34

Ik kreeg Owens foto’s eerder onder ogen dan Astrid. Ik ben een keer zijn kamer binnengegaan toen Dario lag te slapen en alle anderen naar hun werk waren. Ik werkte toen zelf niet. Het werken in de bouw kostte me te veel tijd en het betaalde slecht. Wat ik tekortkwam kon ik voor een deel aanvullen dankzij de slordigheid van anderen. Bij Pippa ging dat het beste. Ze liet bankbiljetten in haar kamer rondslingeren en merkte het nooit als die verdwenen. Sinds de dood van Peggy had ik veertig pond bij haar weggehaald. En van Miles twintig, toen hij een keer per ongeluk zijn portemonnee thuis had laten liggen. Van Astrid tot nu toe alleen wat kleingeld. Bij Mick en Owen was het linker, en Dario scheen nooit geld bij zich te hebben. Wel heb ik een keer wat wiet van zijn kamer gepikt en die weer aan hem terugverkocht. Ik zei dat ik de wiet van iemand op mijn werk had gekregen, maar het zelf niet wilde hebben en dacht dat hij er wel belangstelling voor had. Hij stond erop mij er iets voor in ruil te geven, en ik zag dat hij zich een beetje schuldig voelde omdat hij me er tekort mee deed.

Wat voor mij de deur dicht had gedaan op het werk, was een voorval dat zich had voorgedaan toen we bijna klaar waren en de eigenaar het pand na de renovatie wilde verkopen. We waren nog wat laatste klusjes aan het doen – de muren verven, de laatste plinten aanbrengen – toen er een stel naar het huis kwam kijken. Ze waren niet wat je noemt oud – in de dertig of zo – maar ze waren duidelijk stinkend rijk. De zelfvoldaanheid en de rijkdom straalden van hen af. Hun haren glansen alsof elke lok afzonderlijk gepommadeerd was. Hun huid glom. Ze straalden zorgeloosheid uit, alsof ze zo ver boven gewone mensen verheven waren dat ze dat niet eens hoefden te verbergen. Ze zagen ons niet eens, arbeiders met ruwe handen en kalk in hun haar, die misschien niet eens Engels verstonden, wisten zij veel. En als we het wel verstonden, wat kon het dan schelen? Wat konden wij hun schelen? Met harde, slepende stemmen zeiden ze dat als zij het huis zouden kopen, ze alles opnieuw zouden laten doen. Zo zeiden ze het: opnieuw laten doen. De renovatie was niet naar hun smaak. Duidelijk werd dat ze de keuken eruit zouden laten slopen en er een architect bij zouden halen om de benedenverdieping opnieuw in te delen. De badkamers waren lelijk en goedkoop. Terwijl ik naar hen stond te luisteren, voelde ik een soort gefladder in mijn borst, alsof er een nachtvlinder in gevangen zat. Ik voelde een band om mijn hoofd. Een tic in beide ogen.

Ik heb mijn verfkwast neergelegd en ben de tuin in gelopen, zodat ik niet hoefde te horen wat ze zeiden, en ik nam een besluit. Ik besloot ervoor te zorgen dat ik een wat substantiëler bedrag in handen kreeg zodat ik weg kon. Weg uit Londen, weg uit Engeland, een nieuw leven beginnen op een plek waar de mensen me met respect zouden behandelen en waar ik de lakens kon uitdelen. Ik had een beeld voor ogen van de stranden van Brazilië en van de mooie vrouwen die bewonderend naar me opkeken. Even zag ik zelfs Astrid naast me, ze hing aan mijn arm, lachte om een opmerking van me en drukte haar slanke, sterke lijf tegen het mijne.

Nadat ik had gekregen wat me toekwam, ben ik die dag vertrokken om er nooit meer terug te komen. De boodschappen die ik op mijn mobiele telefoon kreeg beantwoordde ik niet. Ik heb het de groep in Maitland Road natuurlijk niet verteld. Ik ging elke morgen op de gewone tijd de deur uit en kwam ’s middags thuis alsof ik een dag hard werken achter de rug had. Nu had ik de tijd om plannen te maken en me serieus te verdiepen in de mensen bij wie ik in huis woonde.

Zo kwam ik te weten dat Pippa naar bed was geweest met die arme Mick, de zoveelste in haar verzameling. Maar veel interessanter – iets wat me een rilling langs mijn ruggengraat bezorgde – was dat ik, toen ik een keer de keuken binnenkwam, zag dat Pippa iets tegen Owen zei, lachte, haar hand op zijn arm legde en ineens een kleur kreeg en een stap achteruit deed toen ze mij zag. Toen wist ik dat zij het ook gedaan hadden – ik wist het gewoon zeker. Pippa met Owen. Had niemand anders dat dan in de gaten? Toen iedereen er was, heb ik ze allemaal eens aangekeken, en het was duidelijk dat ze allemaal stekeblind waren. Zelfs Astrid.

Op een regenachtige dag was ik weer in de kamer van Owen. Ik zat zijn foto’s te bekijken, wat ik altijd al van plan was geweest sinds ik er die keer een eerste blik op had geworpen. Het waren allemaal zwart-witfoto’s. Sommige waren vaag en op een pretentieuze manier kunstzinnig – staken van verbrande bomen en afbladderende affiches. De vrouwen waren anders. Ik verstijfde, en ik begon raspend te ademen. Owen, wat een schoft ben je, dacht ik. Jij bent dus helemaal niet zoveel anders dan ik. Je denkt dat je kunst maakt, maar eigenlijk maak je pornografie. Dat er geen kleur aan te pas komt, betekent nog niet dat bloed geen bloed is, en blote huid geen blote huid. Ik moest erom lachen. Hij praatte vrouwen uit de kleren door te zeggen dat het om kunst ging. Toen kwam ik de foto tegen van de vrouw met het verminkte gezicht. Ik pakte hem op en hield hem bij het raam om hem beter te kunnen bekijken. Een goede foto, dat moest ik toegeven. Hij was echt goed. Ik benijdde hem. Ik streek met mijn vinger over elke snede apart. Nu weet ik wie je bent, dacht ik. Ik weet wie jij bent, maar jij weet niet wie ik ben.

Toen hoorde ik de buitendeur opengaan en het geluid van stem men: Astrid en Owen. Ik legde de foto terug en ging snel de kamer uit en naar boven, naar de mijne, waar ik op mijn bed ging liggen. Ik hoorde hoe ze in de gang op gedempte toon praatten, en daarna samen de trap opgaan. Ik sloeg mijn armen om me heen en kneep mijn ogen stijf dicht. De regen kletterde in vlagen tegen mijn raam, maar het voelde alsof het in mijn hersenen regende. Met z’n tweeën gingen ze Owens kamer in. Samen waren ze nu op de kamer, met die foto’s vlakbij. Ik zag de blote lichamen van Owens vrouwen voor me, en toen zag ik ook de blote lijven van Astrid en Owen voor me. Ik kreeg er een gevoel bij alsof er iets opzwol in mijn hoofd. Ik sloop mijn kamer uit en luisterde aan hun deur. Astrid zei iets. Wat? Ik legde mijn oor tegen de deur.

‘Die vrouwen van jou hebben geen gezicht.’

Hij liet haar dus de foto’s zien. Ik hoorde niet wat ze daarna zeiden, alleen wat gemompel, zijn stem en de hare. En toen was het stil. Heel erg stil. Alleen in mijn hoofd ging het tekeer.

Soms sluiten dingen op elkaar aan alsof het zo bedoeld is. Je maakt geen plannen, maar je zorgt dat je er klaar voor bent, en dan dienen de plannen zich bij je aan, dan vallen ze je in de schoot, alsof ze je geschonken worden.

De volgende dag was ik toevallig in de buurt van The Horse and Jockey rond de tijd dat Astrid volgens mij doorgaans klaar is met werken, dus ging ik naar binnen en keek rond of ik haar zag. Ze was er niet, en ik draaide me al om met de bedoeling weg te gaan.

‘Davy. Hierzo, jongen!’

Het was een van haar fietskoeriervrienden. Ik wist zijn naam niet meer, hoewel ik hem verscheidene keren had ontmoet en hij altijd tegen me deed alsof we al jaren bevriend waren.

Ik liep naar het groepje toe.

‘Zoek je Astrid?’ vroeg hij.

‘Ik kwam toevallig langs.’

‘Jaah?’ Hij grijnsde alsof hij meer wist. ‘Ze is er niet. Maar neem wat van ons.’

‘Sinds wanneer ben jij zo vrijgevig?’ vroeg een van de andere fietsers, iemand met een kaalgeschoren hoofd en een ring door zijn neus.

‘Ik heb vandaag een fooi gekregen van koningin Ingrid. Kun je het je voorstellen?’

‘Koningin Ingrid?’ vroeg de kale.

‘Je weet wel, dat klotewijf De Soto van dat paleis van gewapend beton aan Century Road in Highgate. Ze is hartstikke bruin, en dat komt niet uit een potje. Ze gaat gewoon vaak op vakantie.’

‘En jij hebt een fooi van haar gekregen? Waar was het voor? Extra dienstverlening?’

Links en rechts van ons werd besmuikt gegrinnikt, zelfs door sommige meisjes.

‘Nee, helaas niet. Ze wilde wat meubels verplaatst hebben. Maar wat drink je, Davy?’

‘Een pilsje,’ zei ik. ‘Hebben die lui geen personeel voor dat soort dingen?’

‘Er was volgens mij verder niemand.’

Ik kreeg een pilsje van hem en bleef bij hen in de bedompte ruimte zitten, nam af en toe een slokje, glimlachte als zij glimlachten, lachte als zij lachten, hield in de gaten of Astrid binnenkwam, en ondertussen maalden mijn gedachten door.

De volgende ochtend vroeg kocht ik een stratengids bij de krantenwinkel verderop in de straat, ik nam de metro naar station Highgate en liep de rest van de weg met de kaart in mijn hand, als een toerist. De wandeling ging voortdurend heuvelopwaarts, en toen ik ten slotte boven aankwam, stond ik op een plek van waaruit je neerkeek op alle andere mensen, die daar beneden in de warme stad rondkrioelden.

Century Road was even verderop, en het bleek dat ik me geen zorgen had hoeven maken of ik het huis van De Soto wel zou kunnen vinden. Het lag iets van de straat af achter een ijzeren hek, boven het deurportaal hing een glimmend inbraakalarm, en de hoge ramen glinsterden in de ochtendzon. Op de oprit stonden twee auto’s geparkeerd, een duur type Jaguar en een Range Rover. De zijne en de hare. Ik keek om me heen en wist me ineens met mijn houding geen raad. Ik laadde natuurlijk op een domme manier de verdenking op me door in deze chique buurt naar zo’n duur huis te staan kijken. Ik liep de straat uit en stak een plein over, waarna ik even verderop in een winkelstraat kwam. Ik liep terug naar Century Street met een krant en een bekertje koffie. Ik ging op de stoeprand zitten, nam af en toe een slok van mijn koffie en deed alsof ik de krant las. Nu was ik een saaie, onopvallende figuur, die niemand zich naderhand nog zou herinneren.

Om tien over halfacht kwam er een man in een pak het huis uit, hij stapte in de Jaguar, reed het hek uit en vervolgens heuvel -afwaarts weg. Ik nipte aan mijn inmiddels lege koffiebekertje en begon daadwerkelijk in de krant te lezen. Bom ontploft op een markt in Bagdad. Een treinongeluk in Egypte. Om vijf voor halfnegen liep de postbode het hek door en de oprit op. Hij drukte op een knopje en sprak een paar woorden in een roostertje. Enkele seconden later ging de deur open en deed hij een stap naar voren. Hij had een pakje in zijn hand. Ik kon niet zien wie de deur open had gedaan. Hij of zij bleef onzichtbaar in het donkere gat van de deur. Toen hij zich omdraaide, ving ik nog net een glimp op van een vrouw die naar binnen verdween en terugkeerde in de wereld waarin ze zich zo veilig voelde. De deur ging dicht.

Het was duidelijk dat ik in zo’n huis niet zomaar kon inbreken. Er waren misschien alarminstallaties van een soort waarvan ik geen weet had. Ze moest me binnen vragen, en ik moest er zeker van kunnen zijn dat ze alleen was, dat er geen bouwvakkers, butlers of tuinmannen waren. Dat was de uitdaging. Ik dacht even na en voelde toen een rilling van opwinding door me heen gaan. Ik stond op en stopte de krant en het koffiebekertje zorgvuldig in een afvalbak. Mensen die rommel maken lopen in de gaten.

Nu ik een beslissing had genomen, wilde ik niets liever dan in actie komen, maar ik moest eerst nog een hele dag en een nacht zoekbrengen. Ik had er ongeveer een uur voor nodig om bij de galerie te komen waar Mel en Laura werkten. Ik deed de deur open en betrad de stille, koele ruimte. Er waren geen klanten, maar zowel Laura als Mel was er. Mel droeg een gebloemde katoenen jurk waarin Astrid nog niet dood gevonden zou willen worden. Ze had roze lippenstift op en zag eruit als een kind dat naar een verjaardagspartijtje gaat.

‘Davy.’ Ze bloosde en ging met haar hand omhoog om te voelen of haar haar goed zat. ‘Ik had jou niet verwacht!’

‘Waarom zou je ook?’ zei ik grof. ‘Hoi, Laura.’

‘Hallo, Davy.’ Ze keek me aan met een waarderende blik, en ik voelde woede in me opkomen.

‘Die zijn wel een beetje duur, hè?’ zei ik, terwijl ik achteloos tegen een doek tikte.

‘Nou, niet als je…’

‘Kunnen we ergens onder vier ogen praten?’

‘Jullie kunnen naar het magazijn gaan,’ zei Laura. ‘Daar zit je tenminste uit de loop.’

Mel ging me voor naar achteren. Door het matglas zag ik de vage gestalte van Laura door de galerie bewegen en ik hoorde haar ook, althans het klikken van haar schoenen op de houten vloer.

‘Is alles goed met je, Davy?’ vroeg Mel.

‘Waarom zou het niet goed met me zijn?’

‘Ik had niet gedacht dat ik ooit nog iets van je zou horen.’

‘Nou, hier ben ik.’

‘Ik maakte me zorgen.’

Terwijl ze sprak, deed ze een stap naar voren en hief haar gezicht iets op. Ze keek bezorgd en hoopvol. Ik wist dat ze wilde dat ik haar zou kussen, dat ik haar met een kuise, tedere kus gerust zou stellen dat ik nog steeds om haar gaf.

Ik kuste haar niet, maar daar onder het kale peertje, tussen de archiefdozen, tegen de computer die piepte en zoemde aan, trok ik haar gebloemde jurk omhoog, trok haar zedige witte slipje naar beneden, over haar degelijke schoenen en stopte het in de zak van mijn jasje. Ik schoof mijn hand tussen haar benen. Ze probeerde me tegen te houden. Ze keek paniekerig en zette zich zwijgend schrap, terwijl ze over mijn schouder naar de deur bleef kijken. Toen staakte ze haar verzet. Ik ritste mijn gulp open en drong in haar. Toen ik klaar was – het duurde niet lang – sloeg ze haar armen om mijn nek, ze drukte haar hoofd tegen mijn borst en zei dat het goed was, dat ze het begreep, dat ze van me hield en dat ze zo blij was dat ik haar had weten te vinden. Ze kuste me op mijn mond, zei ‘schat’ tegen me en liep hand in hand met me terug naar de galerie, enigszins verfomfaaid maar trots.

Ik had het met vriendelijkheid geprobeerd. Ik had het geprobeerd door attent te zijn. Zonder succes. Maar als je wreed bent, als je onverschillig bent, dan waarderen vrouwen dat in je. Als je ze slecht behandelde, worden ze verliefd op je. Het is hun eigen schuld.