39

Leah woonde in een rijtjeshuis in de wijk Kentish Town. Het was kleiner dan het huis aan Maitland Road, maar zo te zien toch nog te groot voor één persoon. Terwijl ik mezelf binnenliet vroeg ik me af of ik geen fout had gemaakt. Zou ze misschien onderhuurders hebben? Huisgenoten? Maar ik wist dat dat niet zo was. Ze had verteld dat ze alleen woonde. Miles had weleens gezegd dat ze in dat gigantische huis in haar eentje rondbanjerde. Hoe kon ze het zich veroorloven? Waar haalden deze mensen het geld vandaan? Rijke ouders waarschijnlijk. Het deed er niet toe. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd.

Ik keek om me heen in de gang. Ik moest iets zwaars zien te vinden. Astrid was anders gebouwd dan Ingrid de Soto. Zij was lang en sterk – misschien nog wel sterker dan ik. Maar met een zwaar voorwerp zou ik iedereen neer kunnen slaan.

Leah was al voorbereidingen aan het treffen voor de verhuizing. De schilderijen waren van de muur gehaald en stonden op de grond, klaar om opgehangen te worden in het huis aan Maitland Road. Ik liep door de keuken naar de achterkant van het huis. Erachter lag een kleine binnenplaats. Ik trok een paar laden open en vond een broodmes, dat later vast van pas zou komen. Maar een geschikt zwaar voorwerp vond ik niet. Ik liep terug en ging de huiskamer in. Er lag een opgerold vloerkleed. Op de salontafel lag een vel gelinieerd papier met onder het kopje ‘Nog te doen’ een lijstje punten, die stuk voor stuk netjes waren afgevinkt. Wat was het toch een klerewijf.

Op de schoorsteenmantel vond ik wat ik zocht. Daar stond een klein, symbolisch ogend beeldje, een stuk rots met een gat erin, en in dat gat een bronzen figuurtje. Ik woog het op mijn hand en voelde hoe zwaar de koele, ruwe steen was. Precies wat ik zocht.

Ik liep terug naar de gang en ging op de trap zitten. Ik legde het broodmes naast me op de trede en balanceerde het sculptuur beurtelings op mijn ene en dan weer mijn andere hand en wachtte. Ik voelde mijn hart snel kloppen, ik voelde het in mijn borst en mijn armen en benen en ik voelde het pulseren in mijn oren. Eén keertje doortastend optreden en degene die me zou kunnen verraden uitschakelen, en ik zou vrij zijn. Meer was niet nodig.

Ik had weinig notie van het verstrijken van de tijd, maar sneller dan ik had verwacht hoorde ik buiten voetstappen weerklinken en zag ik door het matglas van de voordeur een vage gestalte bewegen. Ik kwam overeind en liep naar voren, het beeldje in mijn rech terhand. Nadat er aangebeld werd, zou ik, me verschuilend achter de deur zodat Astrid me niet kon zien, deze met mijn linkerhand opendoen, om als ze binnenstapte de deur dicht te duwen. En dan één enkele klap.

Maar er werd niet aangebeld. Ik hoorde degene die buitenstond naar iets zoeken, waarna ik het geluid hoorde van een sleutel die in het slot werd gestoken. Ik verstijfde. Ik was niet meer in staat om na te denken of me te bewegen. De deur ging open, Leah kwam binnen en deed de deur dicht. Ze draaide zich om, zag me en maakte een schrikkerige beweging die bijna komisch aandeed. Ze sperde haar ogen open.

‘Davy?’ zei ze. ‘Wat…?’

Ze was niet eens in staat een toepasselijke vraag te bedenken. Ik zei maar wat me voor de mond kwam.

‘Ik had je sleutels gevonden,’ zei ik. ‘Ik heb ze teruggebracht.’

Al terwijl ik het zei bedacht ik dat het onzin was, dat al binnen een seconde duidelijk zou zijn hoe ongeloofwaardig ik was. Toen Leah reageerde, was het alsof ze me in een droom toesprak.

‘Ik heb een reservesleutel,’ zei ze, alsof ze het mij moest uitleggen. ‘Maar wat doe jij hier? Waarom ben jij in he…’

Op dat moment zag ze het beeldje. Aan het afmaken van haar zin kwam ze niet toe. Ik haalde er met de kracht van al mijn samengebalde woede mee uit naar Leah, aan de ene kant omdat ze hier was en alles verpestte, maar ook omdat ik het leven zelf wilde treffen omdat het zo rommelig en ingewikkeld was. Het graniet trof haar op haar slaap, met volle kracht en met het geluid van brekend bot. Haar knieën begaven het, en ze viel met een schurend geluid langs de muur naar opzij. Toen ze op de grond lag, trappelde ze luidruchtig met haar benen. Het leek een daad van barmhartigheid om me te bukken en met mijn ge hand schoen de handen haar keel dicht te knijpen, zodat het op zou houden en alles weer rustig zou worden. Ik pakte het mes en kerfde in haar gezicht zoals ik dat bij Astrid van plan was geweest. Het was voor het eerst dat ik zag hoe mooi ze was.

Op dat moment, uitgerekend op dat moment, ging mijn verstand met me aan de haal. Mijn gedachten waren helder en tegelijkertijd ook niet. Alsof ik van bovenaf op mezelf neerkeek, zag ik mezelf over deze dode vrouw met rood borrelende snijwonden op haar gezicht gebogen staan. De mensen zouden degene die dit gedaan had beschouwen als een krankzinnige, iemand die vrouwen vermoordde en verminkte. Een psychopaat. Maar zo was ik in werkelijkheid niet. Dat ben ik niet.

Ik kon niet bedenken wat ik het beste kon doen. Moest ik op Astrid wachten en dan mijn oorspronkelijke plan doorzetten? Ik keek naar het mes. Nee. Ik legde het voorzichtig neer. Ik keek om me heen. Was er hier iets wat ik mee moest nemen? Had ik hier iets mee naartoe genomen? Ik kon het me niet herinneren. Was het beter om het mes mee te nemen of kon ik het beter laten liggen? Ik raapte het weer op. Ik rende naar de keuken en spoelde het af onder de kraan. Ik scheurde een paar vellen van de keukenrol en wikkelde die om het lemmet. Dit pakketje stopte ik in een plastic tas die ik oprolde. Was ik nog iets vergeten?

Vaag herinnerde ik me ineens een onderdeel van mijn plan. Melanie. Voor mijn alibi. Ik had een alibi nodig, zeker nu. Zonder iets te zien staarde ik voor me uit, zonder dat het iets opleverde maalden mijn hersens door, en toen zag ik op het gangtafeltje een platte donkerblauwe doos staan, aan de binnenkant afgezet met roze tissuepapier. Leah had dure lingerie voor zichzelf gekocht. Ik griste de doos van het tafeltje, drukte hem tegen mijn borst en wierp nog een laatste blik op Leah, die me glazig aan lag te staren. Verbeeldde ik het me of zag ik een minachtend trekje om haar lippen? Ik gaf haar een schop en liep toen de voordeur uit naar buiten. Astrid kon elk moment hier zijn, maar er was nu geen denken aan dat ik kon blijven toekijken hoe ze aankwam. Ik moest zorgen dat ik weg kwam. Had ik bloed aan mijn kleren? Ik dwong mezelf om te kijken. Zo te zien niet. Gewoon weggaan. Langzaam. Lopen, niet rennen.

Ik trok de deur dicht, maar hij sloot niet. Er lag iets in de weg wat de deur blokkeerde. Ik was hier niet goed meer in.

Het kriebelde aan mijn voorhoofd van het zweet en ik voelde me duizelig en een beetje misselijk, en toen ik bij Regents Park kwam, besloot ik even te pauzeren en ging op een bankje zitten, vlak achter het hek. Een buslading schoolkinderen dromde opgewonden kwebbelend voorbij. Vermoedelijk waren ze op weg naar de dierentuin. Ik keek hoe ze voor me langs liepen, hand in hand, zwaaiend met hun plastic lunchdozen. Ik voelde mijn ogen prikken. Zij hadden geen zorgen.

Ik dwong mezelf nog eens na te gaan wat er daarnet gebeurd was. Had ik iets laten liggen waardoor ik de verdenking op me kon laden? Nee, ik dacht het niet. Had ik iets anders kunnen doen? Nee. Het was mijn schuld niet dat Leah naar huis was gekomen. Ze had toch gezegd dat ze naar haar werk ging? En ik kon toch niet weten dat ze bij haar eigen huis langs zou gaan? Stom, stom, stom. Ik voelde een beginnende migraine opkomen. Dat moest er nu nog bij komen. Eerst had ik Leah moeten doden, en nu een aanval van die rottige hoofdpijn, waardoor ik mezelf misschien niet goed zou kunnen verdedigen. Met moeite stond ik op van het bankje, kneep mijn ogen dicht tegen het stekende zonlicht en wist de apotheek aan de overkant van de straat te bereiken, waar ik een doosje paracetamol en een fles water kocht. Ik nam drie tabletjes en spoelde ze weg met een aantal slokken water, waarna ik nog wat water over mijn gezicht goot. Ik probeerde rustig te ademen terwijl ik wachtte totdat de pijn zou zakken. Ik had niet veel tijd.

Ik was al snel bij Mels galerie. Laura was er, in het gezelschap van een man van middelbare leeftijd die met zijn uitpuilende ogen de indruk wekte dat hij stikte doordat hij zijn das belachelijk strak had gestrikt.

‘Davy?’ Laura keek me aan met nauwelijks verholen ergernis. Ze droeg een roze jurk met ruches en een ceintuur met grote strik, waardoor ze eruitzag als een cadeau dat mooi ingepakt is voor Kerstmis.

‘Hallo, Laura.’ Ik probeerde naar haar te glimlachen. Ik voelde mijn lippen over mijn tanden wegtrekken. Mijn hoofd bonsde gemeen. ‘Is Mel er?’

‘Ze is achter. Maar ze heeft het erg druk, en eigenlijk…’

‘Bedankt. Ik weet de weg.’

Ik drong langs hen heen en liep naar de achterruimte, waar Mel achter de computer zat. Ze zat er met een lichte frons op haar voorhoofd en haar lippen op elkaar geperst, maar toen ze me zag, sprong ze snel op, haalde haar handen door haar haar en glimlachte gespannen.

‘Ik had niet gedacht dat je…’

‘Ssst,’ zei ik. Ik legde de doos op het tafeltje, liep naar haar toe, sloeg mijn armen om haar heen en kuste haar vol op de lippen. Ik was nu echt misselijk. Misselijk, klam en koortsig. Ik hield mijn blik gericht op een punt boven haar schouder.

‘Ik heb veel aan je gedacht,’ zei ik, toen ik haar losliet.

‘O, Davy!’ Ze staarde me aan, beet op haar onderlip en stak haar hand op om mijn haar van mijn voorhoofd te vegen. Ik dwong mezelf niet in elkaar te krimpen. ‘Ik maakte me zorgen om je.’

‘Hoeft niet, hoor. Weet je, in plaats van naar mijn werk te gaan, zoals ik eigenlijk had moeten doen, heb ik wat voor je gekocht. Kijk eens.’

Ik reikte haar de doos aan. Ze sperde haar ogen open.

‘Van Lolita?’ zei ze. ‘Heb je dáár iets voor me gekocht? Maar dat moet een fortuin gekost hebben!’

‘Je bent het waard,’ zei ik.

Ze tilde het deksel op, hapte even naar adem en haalde toen een zwart kanten negligé tevoorschijn. Beslist niet haar stijl.

‘Maar dat is…’

‘Vind je het mooi? Wacht even, je hoeft niet te zien wat het gekost heeft!’ Ik boog me voorover, griste de kassabon uit de doos en verfrommelde die in mijn hand. Ik liet te veel steken vallen. Mel had de bon kunnen zien, en dan zou het haar opgevallen zijn dat het niet vandaag was gekocht.

‘Mooi? Ik heb nooit eerder zoiets van iemand gehad.’

‘Dat mag ik hopen. Je bent míjn meisje.’

Ze sloeg haar armen weer om me heen, maar ik maakte me van haar los.

‘Ik moet weg,’ zei ik. ‘Ik krijg zo al problemen genoeg op mijn werk.’

‘Bedoel je dat je alleen hierheen bent gekomen om me dit te geven en dat je nu dat hele eind weer teruggaat?’

‘Ik wilde je even zien,’ zei ik. ‘Zullen we voor straks iets afspreken?’

‘O ja,’ zei ze uitgelaten. ‘Ja. Dank je wel, Davy. Ik ben helemaal van mijn stuk, echt waar. Niet te geloven. En ik dacht nog wel dat je van me af wilde.’

Ik liep de galerie uit. Nog één ding. Ik passeerde een aantal winkels en ging een banketbakkerij binnen die me daar eerder was opgevallen. Ze hadden vruchtengebak, verjaardagstaarten en taarten met beertjes en stripfiguren erop. Ik werd misselijk van alle zoetigheid en felle kleuren. Mijn keuze viel op een zware, machtige chocoladetaart met dikke chocoladevlokken erbovenop. Zeer geschikt als je iets te vieren had.