In de zomer trekken hun lichamen hitte aan. De hitte dringt via de poriën in hun naakte huid. Heet licht komt hun duisternis binnen. Ik stel me voor hoe het binnen in hen rondgolft en hen opwindt. Donker glanzend vocht onder de huid. Ze doen hun kleren uit, al die dikke, compacte lagen die ze in de winter dragen, en ze laten zich aanraken door de zon: op hun armen, op hun nek. Het zonlicht stroomt tussen hun borsten en ze buigen hun hoofd achterover om het op hun gezicht op te vangen. Ze doen hun ogen dicht, hun mond open, opgesmukte lippen of onopgemaakte lippen. Hitte klopt op de straatstenen waar zij op lopen, hun naakte benen gaan van elkaar, hun dunne rokken fladderen op het ritme van hun gang. Vrouwen. In de zomer bespied ik hen, ik ruik hen en ik hou hen in gedachten.

Ze kijken naar hun spiegelbeeld in winkelruiten, terwijl ze hun buik intrekken en rechtop gaan staan, en ik kijk naar hen. Ik kijk hoe ze naar zichzelf kijken. Ik zie hen wanneer ze denken dat ze niet te zien zijn. De roodharige in een oranje zomerjurk. Een van de bandjes zit gedraaid op haar schouder. Ze heeft sproeten op haar neus, één grote sproet op haar sleutelbeen. Geen beha. Tijdens het lopen zwaait ze met haar bleke, donzige armen en je ziet haar tepels door het strakke katoen van haar jurk. Kleine borsten. Schonkige heupen. Ze draagt platte sandalen. Haar tweede teen is langer dan haar grote teen. Troebelgroene ogen, als de bodem van een rivier. Lichte wimpers, die te vaak knipperen. Dunne mond, een spoortje lippenstift in haar mondhoeken. Ze krimpt ineen van de hitte, tilt haar ene arm op om de parels zweet van haar voorhoofd af te vegen en er zit een rossig stoppelveldje in de holte van haar oksel, misschien een paar dagen oud. Benen zijn ook prikkerig, ze voelen aan als vochtig schuurpapier. Haar huid wordt vlekkerig, haar haar kleeft aan haar voorhoofd. Ze haat de hitte, deze vrouw. Ze wordt erdoor verslagen.

Die met de grote borsten, een bibberbuik en een bos donker haar, van haar zou je denken dat ze het moeilijker zou hebben met al dat gewicht, al dat vlees. Maar zij stelt zich open voor de zon, ze vecht er niet tegen. Ik zie dat ze haar grote zachte lijf losgooit. Zweetkringen onder haar armen, op haar groene T-shirt, het zweet loopt langs haar nek, langs de dikke, steile vlechten. Het zweet glinstert tussen de zwarte haartjes op haar armen, op haar sterke benen in de schoenen met hoge hakken. Het haar op haar onderarm is dik. Ik ken de rest van haar lichaam wanneer ik het zie. Ze heeft donkere haartjes boven haar lippen, een mond die rood en nat is, als een rijpe pruim. Ze eet een broodje dat in bruin, vetvrij papier is gewikkeld met vetvlekken erop en zet haar witte tanden in de zachte substantie. Er blijft een tomatenpitje op haar bovenlip plakken, vet sijpelt langs haar kin naar beneden, maar ze veegt het niet weg. Haar rok blijft steken in de spleet tussen haar billen, kruipt een eindje omhoog.

De hitte kan vrouwen afstotend maken. Sommige raken helemaal uitgedroogd, als insecten in de woestijn. Droge rimpels in hun gezicht naaien hun bovenlippen dicht en vormen een netwerk onder hun ogen. De zon heeft hen leeggezogen tot de laatste druppel. Vooral de oudere vrouwen, die hun crêpeachtige armen onder lange mouwen proberen te verbergen, hun gezichten onder hoeden. Andere vrouwen gaan stinken en rotten, hun huid kan hun aftakeling haast niet meer tegenhouden. Als ze in mijn buurt komen, kan ik ze ruiken: onder de deodorant en zeep en de parfum die ze op hun polsen en achter hun oren hebben gedept, ruik ik de geur van rijpheiden verval.

Maar sommigen gaan open als bloemen in de zon, schoon, fris, een gladde huid, haar als zijde dat achterover is gekamd of hun gezicht omlijst. Ik zit op een bank in het park en kijk naar hen terwijl ze langskomen, alleen of in groepjes, en met hun hete voeten het gebleekte gras pletten. Het licht schittert op hen. De zwarte in een gele jurk, de zon weerkaatst op de glanzende vlakken van haar huid; dik, olieachtig haar. Ik hoor haar lachen als ze langs me loopt, een knerpend geluid dat diep uit een geheime plek van haar sterke lichaam lijkt te komen. Ik kijk naar de dingen die in de schaduw blijven: de plooi in de oksel, de holte achter de knie, de donkere plek tussen hun borsten. Hun verborgen delen. Ze denken dat niemand kijkt.

Soms zie ik wat ze eronder aanhebben. De vrouw met een wit hemdje en het behabandje dat steeds van haar schouder glijdt. Het is grijs en smoezelig van het vele dragen. Ze heeft een schoon hemdje aangedaan, maar zich niet om haar beha bekommerd. Ze dacht dat niemand het zou opmerken. Ik merk zulke dingen wel op. De loshangende zoom, de geschilferde nagellak, het puistje dat ze met make-up proberen te verdoezelen, de detonerende knoop, de moddervlek, de vuile kraag, de ring die met de jaren te strak is gaan zitten, zodat de vinger eromheen opzwelt.

Ze lopen langs me. Ik zie hen door een raam, als ze denken dat ze alleen zijn. Bij degene die 's middags in haar keuken in het huis in de stille straat slaapt, ga ik soms op bezoek. Haar hoofd hangt vreemd schuin naar beneden — straks wordt ze met een ruk wakker en vraagt zich af waar ze is — en haar mond hangt slap open. Er loopt een streepje speeksel over haar wang, als het spoor van een slak.

Terwijl ze een auto in stapt trekt ze haar jurk wat omhoog, een flits van ondergoed. Dijen met kuiltjes.

De zuigzoen onder de zorgvuldig geknoopte sjaal.

Zwanger, ik zie de navel door de dunne stof van de jurk.

Met een baby, er zitten melkvlekken op de bloes, een klein spuugvlekje waar het hoofdje van de baby op haar schouder heen en weer wiebelt.

De glimlach die het gezwollen, terugtrekkend tandvlees laat zien, het stukje uit de voortand, de porseleinen kroon.

De bruine scheiding in het blonde haar, waar de verf aan het uitgroeien is.

De dikke, gelige teennagels die haar leeftijd verraden.

De eerste spataderen op het witte been, als een paarse worm onder de huid.

Ze liggen in het park op het gras, terwijl de zon op hen brandt. Ze zitten buiten voor de pub, schuim van de kop van het bier op hun lippen. Soms sta ik in de metro tussen hen in, de druk van warme lijven in de muffe lucht. Soms zit ik naast hen, met mijn dij lichtjes tegen hen aan. Soms hou ik een deur voor hen open en loop achter hen de koele ruimte binnen van een bibliotheek, een museum, een winkel, en ik bestudeer hun manier van lopen, hoe ze hun hoofd omdraaien of hun haar achter hun oren doen. Hoe ze glimlachen en wegkijken. Maar soms kijken ze niet weg.

Het is nog een paar weken zomer in de stad.