ik doe?’
Ik laat mijn hand voorzichtig zakken tot bij mijn broekzak. Even houd ik stil, om het briefje er dan in te proppen. Achteruit loop ik de kamer uit, doe mijn schoenen bij de deur aan en ga trede voor trede de trap af.
‘Jij bent echt erg,’ roept Ries me na als ik bijna beneden ben.
Ik kijk even omhoog of de burgemeester thuis is en steek dan de trambaan over, fiets naar Station Bergweg, geef Ruben er een hand. We rijden samen verder, zetten onze fietsen tegen gevangenis de Noordsingel. Ik geef Ruben een sigaret. Rokend lopen we het laatste stuk. Ruben fluit als we op de stoep een vrouw kruisen.
‘Doe normaal, man,’ bijt ik hem toe.
Ze schudt haar hoofd. Haar billen schudden mee. Ruben wacht in een portiek. Ik klem mijn sigaret tussen mijn lippen en ga naar binnen. Aan de bar vraag ik een halfje white widow.
Eenmaal binnen loop ik direct langs de bar naar de toiletten. Met een stuk papier veeg ik de regendruppels van mijn gezicht. Ik haal drie keer een hand door mijn haar en ga terug de drukte in. Ries zwaait vanaf het einde van de bar, houdt dan twee glazen bier in de lucht.
Het eerste kwartier kijk ik alleen maar om me heen. Overal zitten en staan mensen te drinken en te roken. Een vijftiger met een ontbrekende hoektand heeft een koffer vol cd’s en draait muziek. Ries vertelt een verhaal over die keer dat een neger naast hem aan de bar iets liet vallen. Hij raapte het op en voor hij het in de gaten had, had hij een pistool in zijn handen.
‘Ik heb hem teruggegeven,’ zegt hij. ‘Als je normaal doet, dan doen ze niets.’
De barman vult onze glazen bij. Ik kijk tussen de mensen door naar de pooltafels. Twee meisjes bukken omstebeurt voorover.
‘Kom op,’ zegt Ries als de andere tafel vrijkomt. ‘Versieren.’
Tussen het stoten rust ik met mijn keu in mijn handen uit. Het T-shirt van een van de meisjes is te klein. Ries kondigt iedere stoot in drievoud aan en juicht bij elke bal in de zak. Hij stift de witte bal van de tafel. De bal rolt over de houten vloer onder de andere tafel door en komt vlak naast een van de meisjes tot stilstand. Ries maakt een grap tegen haar. Ze zet twee grote stappen achteruit. Vijf minuten later zijn ze vertrokken.
‘Zo’n wijf moet je later niet nemen,’ zegt hij. ‘Arrogant. Heb je niets aan.’
Ik ga naar de wc, direct gevolgd door Ries. Hij trommelt op de condoomautomaat, vergeet zijn handen te wassen, ik stuur hem terug. Ries knikt naar de barman als we weer op onze krukken zitten. We praten wat over voetbal en ik vouw bootjes van bierviltjes. Als de hoektand aan de andere kant van de bar bij ons komt staan, vraagt Ries of hij ook een cd van U2 bij zich heeft. De dj zet zijn elleboog op de bar, ondersteunt zijn hoofd. Hij buigt een beetje naar voren en vraagt dan of wij die mop kennen van die twee homo’s aan de bar.
‘Ik niet,’ zeg ik, intussen naar Ries’ gezicht kijkend.
De hoektand knikt en lacht een beetje, loopt dan weg en rommelt in zijn koffer. Ries staat op.
‘Kom, we gaan,’ zegt hij. Hij rekent af.
Tegen enen fietsen we weg. Aan het begin van de hofbogen staat een zeecontainer. We maken onze broeken los en pissen ertegenaan. ‘Dit is bijna het lekkerste wat er is,’ zegt Ries.
Ik probeer mijn naam te schrijven. Ries vraagt eenmaal thuis of hij me naar boven moet dragen. Als ik de volgende morgen wakker word, heb ik mijn jas en bijna al mijn kleren nog aan. Ik bel naar huis om te zeggen dat ik iets later ben. Ma vraagt of er voldoende leraren waren om een oogje in het zeil te houden.
Ik leun tegen de rand van het keukenblad en eet Turks brood met vlokken. Ries opent de balkondeur, kijkt naar de zon.
‘Die ga ik vaker zien,’ zegt hij en hij draait zich om naar mij. ‘Ik ga misschien naar Spanje.’
‘Met wie?’
‘Niet op vakantie,’ zegt hij. ‘Om te werken.’
Ik zet mijn bord op het aanrecht. Ries trekt een keukenla open.
‘Hier,’ zegt hij, terwijl hij twee sleutels aan een hanger in mijn handen drukt. ‘Voor als ik er niet ben.’
‘Voor de planten?’
‘Onder andere,’ zegt hij. Hij knipoogt en begint over meisjes. Ik vraag wanneer en hoelang hij gaat. Dat is nog niet duidelijk. ‘Ik word opgeroepen,’ zegt hij.
Ik vraag of hij op tijd terug is voor mijn verjaardag.
‘Wie weet,’ zegt hij. ‘Laten we het hopen.’
Bij het afscheid krijg ik twee geeltjes en een demonstratie van hoe het nachtslot werkt.
Ruben en ik zitten met de rest van ons elftal op een kruk aan een van de staantafels. We praten na over de wedstrijd. Tussendoor fluister ik in Rubens oor dat ik een verrassing heb voor vanavond. Aan de bar staan drie elftalleiders te praten. Ze hebben het net als iedereen over Ries’ afwezigheid. Ze vinden het vreemd dat hij zonder iets te zeggen al een week niet is verschenen.
‘Als je op iemand kunt rekenen, is hij het wel.’
Ze bestellen bier. Eén van hen draait zich om en richt zich tot mij. ‘Jij weet vast waar hij zit. Als er iemand is die veel met hem optrekt, ben jij het wel.’
Ik wil zeggen dat dat laatste wel meevalt, maar stotter zo veel dat hij me niet verstaat.
‘Jullie zijn toch vrienden?’
Ik begin te zweten, maar herpak me. ‘Omdat we een keer naar Feyenoord zijn geweest?’
Hij vraagt nog een keer of ik weet waarom hij er niet is. Ik haal mijn schouders op. ‘Vraagt het zijn vader of moeder.’
Ruben en ik staan op en bestellen aan de bar patat en twee broodjes kroket met mayonaise. Tijdens het eten zeg ik dat de verrassing niet doorgaat.
‘Hoe kan dat nou opeens?’
Ik zeg dat hij niet moet zeuren en blij mag zijn dat ik hem te eten geef. Zwijgend nemen we de laatste happen. Bij de fietsenstalling rijden we allebei een andere kant op. Na iets minder dan drie kwartier doe ik Ries’ voordeur open. Ik pak een blikje bier uit de koelkast, zet de muziek aan en ga voor een van de boxen op de grond zitten. Het is zaterdagavond.
Uit school fiets ik rechtstreeks naar het huis van Thirza en Leon. Thirza wacht me boven aan de trap op, pakt me beet en geeft me drie kussen. ‘Gefeliciteerd, broertje!’
Ik pak de voetbaltijdschriften uit en blader ze door op de bank. Thirza kookt in de keuken. Ik luister tijdens het wachten naar de Top 40.
Save tonight
And fight the break of dawn
Come tomorrow
Tomorrow I’ll be gone
Leon komt helemaal vuil uit zijn werk, Thirza stuurt hem naar boven om te douchen. Tijdens het eten vraagt Leon of ik plannen heb voor het komende jaar.
‘Ik wil een scheerapparaat nodig hebben.’
‘Daar kom je nog wel op terug,’ zegt hij, waarna hij over zijn kin wrijft.
Om half acht wordt er voor het eerst aangebeld. Pa, ma en Lucas komen de trap op. Pa draagt een tas vol met drinken en lekkers. Ik vraag waar Daan is.
‘Die had een ander feest,’ zegt ma. ‘Maar hij wil morgenavond met je vissen.’
Ze zegt dat ze het jammer vindt dat hij er niet bij is. Tot even na negen uur zitten we met zijn zessen in de woonkamer. Ma vraagt om de tien minuten of die rotherrie alsjeblieft uit mag.
‘Ik word maar één keer vijftien,’ zeg ik.
De bel klinkt. Thirza loopt de gang op en laat in één keer Mirjam, Marijke, Klaas, Hanna en Lennart binnen.
‘Eindelijk compleet,’ zegt pa vanuit zijn stoel.
Ma vraagt of ik nog iets van Ries heb gehoord.
‘Hij zou misschien komen,’ zeg ik.
Ze knikt en zegt dat het tegenwoordig gewoon is om pas later op de avond te komen.
Mirjam, Klaas en Leon drinken op het balkon bier en wijn. Ze roken erbij en drukken hun peuken uit tegen de muur. Ik ga bij ze staan. Half verscholen achter een boom glinstert het Nationale-Nederlanden-gebouw.
‘Dan weet je dat je in Rotterdam bent,’ zegt Klaas. ‘Lekker.’
Ik heb de bel niet gehoord, maar opeens staat Ries midden in de kamer. Hij draagt een witte politie-polo. Hij schudt binnen ieders hand en maakt Lucas aan het lachen.
‘En nu op zoek naar het feestvarken,’ roept hij uit als hij afkomt op het balkon. Hij slaat me op mijn schouders en geeft me een van zijn U2-cd’s cadeau.
Ik vraag Len of hij hem aan wil zetten. ‘Begin maar met het vijfde nummer.’
Ik vraag aan Ries of het slecht weer was in Spanje. Hij zegt dat mensen die werken niet de hele dag de tijd hebben om in de zon te liggen.
Nothing changes on New Year’s Day.
On New Year’s Day.
Pa komt bij ons op het balkon staan, vraagt aan Ries of hij de laatste zaterdagen van het seizoen er wel weer bij is. Ries zegt het niet te weten.
‘Grote kans dat ik volgende week al terug moet naar Spanje.’ Hij moet er een nieuwe alarmcentrale opzetten. ‘Als ik ga, dan is het zeker voor een jaar.’
Pa steekt zijn hand uit, is de eerste die Ries feliciteert. Ma schiet onderweg naar de keuken even aan.
‘Wat gaat dat snel,’ zegt ze als ze hoort van Ries’ plannen.
Ik glip er tussenuit en sluit me op de wc op. Als ik na tien minuten de deur opendoe, staat Ries voor me.
‘Ben je geschrokken?’
Ik zeg dat er wel vaker iemand achter een deur heeft gestaan. Hij vraagt of ik zijn sleutels bij me heb. Ik geef de bos en ga terug de kamer in. Pa staat met zijn jas aan en zijn autosleutels in zijn hand midden in de kamer.
‘Ik wil nog niet naar huis,’ zeg ik.
Thirza, Mirjam, Marijke en Hanna zijn aan de keukentafel gaan zitten. Ma houdt Ries aan als hij terugkeert van de gang: ‘Ik zal bidden voor een goede reis.’
‘Jullie zijn nog niet van me af,’ zegt Ries.
Pa geeft ma haar jas aan. ‘Het is mooi geweest,’ zegt hij.