33

‘Zin om wat te gaan drinken?’ vroeg Ross.

‘Zeker,’ zei ik.

‘Dan zien we elkaar straks,’ zei hij.

Ross was een paar dagen daarvoor op het werk verschenen. Hij zag er goed uit en zijn haar en kleren straalden precies het goede soort zelfverzekerde zorgeloosheid uit. Ik kon niet bedenken waarom hij dit soort werk deed. Waarschijnlijk alleen om snel wat geld te verdienen en ’m dan te smeren. Op de dag dat hij begon heb ik geprobeerd een gesprek met hem aan te knopen. Hij keek me onderzoekend aan, en ik kletste maar wat onzin. Ik voelde dat ik een kleur kreeg, een reden om een hekel te hebben aan mezelf, en aan hem ook. De dagen daarna hebben we elk in een ander deel van het huis gewerkt en hebben we elkaar genegeerd. Ik hield me bezig met de bekabeling, het loodgieterswerk en het stukadoren, hij was aan het schilderen en de boel aan het afwerken. Hij had geen belangstelling voor mij.

De belangrijkste regel is volgens Petra Davies, de schrijfster van Vrienden maken en houden: een handleiding, dat je om anderen geeft. Petra Davies heeft het mis. Zo mis als maar mogelijk is. Het geheim is juist dat je níét om hen geeft, ontdekte ik. Dat ontdekte ik op mijn werk in de eerste dagen na de moord. Alles leek me nu onbelangrijk, alles was poppenkast, en ik was de enige die de grap doorhad. Mijn hoofd was vol gedachten aan de dode Peggy en de levende Peggy, de politie en mijn huisgenoten, en mijn werk deed ik gedachteloos en ongeïnteresseerd. Maar aan terloop se opmerkingen en goedkeurende hoofdknikjes merkte ik dat ik sneller en efficiënter werkte dan tevoren. Zo was ik een muur in de grote slaapkamer aan het stukadoren, en ik ging zo op in mijn gedachten dat ik nauwelijks wist waar ik was of wat ik deed. Maar toen ik klaar was en een stap achteruit deed, was ik verbaasd over wat ik gedaan had. Het was een prachtig stuk werk, de hele muur was glad en egaal.

Toen was ik niet meer geïnteresseerd in Ross. Het leek tijden geleden dat ik me druk had gemaakt om wat hij van mij dacht. Ik heb hem een keer geholpen met een deklijst die gerepareerd moest worden, maar afgezien daarvan hadden we nauwelijks een woord gewisseld. Dus toen hij me vroeg of ik wat met hem wilde gaan drinken, leek het of hij een grapje maakte. Dat hij zomaar de moeite nam om me mee te vragen.

We konden niet veel meer doen dan onze handen wassen, maar dat gaf niet, en toen we ten slotte in het café aankwamen waar Ross met zijn vriendin Laura had afgesproken, bleek het nog een extra voordeel te zijn. Zij en haar vriendin, de kleine Melanie, werkten in een galerie, en het contrast tussen hen en ons, tussen de keurig geklede en verzorgde jongedames en de stoffige, vieze mannen, maakte een wel heel komische indruk. Vooral Laura, die klonk alsof ze net van een paardenkeuring kwam, reageerde hilarisch op het feit dat haar vriendje er zo vies uitzag, en met gespeelde verbijstering streek ze hem door zijn haar.

‘Het verbaast me dat ze jullie twee hier hebben binnengelaten,’ zei ze. ‘Hangt er niet ergens een bordje verboden toegang voor bouwvakkers en zigeuners?’

‘Ik zal even wijn halen,’ zei ik.

Ik ging naar binnen en kwam terug met een koude, beslagen fles en een stel glazen. Ze praatten allemaal over mensen en plekken die ik niet kende. Toen er even een stilte viel, bekeek Laura me goedkeurend, alsof ik een paard uit haar stal was.

‘En waar heb je dit exemplaar opgeduikeld?’ vroeg ze.

‘Hij is de vakman,’ zei Ross. ‘Hij is dé man.’

Ik begon niet verlegen te lachen, ik bloosde niet en ik wimpelde het compliment niet af. Ik stond vlak bij Laura, zo dichtbij dat ik de haartjes op haar wang kon zien en de losse haren die uit haar staartje ontsnapt waren en die over haar voorhoofd gewaaid waren.

‘Echt waar?’ zei ze. ‘Heb je al een klus voor als je klaar bent met deze?’

‘Nog niet,’ zei ik.

‘Mooi,’ zei ze. ‘Ik zal aan je denken.’

‘Pas op, hoor,’ zei Ross, en hij en Laura begonnen allebei te lachen. Hij keek op zijn horloge en toen naar haar.

‘Ja,’ zei ze. ‘Ross en ik moeten… je weet wel.’

‘Tuurlijk,’ zei ik. ‘Tot ziens dan maar.’

Toen ik opstond keek ik voor het eerst naar Laura’s vriendin. Ze had nauwelijks iets gezegd. Ze stond duidelijk in de schaduw van haar vriendin. Ze had donkerblond haar, waarmee ze niet veel had weten te doen. Daardoor en door haar donkere ogen zag ze er flets uit. Toen ze zag dat ik naar haar keek, kreeg ze vuurrode wangen. Ik voelde me helemaal niet tot haar aangetrokken, en ineens intrigeerde me dat. Het deed er niets toe, er stond niets op het spel.

‘Mel,’ zei ik.

‘Eigenlijk heet ik Melanie, hoor.’

‘Heb je zin om ergens wat te gaan eten?’ vroeg ik.

Ze mompelde iets, bloosde, mompelde nog iets en zei toen: goed, oké. Ze stond op, en toen zag ik pas wat ze aanhad: een lichtgroen topje met een wit kraagje, een lange witte rok en sandalen, alles licht en zomers en heel meisjesachtig.

‘Ik moet naar huis om te douchen en wat anders aan te trekken,’ zei ik. ‘Maar ga mee, dan kun je kennismaken met de mensen bij wie ik in huis woon.’

In de metro vertelde ik haar over mijn huisgenoten, waarbij ik nogal overdreef en haar aan het lachen maakte. Ik vertelde haar dat het een beetje moeilijk lag omdat we er binnenkort allemaal uit moesten. Ik vertelde haar van de moord en onze contacten met de politie, en ik zag dat ze grote ogen opzette.

‘Kende je haar?’ vroeg ze.

‘Het is gek, hè?’ zei ik. ‘Wie vermoord wordt, wordt een soort beroemdheid. De mensen willen hem of haar allemaal kennen. Of iemand die hem of haar heeft gekend.’

‘Sorry,’ zei ze. ‘Zo bedoelde ik het niet.’

Petra Davies zou me geadviseerd hebben Melanie gerust te stellen en te zeggen: ‘Natuurlijk niet.’ Ik zei niets, keek haar alleen maar aan. Ineens vroeg ik me af of ik me misschien had vergist. Wilde ik werkelijk de hele avond doorbrengen met deze vrouw, en dan nog een avond en nog een, totdat we na een stuk of vier ontmoetingen moeizaam en uiteindelijk onbevredigd met elkaar het bed in zouden duiken?

Toen ik in Maitland Road de voordeur had opengedaan, kwam ik in de gang de hele club tegen, gewapend met tassen en flessen. Ze keken allemaal naar Melanie. Even voelde ik me als een jongen die voor het eerst zijn vriendinnetje mee naar huis neemt om haar kennis te laten maken met zijn ouders.

‘Dit is Mel,’ zei ik.

Er volgde een stortvloed van begroetingen waar ze beduusd van was.

‘Ga mee picknicken,’ zei Astrid.

Melanie keek verschrikt.

‘We zouden ergens gaan eten,’ zei ze.

Dat gaf de doorslag.

‘Goed idee,’ zei ik. ‘Het is een soort ontgroening, maar ik zal je wel beschermen. Laat me alleen eerst even snel douchen.’

We vormden een vreemd groepje zoals we op weg gingen naar het park. Ik moest denken aan de uitjes die we vroeger met school hadden, met z’n tweeën naast elkaar in ganzenpas over straat. Iedereen was er, behalve Owen. En Pippa had een vent in pak bij zich, die zo te zien nog minder op zijn gemak was dan Melanie.

Toen we ons ten slotte hadden geïnstalleerd op het grasveld, schonk ik een plastic bekertje wijn in voor Melanie en een voor mezelf.

‘Ik heb in geen jaren gepicknickt,’ mompelde ze. Ze schoof naar me toe, zodat haar schouder de mijne raakte.

‘Altijd last van mieren,’ zei ik. ‘Je kunt nergens goed zitten. En alles vasthouden en tegelijkertijd eten en drinken lukt nooit.’

‘Ik houd er wel van,’ zei ze.

Ik schepte voor haar op. Ik doopte een stukje wortel in een potje met hummus en stopte het in haar mond. Ik betrapte Astrid erop dat ze naar me zat te kijken. Ik kon zien wat ze dacht. O, wat leuk, kleine Davy heeft een vriendinnetje gevonden. Nou ja, in elk geval liet ik nu zien dat ik geen eenzelvige malloot was. Toen ik Melanie over haar haar streek, voelde ik iemand naast me. Astrid. Ik keek Melanie aan.

‘Wil je ons even excuseren?’ zei ik.

‘O, goed hoor,’ zei ze, en ze schoof weg. Ze bleef in haar eentje zitten en deed alsof ze van haar wijn genoot.

Astrid kwam dicht bij me zitten, en onze conversatie was nauwelijks meer dan een gefluister. Ik dacht eraan hoe Melanie naar ons zat te kijken. Ze zou vast denken dat we iets met elkaar gehad hadden. Astrid was enigszins aangeslagen omdat ze weer door de politie verhoord was. Eerst dacht ik dat ze misschien enige verdenking koesterde, maar toen realiseerde ik me dat ze het had over haar vage herinnering dat er nog iemand bij ons op het bordes had gezeten toen ze dat ongeluk kreeg. Ik dwong mezelf om helder na te denken. Zou het beter zijn het Astrid maar meteen te vertellen, of deed ik er beter aan hem als een geheimzinnige verdachte op de achtergrond te houden? Ik kon het niet uitstaan dat ik er niet van tevoren aan had gedacht. Ik besloot ter wille van Dario niet geheimzinnig te doen maar wel een ontwijkend antwoord te geven. Het werd er allemaal niet duidelijker door, maar misschien was dit wel het beste.

‘Misschien was er inderdaad nog iemand,’ zei ik. ‘Maar om het zeker te weten, zou je het aan Dario moeten vragen.’

Astrid liet zich geen moment voor de gek houden. Of liever gezegd, dat deed ze wel. Dario zou dus op de proppen moeten komen met zijn klant. Het zou alleen een ramp zijn als hij had gezien dat Peggy achter me aan was gelopen, maar ik wist bijna zeker dat hij ’m toen al gesmeerd was. Astrid had kennelijk over een en ander nagedacht, want toen sprak ze Pippa aan en zei dat Jeff zich moest melden en moest vertellen wat hij wist. Het was grappig om Pippa te zien spartelen als een torretje waar een naald doorheen is gestoken.

‘Dat lijkt me geen goed idee,’ zei ze.

Het had met mijn strategie niets te maken, maar ik kon niet nalaten om het te zeggen: ‘Getrouwd?’

Ze wierp me een boze blik toe, maar ik keek minzaam terug.

‘Het geeft problemen,’ zei ze.

De avondhemel werd goudkleurig, de schaduwen werden langer. Ik keek naar Astrid en Owen. Het leek wel alsof het kouder werd, en toen Miles bij ons kwam zitten en zich begon te beklagen over wat hij allemaal zelf in gang had gezet, werd het voor mijn gevoel nog kouder. De betovering was weg, de mensen kwamen overeind en verzamelden de kleverige restanten van de picknick. Toen we terugliepen begon ik te denken aan de dingen die komen gingen en ik vroeg me af of er iets was waar ik me zorgen over zou moeten maken.

‘Ik geloof dat ik eigenlijk naar huis moet,’ zei een stem naast me.

Ik keek om me heen. Ik was Melanie bijna vergeten. Ik schudde mijn hoofd.

‘Ik moet je iets laten zien,’ zei ik.

We zeiden niets meer tegen elkaar totdat we weer thuis waren. Terwijl de anderen naar beneden gingen om koffie te drinken en een sigaretje te roken, pakte ik Melanies hand en liep met haar naar boven, mijn kamer in. Ik nam haar mee naar mijn bed, legde mijn beide handen op haar schouders, hield haar vlak voor me en keek in haar grote ogen. Het kraagje van haar topje was met een wit zijden koord in een grote strik dichtgebonden. Als ik dat makkelijk los zou kunnen krijgen, was dat het bewijs dat God wilde dat ik haar zou neuken. Ze wilde iets zeggen, maar ik schudde mijn hoofd. Ik pakte het ene uiteinde van het koord en trok eraan. Het ging net zo makkelijk los als een slecht gestrikte schoenveter. Ik pakte de onderkant van het topje en trok het over haar hoofd. Ze stak haar armen omhoog om me te helpen. Ik maakte haar beha los en liet die vallen. In één beweging trok ik haar rok en haar slipje naar beneden. Ze moest haar voeten met de sandalen nog aan optillen om eruit te stappen. Ik duwde haar op het bed en deed haar sandalen uit.

Toen ik boven op haar lag en in haar kwam, stelde ik me voor dat ik Pippa neukte en stootte ik harder, steeds harder. Ik hoorde Melanie een kreet slaken. En toen dacht ik aan Astrid. Ik stelde me haar gezicht voor, boven het lichaam van Melanie.

En toen, precies op het moment dat ik klaarkwam, vanaf het ogenblik waarop ik begon klaar te komen, betreurde ik alles, ik betreurde het feit dat ik Melanie had ontmoet, dat ik de avond met haar had doorgebracht, dat ik haar mee hier naartoe had genomen, dat ik hier met haar in bed lag. Ik voelde haar handen op mijn schouders, haar hielen achter op mijn dijen. Ze hield me stevig vast, binnen in zich.

‘Davy,’ zei ze na een hele tijd. ‘Zoiets als dit heb ik nog nooit gedaan.’ En toen hoorde ik gesnotter en zag ik dat ze huilde.

Toen ze in slaap was gevallen stond ik op en ging naar de badkamer. Ik trok de jaloezie omhoog en keek de tuin in. Er bewoog daar iets, en het duurde even voordat ik kon onderscheiden wat het was. Wie het waren. Wat ze deden. En ik wist het. Hoe het kon, begreep ik niet, maar ik wist het verdomme! Astrid en Owen waren daar aan de gang, als beesten, het kon hun niet schelen wie het zag. De tic in mijn oog werd heviger, ik proefde iets zuurs achter in mijn keel, alsof ik op het punt stond te gaan overgeven.