I
Via de twee onderste planken klim ik omhoog de boekenkast in. Naast de Rembrandt-bijbel ligt een pakketje. Met grijs tape is er een brief op geplakt. De naam van Daan en ons adres staan erop, en een grote stempel: Yugoslavia.
Verhit als altijd komt Daan vlak voor het avondeten eindelijk thuis. Hij laat de brief voor wat-ie is en scheurt direct het karton van het pakketje kapot. Gretig kiepert hij de inhoud op de eettafel, pakjes en zakjes buitelen over elkaar, een blikje rolt van de tafelrand. Ik raap het op.
‘Het is vis,’ zeg ik.
‘Hij heeft een voedselpakket gestuurd,’ zegt Daan opgewonden.
Mama is bij ons komen staan. Eén voor één inspecteert ze de poederzakjes en pakjes gedroogde groenten.
‘Wat erg,’ zegt ze halverwege. ‘Dat ze dit toch moeten eten. En dat in die sneeuw en kou.’
Zodra ze weer achter het fornuis staat, propt Daan een pak aanmaakblokjes in zijn broekzak.
‘Weet je zeker dat je nog het leger in wilt?’ roept mama boven het geluid van de afzuigkap uit. Daan reageert niet, is te druk met het samenstellen van een stevige oorlogsmaaltijd.
‘Reken niet op mij,’ antwoordt hij ten slotte. ‘Ik eet in de achtertuin.’
‘Als je maar niet aan de tuintafel gaat zitten,’ zeg ik. ‘Die heeft Ries daar ook niet.’
Pas ’s avonds bij de koffie leest Daan de brief hardop voor. Ik luister aandachtig naar de avonturen van Ries, maar ze klinken lang niet zo spannend als wanneer hij ze zelf vertelt. Hij schrijft dat het aftellen is begonnen en hij gelukkig op tijd terug in Nederland is om mee te gaan op voetbalkamp. Ries vraagt hoe het met Daan en de andere jongens van D1 gaat nu ze het zonder hun leider moeten doen.
‘Die vraag zou ik maar niet beantwoorden,’ zeg ik spottend, maar Daan leest stoïcijns het restant van de brief. Net als de vorige keer word ik niet genoemd. Ik sta op van de bank als Daan de PS opleest: Ga je in de zomer mee naar de open dag van de landmacht?
Mama pakt de bakblikken uit de oven. Binnen de kortste keren staat het aanrecht vol met boter, meel, melk, suiker en eieren. Twee stoelen blokkeren de toegang naar de keuken. Met een klontje boter vet ik de drie blikken in, mama mengt het beslag in een kom. Ze vraagt wat ik het leukste vond tijdens de verwenweek. Ik zeg niets. Elke dag heb ik iets lekkers meegekregen naar school. Een plak ontbijtkoek, vier blokjes van een reep chocola, een koude pannenkoek met appelstroop.
‘Ons bezoekje aan het dorp?’
Ze had me woensdagmiddag meegenomen naar de speelgoedwinkel om een cadeautje uit te kiezen. Na een kwartier stonden we met lege handen buiten, niets leuks kon ik er vinden. In de boekhandel heeft ze Voetbal International voor me gekocht. Vanochtend voor de kerk had ik hem uit.
‘Laat naar bed gaan zeker?’
Alleen vrijdag en zaterdag ben ik later naar bed gegaan. De andere dagen heb ik het half uur extra gebruikt voor het naar bed brengen. Ik languit onder de deken, mama met een kussen in haar rug zittend tegen de muur, mijn benen precies in haar knieholten.
‘Je bent nog veel warmer dan mijn elektrische deken,’ zei ze elke avond.
‘De keuken,’ antwoord ik uiteindelijk. ‘Het schoonmaken van de keuken.’
In twee uur tijd hebben we alle kastjes en kieren gepoetst. Verder was er niemand thuis. Na afloop hebben we onszelf getrakteerd op een bolletje vanille-ijs. Bij de laatste hap was Lucas binnengestormd. Mama riep nog dat hij zijn modderschuiten uit moest doen, maar het spoor liep al tot in de keuken. De blubber zat nog net niet op de kastjes.
Mama zet de blikken naast elkaar in de oven. Twee cakes zijn voor de bijbelstudie van morgen, de derde eten we vanavond. Zomaar.
Papa leest in zijn stoel een boek, met Lucas als een hond liggend aan zijn voeten. Marijke, Hanna en Lennart maken boven huiswerk. Daan staat op van de bank en geeft Lucas een trap tegen zijn billen. Ik draai me om, lik uit de beslagkom, met twee vingers tegelijk. Mama doet de afwas, ik druk me tegen haar zij. Daan komt de keuken binnen, vraagt waar zíjn beslag is.
‘Dat is er niet,’ zeg ik. ‘Het is de laatste dag van míjn verwenweek.’
‘Ik krijg echt wel een deel,’ zegt hij en hij grist met een hand in de kom. Ik trek de kom wild weg en raak mama met mijn elleboog. Voordat Daan een tweede keer kan grijpen, spuug ik in het beslag.
Ruben en ik springen over een boerenslootje en sprinten door de struiken terug naar de kantine. Als we in de verte een meisje horen zingen, besluiten we kruipend verder te gaan door de bosjes. De stem wordt luider en luider. Nadat we een omgevallen boom passeren, zie ik haar. Ik spring op, maar Ruben houdt me tegen.
‘Wacht. We blijven vanaf hier kijken.’
Ik zeg dat hij normaal moet doen.
‘Het is m’n zus!’
‘Nee, nee, wacht. Er is nog iemand.’
We verschuilen ons achter de boomstam, kijken naar de kleedkamers. Marijke staat met haar rug tegen de muur, kijkt om zich heen. Er komt iemand uit de richting van de kantine geslenterd. Het is Nico Thijssen. Vlak voor de hoek houdt hij stil, kijkt over zijn schouder en gooit een flesje bier in het hoge gras.
‘Die is straks voor mij,’ fluistert Ruben.
‘Laat dan maar,’ zegt hij, als ik heb verteld dat je pas een broodje kroket krijgt bij een volle krat lege flesjes.
Nico haalt een pakje kauwgom tevoorschijn en spuugt na een minuut kauwen een bonk in de berm. Zijn hoofd glimt van het zweet. Op voetbalkamp had hij overdag een zakdoek om zijn kop gebonden. Hij leek wel een piraat. En ’s avonds een biljartbal.
‘Waarom zijn ze hier?’ vraagt Ruben.
‘Misschien gaat ze hem vanaf volgend seizoen helpen met training geven.’
‘Denk je dat echt?’
Marijke bijt op haar lippen. Nico komt de hoek om, kijkt opnieuw om zich heen. Ze doet een stap naar voren. Nico pakt haar op, zet haar weer tegen de muur. Ze hebben elkaars handen beet, proberen elkaar weg te duwen. Marijke geeft zich na een korte worsteling gewonnen en steekt haar hoofd vooruit.
‘Zag je dat?’ vraagt Ruben. ‘Zág je dat?’
Ja, dat zag ik ook. Mijn zus kust met een kampleider. Mijn zus van zestien kust met de kaalste kampleider van allemaal.
De zomer komt er nu echt aan. Voor het eerst na de winter gaan we voetballen in het Bergse bos. Op de overloop graaien Lennart en Lucas naar voetbalbroekjes en -sokken in de commode, ik ben de enige die zijn voetbalspullen onder zijn bed bewaart. Marijke en Hanna leunen lachend tegen de auto. Daan is oma halen. Ze mag mee, om te wandelen.
Met Lucas en ik in de kofferbak rijden we weg. Hanna klapt grijn zend in haar handen en al snel doet iedereen mee. Oma wil van Marijke weten waarom ze maar met z’n tweeën op de eerste achterbank zitten.
‘We gaan onderweg nog een vriendin ophalen,’ legt ze uit.
‘Dan mag je oma zo wel op schoot nemen,’ zegt Len.
Carola Kouwen is de jongere zus van Ries. Ze voetbalt samen met Marijke en Hanna in Dames 1 en is dit seizoen op woensdagmiddag mijn trainster. Carola werkt bij de slager.
Mama en oma kijken toe hoe Marijke en Hanna na het poten de teams kiezen. Ze lopen al langs het water, als papa het startschot geeft door de bal in de lucht te gooien. Hanna en Marijke kunnen hun lach moeilijk inhouden als ze elkaar tijdens een sprint onderuit trekken. Papa schiet de bal af en toe naar Lucas. Ik speel Carola door haar benen.
‘Je kunt wel zien dat jij het vaakst van allemaal komt trainen,’ zegt ze verbeten terwijl ze me aan het elastiek van mijn broekje omhoogtilt. Na twintig minuten ligt de bal voor het eerst in de sloot. We laten ons aan de waterkant in het gras vallen en gooien kluiten. Daan zegt dat hij niet kan wachten tot het zwembad weer opengaat. Ik vertel dat het nog 119 dagen duurt voordat voetbalkamp begint. Het wordt de eerste keer dat we niet met z’n zessen gaan. Lucas vindt het jammer dat Marijke te oud is.
‘Niet alle leiders vinden haar te oud,’ zeg ik.
Nog voordat papa kan reageren, trekt Marijke me op en aan haar hand ren ik naar het wc-huisje. Omstebeurt drinken we water uit de kraan. Ze vraagt wat ik bedoelde. Ik vertel na enig aandringen van de kauwgom en de kus.
‘Ik wil het zelf vertellen,’ zegt ze, ‘dus hou nog maar even je mond.’
‘Waarom vertel je het nu niet?’
‘Eerst mijn eindexamen.’
‘Moet je anders van school?’
‘Dat is het niet,’ zegt ze en zonder verdere uitleg rennen we terug naar het veld, waar ze in de schemering inmiddels weer zijn begonnen. Even later bots ik tijdens een dribbel tegen Lucas en val boven op hem. Hij schopt tegen mijn been. Direct haal ik uit naar zijn gezicht. Papa roept dat we ermee moeten uitscheiden. Ik veeg de kluiten van mijn knieën en ren de brug over naar mama en oma, die aan de overkant van het water het bos uit komen.
‘We hoefden alleen maar op de herrie af te komen,’ zegt mama.
Ik vraag om een pepermuntje.
‘Jullie slaan elkaar nog eens de hersens in,’ zegt oma.
Ik zeg dat dat bij Lucas niet kan. Mama kijkt me zwijgend aan en stopt de rol pepermunt terug in haar tasje.
Vanochtend bij het wakker worden heb ik meteen de radio aangezet. Even luisteren of de frequentie ’s nachts niet stiekem was veranderd. Ik had geen idee hoe ik de kerk moest overleven. Na het kinderlied ben ik blijven zitten om te wachten op de preek en de bidstond. Vol verwachting nam ik zin na zin van de voorganger in me op, maar naarmate zijn verhaal vorderde, raakte ik steeds teleurgestelder. Dat onze kerk in Rotterdam staat, is niets waard. Met geen woord repte die rode baard met bruine bril over vanmiddag. Tijdens de bidstond was het niet veel beter. Er werd gedankt voor het werk van de zendelingen in Kenia, de Heer werd gevraagd zich te ontfermen over de zieken. Een van de zusters in een verpleeghuis moest uit de duisternis worden gehaald. Of andersom, dat heb ik niet goed kunnen verstaan. Niemand die dacht aan wat er morgen in de krant zal staan, alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat Feyenoord vanmiddag kampioen kon worden. Uiteindelijk heb ik zelf maar stilletjes gebeden. Ik prevelde de woorden in mijn gevouwen handen, mijn ellebogen leunend op mijn bovenbenen.
Op de terugweg naar huis luisterden we in de auto voor de verandering eens niet naar hetzelfde christelijke cassettebandje als de afgelopen vijf jaar, maar naar Radio Rijnmond. De verslaggevers waren al in Groningen, net als veel – volgens Daan dronken – supporters. Thuis ben ik direct de trap op gerend en heb op mijn kamer de hele middag naast de radio gezeten. Bij alle vijf de doelpunten heb ik het hele huis bij elkaar gejuicht. Na het laatste fluitsignaal heb ik met de Feyenoord-vlag van Daan boven mijn hoofd een paar rondjes over het plein gerend, maar er was verder geen mens te bekennen op straat. Het is zondag. De rest van de middag heb ik meegedanst met het feest op de radio.
Mama is zojuist net als elke zondagavond direct na het avondeten ertussenuit gepiept naar oma. Het is de eerste keer sinds maanden dat papa geen moeite heeft met kiezen tussen Songs of Praise en Studio Sport. Met z’n allen zingen we mee met de supporters op de televisie en springen op bij alle vijf de doelpunten, het laatste fluitsignaal en de overhandiging van de schaal. Ik vraag aan papa wanneer wij een keer naar De Kuip gaan. Direct na het einde van Studio Sport begint Daan aan zijn laatste brief naar Joegoslavië om Ries het goede nieuws te brengen.
Bij het uitstappen zwaait mama naar de buschauffeur en trekt vervolgens aan mijn mouw als er een tram de bocht om komt. Onderweg zijn we langs het huis van Thirza en Leon gekomen. De maandag na de bruiloft had de juf gezegd dat ik het enige kind op school was met een getrouwde zus. Toen heb ik haar verteld van het bestaan van Lennart, Daniël en Lucas. Hoe had ze ze kunnen vergeten, sloeg ze zichzelf opzichtig voor haar hoofd.
Mama wil dat ik haar een hand geef bij het oversteken. We lopen langs de fontein in de richting van het Feyenoord-winkeltje op de Coolsingel. Elke honderd meter vraagt ze of ik het zeker weet.
‘Volgend jaar is er weer iemand anders kampioen,’ zegt ze.
‘Daar gaat het niet om,’ probeer ik uit te leggen. ‘Je kan maar één club hebben.’
‘Papa kijkt toch ook naar alle drie?’
‘Ja, maar dat mag helemaal niet. Het is net als met God. Daar heb je er toch ook maar één van?’
Ze aait mijn nek. ‘Koop dan een shirt van het Nederlands elftal. Dan heb je alle kampioenen bij elkaar.’
Mama is in al die jaren drie keer op de voetbal geweest. Dat was om ons uit te zwaaien voor voetbalkamp.
We staan al bijna een kwartier door de etalage naar binnen te kijken. Mama wil niet naar binnen voordat de oude man achter de toonbank zijn shaggie heeft uitgemaakt. Pas de derde keer heeft ze door dat hij de ene met de andere aansteekt.
‘Nou goed,’ zegt ze uiteindelijk, ‘je vader heeft vroeger ook jaren gerookt.’
De vitrines staan vol met blauwwitte molens en andere dingen die je niet nodig hebt. Eén hoek is gereserveerd voor Feyenoord. Mama legt een arm om mijn schouders en zo kijken we samen naar vlaggen, vanen, petten en sjaals. De man achter de toonbank hoest. Mama knijpt even in mijn arm. Dat betekent dat ik moet vertellen waarvoor we zijn gekomen.
‘Maat?’
Mama pakt het shirt aan. Ze houdt het voor mijn lijf. Ze knikt.
‘Hierin red je het wel tot je examenjaar.’
De man achter de toonbank krijgt een hoestaanval. Ik leg mijn geld op de toonbank. Zakgeld, tiende verjaardag en klusjes. De man telt het geld en kijkt na de laatste gulden op.
‘De rest komt van je moeder?’
Ik kijk hem niet-begrijpend aan, word rood.
‘Je hebt tien gulden te weinig gegeven.’
Ik kijk naar het shirt. Ik kijk naar het geld. Ik kijk naar mama. Ze kijkt naar het shirt. Ze kijkt naar mijn gezicht. Ze kijkt in haar portemonnee.
‘Alleen als je niets aan de anderen vertelt,’ zegt ze. ‘Ik wil thuis geen gezeur.’
Met het shirt onder mijn arm geklemd lopen we via de Lijnbaan terug naar de bushalte. Halverwege stapt mama een kledingwinkel binnen en past een broek. Ik schiet het pashokje naast haar in en na een minuut komen we tegelijk tevoorschijn. Mama noemt me fanatiek en hangt de broek terug in het rek.
‘Hierin heb ik helemaal van die korte beentjes.’
Vanochtend werd ik wakker van Marijke en Hanna, die in hun nachthemd de trap op stoven. Ries stond voor de deur. Hij kwam Daan halen voor de open dag van de landmacht. Even heb ik van achter het gordijn van mijn slaapkamerraam naar de voortuin gekeken. Mama stond in de keukendeur met Ries te praten. Daan droeg zijn camouflagebroek en trok voortdurend aan Riess arm. Na een paar minuten stapten ze op de fiets en reden ze weg in de richting van het station. Ik ben terug naar bed gegaan en net zo lang blijven liggen tot mama me eruit haalde.
Ze heeft me er net weer in gelegd. Toen werd er gebonkt op het keukenraam en rende ze de trap af om open te doen voor Daan en Ries. Op mijn tenen sloop ik erachteraan en verstopte me tussen de jassen aan de kinderkapstok. Nu drinken papa, mama, Marijke, Hanna, Lennart en Daan aan de andere kant van het houten kozijn thee. Ze geven geen kik. Ries vertelt verhalen, over de oorlog, over toen hij net zo oud als Daan was, over hoe hij toen ook zo graag soldaat wilde worden.
‘Alleen wilde mijn vader me nooit meenemen naar de open dag,’ zegt hij. Mama zegt dat ze dat heel goed begrijpt. Ze zou haar kinderen ook niet graag de oorlog in sturen.
Langzaamaan dwaalt het gesprek van het leger af. Papa en Ries hebben het al lang en breed over voetbal, als Daan aan mama vertelt over een hindernisbaan. Ze zijn op de terugweg langs McDonald’s geweest. Na een paar minuten vallen de gesprekken even stil. Ik wacht een tel en trek me aan een van de haken van de kapstok omhoog. Op de overloop hoor ik mama en Daan met Ries meelopen naar de voordeur. Ze geven acht.
Marijke heeft aan papa en mama verteld over Nico. Nou ja. Nico heeft Marijke direct na voetbalkamp in zijn auto thuis opgehaald. Ik denk dat hij de enige van de kampleiders en kinderen is die die zaterdagmiddag niet meteen naar bed is gegaan. Mama vond hem aardig. Ze vroeg of hij alsjeblieft niet te hard wilde rijden op weg naar het strand. Papa was er eerst stil van, maar nadat Marijke ’s avonds weer voor de deur werd afgezet, hoorde ik hem met Nico in de voortuin al praten over voetbal. Papa wilde weten of het eerste dit seizoen kans maakt om kampioen te worden. Nico dacht van wel. Hij had gehoord over een nieuwe speler, een prof, uit de derde divisie van Zaïre.
Mama is vanochtend met papa op bezoek gegaan bij haar broers en zussen op de Veluwe. Voor vertrek heeft ze me verteld dat het heel serieus is tussen Marijke en Nico. Ik zei dat ik allang wist dat ze op elkaar zijn.
Vandaag heeft Nico voor de tweede keer bij ons gegeten. Een paar weken geleden tijdens zijn vuurdoop aan tafel waren papa en mama er wel bij. Samen met een paar vriendinnen had Marijke voor ons allemaal gekookt, Nico zou voor het toetje zorgen. Uit een plastic tas onder zijn stoel toverde hij drie pakken perzikyoghurt tevoorschijn. Mama moest lachen en noemde hem ‘typisch een man alleen’. Marijke wierp een boze blik in haar richting, maar zei verder niets. Dat was vanmiddag bij de thee wel anders. Ik had een paar grapjes verzonnen over Marijke en Nico. Eigenlijk waren het niet eens grapjes. Ik kon simpelweg niet ophouden met benadrukken dat Nico precies twee keer zo oud is als Marijke. Een lach op mijn gezicht kon niet voorkomen dat Marijke na ‘jullie kinderen hebben straks een moeder en een opa’ vol uithaalde met haar vlakke hand. Ik mocht pas weer in de woonkamer komen nadat ik sorry had gezegd. Daarna hebben we paaltjesvoetbal gedaan op het plein.
Ik luister in bed naar de deurbel, die om de paar minuten gaat en naar papa, die bij het opendoen steeds zegt: ‘Ha, kom gauw binnen.’
Ik stap uit bed en doe de deur van mijn slaapkamer open. Marijke zit op de overloop op een stoel voor de spiegel, met een handdoek om haar schouders. Ze smeert vaseline op haar voorhoofd en rond haar oren en roept naar Hanna, die met handschoenen aan in de badkamer in een bakje roert, dat ze er klaar voor is. De bel gaat. ‘Ha, kom gauw binnen.’
Marijke en Hanna kijken elkaar aan en doen het ganggesprek na.
‘Gadver,’ zeg ik als Hanna me eerst in het bakje laat kijken en de vogelpoep vervolgens in Marijkes haar smeert.
‘Ga je een vogelnest bouwen?’
‘Een kastanjebruine,’ zegt Marijke.
We luisteren naar de stapjes van mama tussen de keuken en de woonkamer, als ze de koffie en een schaal met doormidden gesneden gevulde koeken op tafel zet. Enkele ogenblikken later wordt er voor het eerst gezongen.
En U wast mij. Witter dan de sneeuw, dan de sneeuw.
Daan doet de deur van zijn slaapkamer open. ‘Wedden dat ze het Hooglied niet gaan zingen?’
Hanna zegt dat hij zijn broertje niet op gedachten moet brengen.
Daan doet haar stem na. ‘Je borsten lijken op druiventrossen.’
‘Doe normaal,’ roept Hanna.
Marijke kijkt me via de spiegel aan. Ik bloos een beetje, zeg dat ik moe ben.
‘Je had ook allang moeten slapen,’ zegt Marijke. ‘Ik tel tot vijf en dan lig je weer in je bed.’
Voorzichtig open ik de deur. Marijke ligt op bed een boek te lezen. Op de voorkant staat een bruine vrouw met een rode stip boven haar neus. Op blote voeten loop ik naar het voeteneind van het bed en plof neer. Ze vraagt wat er is. Ik zeg dat ik mooi papier en lieve woorden nodig heb. Ze vraagt of ik eindelijk oma ga schrijven.
‘Ik heb een liefdesbrief gekregen,’ zeg ik.
‘Van Naomi?’
Ik knik. Ze zit een klas lager en voetbalt sinds vorig seizoen. Tijdens voetbalkamp hebben we de eerste dag naar elkaar gekeken. De volgende ochtend had ze haar lange vlecht uitgedaan.
‘Nu moet jij je pet afzetten,’ zei ze in de eetzaal.
‘Na het eten,’ zei ik. ‘Ik wil het eerst kammen.’
Sindsdien zaten we tijdens het eten naast elkaar. Zij vroeg of ik melk wilde en ik smeerde haar boterhammen. Op de knutselochtend maakte ze mijn werkje. Als ik voetbalde, keek ze vanaf de schommel toe. Vanochtend op school heeft haar beste vriendin een brief in mijn laatje gelegd.
‘Wat schrijft ze?’ vraagt Marijke.
‘Ze vraagt waarom ik niet meer met haar wil gaan.’
‘Is dat zo?’
‘Ik wil voetballen in de pauzes.’
Marijke wil weten of ik eigenlijk wel verliefd ben. Ik wrijf over mijn buik. Ze vraagt of ik honger heb.
‘Ik voel of er nog vlinders zitten.’
‘En?’
Ik haal mijn schouders op.
‘Wat was je dan van plan terug te schrijven?’
‘Dat ik te jong ben om te trouwen.’
Ik vertel over de ringen die Naomi vorige week liet zien. Ze had ze van haar zakgeld in de speelgoedwinkel gekocht.
‘Gaan Nico en jij eigenlijk nog trouwen?’
Marijke wrijft over haar voorhoofd. Ik vraag of ze hoofdpijn heeft.
‘Een beetje,’ zegt ze. ‘Hij vindt het niet leuk dat ik naar India ga.’
‘Je komt toch ook weer terug?’
‘Hij vindt een jaar te lang.’
Ik vraag of ze vlinders in haar buik heeft.
‘Eerder een steen.’
Ze legt haar hoofd weer op het kussen, trekt het dekbed tot aan haar kin en slaat het boek open.
‘Wacht nog maar even met terugschrijven,’ zegt ze. ‘Misschien komen de vlinders weer terug.’
Door het donker fietsen Hanna, Lennart, Daniël, Lucas en ik naar de foto- en videoavond in de kantine. Ik ben nerveus. Het is ieder jaar weer afwachten hoe vaak Ries je heeft gemonteerd in de voetbalkampfilm, maar dit keer maak ik meer kans dan voorgaande jaren. Tijdens kamp heeft Ries verteld over de oorlog. Gedurende de tweede nacht hebben de oudste jongens hem wakker geschud en schreeuwden ze in het donker over schietende Serviërs. Ries was in zijn onderbroek naar buiten gerend, waar hij in de lopen van de van het paintball uitlekkende waterpistolen keek. Als straf heeft hij de oudste groep de rest van de week niet meer op de foto gezet en niet meer gefilmd. Hij heeft die week wel alle andere kampkinderen op de foto gezet: als voetballer, tijdens de bonte avond, in het zwembad, moe na de dropping.
Eén keer had ik niet door dat hij een foto van me maakte. Na de middag van De sterkste man lag ik in mijn blote bast uitgeteld in het gras. Pas bij de klik merkte ik dat Ries een foto maakte. Ik deed mijn ogen open. Hij stak zijn duim omhoog en liep daarna weg, op zoek naar de volgende foto. Soms maakte hij eerst een grapje voordat hij klikte. Daar krijg je lachende gezichten van. Ries had ook een videocamera bij zich. De ene helft van de kampkinderen rende weg als hij eraan kwam met dat apparaat. De andere helft van de kinderen was juist niet weg te slaan voor de lens en deed de gekste dingen. Ik weet niet goed in welke groep ik hoor. Ik heb vooral achter de camera gekeken. Op de vierde dag heb ik hem zelfs heel even vastgehouden. Tijdens levend Stratego was ik verkenner. Ries filmde de slag van achter een boom. Toen hij moest plassen, riep hij me bij zich en hing de riem van de camera om mijn nek. Samen keken we door het oog.
‘Als er iets spannends gebeurt, druk je op de knop.’
Met de camera op mijn borst keek ik hem na. Bij een greppel stopte hij met lopen, deed de voorkant van zijn trainingsbroek naar beneden en draaide zijn hoofd in mijn richting.
‘Hé,’ riep hij, ‘geen blote mensen filmen.’
Snel keerde ik met camera en al om. Na een paar minuten haalde hij de camera weer op, maar van schrik had ik niets gefilmd.
‘Het was maar een grapje,’ zei hij toen hij mijn rode gezicht zag. ‘Ga maar op zoek naar de vlag. Dan loop ik filmend met je mee.’
’s Avonds was Ries een van de weinige leiders die meededen aan de kussengevechten. Je kon maar beter bij hem zijn. Met één klap sloeg hij als het nodig was al de lucht uit je longen. De kamergevechten hadden één gouden regel. Als de eerste huilt, is het direct afgelopen. Dat wilde je niet op je geweten hebben. Tranen bewaarde je voor onder de douche, de enige plek waar de camera niet kwam.
Nico stapt in de volgestroomde kantine op een stoel. ‘Stilte!’ schreeuwt hij. ‘Iedereen zitten. De film begint over een halve minuut. Dertig, negenentwintig, achtentwintig...’
Lucas is de eerste van ons die in beeld komt. Tijdens de boksavond slaat Ruben hem op zijn oog. Lucas doet een stap naar voren en haalt vanonder uit op Rubens neus. De kantine joelt. Zo gaat het de hele avond. De mooiste stukken zijn die waarbij kampmuziek klinkt.
I know what I want and I want it now. I want you, cause I’m mister Vain.
Na afloop slaat Hanna bij de fietsenstalling een arm om me heen.
‘Ik heb je helemaal niet gezien in de film,’ zegt ze.
Ik knik en draai het cijferslot van mijn fiets open. Thuis vraagt mama hoe het is geweest. Als Lucas aan zijn boksverhaal begint, verlaat ik onopgemerkt de kamer en ga naar bed.
Marijke huilt. Thirza, Mirjam, Hanna, Lucas en mama staan om haar heen en huilen mee. Papa, Leon, Lennart en Daan kijken stil voor zich uit. Carola is de enige van de voetbal die is gekomen en houdt een spandoek boven haar hoofd. Vanaf een bankje zie ik Marijke iedereen omstebeurt omhelzen. Carola laat het spandoek zakken en doet een paar passen in mijn richting. Ze vraagt of ik mijn zus geen gedag moet zeggen. Ik kijk haar aan, houd even stil.
‘Als de anderen uit haar buurt zijn.’
Marijke zakt door haar knieën en steekt een hand naar me uit. Ze lacht door haar tranen heen. Ik zie het begin van de regenboog en ren naar Marijke. Ze vangt me op en kust me in mijn nek. Het kriebelt in mijn buik.
‘Nog maar tweeënvijftig weken, dan ben ik weer thuis.’
Ik vraag of haar haren dan nog steeds rood zijn. Ze lacht naar me en geeft me weer een kus, nu op mijn voorhoofd. Ik vraag of ze ook een rode stip boven haar neus heeft, als ze terugkomt uit het weeshuis. Weer geeft ze me een kus, precies tussen mijn ogen.
‘Je hebt geluk dat ik geen lippenstift gebruik,’ zegt ze.
Ze houdt me dicht tegen zich aan.
‘Nico komt niet meer bij ons op bezoek, hè,’ fluister ik in haar oor.
‘Nee, dat denk ik niet.’
‘Ga je hem missen?’
Ze haalt haar schouders op, steekt een lok achter haar oor.
‘Jou veel meer.’
Een vrouwenstem schalt uit de luidsprekers.
‘Marijke, je moet gaan,’ hoor ik papa zeggen. Ik geef haar snel een kus op haar wang. Ze gaat rechtop staan, huilt harder dan daarnet. Ik voel een steen in mijn buik. Achteruit lopend ga ik terug naar het bankje. Mirjam komt als Marijke een deur door is gegaan naast me zitten. Er zit zwarte make-up op haar wangen.
‘Ik hou geen zus meer over,’ zeg ik. ‘Drie weg in drie jaar.’
Ze drukt me tegen zich aan en woelt met haar vingers door mijn haar. Samen kijken we hoe de anderen voor het raam naar het vliegtuig kijken.
‘Kom jij vandaag maar lekker met mij mee naar huis.’
‘Wonen hier nog meer studenten?’ vraag ik als we de trap van haar huis op lopen. De trapleuning ontbreekt. Ik ruik riool.
‘Eén vriendin, maar die is dit weekend bij haar ouders. Je mag in haar bed slapen.’
‘Vindt ze dat niet erg?’
‘Niet als je nergens aan komt.’
Boven aan de trap staat een fiets. Mirjam hangt haar jas aan het stuur.
‘Het lijkt wel oorlog op je bord,’ zegt Mirjam als ik tijdens het avondeten de ketchup terugzet. Er staan vijf kaarsen op tafel.
Take a walk on the wild side.
Ik vraag of ze vaker eet met de muziek aan.
‘Bijna altijd. Vind je het mooi?’
‘Alleen de rustige liedjes.’
Na een paar minuten staat ze op en loopt naar de cd-speler. Opnieuw klinkt er een piano.
Problems all left alone.
‘Dit vind ik de mooiste,’ zegt ze, waarna we omstebeurt een kaars uitblazen en samen de slierten rook opsnuiven. Liggend op de bank luisteren we verder. Mirjam rookt een sigaret, terwijl ik naar het plafond staar. Ze draait haar hoofd in mijn richting.
‘Zullen we uitgaan?’ vraagt ze als ze de peuk in een lege fles wijn laat vallen.
Even later slaat Mirjam een zwaar gordijn opzij achter de deur van een café. Mannen en vrouwen drinken en praten, op de bar glimmen glazen. Aan de muur hangen zwart-witfoto’s en trompetten. Een mevrouw wijst ons een tafeltje achterin, naast het podium.
We praten over school.
‘Met andere ouders en oma’s zou ik rijk kunnen worden met mijn rapporten.’
Mirjam zegt dat zij vroeger ook geen geld kreeg als het goed ging op school.
‘En nu?’
‘Nu krijg ik studiefinanciering.’
‘En wat voor werk ga je dan doen als je klaar bent met studeren?’
‘Dan ga ik proberen mensen beter te maken.’
‘Pleisters plakken?’
‘Verdrietige mensen. Of bange.’
‘Dan heb ik je niet nodig.’
Mirjam knoopt haar jas dicht. Ik vraag of ik de kaars uit mag blazen.
‘Alleen als niemand kijkt,’ zegt ze.
‘Doe maar,’ zegt ze als ze de laatste knopen van haar jas heeft dichtgedaan. Een man met een theedoek loopt langs en steekt hem weer aan. Hij noemt me een boef.
We fietsen door het donker terug naar huis. Overal lopen mensen op straat, auto’s toeteren. Mirjam rijdt door rood. Ik tik haar op haar been.
‘Wacht maar tot je zelf in de stad woont.’
Ze zet haar fiets in de gang, waarna we aan de eettafel opnieuw naar haar lievelingsliedje luisteren. Nadat we het een tweede keer hebben gehoord, gaat ze over een onverlichte trap voor naar zolder.
Ik vraag of ik roosvicee mag pakken en nog voordat ik mijn zin heb afgemaakt, roept Lucas vanaf de bank dat hij ook wil.
‘Ik doe het wel even,’ zegt mama en ze loopt naar de keuken. Ze vraagt of Daan en Ries al bij het stadion zullen zijn. Ik haal mijn schouders op. Ries gaat foto’s maken van de training van Feyenoord en Daan mocht mee. Hij heeft een uur geleden de bus naar Rotterdam genomen. Als ik vraag waarom Daan steeds mee mag, zegt mama dat Daan in Riess elftal zit.
‘Misschien is hij volgend seizoen wel jouw leider.’
Ze komt met een kop oploskoffie en twee bekers roosvicee uit de keuken. Lucas en ik moeten een plan maken.
‘Jullie kunnen niet de hele dag blijven lanterfanten.’
Papa heeft me zelf laten bellen. Eergisteren is het spreekbeurtpakket bezorgd. Het had een verjaardagscadeau kunnen zijn. Mama was net op tijd om Hanna en mij tegen te houden, anders had het grootste deel nu al boven mijn bed gehangen. Een vaan van de KNVB, een poster van het Nederlands elftal, een vel met de handtekeningen van de spelers en voor naast mijn kussen een oud programmaboekje van het Europees kampioenschap in Zweden. Elke speler heeft een eigen bladzijde en geeft tips. Van Peter Bosz moet je je teennagels knippen: Zeker in de zomer is dat belangrijk voor een voetballer, want dan groeien je nagels het hardst.
Het is zondagmiddag en de ergste onrust na de kerk is verdwenen. Lucas ligt op de grond en graait in de bak met Lego naar witte en blauwe stenen voor zijn politiebureau. Zijn beker chocomel staat op de armleuning van de bank. Papa en mama drinken koffie op de andere bank en kijken zwijgend naar de achtertuin. Papa heeft me aan zijn bureau gezet. Uit zijn koffer haalde hij een gele markeerstift.
‘Je moet alleen de belangrijke dingen aanstrepen. Daarna maak je een samenvatting.’
Na een kwartier blader ik de eerste vellen terug. Het lijkt wel Pasen. Ik draai me om. Mama leest in haar stukgelezen bijbel. Papa heeft zijn ogen dicht, zijn mond staat open. Ik vraag mama of ik hem wakker mag maken.
‘Laat hem maar even,’ zegt ze. ‘Hij moet straks weer de hele week hard werken.’
Toen papa een keer niet oplette zag ik een foto van de arbeidsinspectie. Tussen een pers vandaan staken gescheurde kleren, druipend van het bloed. Nadat hij het door had, riep hij mama en nam ze me op schoot.
Eén voor één tel ik de andere bladzijden van de spreekbeurtinformatie. Ik zucht, leg mijn hoofd op het bureaublad.
‘Mam,’ vraag ik, ‘wanneer wordt papa weer wakker?’
‘Dat weet ik niet, jongen. Hij heeft zijn rust hard nodig.’
Voorzichtig til ik mijn hoofd weer op. De papieren liggen er nog steeds. Ik laat me van de stoel glijden en sleep me naar de bank. Ik gebruik mijn armen als kussen, sla een deken om me heen. Mama neuriet op de andere bank een liedje uit de kerk. Ik doe mijn ogen dicht en til langzaam mijn been onder de deken op. Ik strek. Lucas begint te schreeuwen, mama vliegt op van de bank.
‘Lucas, snel!’ roept ze. ‘Ga een doek halen!’
Papa is rechtop gaan zitten en kijkt me met slaperige ogen verschrikt en vragend aan. ‘De chocomel van Lucas is gevallen,’ zeg ik.
Hij rekt zich uit, haalt zijn bril van zijn neus en wrijft in zijn ogen. Met een pootje wrikt hij in zijn oor.
‘Ben je al klaar met je spreekbeurt?’
Ik kijk naar de vloer. ‘Het lukt niet,’ zeg ik. ‘Het is allemaal belangrijk.’
Hij zet zijn bril op en komt met een harde gaap van de bank.
‘Kom,’ zegt hij, ‘dan kijken we er samen even naar.’
Geeuwend legt hij me het verschil tussen hoofd- en bijzaken uit.
Voor me liggen spelers van het eerste in het gras, naast me schoppen mannen tegen de reclameborden. Op weg naar de kleedkamer loopt een speler, zwaaiend met zijn armen en vloekend in zijn eigen taal. Hij heeft een tegenstander afgestopt, met twee gestrekte benen. Een bestuurslid is naast me komen staan. Hij schudt zijn hoofd.
‘Dit is direct de laatste wedstrijd van onze grote superprof geweest.’
Nico hoorde ik vorige zomer voor het eerst over de Zaïrees praten. Een paar dagen later zag ik hem, in een jurk langs de weg. Hij liep stapje voor stapje en zong liedjes die ik niet kon verstaan.
‘Dat is er een uit Afrika,’ had oma gezegd toen ze aan mijn mouw trok om door te lopen.
De tegenstander schiet de strafschop raak, waarop het bestuurslid geen emmer met kampioensbloemen omver schopt. Tegelijkertijd knalt de kleedkamerdeur open. De Zaïrees draagt alleen een witte onderbroek en houdt een plastic tas voor zijn lichaam. Hij rent zonder om te kijken het sportpark af.
‘Ongelofelijk,’ schampert het bestuurslid, ‘wat een gek.’
Zittend op mijn hurken raap ik de lege bierflesjes op en kletter ze in de krat. De vrouwen achter de bar kennen me. Na zes lege kratten moet ik op een stoel in de keuken komen zitten en krijg mijn broodje kroket.
Het bestuurslid stapt de keuken binnen en slaat op mijn schouder. Hij vraagt of ik de hoekvlaggen van het veld wil halen. ‘Dan bakken we zo nog een kroket voor je.’
Een half uur later steekt hij de sleutel in het slot van het werkhok en pakt de twaalf vlaggen aan. ‘We zouden er meer van jouw soort moeten hebben. Waar zijn je broers en zussen?’
Met het broodje in mijn handen verlaat ik de keuken. Ik leun tegen de deurpost en neem een hap. Ik zie alleen maar mannen, in groepjes aan de bar. Ries loopt langs en vraagt of ik heb gewonnen. Ik vertel over mijn eigen team en over de douches die het niet deden na afloop van de uitwedstrijd met C4. Hij geeft me de vijf. ‘Voor dat doelpunt krijg je wat te drinken.’
Met een broodje en een flesje Extran leun ik tegen de bar. Ries bukt, strikt zijn veter en loopt terug naar Carola, die achter in de kantine met haar rug naar me toe aan een tafeltje zit. Direct naast me is de bar leeg, maar iets verderop bij het begin van het hoge gedeelte staat een groep mannen in een kring. Tegel voor tegel nader ik. Na de laatste hap van het broodje maak ik een prop van het servetje, stop het in mijn broekzak en neem weer een tegel. Ze praten over palen. Een jongen met pukkels wordt met vingers in zijn onderbuik geprikt. Ze vragen of hij de eerste paal al heeft geslagen. Hij antwoordt niet.
Ik haal uit mijn broekzak een stapel voetbalplaatjes, bekijk ze één voor één. Na twee minuten ben ik weer bij Twan Scheepers en zonder op te kijken begin ik opnieuw. Iemand maakt een grap over de Zaïrees. Ik schiet in de lach, twee mannen draaien zich even om in mijn richting. Met een rood aanlopend hoofd bestudeer ik het gezicht van Michel Boerebach. Ik zet mijn lege flesje op de bar en smokkel drie tegels. Ik sta tussen twee mannen in, net achter ze. Ik stop de plaatjes weg en volg de gezichten. Iemand laat een boer.
‘Tijd voor nieuwe buizen.’
Met een vinger gaat hij de hoofden af. Ze knikken. Hij ziet me niet. De bierflesjes worden doorgegeven, ze steken hun duim erin en trekken hem er met een ploppend geluid weer uit. Ze praten over voetbal. Ik haal het servetje uit mijn broekzak, gooi het over van mijn ene in mijn andere hand en loop naar de prullenbak. Ik leun tegen de deurpost en kijk de kantine in. Ze zien me niet.
In het werkhok achter de kantine ben ik nog niet vaak geweest. Met zijn zessen staan we rondom de open deur. De penningmeester, zijn vrouw, de secretaris, Ries, papa en ik. Voor ons staan drie dampende emmers op de grond, twee brede bezems leunen tegen de buitenmuur. In een van de emmers spartelt een vlieg. Ik wip hem er met twee vingers uit en kijk hoe het zand tussen de tegels aan zijn vleugels plakt. De penningmeester heeft een prikstok en een vuilniszak in zijn handen.
‘Als-ie vol is kom je maar een nieuwe halen,’ zegt hij en hij slaat me op mijn schouder. ‘Jij kunt tenminste lekker buiten aan het werk.’
Met de prikstok in de ene en de vuilniszak in de andere hand zoek ik direct de schaduw van de bomen naast het gravelveld op. Na anderhalf uur heb ik de eerste zak vol.
In de schaduw achter de kantine eten we patat en hamburgers. Met het puntje van mijn tong probeer ik het laatste stukje ui in de hoek van het sausbakje te pakken te krijgen. De penningmeester maakt de plannen voor de middag, zegt dat het tijd is om op te splitsen. Hij vraagt wie er alvast een begin wil maken met de kleedkamers.
‘Kom,’ doet Ries een stap in mijn richting. Hij geeft met zijn hand een duwtje tegen mijn achterhoofd. ‘Wij laten ze wel even zien hoe snel we die kleedkamers schoon krijgen.’
Op weg naar de kleedkamers brandt de zon door mijn T-shirt heen. Nog even en mijn schoenen smelten als waterijsjes van mijn voeten. Net onder zijn haargrens en rond zijn neus vormen zich bij Ries tientallen zweetdruppeltjes. Hij zet de emmer op zijn hoofd en schudt met zijn billen overdreven van links naar rechts en weer terug. Met een zware stem en zijn lippen naar buiten geklapt roept hij domme dingen over schoonmaken.
Ries kijkt elke keer over mijn schouder mee als ik met de moedersleutel een kleedkamerdeur open. Van de zenuwen draai ik bij twee sloten de sleutel eerst de verkeerde kant op. Na ‘Sesam open u!’ lukt het me toch ons binnen te laten. Steeds hetzelfde liedje. Ries leegt de vuilnisbak, vult de emmer met heet water en sop en gaat vervolgens leunend op de trekker staan kijken hoe ik de vloer aanveeg. In elke kleedkamer zegt hij tussen de verhalen over de scouting en het leger iets anders, maar steeds komt het erop neer dat ik hard kan werken en we een goed team vormen. Beide is waar. Vanaf de tweede kleedkamer ben ik bij de douches begonnen met vegen en heb me vanaf daar een weg naar de deur gebaand. Ries kan met de dweil en de trekker zo mijn spoor volgen. Ik zeg dat hij niet moet blijven kijken tot ik klaar ben, maar me direct moet volgen.
‘Dan kunnen we zo misschien nog de vaantjes boven de bar bekijken.’
‘Ja, baas,’ antwoordt hij en met zijn hand tegen zijn hoofd marcheert hij door de kleedkamer.
Halverwege het vegen van kleedkamer vijf neem ik even een pauze. Binnen is het net zo heet als buiten.
‘De stof zit helemaal aan je lijf vastgeplakt,’ zegt Ries. Hij plukt op mijn rug aan mijn klamme T-shirt. ‘Trek uit man! Dit zit toch niet lekker!’
‘Veel beter,’ zucht hij opgelucht als zijn buik natrilt nadat hij zijn polo over zijn hoofd heeft getrokken. Hij heeft overal haar. Van zijn kin tot de rand van zijn voetbalbroekje.
‘Het gaat nog verder naar beneden, hoor,’ zegt hij. ‘Heb je dat nooit bij je vader gezien?’
Voorzichtig stroop ik mijn shirt van onderaf over mijn hoofd, maar halverwege mijn rug loop ik vast en raak verstrikt in de klamme stof. Ries neemt het van me over en bevrijdt me.
‘Gadver,’ zeg ik en ik deins achteruit als zijn buik de mijne raakt. ‘Je plakt helemaal.’
‘Sorry hoor. Ik wist niet dat je kwaad werd. Bedankt dat je me even hebt geholpen.’
Nadat we elkaar onze spierballen hebben laten zien, ga ik weer voorop met de bezem. Steeds als ik niet oplet spettert Ries mij nat door zijn vingers tegen de waterstraal van de kraan te drukken. Ik dreig de halfvolle emmer over hem heen te gooien, maar nog voordat ik die goed en wel beet heb rent hij al langs me naar buiten.
‘Ik gooi je polo in het water, hoor.’
Na een watergevecht lopen we druipend van het zweet en het water samen terug naar de kantine. Alle deuren en ramen staan wagenwijd open. Er schalt geen muziek, alleen de sproei-installatie op het eerste veld is te horen.
‘Zo, zijn jullie daar ook eindelijk,’ zegt de penningmeester. Hij zit op een tuinstoel in de schaduw achter de kantine. ‘Ik dacht dat jullie nóóit meer zouden terugkomen.’
‘Heeft hij goed geholpen?’ vraagt papa aan Ries.
‘Kijk maar,’ antwoordt hij terwijl hij naar mij wijst. ‘Hij is drijfnat van het zweet. Die kunnen we vaker gebruiken.’
Papa rijdt de auto ’t Beloofde Land op en parkeert overdwars op het middenpad. Hij opent eerst de caravandeur, dan de achterklep, om vervolgens een badhanddoek uit een koffer te trekken en over de televisie te gooien. Hij overziet het campingveld, tilt de televisie op en draait zich dan om. Papa heeft nog geen stap gezet, maar de tv is in elk geval over de drempel.
Twee dagen geleden had papa een verrassing voor mama. Hij ging naar de bakker om brood te halen. Hij kwam terug met een televisie. ‘Voor op vakantie.’
Mama sputterde tegen.
‘Je weet dat televisies niet zijn toegestaan.’
‘Het kan niet anders. De jongens moeten die wedstrijd zien.’
Mama heeft vijf bakjes chips klaargezet. Ik ben met haar meegelopen naar het grote veld, waar het dringen was en op het podium twee gitaren stonden. Mama had zondagse crème op haar gezicht gesmeerd en vroeg of ik zenuwachtig was voor mijn eerste concert. Ik wees op mijn shirt van het Nederlands elftal. Ze begreep het al, zei ze.
Na het derde liedje van Elly en Rikkert ben ik teruggerend naar de stacaravan. Niemand heeft me gezien of gehoord, de muziek had het hele Beloofde Land overspoeld.
Met het zwaard van Gods woord, kun je elke vijand aan.
Niemand zingt het volkslied mee. Papa prikt al na tien minuten met zijn brilpoot in zijn oor. De caravanbank plakt aan mijn benen, maar papa verbiedt ons het raam open te zetten. Daniël vraagt of we wel mogen juichen.
‘Eerst maar eens zien of dat ervan komt.’
In de rust schieten Len, Daan, Lucas en ik tuinstoelen omver. Er komt een vrouw op sandalen en met een houten speld in haar knot de hoek om gelopen. Aan haar hand loopt een meisje. Als ze vlakbij zijn, vraagt de vrouw of we willen stoppen met dat gevaarlijke spel. Papa roept vanuit de caravan dat de tweede helft begint. Len, Daan en Lucas sprinten naar binnen. Ik raap de bal op, kijk in de deuropening om. De knot heeft geen stap verzet. Ze schudt haar hoofd.
Papa stampt. De caravan trilt. Romario juicht.
Drie Brazilianen treiteren me met wiegende armen voor de televisie vandaan. Ik sluit me op in de wc, doe mijn broek naar beneden en mijn ogen dicht. Ik vraag vergeving voor het omschieten van de tuinstoelen. Ik vraag vergeving voor het weglopen bij het concert, vergeving voor het kijken naar de televisie en beloof voortaan ook voor koekjes te danken. Ik hoor papa, Len, Daan en Lucas schreeuwen. Ik bid dat het waar is. Ik veeg af en ren naar de televisie. Papa staat er recht voor en heeft zijn bril in zijn handen.
‘Jongens, wat is het spannend,’ zucht hij. Hij klapt zijn knieën tegen elkaar.
Ik dank voor Dennis Bergkamp en ga weer op mijn plek zitten. Len en Daan roepen ‘kom op’. Lucas doet hen tien minuten lang na. Ik heb mijn handen gevouwen. Papa veert als eerste op van de bank. Len, Daan en Lucas springen tegen hem op. Ze houden van Oranje. Ik knijp in mijn handen. Op het aanrecht ligt mama’s bijbel. Ik doe lachend mijn ogen dicht.
Mama komt zingend de stacaravan binnen.
Daniël, Daniël, vertrouw op God, Hij hoort je wel.
Papa zegt dat ze haar mond moet houden. Ze schenkt onze glazen vol met ranja. Ik zeg dat ze voor het beeld vandaan moet gaan. Ze zet mijn glas op het aanrecht.
Je weet dat-ie het kan. En hij doet het.
Lucas is woest op de commentator.
‘Waarom heeft hij dat niet aan De Goeij verteld?’
Daan slaat op tafel. Papa vloekt niet. Hij zegt dat het nu echt over is, dat die Brazilianen 3-2 niet meer weggeven. Ik ren naar de wc en vraag om vergeving voor mijn grote mond. Ik vraag nog een keer om vergeving voor mijn grote mond. Ik vraag om een nieuwe keeper voor Feyenoord. Ik beloof dat ik mama de rest van de vakantie zal helpen met aardappels schillen. Ik hoor het stadion niet meer. Len vraagt of de tv weer aan mag. Papa loopt in grote stappen naar buiten. Hij zet de tuinstoelen recht en vraagt aan mama of ze een pilsje heeft.
Mama en Marijke zitten aan de eettafel. Op de vloer ligt een enor me rugzak en een heuptas. Ik gooi mijn jas en broodtrommel erbovenop. Er staan een pot thee en een appeltaart op tafel. Papa leest achter zijn bureau in een grijze map. Ik vraag wat er te vieren valt.
‘Hallo? Moet je dat nog vragen,’ zegt mama. Ze wijst naar Marijke.
‘Je zus komt niet elke dag terug.’
‘Ze was er vanochtend toch al?’
‘Maar je hebt haar toch nog niet gezien?’
Ik sta stil naast de rugzak. Marijke kijkt me lachend aan. Ze vraagt of haar kleine broertje haar niet even moet omhelzen. Ik omhels haar. Ze ruikt naar eten dat ik niet ken. Ik pak haar linkerhand, maar de binnenkant is niet bruin. Ze vraagt hoe het gaat in groep acht.
‘Goede resultaten, maar hij ligt veel overhoop met de meester,’ zegt mama. ‘Het is dezelfde als waar Daan zo veel problemen mee heeft gehad.’
Marijke wil weten hoe het Daan op zijn nieuwe school vergaat. Hij is na één jaar van middelbare school veranderd. Hij wilde niet leren en hij wilde niet luisteren. Mama zegt dat hij nu een adresje heeft voor de tussenuren.
‘Ries woont op nog geen drie minuten lopen van het schoolplein.’
Marijke knikt. Ze vraagt of ik nog steeds geen training oversla.
‘Het is dat hij thuis moet slapen, anders was hij het liefst elke dag op de voetbalclub,’ zegt mama. ‘Hij gaat hier zaterdagochtend om kwart voor acht de deur uit en met een beetje geluk heb ik hem om zes uur weer terug.’
Ik vertel over mijn krattenrecord en de eerste keer dat ik niet aan twee, maar aan drie wedstrijden heb meegedaan. Ik vraag aan Marijke of ze genoeg wc-papier mee had genomen.
‘Mijn buik moest wennen aan het eten,’ zegt ze. ‘Na een week was het al op.’
‘En toen?’
‘Toen moest ik mijn nagels kort houden.’
Mama verslikt zich in haar thee. Ze zegt dat Marijke deze verhalen maar moet bewaren voor als zij er niet bij is. Marijke vertelt dat ze op een olifant heeft gezeten.
‘Wat was het allerleukste?’
‘Een brief van Mirjam,’ antwoordt ze. ‘Ze schreef over jullie uitstapje naar het café.’
‘Een olifant is toch veel leuker?’
Mama begint te lachen. Ze moedigt Marijke aan verder te gaan.
‘Mirjam heeft mijn man gevonden,’ zegt ze. ‘Ze heeft alles over hem opgeschreven. Schoenmaat 49. Ik hoef alleen nog maar ja te zeggen.’
‘Ga je trouwen?’
‘Misschien moet ik hem eerst maar een keertje zien.’
‘Dat lijkt me ook,’ zegt mama. Ze schenkt de theeglazen bij.
Daan is gisteren ziek uit school gekomen. Hij heeft de hele dag sinaasappelsap gedronken en geslapen om beter te worden. Om vier uur wilde hij vooruit eten. Met spanning keek ik toe hoe mama aan zijn voorhoofd voelde. Ze telde drie truiboorden in zijn nek en zei uiteindelijk dat er niets van in kwam. Ik liep snel de kamer uit om mijn lach te verbergen. Op de gang hoorde ik hoe mama’s naaidoos op de vloer kletterde. Ik heb geholpen met opruimen. Om vijf uur stond Ries in zijn zwarte trainingspak voor het raam. Ik keek naar zijn gezicht, toen mama over Daan vertelde. Hij zag me staan.
‘Dan neem ik hém toch mee?’
Mama wilde weten hoe laat ik thuis zou zijn.
‘Je haalt je slaap morgen maar in,’ zei ze na Ries’ antwoord tegen me.
Na anderhalf uur op zijn bagagedrager waren we bij het stadion. Met een programmaboekje in mijn ene en een beker cola in mijn andere hand klimmen we naar de hoogste rij stoelen in het stadion. Ik lust geen cola. Ik zeg tegen Ries dat ik met mijn jas onder mijn Feyenoord-shirt net zo dik ben als hij. We staan met onze rug naar het veld, kijken naar de stad. In de verte zie ik Nationale-Nederlanden.
Ries tilt me op bij het doelpunt. Ik vraag of er altijd vuurwerk wordt afgestoken.
‘Alleen bij belangrijke wedstrijden.’
Ries staat op en zet een lied in.
Feyenoord, Feyenoord, wat gaan we doen vandaag?
Het hele vak volgt. Het klinkt steeds harder en op het laatst zingt iedereen achter het doel mee. Ries kijkt me aan. Hij lacht en tilt zijn wenkbrauwen op. Na afloop schreeuwen mannen op de trappen, ik houd me vast aan de leuning. Beneden loopt Ries op een kraam af en koopt een pet. Hij rolt de klep van de pet tussen zijn handen en zet hem op mijn hoofd.
‘Zo kun je thuiskomen.’
Ries brengt me achter op zijn fiets naar Centraal. Ik vraag wat je moet doen om speler van Feyenoord te worden.
‘Luisteren naar je trainer.’
Na een korte stilte zeg ik dat ik denk dat ik geen speler van Feyenoord ga worden. ‘Ik train altijd, maar zit niet eens in D1.’
‘Dat was niet gebeurd als ik nog trainer van de D was,’ zegt Ries. Hij rijdt door rood. Ik krijg het warm.
‘Je ziet eruit als Rob Witschge, maar voetbalt als John de Wolf. Elk elftal heeft bikkels nodig.’
Ik geef Ries bij de bushalte een hand.
‘Trek eens aan mijn vinger.’
Ik schud mijn hoofd, maar hij vraagt het nog eens. Ik trek en stap snel de bus in. De scheet verdwijnt in het ronken van de motor. Bij het wegrijden salueert Ries. Hij zet weer een lied in, maar ik versta er geen woord van.
Papa pikt me op bij de bushalte en samen lopen we langs de gro te weg naar huis. We praten over de wedstrijd, die hij op de televisie heeft gevolgd. Hij vond Larsson de beste, vraagt of ik zijn doelpunt goed heb kunnen zien. Ik zeg dat de spelers in het stadion heel klein zijn. Mama heeft thee gezet en zit in haar nachtjapon en duster aan de keukentafel. Ik vertel haar alles.
‘Je boft maar,’ zegt ze. ‘Zulke avondjes uit krijg je niet eens als je jarig bent. Heb je die pet de hele avond op gehad?’
Rubens moeder staat achter het fornuis, buiten ruikt het al naar gebakken ei. Ze roept door het raam dat we onze schoenen uit moeten doen. Ik heb de afgelopen jaren nog nooit iemand op zijn schoenen een stap voorbij de deurmat zien zetten. De tafel is gedekt met casinobrood en drie soorten hagelslag.
‘Wat hoor ik, gaat het niet goed op school?’
‘Ma, hij heeft zelfs tijd om tijdens de les een typecursus te doen,’ zegt Ruben.
‘Maar hij moet toch elke dag nablijven?’
Ik prop een halve boterham in mijn mond. Ruben stelt voor om een wedstrijdje te doen wie het eerst bij de tien is.
‘Halve kapjes tellen niet.’
Rubens moeder loopt van tafel, pakt een sponsje en begint het aanrecht te poetsen. Ze vraagt met haar rug naar ons toe of ik als ik volgend jaar op de middelbare school zit nog steeds elke dinsdag het brood op kom eten.
‘Dan neem ik een trommel mee naar school,’ zeg ik.
‘Je kunt altijd nog op patatdag komen,’ zegt Ruben. ‘Op vrijdagavond hoef je toch geen huiswerk te maken.’
Na een half uur rijden we op elkaars fietsen de containerroute terug naar school. Een vuilniswagen trekt op, met twee oranje pakken erachter hangend. Ruben kijkt me aan.
‘Jij voor, ik achter,’ zeg ik.
Ruben trapt. Eén container valt voor mijn voorwiel. Ik rem, hervind mijn evenwicht en duw de laatste twee omver. Een van de vuilnismannen schreeuwt en springt van de wagen. Ruben en ik fietsen zo hard als we kunnen het park in. Het oranje pak rent achter ons aan en roept dingen voor in een voetbalstadion. Ruben en ik snijden af over het grasveld, waar twee meisjes net op tijd een springtouw wegtrekken en opzij springen. Op het schoolplein houdt de meester ons tegen.
‘Afstappen en direct door naar de klas. Moeten jullie eerst iemand dood rijden?’
Ik zet Rubens fiets op slot en geef hem de sleutel. De vuilnisman is gestopt met rennen en leunt met één arm voorover tegen een boom. Ik zwaai.
Mama zucht. Ze vraagt of we alsjeblieft voor één keer de lieve vrede kunnen bewaren. Ik heb Lucas uitgescholden en Daan heeft hem geslagen. Lucas heeft zijn mes afgelikt en daarna een nieuwe boterham gesmeerd. Len blijft herhalen dat Lucas op moet houden met janken, Hanna blijft juist troosten totdat Lucas ophoudt met huilen. Papa schenkt zichzelf een glas karnemelk in. Daan pakt de laatste plakjes kokosbrood, maar begint om zich heen te slaan als Len ze uit zijn handen trekt. Mama staat op van tafel en stampt de trap op. Boven het geschreeuw uit hoor ik hoe ze haar slaapkamerdeur met een ferme dreun achter zich dichttrekt en ten slotte de knip erop doet. Ik pak mijn jas van de kapstok en open de schuurdeur. Het keukenraam kraakt in zijn sponningen. Len en Daan staan voor het raam en hebben elkaars keel beet.
Met mijn capuchon over mijn hoofd fiets ik in de richting van de weilanden en na een half uur ben ik in Rotterdam. Bij het stoplicht sta ik naast een blonde vrouw. Ze heeft tijgerbenen, rookt een sigaret. Ik vraag de weg.
‘Mijn vriend speelt daar.’
Ik mag meefietsen. Ze vraagt waarom ik mijn voetbalschoenen aan heb.
‘Dat fietst toch niet lekker?’
Ik wijs naar haar hoge hakken. Na een kwartier komen we aan bij de kantine. Er hangen luidsprekers aan de dakgoot.
Ik ken mezelf onderhand, een prater ben ik niet.
Achter het doel voor de kantine staan spelers van het eerste, te kijken naar hoe de keeper van de andere club uit het dorp zich laat inschieten. Ik loop op het groepje af. Ze kijken op als ze mijn noppen op de tegels horen. Twee knikken en kijken dan weer naar het veld. Ik loop om hen heen, zie tot mijn opluchting Roel van Ballegoie staan, mijn leider van de E3 van destijds. Hij vraagt wat ik hier doe.
‘Gewoon, kijken.’
Roel neuriet de laatste zinnen van het liedje mee. Ik praat tijdens de eerste helft met niemand. Ik luister en kijk af en toe naar de kratten op de grond. De spelers van het eerste stapelen, joelen als de scheidsrechter in de buurt is. Met een fluit in je mond is één ding belangrijk: denk na over de maat van je broekje. Dat luistert nauw.
Vlak voor de rust ga ik naar de wc en drink uit de kraan.
Halverwege de tweede helft is de gele toren hoger dan de reclameborden. Ik ben naast Roel gaan staan. Hij laat af en toe een boer en is bepaald niet de enige. Ik volg het voorbeeld. Het klinkt anders.
‘Jij zou cola moeten drinken,’ zegt een van de spelers naast me.
‘Ik lust geen prik,’ zeg ik en kijk omhoog. Hij reageert niet.
Na afloop legt de keeper een arm over de schouders van de scheidsrechter. Ze lopen samen het veld af. De keeper praat en wijst met zijn vrije hand, de scheidsrechter schudt alleen maar zijn hoofd. Om me heen zwelt het gejoel aan. De scheidsrechter klimt grijnzend over de reclameborden en huppelt het laatste stuk naar de kleed kamer. Zijn benen zijn zomerbruin. De muziek gaat weer aan.
At first I was afraid, I was petrified.
Ik wacht tot iemand me aankijkt en zeg dan dag. Uit een van de kleedkamers klinkt het refrein. Ik lal stilletjes mee. Ik trap mezelf warm op de fiets. Aan de rand van Rotterdam halen vier auto’s me in. Ze toeteren. Iemand schreeuwt iets uit het raam. Ik versta het niet, maar zwaai toch terug.
Halverwege het fietspad tussen de weilanden stop ik met fietsen. Ik hang mijn jas over het stuur en doe twee stappen de berm in. Ik ren over het gras en maak een sliding. Ik sta op, ren terug naar mijn fiets en maak een sliding met mijn andere been.
Versteend kom ik thuis. Mama vraagt hoe ik het zo lang heb uitgehouden in de kou.
‘Gewoon, voetballen.’
‘Ga jij voor het eten maar onder de douche,’ zegt ze. ‘Zo wil ik je op zondag niet aan tafel hebben.’
Een badmeester in korte broek en witte polo loopt op Ries af en geeft hem een hand. ‘Ik heb mijn neefjes meegenomen,’ hoor ik Ries zeggen.
‘Dat zie je toch wel?’ De badmeester kijkt naar Ries en laat zijn blik afzakken naar Daan en mij. Hij bijt op zijn lip.
‘Nou je het zegt, ja.’ Ries heeft een pas in de binnenkant van zijn zwembroek, is undercoverbadmeester. In de wildwaterbaan verlies ik hem uit het oog, waarna ik me laat meevoeren door de stroom. Na een bocht verdwijn ik diep onder water en stoot met mijn hoofd en schouders tegen benen. Ik krijg geen adem, voel een hand in mijn zwembroek. Aan de boord van mijn zwembroek word ik boven water getrokken. Een zwarte vrouw laat me bungelen in de lucht. Haar borsten zijn zo groot als billen. Ik spuug in het water. Ze lacht me uit. ‘Zit je naar mijn kut te kijken?’
Ze laat me vallen.
Daan en ik zitten tegenover elkaar in het bubbelbad. Toen de meeste zussen nog thuis woonden, zetten ze ons ook samen in bad. De jongste moest als eerste eruit. Tijdens het afdrogen op de jongenskamer klonk er soms geschreeuw vanuit de badkamer. Onder het schuim dreef dan een sigaar.
Even later lopen we naar het golfslagbad. Ries komt ons tegemoet.
‘Gaan jullie mee vrijers jagen?’ Hij vertelt dat als het rustig is, stelletjes het bubbelbad opzoeken.
Daan zegt dat we daar niet hoeven te gaan kijken.
‘Er zitten alleen maar oude wijven.’
‘Dan gaan we gelijk naar de kleedhokjes.’
Ries vult in een gang een emmer met koud water.
‘Je moet naar de vloer kijken,’ zegt hij. ‘Als je vier voeten door elkaar heen ziet staan, is het raak.’
Met gebogen hoofden lopen we langs de hokjes. Ries houdt af en toe halt, bukt. Na de derde keer gaat een man voor ons staan. Hij kijkt Ries recht in zijn ogen. Ries houdt een vinger voor zijn mond, haalt dan langzaam zijn pas uit zijn broek. We lopen verder. De man kijkt ons na. Ries trekt ons achter een wand.
‘Het is niet veel vandaag,’ fluistert hij. ‘Misschien dat ze hier zitten.’ Hij bukt voorover en drukt zijn oog tegen het schot.
‘Kijken jullie maar,’ zegt hij na een paar seconden.
Daan blijft langer aan de wand gekluisterd. Hij draait zich om. Ries lacht naar hem. Ik houd mijn oog voor het gaatje. Een vrouw trekt haar spijkerbroek aan. Ik zie nog net haar onderbroek. Ries brengt ons naar nog twee uitkijkposten. Zonder succes lopen we terug richting het zwembad.
‘Hebbes,’ zegt Ries opeens. Hij wijst onder een deur. Iemand staat op zijn tenen, zijn voeten gaan heen en weer. Ries stapt het aangrenzende hokje binnen en binnen twee tellen duikt zijn hoofd boven het schot op. Hij rent met ingehouden tred weg en komt met grote stappen en de emmer in zijn hand terug. Opnieuw klimt hij op het bankje en houdt de emmer schuin boven de rand.
‘Betrapt!’ roept hij. ‘Eruit halen, of jullie gaan nat naar huis.’
Daan kijkt me aan. Ik tril een beetje. Met zijn drieën houden we de deur van het hokje van een afstand in de gaten. Na enige tijd komen een jongen en een meisje naar buiten. Zij heeft een rood hoofd.
Na sluitingstijd wordt voor Daan en mij nog één keer het golfslagbad aan gezet. Badmeesters springen vanaf een hoge rots in het water. Daan doet daarna hetzelfde. Daan vraagt of hij nog een laatste keer van de glijbaan mag. Ries knikt. Daan trekt de achterkant van zijn zwembroek naar beneden en glijdt op zijn blote billen het donkere gat in. Ries laat zijn zwembroek ook zakken en springt er snel achteraan.
‘Waar bleef je nou,’ vraagt hij als ik na een tijdje ook uit de buis in het water val.
Een kwartier later staan we met natte haren voor de deur. Uit een deur verderop klinkt muziek. Het is vrijdagavond. Er staan twee portiers voor de deur.
Ries vraagt of we even wat mogen drinken aan de bar. ‘Eén drankje, voor die gasten.’
De grootste van de twee werpt een blik naar binnen. ‘Sorry, geen kinderen.’
Ries probeert het nog een keer, maar ze schudden allebei hun hoofd. We fietsen een stuk langs de Maas. Op de Coolsingel trakteert Ries ons op een hamburger en een milkshake. Vanaf Station Noord rijden Daan en ik samen verder. Mama zit met een pot thee op ons te wachten. Ze vraagt of we het leuk hebben gehad. Daan vertelt over het rotsspringen, ik over de hamburger.
Ruben trekt me de slaapkamer van zijn ouders in. Hij sluit de deur en houdt even zijn oor bij het sleutelgat. Hij draait zich om en loopt naar een grote, witte kast.
‘Moet je zien,’ zegt hij. Hij trekt een deur open, schuift een koffer opzij en haalt een koker tevoorschijn. ‘Deze is van mijn vader.’
We zitten op onze knieën.
‘Vind je ze mooi?’
Het zijn potloodtekeningen, op vergeeld papier. Paarden en poezen. ‘Heeft je vader ze gemaakt?’
‘Hij was vroeger tekenaar.’
‘Hield hij van dieren?’
‘Wacht maar.’
Tussen duim en wijsvinger pakt hij de rand van de ene na de andere tekening beet. Hij telt binnensmonds. Vanaf het veertiende vel trekt hij de rest uit de koker. ‘Zweer op je moeder dat je niets zult zeggen.’
Hij rolt de eerste tekening uit en legt hem op de vloerbedekking. De paarden en poezen zijn verdwenen.
‘Heeft je vader deze ook gemaakt?’
‘Het is mijn moeder.’
‘Waarom heeft ze geen kleren aan?’
‘Weet ik niet. Wat maakt het uit?’
‘Misschien was het in de badkamer.’
Ruben legt nog een tekening neer. Ze heeft haar armen voor haar lichaam vandaan gehaald.
‘Ze lijkt helemaal niet op je moeder.’
‘De tekeningen zijn twintig jaar geleden gemaakt.’
‘Hoe weet je dan dat het je moeder is?’ Ruben grinnikt.
‘Kijk maar goed tussen haar borsten.’
‘Dat mag helemaal niet.’
‘Waar wilde je dan naar kijken?’
Ik laat mijn ogen weer over haar borsten gaan. Na een paar seconden haal ik mijn schouders op.
‘Als je het op deze niet ziet, weet ik het ook niet meer,’ zegt Ruben. Hij legt nog een vel neer.
Rubens moeder is nu van dichtbij te zien. Ze lacht en houdt haar borsten in haar handen. Met de duim en wijsvinger van haar rechterhand knijpt ze in haar tepel. Deze is iets groter dan de andere.
‘Zie je die moedervlek?’
Aan de binnenkant van haar linkerborst is een donkere vlek getekend.
‘Die heeft ze nog steeds,’ zegt hij. ‘Als we in bad gaan, zie je hem.’
Ik knik. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
‘Ga jij met je moeder in bad dan?’
‘Vroeger.’
‘Ik ben alleen met mijn broers in bad geweest.’
‘Nooit met je vader en moeder?’
‘Daar mag ik pas bij als ze hun tanden poetsen.’
‘Heb je ze nooit zonder kleren gezien?’
‘Alleen in hun pyjama.’
Weer legt hij een tekening op de vloer. Zijn moeder heeft een kussen onder haar hoofd. Ze ligt op haar rug. De moedervlek is niet goed te zien. Ze heeft haar benen opgetrokken, er ligt een hand tussen haar dijen.
‘Dat is schaamhaar,’ zegt Ruben.
‘Kamt ze het?’
‘Ik weet niet wat ze met haar vingers doet.’
Rechts onder aan het vel staat een handtekening.
‘Die haartjes prikken.’
‘Zit jij eraan dan?’
‘Nee, in mijn rug. Als ik tegen haar aan zat.’
Heel soms lig ik ’s ochtends nog bij papa en mama in bed. Mama prikt nooit. Alleen voor de teennagels van papa moet je uitkijken.
Ruben gaat naar de wc.
Ik lig op mijn zij, wrijf over mijn knieën. Er liggen vier moeders van Ruben voor me. Ik leg ze recht. De deur gaat open.
‘Waren je vader en moeder toen eigenlijk al getrouwd?’
Ik hoor een doffe klap en kijk om. Rubens moeder heeft een volle wasmand uit haar handen laten vallen. Ze zegt woorden die ik een moeder nog nooit heb horen zeggen. Ze bukt voorover en grist de vellen bij elkaar.
‘Opsodemieteren!’ Ze sleurt me aan mijn arm de slaapkamer uit.
Ruben opent de deur van de badkamer.
‘Laat jij je gasten altijd alleen in de kasten graaien?’ Ze gilt. Rubens moeder trekt me de trap af, halverwege glijd ik uit, maar ze trekt me weer overeind en zet me toch buiten de deur. Met mijn rechterschoen in mijn hand sta ik onder de carport. Ze stuift de trap op.
Ik loop door het park naar huis en houd stil bij een bankje. Ik heb een beetje in mijn broek geplast. Ik trek mijn sokken recht, strik mijn veters en doe mijn T-shirt terug in mijn broek. Ik veeg mijn tranen af aan de mouw van mijn jas en loop het laatste stuk naar huis met mijn armen over elkaar voor mijn buik. Bij de voordeur doe ik mijn schoenen uit. Mama staat achter het fornuis, papa zit achter zijn bureau en Len, Daan en Lucas liggen op de bank en op het kleed. Op mijn sokken loop ik naar de keuken, waar ik leunend tegen de koelkast naar de pannen kijk.
‘Mama,’ zeg ik zachtjes.
‘Nu even niet,’ zegt ze.
‘Mama,’ zeg ik nog een keer.
‘Ik heb spitsuur.’
Ik doe een stap achteruit en blijf vanaf de rand van de keuken kijken. Ze giet de aardappels af.
‘Ga Hanna maar van haar kamer halen.’
Ik trek me aan de armleuning omhoog de trap op en pak uit de commode een schone onderbroek. Ik gooi de natte in de was, haal hem weer uit de wasmand en begraaf hem na enige aarzeling onder de wc-rollen in de prullenbak. Ik leg mijn spijkerbroek in de wasbak, open de kraan en kijk toe hoe de vlek langzaam oplost.
Tijdens het eten praat iedereen door elkaar.
Mama zit klaar met de thee. Ze vraagt hoe het op school is geweest.
‘Gewoon,’ zeg ik.
Ze vraagt waarom ik niet met Ruben mee naar huis ben gegaan.
‘Gewoon,’ zeg ik.
Ik vraag of ik appelstroop op mijn biscuitje mag.
‘Het is toch geen zaterdagavond,’ zegt ze.
Ik knijp het koekje fijn.
Mama neuriet. Ze vraagt wat er is.
‘Ik ben gewoon moe,’ zeg ik. Ik zet mijn elleboog op tafel, leg mijn hoofd in mijn hand.
‘Ik zie het.’ Ze vraagt of ik zin heb om samen naar Het kleine huis te kijken. ‘Er is verder niemand thuis.’
Ik pak de deken uit de kast en stap onderweg naar de bank op een legosteen. Ik schop de steen door de kamer, maar ga springend door de kamer als ik daarbij mijn voet stoot tegen de bank.
‘Kut!’ schreeuw ik.
‘Geen lelijke woorden in mijn huis!’
‘U ziet toch wat er gebeurt?’
‘Ja, maar dan hoef je nog niet zo te reageren.’
Ik gooi de deken op de vloer, ga de trap op en verstop me op zolder achter de schutting. Ik luister naar de verwarmingsbuizen.
Na het eten zet ik de radio aan op mijn kamer.
Binnen twee tellen staat mama aan mijn bed en sommeert me de muziek zachter te zetten. Ze gaat op de rand van mijn bed zitten, zet het kussen tegen de muur. ‘Kom even rechtop zitten.’ Ze geeft een kopje thee aan. ‘Ik heb iets lekkers voor je meegenomen.’ Ze haalt een reep chocola uit haar schort.
Ik breek twee stukken af, houd er een boven haar hand.
Ze schudt haar hoofd. ‘Neem jij maar.’
Mama kijkt hoe ik meer dan de helft van de reep opeet. ‘Zo gaat het wel weer, toch?’
Er valt een stukje hazelnoot uit mijn mond. Ze raapt het van de deken en stopt het in mijn mond. ‘Ga morgenmiddag maar weer lekker buitenspelen.’
Ik neem de laatste slok thee.
‘En nu als de brandweer je tanden poetsen.’
Ik leg de chocola onder mijn kussen.
Papa staat in de opening van de voordeur, draait zich om en zoekt oogcontact met mama, die bij de keukendeur staat. Ze herschikt haar schort. ‘Natuurlijk. Kom binnen,’ zegt ze. ‘Er is genoeg.’
Ries haalt zijn voet van het hekje en gooit zijn voetbaltas voor zich uit de tuin in. Ik sleep hem naar de schoenenbakken bij de voordeur en gooi mijn eigen tas op de hoop onder aan de trap. Ries loopt zwaaiend met zijn armen de woonkamer binnen alsof het de kantine is en overstemt met gemak de televisie.
‘Roep maar dat ze aan tafel moeten,’ zegt mama. ‘De soep is klaar.’
‘Hij liep zo laat nog alleen rond,’ zegt Ries.
Ik steek twee vingers tussen de riem en de broek van papa.
Ries legt een hand op mijn schouder. ‘Laat ik hem maar even thuisbrengen, dacht ik.’
Papa knikt. Een ogenblik blijft het stil. Dan vraagt hij wat C1 heeft gedaan.
Mama verdeelt de soep en het stokbrood. Ries vertelt over Joegoslavië en Tropicana. Daan en Lucas pieken stukjes prei naar elkaar.
‘Hebben de jongens nog verteld over het zwembad?’ vraagt Ries aan mama.
‘Wat dacht je?’ zegt ze. ‘Was dat rotsspringen niet levensgevaarlijk?’
Ries zegt van niet. Hij wrijft mijn haar in de war. ‘En deze vriend?’
‘Die heb ik alleen maar gehoord over de McDonald’s,’ zegt ze. ‘En dat de glijbanen veel te snel zijn.’
Ries kijkt me even aan, lacht.
‘Dat laatste heb ik niet gezegd,’ zeg ik.
‘Je bent gewoon een mietje,’ zegt Lucas.
‘Hou je bek joh, vet varken!’
Lucas doopt een stuk stokbrood in zijn bord, houdt het even in de lucht en gooit het dan tegen mijn borst. Ik spring op, maar mama duwt me terug in mijn stoel. Ze pakt een vaatdoek van het aanrecht en begint de soepvlek te deppen.
Ries helpt haar, trekt het shirt recht. Hij zegt dat het er wel uit gaat. ‘Hé, kijk nou,’ zegt hij dan iets harder. ‘Dat is raar. Je mist een letter. Zie je dat?’
Daan klimt op de tafel en buigt naar me toe. ‘Je hebt een nepper gekocht,’ zegt hij triomfantelijk. ‘Je hebt een nepper gekocht.’
‘Er staat een e te weinig in het logo,’ zegt Ries verbaasd.
Ik trek het shirt bij mijn borst naar boven en lees de letters één voor één. Er staat Feynoord in plaats van Feyenoord.
‘Al je geld voor niets,’ zegt Daan.
Ries steekt zijn hand in mijn nek onder mijn shirt, friemelt met zijn vingers. Als hij zijn hoofd bij het mijne brengt om het merkje te bekijken, ruik ik door de soep heen het bier.
‘Het merkje is van Adidas,’ zegt hij. ‘Je hebt wel een echte. Alleen hebben ze in de fabriek een fout gemaakt.’
‘Hij gaat janken, let maar op,’ zegt Lucas.
Mama snauwt hem af. Ik duw mijn stoel naar achteren en loop van tafel.
‘Zitten blijven,’ sist mama. ‘Je hebt nota bene een gast meegenomen.’
Ries probeert de stemming er weer in te krijgen en verklapt waar we in de zomer naartoe gaan met voetbalkamp. Na het eten gooit hij het takenrooster in de war als hij hoe dan ook wil afdrogen. Mama houdt hem niet bij met wassen, Ries speelt tijdens het wachten poppenkast met de theedoek. Ik lach en zet de schone borden in de kast.
‘Jij zou goed kunnen helpen in de keuken van de kantine,’ zegt Ries. ‘Heb je weleens kroketten gebakken?’
Ik vertel over de kruidkoeken en cakes samen met mama. Ze vraagt of ik niet te jong ben om achter die grote frituurpannen te staan.
‘We laten hem niet alleen,’ zegt Ries. ‘Hij moet eerst maar eens laten zien of hij het in de vingers heeft.’
Mama vraagt of ik het leuk zou vinden. Ik vraag of ik dan oude kleren aan moet.
Ries zegt van niet. ‘Ik loop ook altijd in mijn trainingspak.’
Papa zit in zijn stoel, mama slaat op de hoek van de bank haar ene been over het andere. Ze drinken koffie. Ries zegt dat hij het knap vindt hoe ze acht kinderen grootbrengen.
Mama wuift het weg. ‘Jij zal anders soms ook best je handen vol hebben aan elf van die jonge apen.’
‘Ja, maar ik hoef ze alleen maar te leren voetballen,’ lacht Ries.
Papa drinkt zijn kopje leeg, staat op en loopt naar zijn bureau. Hij pakt een grijze map en begint te lezen.
Ries en mama praten verder. Ze hebben het over mij. ‘Zijn vriendjes gaan na de zomer bijna allemaal naar dezelfde school in Zoetermeer,’ zegt mama.
Ries vraagt wat ze daar te zoeken hebben. Hij wil weten of ik met ze meega.
‘Misschien,’ zeg ik. ‘Iedereen gaat.’
Ries schudt zijn hoofd. Hij zou het wel weten, zegt hij. ‘Wacht maar tot je ouder wordt. In de stad is veel meer te doen na schooltijd.’
‘Eerst maar eens je Citotoets afwachten,’ zegt mama tegen me.
Ze vraagt Ries of hij nog een kop wil. Hij slaat af.
‘Ik moet de trainingen voor volgende week nog voorbereiden.’
‘Waar háál je de energie vandaan,’ zegt mama.
‘Als die gasten het maar naar hun zin hebben.’ Ries haalt zijn schouders op.
Samen met mama loop ik even later mee naar de voordeur. Ries bedankt voor de gastvrijheid. Hij vraagt of hij mijn naam door kan geven bij de barcommissie. ‘Als leerling-kok.’
Mama kijkt me aan. Ze aait over mijn wang. ‘Ik denk van wel, als ik dat gezicht zo zie.’
Ries staat klaar om me de vijf te geven. Ik haal mijn hand uit mijn broekzak en doe een stap in zijn richting.
‘Volgende week zaterdag vijf uur,’ zegt hij. ‘Dan beginnen we.’
Het is vijf voor half een als iedereen het lokaal heeft verlaten en buiten de laatste stemmen in het park versterven. De meester zit achter zijn lessenaar, leunt achterover, walmt zijn zware koffieadem voor zich uit. Sinds het begin van het schooljaar is er geen dag voorbij gegaan dat ik die lucht niet rook. Ik was de eerste dag vroeg om een mooie plek uit te zoeken, maar bij binnenkomst wees hij naar het ene tafeltje onder zijn lessenaar. Hij herinnerde zich mijn broer, zei hij.
Vorige week vrijdag heeft hij de klas toegesproken. ’s Ochtends kregen we de uitslag van de Citotoets op een briefje. De een huilde, de ander lachte uit.
’s Middags volgde de toespraak. De meester praatte op ons allemaal in. Bij iedereen die had gehuild, toverde hij een lach op het gezicht. Wíj moesten ons vooral niets in ons hoofd halen. ‘Wie hoog begint, kan alleen maar vallen als een baksteen.’
De meester heeft net voor de vierde keer gevraagd wat er aan de hand is.
Ik heb even zo vaak hetzelfde antwoord gegeven. Een stilte, onderbroken door gesnik.
Hij vraagt of er iets naars is gebeurd, of er thuis iets aan de hand is, herhaalt. Bij het schudden van mijn hoofd vallen de tranen van mijn wangen. Ik veeg ze met mijn mouw van tafel.
Vanochtend vertelde hij een bijbelverhaal. Ik heb geluisterd. Na tien minuten was ik klaar met rekenen. Als beloning kreeg ik extra sommen. Vanaf dat moment heb ik alleen nog maar uit het raam gekeken. Ik zag op het schoolplein een put langzaam in een plas verdwijnen. Er heeft nog niemand in gestampt. Er zijn stencils Aardrijkskunde op mijn tafel gelegd, ik heb ze schots en scheef laten liggen. Halverwege de ochtend dreigde de meester me voor het eerst. Hij praatte niet tegen mij, maar antwoordde op vragen van achter mijn rug. ‘Kijk niet naar hem. Hij heeft hier alleen zichzelf mee.’
De meester woelt door zijn baard, er dwarrelen schilfers door de lucht. Zijn dochter doet de deur open. Ik wend mijn hoofd af. Ze vraagt wanneer ze naar huis gaan, zegt dat ze honger heeft.
‘Ga maar vast,’ zegt hij. ‘Wij zitten hier nog wel even.’
Hij stapt van achter de lessenaar vandaan. ‘Ik geef ons nog vijf minuten,’ zegt hij. ‘Waar worstel je mee?’ Hij pakt een stoeltje en gaat naast me zitten. Als hij mijn handen voor mijn gezicht weghaalt, doe ik mijn ogen dicht. Het loopt tussen mijn oogleden door.
‘Hier,’ zegt hij, ‘zo kun je niet naar huis.’ Hij stopt een verfrommelde papieren zakdoek in mijn hand. Ik droog mijn ogen, wangen en kin met mijn mouw.
‘Als je het echt niet weet, moet je zo maar gewoon op je fiets stappen.’
Onderweg naar huis begint het opnieuw te regenen. Ik houd af en toe mijn benen stil, hap naar adem. Doorweekt rijd ik de tuin in. Mama zit op haar plaats. Er ligt een omgekeerd schoteltje op mijn bord. Ze vraagt waar ik al die tijd bleef.
‘Ik dacht dat ik bij Ruben moest eten,’ zeg ik. ‘Ik heb gewacht voor de deur, maar er kwam niemand thuis.’
‘De meester heeft gebeld.’ Ze kijkt me zwijgend aan.
Mijn ogen beginnen weer te branden.
‘Het is al goed,’ zegt ze. ‘We hebben het er vanavond wel over.’
Ze haalt het schoteltje van mijn bord. Er liggen twee knakworsten onder. ‘Zal ik ze weer even warm maken?’
Achter het gasfornuis pakt ze me beet. ‘Wat gaat er toch om in dat koppie van je?’
Ik haal mijn schouders op, laat mijn hoofd tegen haar zij leunen.
Ries en Hanna wurmen zich door de kinderen en ouders heen. Ries rent. Hij slaat een arm om me heen, duwt me bijna omver. Hijgend vraagt hij wat er aan de hand is.
‘Jij bent een schande voor het toernooi!’ Voor ons staat een man in een lichtbruine broek. Hij praat met consumptie. Hij wijst naar Ries. ‘Hoe haal je het in je hoofd je eigen team te fluiten in de finale!’ De man klinkt alsof hij zijn handen wil gebruiken.
Hanna pakt me beet, vraagt wat ik heb gedaan. Ik had rood moeten krijgen, maar Ries gaf me een knipoog. Een minuut later was het feest.
Ries loopt op de man af. Hij is een kop groter. ‘Ga naar huis man. Lekker voorbeeld voor die kinderen ben je.’
De man druipt briesend af.
De klas zit op tuinstoelen stil naar het incident te kijken. Ik had gezegd dat Ries ons schoolkampioen zou maken. De meester vond het een goed idee. We hebben twee keer getraind. ‘De rest komt tijdens het schooltoernooi wel,’ zei Ries na de laatste keer.
Ries vraagt aan Hanna of zij ook van die moeilijke wedstrijden heeft gehad. Ze zegt iets over meisjes. Ries, Hanna en ik lachen. De klas kijkt. Ries klapt hard in zijn handen, schreeuwt erbij.
‘Gaan we nog feest vieren, of wat?’
Ruben pakt de beker van de plastic tafel. Hij kust en geeft door. De klas springt en zingt. Ries, Hanna en ik kijken.
‘Iemand een Magnum?’
Terwijl het sportpark langzaam uitsterft, eten we op het terras voor de kantine ijs. Ruben en de rest van de klas willen naar het zwembad. Ik ren op mijn voetbalkousen achter ze aan naar de kleedkamer, maar nog voordat ik me helemaal heb uitgekleed is iedereen al ongewassen vertrokken.
Gedoucht en met gel in mijn haren stap ik de kantine in. Ries staat achter de bar, verder is iedereen vertrokken. Ik help hem met opruimen, begin net met het bijvullen van de koelkast, als Hanna eveneens gedoucht de kantine binnen komt lopen en vraagt of ik mee ga naar huis. Ik schud mijn hoofd en ga verder met rechtzetten en bijvullen van de colaflesjes. Hanna zegt tegen Ries dat hij vaker een brief naar school mag schrijven.
‘Je zegt het maar wanneer je weer onder een schoolonderzoek uit moet.’
Nadat Hanna is vertrokken, vraag ik of de muziek aan mag. Ries stopt een cd in de speler. Hij schreeuwt. Ik kan hem niet verstaan. Hij drukt op pauze.
‘Of-ie zo hard genoeg staat?’
Ik lach en zeg nee. Hij draait de volumeknop nog verder. Het ruitje van de prijzenkast trilt.
Come on dream on, boy. Your dream will come alive.
Ries heeft de voetbalkamp-cd van vorig jaar aangezet. Ik ren met een bezem door de kantine en raak al snel buiten adem. We vegen naar de nooduitgang, waar we uitkijkend over het gravelveld uitrusten. Het gloeit roder dan normaal.
So if you really love me, love me, love me, come on and let it show.
‘Ik dacht dat jij een betere conditie had,’ zegt Ries. Hij vraagt hoe ik vond dat de selectiewedstrijd voor de nieuwe C-elftallen was gegaan.
Ik haal mijn schouders op. Ik kreeg ruzie met de scheidsrechter. Ik kreeg ruzie met mezelf. Ik vraag wat hij ervan vond.
‘Je had pech.’
Als ik vraag wanneer de teamindelingen bekend worden, zegt hij dat die al zijn gemaakt. Ik durf het niet te vragen.
‘Ruben en de andere jongens uit D2 gaan naar C3,’ zegt hij.
Ik stoot mijn hand tegen de deur. Ik kijk naar het verste doel op het gravelveld. De palen zijn verroest.
‘Wil je nog weten in welk elftal jij komt?’
Ik bijt op mijn lippen.
‘Ze wilden jou ook naar C3 sturen.’
Ik zweet harder dan tijdens het vegen.
‘Ik heb gezegd dat je een kans moet krijgen.’
Ik kijk hem aan.
‘Bij Daan in het elftal.’
Sinds de effies hebben we niet meer in hetzelfde team gezeten.
‘Kunnen jullie samen lekker schaven achterin.’
Ik lach voorzichtig. Ries slaat op mijn rug.
‘Kom op, dat mag wel wat enthousiaster!’
Ik lach iets minder voorzichtig.
‘Je zit in C2 man! Kom op, lachen! Ik heb niet voor niets mijn best voor je gedaan! Je mag me wel bedanken!’
Ries knijpt in mijn neus. Ik doe een stap achteruit en vraag of we klaar zijn. Hij steekt twee duimen in de lucht, wrijft over mijn hoofd.
Getaway, getaway, you´re my getaway.
Ik dans mee in de kantine, pak mijn tas uit het tassenrek en ren naar de fietsenstalling. Ries roept me na. Ik steek een hand in de lucht. Ik ga papa bellen.
Na het avondeten haal ik mijn badlaken weer van de waslijn en fiets samen met Ruben terug naar het zwembad. Eenmaal aangekomen gooien we onze spullen neer en rennen naar het water. Mathilde zit op de lijn bij de duikkuil. Ik klim de trap van de hoge op, ze ziet me, ik ren, veer, maak een duikbom en zwem onder water naar haar toe. Ik zwaai mijn haar achterover en ga naast haar zitten. Ze verliest haar evenwicht, houdt zich aan me vast. Ik vraag wat ze heeft gegeten.
‘Patat,’ zegt ze. ‘Jij?’
‘Rijst, krenten en boter.’
Ze trekt een vies gezicht.
‘Met suiker en kaneel,’ zeg ik.
Ze knikt. We klimmen op de kant en lopen naar de toren. De badmeester komt de trap af en zegt dat het lekker weer is.
Mathilde schiet in de lach. ‘Dat is het al twee maanden,’ fluistert ze in mijn oor.
De badmeester vraagt hoe vaak ik deze zomer al ben geweest.
‘Honderdenzes keer.’
‘En je vriend?’
‘Twee keer minder.’
Mathilde laat mijn hand los en loopt naar de rand van het zwembad. Ze heeft een badpak en sinds vorige week een bikini. Ik weet nog niet welke mooier is. Ze doet de handstand en laat zich in het water vallen. Ik maak een bommetje naast haar hoofd. ‘Nog één keer en ik kijk je nooit meer aan.’ Ze doet alsof ze me wil slaan.
We zwemmen.
Met zijn drieën lopen we naar de fietsenstalling. Ik zeg tegen Ruben dat hij alvast kan gaan. Hij zegt dat hij het niet erg vindt om te wachten. Mathilde schiet in de lach.
‘Ik moet hem nog iets geven,’ zegt ze tegen Ruben. ‘Alleen.’
Ik kijk haar aan. Ze slaat haar ogen neer. Ruben zegt tegen mij ‘tot morgen’ en tegen Mathilde ‘tot volgend jaar’ en fietst op zijn achterwiel weg. Mathilde doet een stap in mijn richting. Ze vraagt mijn adres en of ik ook weleens in Frankrijk ben geweest.
‘Eén keer in België,’ zeg ik. ‘In Bende. Mijn moeder wilde een foto van ons voor het plaatsnaambord.’
Ze pakt mijn hand vast. Ik tel de paar laatste fietsen in de stalling. Ze gaat recht voor me staan en doet haar ogen dicht en haar mond open. Ik kijk welke fiets een gewoon en welke fiets een hangslot heeft en bijt op mijn lip. Ze drukt haar mond tegen de mijne, wipt met haar tong mijn lippen uit elkaar. Ik laat mijn tas uit mijn handen vallen. Ze draait een paar rondjes in mijn mond en knijpt ondertussen met duim en wijsvinger zachtjes in mijn wang. Ik verslik me.
‘Ik moet mijn koffer nog inpakken,’ zegt ze als ik uitgehoest ben.
Ze wrijft over mijn hand en loopt weg. Ik fiets de andere kant op en kijk na vijftig meter achterom. Ze is al uit zicht verdwenen. Ik pak de handdoek uit mijn tas en veeg mijn mond en kin droog.