Toen meldden de anderen zich. Mary natuurlijk, onze onvervangbare schoonmaakster, die we hebben meegenomen van Primrose Hill. Zij is echt een juweel, al kost het me zoveel tijd om bij haar te staan en uit te leggen wat ze moet doen, en dan te controleren of ze het ook gedaan heeft, dat ik laatst tegen Clive zei dat ik net zo goed zelf kan gaan lopen schoonmaken. En dan heb je nog al die andere mensen die geacht worden het huis op te knappen, maar er desondanks een krot vol stuivend cement van hebben weten te maken. Eind vorige week waren de elektricien en loodgieter eindelijk klaar, en het aardigste wat je op dat moment van het huis kon zeggen, was dat het van nu af alleen nog maar beter kon worden.

Maar toch was ik wel tevreden, ondanks alles. Dit had ik altijd gewild, dit had Clive me al die jaren beloofd. Een bouwwerk. Het huis was teruggebracht tot kale vloeren en wanden, bijna tot de balken en dakspanten. En nu ging ik er een huis van maken waar we trots op konden zijn. Ik weet dat je geacht wordt op slag verliefd te worden op een huis, maar dit huis zou die verliefdheid zeker niet eerder dan over een halfjaar verdienen. Er hadden daarvoor twee oude tantes in gewoond, en het zag eruit als een tweedehandsboekwinkel die sinds de jaren vijftig al geen klanten meer had gekend. Het probleem was niet wat je moest aanpassen, maar wat je in vredesnaam nog intact moest laten.

Ik heb vier maanden met onze slimme architect Jeremy over de tekeningen gebogen gezeten, met kopjes espresso als zijn voornaamste brandstof. Het was een kwestie van hou het eenvoudig. Trek gewoon alles eruit. Zet er een nieuw dak op. Dan een keuken en eetkamer in het souterrain, woonkamers op de begane grond, Clives studeerkamer eenhoog aan de achterkant, en de rest naar boven toe allemaal slaapkamers. Zolder verbouwen voor kindermeisje om uit te spoken wat kindermeisjes zoal uitspoken terwijl het maantje lacht. Wc's in alle mogelijke hoeken. Slaapkamer en suite voor Clive en mij. Krachtige douche voor de jongens in de hoop dat ze zich toch eens af en toe gaan wassen.

Dus die ochtend kwam Jeremy om ongeveer half negen binnen met Mick, om een probleem met een boog of een balk of wat ook te bekijken. Op de voet gevolgd door Francis, die we hebben meegenomen om wat doorgaat voor een tuin te doen — en dan bedoel ik eerder overdoen. Veertig meter, wat niet slecht is voor Londen, maar het lag erbij als een verlengde kippenren tot Francis er de schop in zette. De meute elektriciens en loodgieters is inmiddels godzijdank weg, maar nu komt Mick met zijn discipelen. Iedereen thee en koffie, uiteraard, zodra Lena terug is om het te zetten. Ergens daartussenin zet ik Christo - hij is vier - af bij zijn kinderdagverblijftoestand waar hij op zit sinds we dit huis hebben. Ik had er een beetje m'n twijfels over: geen echt uniform, alleen maar blauwe sweaters, met zandbakken en vingerverf kamerbreed. Maar het was niet de moeite om de hele boel nog om te gooien. Hij zou in september toch al naar de onderbouw van Lascelles gaan, en dan dus ook niet meer aan mijn rokken hangen, wat toch wel een opluchting zou zijn.

Vervolgens weer terug naar huis en eindelijk even zitten, koffie en een minimale blik op de krant en de post voor ik aan het werk ga - oftewel rondlopen om te zorgen dat die mensen niet de verkeerde muur slopen, en een beetje netwerken. Mijn trouwe klusjesman Leo zou nog langskomen, en ik had al zitten zweten op een lijst met dingen die ik gedaan wou hebben. En ik moest het eens ernstig met Jeremy over de keuken hebben. Dat was echt het lastigste onderdeel van onze planning geweest. Als je namelijk in elk ander deel van het huis iets verkeerd aanpakt, dan leer je daarmee te leven. Maar als je de deur van de koelkast opendoet en daarmee de servieskast blokkeert, dan ga je je daar vijfentwintig keer per dag aan ergeren tot je oud en grijs bent. Echt het allerbeste zou zijn om de keuken te laten installeren, er een halfjaar in te leven en het nog een keertje over te doen, en dan goed. Maar zelfs Clive is daar niet rijk genoeg voor. Of althans niet geduldig genoeg.

Lena kwam binnendwarrelen, en ik gaf haar een paar opdrachten. Toen ze eenmaal echt aan de gang was, kon ik een slok koffie nemen en kwam ik eindelijk toe aan de krant en de post. De ijzeren wet bij mij is nooit meer dan vijf minuten voor de krant, liefst minder. Er staat trouwens toch niets in. Dan de post. Doorgaans is negentig procent van de post voor Clive. De overige tien procent splitst zich op tussen de kinderen, de dieren en mijzelf. Niet dat we op dit moment dieren hebben, overigens. Ons totaalsaldo aan huisdieren bedroeg in 1999 één poes, vermist en vermoedelijk overleden, of beter onder de pannen bij iemand anders ergens in Battersea. Eén hamster, rustend in een naamloos graf aan de rand van een tuin te Battersea. Ik liep er toen over te denken om een hond te nemen. Ik had altijd beweerd dat Londen geen plek is voor honden, maar nu we op twee minuten lopen van Primrose Hill woonden, kon ik soms betrapt worden op een blik van verlangen als ik erover nadacht. Heb het er nog niet met Clive over gehad, overigens.

Vandaar dat de post snel was afgewerkt. Onmiddellijk een stapel van alles gericht aan Clive of variaties daarop. Alle rekeningen idem dito. Ik ruik een rekening op vijftien meter afstand, gewoonlijk hoef ik de envelop niet eens open te maken. Alles geadresseerd aan de heer en mevrouw Hintlesham idem dito. Zoals gebruikelijk maakte ik een stapeltje van deze brieven, droeg dat naar boven en legde het op het bureau in Clives heiligdom, zodat hij het kon doornemen als hij thuiskwam, of in het weekend, wat waarschijnlijker was.

Bleven over twee brieven aan Josh en Harry, circulaires van Lascelles over hun sportdag, allerlei reclame en andere verlokkingen, die ik direct in de prullenmand mikte. En toen ik dat allemaal gehad had bleef er één brief over, aan mij gericht. Maar als er een brief komt met mijn naam erop, blijkt het vrijwel altijd een rekening te zijn van een postorderbedrijf, die dan direct naar Clives stapeltje verhuist. Is het dat niet, dan is het een folder van een postorderbedrijf dat mijn adres heeft overgenomen van een ander postorderbedrijf.

Maar deze was anders. Naam en adres waren heel precies met de hand geschreven. En ik herkende het handschrift niet. Het was niet van mammie of een vriendin of familie. Dit was interessant, en ik wou er eigenlijk wel speciaal van genieten. Ik schonk nog een kop koffie in, nam een slokje en maakte toen pas de envelop open. Er zat een gevouwen velletje papier in dat veel te klein was voor die envelop, en ik zag meteen dat er niet veel op geschreven stond. Ik streek het glad op de tafel:

Lieve Jenny,

Hopelijk vind je het niet vervelend dat ik je met Jenny aanspreek.

Maar weet je, ik vind je zo mooi. Je ruikt erg lekker, Jenny, en je hebt een prachtige huid. En ik ga je vermoorden.

Wat was dat een malle vertoning. Ik trachtte me voor te stellen of iemand een stunt met me probeerde uit te halen. Clives vrinden hebben soms een vreselijk gevoel voor humor. Ik bedoel maar, hij was een keertje naar een vrijgezellenavond van een vrindje, Seb was dat, en dat was werkelijk affreus, met twee stripdames en iedereen z'n kraag onder de lippenstift. Maar goed, Jeremy kwam toen naar beneden en we kregen het over de problemen die we met de keuken hadden. Het was de laatste dagen zo gruwelijk heet geweest dat ik me zorgen maakte over het fornuis, dus wou ik weten of de daklichten erboven openslaand konden worden gemaakt. Ik had heel grappige raamsluitingen zien staan in House & Garden, die je kon openmaken met een koord. Ik liet Jeremy de afbeelding zien maar hij was niet onder de indruk. Dat is hij nooit als hij het niet zelfbedacht heeft. Dus dat liep weer hoog op tussen ons. Hij kan daar werkelijk heel raar over doen. En enorm koppig. Toen moest ik aan die brief denken, en liet hem aan hem zien.

Hij moest niet lachen. Hij vond het helemaal niet komisch.

'Weet je wie dit kan hebben gestuurd?' zei hij.

'Nee,' zei ik.

'Ik zou de politie maar bellen,' zei hij.

'Ach, doe niet zo raar,' zei ik. 'Iemand haalt gewoon een grapje uit. Ik maak mezelf alleen maar belachelijk.'

'Maakt niet uit. En het maakt ook niet uit of hier iemand een grap uithaalt. Je moet de politie bellen.'

'Ik laat hem wel aan Clive zien.'

'Nee,' zei Jeremy met nadruk. 'Bel nu de politie. Als je je schaamt, zal ik het wel voor je doen.'

'Jeremy...'

Hij gedroeg zich werkelijk als een bulldozer. Hij belde zelf naar inlichtingen, kreeg het nummer van een of ander politiebureau in de buurt, en alsof het nog niet genoeg was draaide hij zelf het nummer en gaf me toen de hoorn, alsof ik een kleutertje was dat met haar oma mocht praten.

'Alsjeblieft,' zei hij. De telefoon ging erg lang over. Ik stak m'n tong uit tegen Jeremy.

'Er is zeker niemand thuis... O, hallo? Moet u luisteren, dit klinkt waarschijnlijk vreselijk dom, maar ik heb net een vreemde brief gekregen.'

2

Ik sprak een paar minuten met een meisje dat klonk als een van die mensen die je opbellen en een prijsopgave aan je kwijt willen voor van die ordinaire stalen kozijnen. Ik vertelde alles aarzelend en zij klonk verveeld en zei dat ze ging regelen dat er iemand langskwam maar dat dat wel even zou kunnen duren, en ik zei dat me dat niets uitmaakte, sloot het gesprek af en dacht er verder niet meer aan.

Ik ging terug naar Jeremy, die zichzelf nog wat koffie stond in te schenken afkomstig uit de zelfbedieningskantine van Hintlesham, zoals Clive de commune had gedoopt waarin we op dit moment zijn neergestreken. De oude tantes hadden waar je maar kon kijken muren doorgebroken, alle paneeldeuren vervangen, elke stookplaats eruit gehakt en alle nog overgebleven kroonlijsten de dood in gejaagd. Ik weet wel dat iedereen dat deed in de jaren zestig, maar het leek wel alsof ze speelden dat ze een goedkope huurflat hadden boven in een woontoren in plaats van een twee-onderéén-kap aan het eind van een rij huizen in vroeg-Victoriaanse stijl.

De grootste opgave was het huis terugbrengen naar een uiterlijk dat paste bij zijn historie. De enige plek waar ik dat niet toestond was in de keuken. De Victoriaanse keuken was het domicilie van afwashulpjes en de kokkin, en wij hoopten daar enigszins bovenuit te stijgen, maar toch hechtte ik aan een authentieke sfeer. De kwestie was om niet te eindigen met de stijl die Jeremy omschreef als Ikea op de Boerderij. Ik had Jeremy de tekeningen acht keer laten overdoen. We stuitten ook nog op een lastige pilaar waar we omheen moesten bouwen. Ik wou het vermaledijde ding gewoon weghalen, maar volgens Jeremy zou dan het achterdeel van het huis instorten.

We zaten net midden in een bespreking van zijn laatste listige inval toen er werd aangebeld. Ik liet zoals gewoonlijk Lena opendoen omdat de enige mensen die het huis binnenkwamen rondliepen met potten verf of radiatoren of wonderlijke koperen pijpen.

Ik hoorde haar boven aan de trap mijn naam roepen. In mijn eigen huis toegeschreeuwd worden is een ervaring die ik net zo waardeer als het kauwen op aluminiumfolie. Ik liep omhoog naar de begane grond. Lena stond bij de open voordeur.

'Als je me iets te melden hebt, wil je me dat dan komen zeggen?'

'Dat heb ik ook gedaan,' zei ze op een onschuldige toon.

Ik gaf het maar op en liep naar haar toe. Nu zag ik dat er twee geüniformeerde agenten op de drempel stonden. Ze zagen er jong en onzeker uit, als twee padvinders die kwamen vragen of ze de auto mochten wassen en niet wisten hoe dat zou vallen. De moed zonk me in de schoenen.

'Mevrouw Hintlesham?'

'Ja, ja, het is heel vriendelijk van u dat u gekomen bent. Maar het lijkt me werkelijk niet nodig.' Nu keken ze nog bedremmelder. 'Maar komt u binnen. U bent er nu toch.'

Ze veegden beiden met eindeloze zorg hun voeten op de mat alvorens achter mij aan naar binnen te komen, de trap af naar de overblijfselen van onze keuken. Jeremy trok een gezicht naar me dat voornamelijk wou zeggen: moet ik verdwijnen? Ik schudde mijn hoofd.

'Dit hoeft niet lang te duren,' zei ik. Ik wees naar de brief, die nog steeds bij de kachel lag. 'U zult wel zien dat het gewoon iets onnozels is. Het is echt al deze commotie niet waard. Kan ik thee voor u halen of iets dergelijks?'

Een van de twee zei: 'Nee, mevrouw', en ze bekeken tezamen het briefje terwijl ik weer aan de slag ging met Jeremy. Een paar minuten later keek ik op, en zag dat een van de agenten net buiten de openslaande deuren in de tuin was gaan staan om in zijn portofoon te praten. De andere keek in het rond.

'Nieuwe keuken?' zei hij.

'Ja,' zei ik en keerde me nadrukkelijk weer naar Jeremy. Ik was niet in de stemming voor een conversatie over binnenhuisarchitectuur met een piepjong agentje. De andere kwam weer naar binnen. Ik weet niet of het door hun uniform kwam, of hun zwarte laarzen, of omdat ze hun pet hadden afgezet, maar door hen voelde dit toch echt flink ruime souterrain klein en benauwd aan. 'Bent u klaar inmiddels?' vroeg ik.

'Nee, mevrouw Hintlesham. Ik heb net overlegd met iemand van het bureau. Er komt nog iemand anders deze kant op.'

'Waarom?'

'Hij wil uw brief even bekijken.'

'Ik heb plannen om later vanochtend de deur uit te gaan.'

'Het hoeft maar even te duren.' Ik slaakte een soort geïrriteerde zucht.

'Nou ja!' zei ik op verwijtende toon. 'Is dit niet een beetje tijdverspilling, voor ons allemaal?' Hun enige antwoord was een suf schouderophalen waar je moeilijk op kon reageren. 'Wacht u dan hier?'

'Nee, mevrouw. We blijven buiten in de auto tot de rechercheur er is.'

'O, goed dan.'

Ze stommelden met een verlegen blik naar buiten. Ik ging naar boven met Jeremy, wat goed uitkwam omdat er een blik verf van de National Trust was bezorgd waarvan de kleur volslagen mis was. Een van mijn belangrijkste ontdekkingen tijdens dit hele onzalige project was dat het meer dan een complete dagtaak was om te controleren dat de dingen die je werkelijk hebt besteld ook werkelijk worden afgeleverd, en vervolgens dat de opdracht die je er werkelijk mee wou laten uitvoeren ook werkelijk wordt uitgevoerd. Terwijl ik aan de telefoon hing om deze kwestie te regelen met een zwakzinnig vrouwspersoon aan de andere kant van de lijn, hoorde ik de deurbel, en ik stond nog te praten toen er een man met het voorkomen van een rat en met een grijs pak aan de kamer werd binnengelaten. Ik gebaarde naar hem terwijl ik probeerde iets verstandigs te ontlokken aan de vrouw met wie ik telefoneerde, of preciezer uitgedrukt haar iets aan het verstand te brengen. Maar het is gênant om ruzie te maken met iemand die je niet kent terwijl iemand anders die je niet kent pal naast je staat met een verwachtingsvolle blik. Dus wikkelde ik mijn gesprek snel af. Hij stelde zich voor als rechercheur Aldham, en ik nam hem mee naar het souterrain.

Hij wierp ook een blik op de brief en ik hoorde hem binnensmonds vloeken, en hij bracht hem heel dicht bij zijn gezicht, alsof hij ernstig bijziend was. Ten slotte stiet hij een grom uit en keek

'Hebt u de envelop nog?'

'Wat? Eh, nee, tja, die zal ik wel in de afvalbak gegooid hebben.'

'Waar staat die?'

'Daar achter dat kastdeurtje, onder het aanrecht.' Ik kon mijn ogen niet geloven, maar hij liep erheen en trok de afvalbak naar buiten, deed het deksel omhoog en begon erin te wroeten als een soort vagebond.

'Sorry hoor, maar er zit ook oude thee en koffie tussen.'

Hij bracht een verfrommelde envelop omhoog die er een beetje nattig en bruin uitzag en in het algemeen minder toonbaar. Hij hield hem heel omzichtig vast, aan een hoekpuntje, en legde hem op zijn kant naast de brief.

'Ik moet even bellen,' zei hij, en pakte zijn mobiel. Ik liep naar de andere kant van de keuken en zette wat water op. Ik hoorde flarden van zijn gesprek: 'Ja, absoluut', en: 'Ik denk van wel', en: 'Ik heb haar nog niet gesproken.' Zo te zien hing de vlag er vanaf dat punt slecht bij voor rechercheur Aldham. Van zijn kant van het gesprek bleven namelijk alleen nog maar pieperige vragen over: 'Wat?’

‘Weet je dat zeker?' Hij slaakte ten slotte een machteloze zucht en stopte zijn GSM weer in zijn zak. Zijn gezicht was rood aangelopen en hij ademde zwaar, alsof hij hiernaartoe was komen joggen. Hij was een tijdje stil.

'Er komen nog twee rechercheurs deze kant op,' zei hij norsig. 'Ze willen u graag spreken, als dat kan.' Aldham mompelde inmiddels. Hij zag er ellendig uit, als een hond die een schop heeft gekregen.

'Wat is er in vredesnaam aan de hand?' zei ik op hoge toon. 'Het is maar een onbenullig briefje. Het is toch net zoiets als een hijger, niet?'

Aldham spitste eventjes zijn oren.

'Heeft iemand u gebeld?'

'Een hijger bedoelt u? Nee.'

'Is er iets wat u met deze brief in verband zou kunnen brengen? Misschien andere brieven, of iemand die u kent, wat dan ook.'

'Nee, natuurlijk niet. Het zal wel een stomme grap zijn.'

'Kent u iemand die zo'n grap zou willen uithalen?' Ik was even de kluts kwijt.

'Grappen zijn niet mijn sterkste kant,' zei ik. 'Dat is meer Clive z'n afdeling.'

'Clive?'

'Mijn man.'

'Is hij op zijn werk?'

'Ja.'

Daarna werd de toestand een beetje moeizaam. Aldham bleef rondhangen en keek ongemakkelijk. Ik probeerde nog wat op te schieten, maar zijn sombere en saaie aanblik benam me de lust. Het was echt een opluchting dat er werd aangebeld, niet veel langer dan een kwartier nadat Aldham was gearriveerd. Ik ging opendoen en Aldham drentelde op een beetje mallotige manier achter me aan. Ditmaal was het zonder meer druk bij de voordeur. Vooraan stonden twee rechercheurs die zo te zien wel iets meer voorstelden, en ze hadden nog een paar agenten in uniform bij zich, en achter hen kwamen nog twee mensen de trap op, een ervan was een vrouw. Ik zag twee politiewagens in de straat staan en daarnaast nog twee andere auto's, allemaal dubbelgeparkeerd.

De oudste man werd kaal, zijn grijze haar was erg kort geknipt.

'Mevrouw Hintlesham?' zei hij met een geruststellende glimlach. 'Ik ben hoofdinspecteur Links. Stuart Links.' We gaven elkaar een hand. 'En dit is inspecteur Stadler.'

Stadler zag er helemaal niet uit als een politieman. Hij leek eerder op een politicus, of een van Clives collega's. Hij droeg een modieus gesneden donker pak, een discrete das. Hij zag er nogal indrukwekkend uit, zou je kunnen zeggen. Een tikkeltje Spaans, misschien. Hij was lang, goed gebouwd en had erg donker haar dat tegen het zwart aan zat, achterovergekamd. Hij gaf me ook een hand. Zijn handdruk was wonderlijk zacht, en hij drukte mijn handpalm met zijn vingers alsof hij er iets over te weten wou komen. Ik raakte er een beetje confuus van. Nog even, dacht ik, en hij brengt mijn vingers naar zijn lippen en drukt er een trage kus op.

'U komt wel met een grote delegatie,' zei ik.

'Mijn excuses,' zei Links. 'Dit is dokter Marsh. Hij is van ons laboratorium. En hij heeft zijn assistente meegenomen, Gill eh...'

'Gill Carlson,' zei de vrouw enthousiast. Ze was een knap ding, zonder make-up, maar toch. Dokter Marsh zag eruit als een morsige onderwijzer.

'U zult zich wel afvragen waarom we met zo velen zijn,' zei Links.

'Nou...'

'Een brief zoals u die hebt ontvangen, is een vorm van bedreiging. We moeten zien vast te stellen hoe ernstig die is. Intussen moeten we zorgen dat u niets overkomt.'

Links had me voortdurend recht aangekeken. Maar bij die laatste woorden verplaatste hij zijn blik langzaam naar Aldham, wiens ongemakkelijke uitdrukking nog miserabeler werd.

'Wij nemen het verder wel over,' zei hij zachtjes.

Aldham mompelde iets in mijn richting. Volgens mij nam hij afscheid. Toen schoof hij omzichtig langs ons heen en was verdwenen.

'Waarom was hij hier?' vroeg ik.

'Een misverstand,' zei Links. Hij keek om zich heen. 'U bent hier net komen wonen?'

'In mei.'

'We zullen proberen om niet te veel overhoop te halen, mevrouw Hintlesham. Ik zou graag de brief willen zien, en daarna wil ik u graag een paar vragen stellen, en dat zal dan hopelijk alles zijn.'

'Beneden,' zei ik zwakjes.

'Prachtig huis,' zei hij.

'Dat moet het worden,' zei ik.

'Moet een lieve duit gekost hebben.'

'Tja...' zei ik om een gesprek over de prijs van onroerend goed te vermijden.

En zo zat ik dan een paar minuten later aan mijn tafel met twee rechercheurs midden in een halfafgebouwde keuken. Om redenen die ik in de verste verte niet kon bevatten, zwierven de twee geüniformeerde agenten door het huis en de tuin. De brief was door iedereen gelezen, en vervolgens met een pincet opgepakt en in een doorzichtige plastic map gestopt. De verkreukelde drijfnatte envelop werd in een kunststof zakje gedaan. Voor elke jonge onderzoeker was er één voorwerp, en ze vertrokken met hun bezit stevig in handen.

Voordat ze mij aanspraken, fluisterden de twee mannen iets tegen elkaar, wat ik enigszins irritant vond. Toen wendden ze zich tot mij.

'Luister,' zei ik. 'Mag ik even zeggen dat ik met alle goeie wil niets kan verzinnen om u te vertellen? Het is een vreselijk stom briefje, en meer is er niet over te zeggen. Ik weet er helemaal niets van.'

De twee mannen keken bedachtzaam.

'Ja,' zei Links. 'We zullen u alleen een paar routinevragen stellen. U bent hier net komen wonen. Hebt u vroeger ook in deze buurt gewoond?'

'Nee. Hiervoor woonden we kilometers verderop, aan de zuidkant van de rivier, in Battersea.'

'Kent u de Laurierschool?'

'Hoezo?'

Links ging achteroverzitten.

'Wat we onder andere proberen is een verband leggen met andere bedreigingen die zich hebben voorgedaan. Hebt u kinderen?'

'Ja. Drie jongens.'

'De Laurierschool is een openbare basisschool aan een zijstraat van Kingsland Road in Hackney. Hebt u die ooit op het oog gehad voor uw kinderen?'

Ik kon een glimlach niet onderdrukken.

'Een openbare basisschool in Hackney? Meent u dat werkelijk?'

De twee mannen wisselden een blik uit.

'Of misschien kent u een van de leerkrachten. Een vrouw die Zoë Haratounian heet, bijvoorbeeld.'

'Nee. Wat heeft die school dan te maken met deze brief?'

'Er hebben zich... eh, incidenten voorgedaan in relatie met die school. Er zou een connectie kunnen zijn.'

'Wat voor incidenten?'

'Net zulke brieven als u hebt gekregen. Maar kunnen we doorgaan met onze vragen? Komt deze brief totaal onverwacht voor u? U kunt geen verband leggen met iets anders, of iemand anders, hoe vergezocht misschien ook?'

'Nee.'

'Ik zou graag willen vaststellen hoeveel mensen toegang hebben tot dit huis. Ik zie dat u werkzaamheden laat uitvoeren.'

'Dat klopt. Het is hier net een metrostation in de spits.'

Hij glimlachte.

'Welke makelaar hebt u?'

'Ons huis is verkocht door Frank Dickens. Stelletje bloedzuigers.'

'Hebt u ooit met Clarke's gewerkt?'

Ik haalde mijn schouders op.

'Wie weet,' zei ik. 'Ik heb ik weet niet hoe lang lopen zoeken. Ik zal bij zowat iedere makelaar in Londen in het adresbestand staan.'

Ze keken elkaar weer even aan.

'Ik zoek dat wel uit,' zei Stadler.

Een van de agentes kwam de trap af. Bij haar was weer een andere vrouw. Lang, met blond haar, voor een deel hoog opgestoken, het zag eruit alsof het door een blinde in een verduisterde kamer was vastgespeld. Ze droeg een mantelpak dat zo te zien wel een strijkbeurt kon gebruiken. Ze had een koffertje bij zich en een regenjas over haar arm. Ze zag er afgemat en buiten adem uit. Beide rechercheurs keken om en knikten naar haar.

'Hallo Grace,' zei Links. 'Bedankt dat je zo vlug kon komen.' Hij keerde zich weer naar mij. 'Dit moet vreemd op u overkomen. Iemand heeft u uitgekozen. "We weten niet waarom. We weten niet wie deze persoon is, we hebben geen feiten over hem. Maar u hebben we wel. We kunnen niet naar zijn leven kijken, maar wel naar dat van u.'

Plotseling voelde ik me ongerust en geïrriteerd. Dit begon tamelijk ergerlijk te worden.

'Wat bedoelt u daarmee: naar mijn leven kijken?'

'Dit is dokter Grace Schilling. Ze is een zeer gerenommeerde psychologe en is gespecialiseerd in de mentale toestand van, nou ja, van mensen die dit soort dingen doen. Ik zou het zeer op prijs stellen als u met haar wilt praten.'

Ik keek naar dokter Schilling. Ik verwachtte dat ze zou blozen of glimlachen na de vleiende woorden van Links. Dat deed ze niet. Ze keek naar mij met samengeknepen ogen. Ik voelde me als iets wat met een speld op een stuk karton was geprikt.

'Mevrouw Hintlesham,' zei ze. 'Kunnen we een rustiger plekje opzoeken?

Ik keek om me heen.

'Ik weet niet of het ergens wel rustig is,' zei ik met een gedwongen lachje.

3

'Let niet op de rommel,' zei ik, en we liepen op onze tenen door de kamer tussen verhuisdozen door naar de bank. 'Dit wordt de salon over een jaar of twintig.'

Ze deed haar verkreukelde linnen jasje uit en ging zitten op de ongemakkelijke oude rotan stoel. Ze was groot en slank, had blond haar en lange dunne vingers. Geen ringen.

'Bedankt dat u wat tijd voor me vrijmaakt, mevrouw Hintlesham.' Ze zette een bril op, zo een zonder montuur. Ze haalde een schrijfboekje en een balpen uit haar tas en schreef iets boven aan de bladzij. Zette er een streep onder.

'Om eerlijk te zijn kan ik niet zo heel veel tijd vrijmaken. Ik heb het erg druk, dat merkt u wel. Ik moet nog een heleboel dingen afmaken voor de jongens terugkomen.' Ik ging zitten en streek mijn rok glad over mijn knieën.

'Wilt u koffie of thee of zo?'

'Nee, bedankt. Ik zal het proberen kort te houden. Ik wou alleen maar even kennismaken.'

Ik voelde me gespannen. Ik kon niet precies bevatten wat er gaande was, waarom ze zo ernstig leek.

'Eerlijk hoor, ik geloof dat de politie hier een beetje overspannen op reageert, niet dan? Ik bedoel, het is gewoon een stompzinnig briefje. Ik wou ze überhaupt niet bellen, en dan is het hier plotseling de zoete inval.'

Ze keek peinzend. Zo peinzend dat ze nauwelijks behoorlijk aandacht leek te schenken aan wat ik zei.

'Nee,' zei ze. 'U hebt gedaan wat nodig was.'

'Het spijt me geweldig, maar ik heb uw naam niet onthouden, ik heb een geheugen als een vergiet. Vroegtijdige aftakeling, neem ik aan.'

'Grace. Grace Schilling. Dit moet allemaal heel vreemd op u overkomen.'

'Nee hoor, geen sprake van. Ik heb de politie gezegd dat ik het puur als een grap beschouw.'

Dokter Schilling was degene met het mantelpak en het schrijfboekje. Zij was de dokter. Toch schoof ze ongemakkelijk in haar stoel heen en weer, alsof ze niet exact wist wat ze moest zeggen. Nou zou iedereen zich in die akelige stoel slecht op zijn gemak voelen, maar ik wist nog steeds niet waar ze eigenlijk heen wou.

'Ik kom u geen lesje psychologie geven. Ik wil alleen maar doen wat ik kan om u te helpen.' Ze stopte even alsof ze een beslissing probeerde te nemen. 'Luister, u weet dat er mannen bestaan die vrouwen gewoon willekeurig molesteren. De brief die u hebt gekregen is overduidelijk van een andere orde.'

'Dat heb ik ook door,' zei ik.

'Hij heeft u gezien. U uitgekozen. Ik vraag me af of deze persoon in uw nabijheid heeft verkeerd. Hij zegt dat u prettig ruikt. Dat u een prachtige huid hebt. Hoe voelt u zich daaronder?'

Ik lachte een beetje verlegen. Maar zij niet. Ze leunde dichter mijn kant op en keek me aan.

'U hebt inderdaad een prachtige huid,' zei ze. Ze zei het niet als een complimentje, maar simpelweg als een interessante objectieve waarneming.

'Ach, ik doe genoeg mijn best voor mijn huid, mijn hemel. Ik heb er een heel bijzondere crème voor.'

'Realiseert u zich vaak dat mensen u aantrekkelijk vinden?'

'Wat een vraag. Ik zie niet in hoe u daar iets mee opschiet. Eens kijken. Clive heeft een paar vrindjes die altijd lopen te flirten. Er zullen heus wel mannen naar me kijken, u weet wel hoe mannen dat kunnen doen.' Grace Schilling zei niets, keek me alleen maar aan met die kalme en licht bezorgde uitdrukking op haar gezicht. 'Ik ben bijna veertig, hou nou toch op,' zei ik om de stilte te verbreken. Mijn stem klonk harder dan ik van plan was geweest.

'Heb je een baan, Jenny?'

'Niet het soort baan dat jij bedoelt,' zei ik bijna op een ruzietoon. 'Ik heb geen baan zoals jij die hebt. Ik heb kinderen, en dit huis.' Pak aan, zei ik tegen mezelf met enige voldoening. 'Ik heb geen baan gehad sinds ik zwanger was van Josh, dat is nu vijftien jaar geleden, Clive en ik waren het er vanaf het begin over eens dat ik ermee zou stoppen. Ik was vroeger fotomodel. Niet zoals jij je dat waarschijnlijk voorstelt. Ik deed handen.'

Ze keek verbluft.

'Handen?'

'Je weet wel, op posters voor nagellak en dat soort dingen, waarop niets anders staat dan een gigantische hand. Begin en midden jaren tachtig waren die handen heel vaak van mij.'

We keken samen naar mijn handen, die in mijn schoot lagen. Ik probeer ze in vorm te houden, ik ga wekelijks naar de manicure om mijn nagelriemen te laten doen, en ik smeer ze in met een peperdure lotion die ik al jaren gebruik, en ik was nooit iets af zonder handschoenen aan. Maar ze zijn niet meer wat ze geweest zijn. Om te beginnen zijn ze molliger geworden. Ik kan mijn trouw- en verlovingsring niet meer afdoen, zelfs niet als ik er boter op smeer. Dokter Schilling glimlachte voor het eerst.

'Het lijkt een beetje op wat er gebeurt als iemand verliefd op je wordt,' zei ze toen. 'Op afstand. Net als in een verhaal. Of iemand in je buurt. Het kan iemand zijn die je nog nooit gezien hebt, of iemand die je elke dag tegenkomt. Het kan nuttig zijn om na te denken over mannen die je tegenkomt, of er een bij zit die vreemd doet in jouw aanwezigheid, buitenissig.'

Ik kreunde even.

'De jongens, in ieder geval,' zei ik.

'Probeer je leven eens voor me te schetsen.'

'O nee, bedoel je een dag uit het leven van?'

'Ik wil een indruk krijgen van de dingen die voor jou belangrijk zijn.'

'Dat is belachelijk. Je krijgt niet iemand te pakken door uit te zoeken hoe ik over mijn leven denk.' Ze bleef wachten, maar dit keer pakte ik haar met haar eigen wapens. Ik staarde gewoon terug. Van een afstand hoorde ik een enorme dreun, alsof iemand iets zwaars liet vallen. Zal wel zo'n oen van een agent zijn geweest.

'Besteed je veel tijd aan je zoons?'

'Ik ben toch hun moeder? Al voel ik me soms meer hun onbezoldigde chauffeur.'

'En je man?'

'Clive heeft het onwaarschijnlijk druk. Hij gaat...' En toen onderbrak ik mezelf. Ik zag geen reden om deze vrouw gedetailleerde uitleg te geven van iets dat ik zelf niet eens begreep.

'Ik zie hem momenteel nauwelijks.'

'Hoe lang zijn jullie nu getrouwd? Vijftien jaar?'

'Ja. Zestien deze herfst.' Mijn god, zo lang al? Ik moest onwillekeurig zuchten. 'Ik was nog heel jong.'

'En zou je het een gelukkig huwelijk willen noemen, veel genegenheid?'

'Tegenover jou noem ik het helemaal niets.'

'Jenny.' Ze ging vooroverzitten in haar stoel, en één vreselijk ogenblik dacht ik dat ze mijn handen zou pakken op zo'n poezelige manier waar ik van over mijn nek zou gaan. 'Er loopt ergens een man rond die zegt dat hij jou wil vermoorden. Hoe belachelijk dat ook mag klinken, we moeten het wel serieus nemen.'

Ik haalde mijn schouders op.

'We zijn getrouwd,' zei ik. 'Ik weet niet wat je wilt horen. We hebben onze ups en downs, onze onbenullige ruzietjes, net als iedereen.'

'Heb je je man verteld van die brief?'

'Dat had die rechercheur gevraagd. Ik heb een boodschap doorgegeven op zijn werk. Hij belt me straks wel terug.'

Ze keek me aan alsof ze dwars door me heen zag. Ik werd er ongemakkelijk van. Het bleef lange tijd stil.

'Jenny,' zei ze ten slotte. 'Ik weet dat je je onder andere geschonden voelt, of zult voelen. En nog erger is dat enkele dingen die wij doen om je te helpen ook als een schending kunnen overkomen. Ik moet een paar dingen echt weten.' Ze keek in het rond naar de chaos in huis en kwam weer met haar begrijpende glimlach. 'Beschouw me maar als je taxateur die het huis nakijkt op plekken waar er water kan binnendringen.'

'Je moest 's weten,' zei ik gespeeld gekweld.

Ze ging weer vooroverzitten.

'Is je man wel eens vreemdgegaan, Jenny?'

'Wat!'

Ze herhaalde de vraag, alsof er niets bijzonders mee was. Ik keek haar vernietigend aan en voelde mijn gezicht rood aanlopen. Ik begon pijn in mijn hoofd te krijgen.

'Dat kun je beter aan hem vragen,' zei ik zo onbewogen als ik maar kon. Ze noteerde iets op haar schrijfblokje.

'En jij?'

'Ik?' snoof ik. 'Doe niet zo stom. Hoe zou ik in vredesnaam tijd kunnen vinden voor een slippertje, zelfs als ik dat wou, of het moest met de tuinman zijn, of de klusjesman of de tennisleraar. Ik spreek verder nauwelijks iemand. Luister, jij zegt dat je gewoon je werk doet en dat je dit soort dingen moet vragen, maar dat heb je nu echt wel gedaan, en nu wil ik graag nog iets van deze dag maken, voor zover er tenminste nog iets van over is.'

'Vind je dit soort vragen opdringerig?'

'Ja, natuurlijk. Het zal wel een ouderwetse houding zijn, maar ik hou privé-dingen erg graag privé.'

Eindelijk kwam ze overeind, maar ze was nog niet helemaal klaar om te vertrekken.

'Jenny,' zei ze. Het irriteerde me dat ze me telkens bij mijn voornaam noemde. Ik had niet gezegd dat dat mocht. Ze leek wel een colporteur met zijn voet tussen de deur. 'Ik wil niets liever, en dat willen we allemaal, dan dit laten ophouden en uit je leven verdwijnen. Als je iets te binnen schiet dat op een of andere manier van belang lijkt, geef dat dan door aan de politie of aan mijzelf. Wij maken wel uit wat belangrijk is of niet. Geneer je niet om dingen aan ons door te geven, goed?'

Het leek wel of ze me smeekte. Daardoor voelde ik me beter, meer aan de leiding.

'Goed,' zei ik. 'Ik zal mijn denkhoed opzetten.'

'Doe dat.' Ze draaide zich al om. 'En, Jenny?

'Ja?'

Ze aarzelde, en besloot toen maar van niet. 'Niets. Pas goed op jezelf.'

Even later gingen ze allemaal weg, behalve die Stadler, degene met de zwoele blik. Hij vertelde me dat ze 's ochtends mijn post zouden openmaken, om het zekere voor het onzekere te nemen.

Voor u geen nare schokken meer,' zei hij en zond me een glimlach die akelig dicht bij een wellustige grijns in de buurt kwam. Werkelijk! Ik zond hem een vuile blik terug. 'En,' voegde hij eraan toe, alsof hij er nu pas op kwam, 'we zorgen dat een paar agenten buiten het huis in de gaten houden.'

'Dit is geen flauwe grap meer,' zei ik.

'Alleen maar voorzorg,' zei hij op een kalmerend toontje, alsof ik een paard was. 'En overdag komt er een vrouwelijke agent die bijna de hele tijd bij u zal zijn.' Hij lachte me toe. 'We zorgen voor continuïteit.'

Ik deed mijn mond open om iets te zeggen, maar er schoot me niets te binnen dat niet obsceen was, dus keek ik maar weer vernietigend.

'Daar is ze al. Een ogenblikje, graag.' Hij beende naar de deur en riep: 'Lynne! Lynne, kun je eventjes hier komen? Mevrouw Hintlesham, dit is agente Burnett. Lynne, mevrouw Hintlesham.'

Deze vrouw was bijna net zo klein als ik, maar veel jonger, haast jong genoeg om mijn dochter te zijn, met lichtbruin haar, blonde wimpers en een wijnvlek op haar linkerwang, waardoor ze eruitzag alsof ze een lel in haar gezicht had gekregen vlak voordat ze de kamer binnenstapte. Ze glimlachte tegen me maar ik lachte niet terug.

'Ik zal proberen u niet voor de voeten te lopen,' zei ze.

'Graag,' blafte ik. Ik draaide veelbetekenend mijn rug naar haar en Stadler toe tot ze beiden de kamer uit waren, en ik godzij geloofd weer eens alleen was. De keuken stond vol met lege koffiekoppen, en bij de achterdeur lagen een paar sigarettenpeuken. Je zou toch denken dat ze in ieder geval hun troep achter hun kont konden opruimen. Ik belde Clive nog een keer, maar ik kreeg hem nog steeds niet aan de lijn.

Lena bracht Christo en Josh terug. Harry zou door een moeder van school worden thuisgebracht na de voetbaltraining. Ik vertelde Josh, in vage en geruststellende bewoordingen, iets over een stom briefje en dat er buiten agenten stonden. Ik had verwacht dat hij een beetje bang zou zijn, of onder de indruk. Maar hij leunde alleen maar tegen de keukendeur, beet op zijn onderlip en haalde zijn schouders op, voordat hij met grote stappen naar zijn kamer snelde met twee boterhammen met pindakaas en een beker melk. Ik weet niet waar al dat eten blijft.

Ik durf er niet aan te denken wat hij allemaal uitspookt in die kamer van hem. Hij trekt de gordijnen dicht en dan hoor je keiharde muziek, en bliepjes en gekrijs van die afschuwelijke computerspelletjes van hem, en wierook, waarschijnlijk om de sigaretten te camoufleren die hij binnensmokkelt. Ik zorg ervoor dat Mary altijd degene is die daar opruimt en zijn lakens verschoont. Ik ga zijn kamer niet binnen, ik brul alleen maar door de deur dat hij zijn huiswerk moet maken, saxofoon moet studeren, die herrie zachter moet zetten en zijn vuile was naar beneden moet brengen. Hij is plotseling heel groot geworden. Hij heeft de baard in zijn keel, hij heeft kleine puistjes op zijn voorhoofd en zachte haartjes op zijn bovenlip. En hij is zo lang. Veel langer dan ik. En er hangt ook zo'n wonderlijke mannelijke lucht om hem heen, onder al die watertjes en gels die hij en zijn vrinden tegenwoordig kennelijk opdoen. Wel anders dan in onze jeugd.

Christo is natuurlijk nog te klein om dit allemaal te volgen. Ik heb niks tegen hem gezegd, alleen maar zijn mollige lijfje geknuffeld. Hij is mijn kleine schat.

Daarna reed ik naar de kringloopwinkel, maar die was net dicht dus kon ik mijn haken niet meer krijgen, en dat was echt de druppel.

Clive belde dat hij pas laat thuis zou zijn, dus toen Harry eenmaal binnen was, en ik Christo met een verhaaltje in bed had gestopt, heb ik gegeten met Josh en Harry. Lasagne, die ik al eerder uit de vriezer had gehaald, doppertjes, en als toetje ijs met chocoladesaus. We zeiden geen van allen erg veel. Ik keek toe hoe ze het eten in hun keel propten alsof het turbinebrandstof was. Ik at zelf maar weinig. Het was veel te warm.

De jongens verdwenen weer naar hun eigen kamer, dus schonk ik mezelf een glas witte wijn in en ging beneden zitten met de tv aan, en bladerde door wat tijdschriften. We hadden echt een eettafel nodig. Ik wist precies welke ik wou, iets van gevlamd donker hout, lang en simpel, een soort kloostertafel. Ik had er niet zo lang geleden eentje gezien die me erg beviel, van boven ingelegd met kleine mozaïekjes van hout in andere kleuren, zoals bij een dienblad. Jeremy zei dat ik eerst de volmaakte stoelen moest zien te vinden, die zijn altijd lastiger. Hij vertelde me over een klant die acht jaar had moeten wachten op de ideale stoelen. Ik antwoordde hem dat ik daar het geduld niet voor had.

Clive was nog steeds niet thuis. Uit Josh z'n kamer kwam de dreunende bastoon van die afschuwelijke elektronische muziek die hij graag draait. Ik trok de gordijnen dicht, en terwijl ik dat deed zag ik de twee agenten in hun wagen zitten. We moesten een etentje geven zodra we die tafel hadden gekocht, dacht ik. Dan kon ik mijn zwarte jurk aan en de diamanten hanger die ik van Clive had gekregen voor ons vijftienjarig huwelijksfeest. Ik pakte een kookboek en bladerde door de recepten voor de zomer. Om te beginnen champagne. Dan ijskoude kervelsoep met komkommer, tonijn met verse koriander, een abrikozensorbet, koele witte wijn, en op tafel die perzikkleurige rozen uit de tuin die Francis had geplant toen we hier introkken. Ik legde het glas tegen mijn voorhoofd. Zo warm.

Ik hoorde de sleutel in de voordeur. Clive gaf me een kus op mijn wang. Hij zag grauw van vermoeidheid.

'Jezus, wat een dag,' zei hij.

'Er is lasagne als je trek hebt.'

'Nee, ik heb met een stel klanten gegeten.'

Ik keek naar hem: duur pak in antracietgrijs, zwarte schoenen, goed gepoetst, de lila-grijze das die ik hem met Kerstmis had gegeven, klein buikje onder zijn perfect gestreken witte overhemd, hier en daar een toefje grijs in zijn donkere haar, een nauwelijks zichtbare dubbele onderkin, denkrimpels die net zichtbaar werden in zijn hoge voorhoofd. Een man van aanzien. Ik vond altijd dat hij er op een merkwaardige manier op zijn best uitzag als hij uitgeput was, laat in de avond, als hij net de deur binnen was. Vroeg in de ochtend was hij druk, lastig, afwezig, voor hij zijn advocatenmasker opzette en naar zijn werk ging. Hij deed zijn jasje uit en hing dat zorgvuldig over de rug van een stoel, en liet zich toen met een zucht op de bank zakken. Er zaten zweetplekken onder zijn oksels. Ik liep naar de keuken en kwam terug met twee glazen witte wijn, lekker koud uit de koelkast. Mijn hoofd deed nog steeds zeer.

'Ik heb een heel wonderlijke dag gehad,' begon ik.

'O ja?' Hij schopte zijn schoenen uit, maakte zijn das wat losser en zapte naar een andere zender met een korte druk op de afstandsbediening. 'Vertel eens.'

Volgens mij vertelde ik het heel klunzig. Ik kon niet goed overbrengen hoe eigenaardig ik me had gevoeld, hoe ernstig de politie het allemaal had opgevat. Toen ik klaar was, nam hij een slokje wijn en maakte zijn blik los van de televisie.

'Nou, het is fijn dat iemand oog heeft voor je prachtige huid, Jens.' En daarna: 'Het is vast een of andere malloot. Ik heb geen zin in horden agenten door het hele huis.'

'Nee. Idioot allemaal, hè?'

4

Ik ga nooit naar beneden voor ik mijn make-up heb opgedaan, zelfs niet in het weekend. Dat zou voelen alsof ik zonder kleren aan beneden kwam. Zodra ik Clives morgens hoor weggaan en de deur achter hem in het slot klikt, stap ik uit bed en neem een douche. Ik schuier mijn lichaam af met een luffaspons om de dode huid kwijt te raken. Ik ga zitten aan mijn kaptafeltje, dat volgens Clive sterk doet denken aan iets uit de trailer van een filmsterretje. Om de hele spiegel heen zitten meedogenloze lampen, en ik kijk kritisch naar mezelf. Gisteren vond ik een paar grijze haartjes in mijn wenkbrauwen. Er zijn rimpels die ik vorig jaar nog niet had, van die nare kleintjes net boven mijn bovenlip, rimpels die omlaaglopen naar mijn mondhoeken en mijn gezicht een hangende, neerslachtige uitdrukking geven als ik moe ben, lichte wallen onder mijn ogen. Soms doen mijn ogen zeer, dat zal wel komen door al het stof in huis. Ik was niet van plan om nu al een bril te nemen.

Mijn huid heeft niet meer die jeugdige allure, wat die stomme kerel ook in zijn brief schreef. Ik had vroeger een prachtige huid. Toen Clive me voor het eerst ontmoette, zei hij dat ik een perzikhuidje had. Maar dat was heel lang geleden. Dat soort dingen zegt hij niet meer. Soms denk ik dat het belangrijker is om die dingen te zeggen als ze niet waar zijn. Als ik in de spiegel kijk, vind ik nu soms dat mijn huid eerder iets weg heeft van een grapefruit. Toen ik laatst mijn groene jurk aandeed om naar een feestavond van school te gaan, zei hij dat ik iets moest kiezen dat de kinderen niet raar zouden vinden.

Ik zorg ervoor dat er geen onnodige haartjes tussen mijn wenkbrauwen blijven zitten, of — stel je voor - op mijn kin, en dan begin ik met mijn foundation, die ik meng met vochtinbrengende crème zodat het er gemakkelijk op gaat. Dan breng ik mijn geweldige antirimpelcrème aan rond mijn neus en onder mijn ogen. Mijn vriendin Caro heeft me die aangeraden. Hij is ongelooflijk duur. Soms probeer ik te berekenen hoeveel geld ik op mijn gezicht heb zitten. Overdag moet alles onzichtbaar zijn. Een klein veegje beige oogschaduw, een piepklein spoortje eyeliner, mascara die de wimpers niet laat klonteren, eventueel wat lipgloss. Dan voel ik me beter. Het gezicht dat me tegemoet staart bevalt me, klein, ovaal en expressief, klaar om de wereld aan te kunnen.

Het ontbijt was zoals gewoonlijk vreselijk. Midden in de chaos werd er op de deur geklopt. Agente Lynne Burnett, alleen had ze vandaag haar burgermanskleren aan. Ze droeg een grijze rok, een blauwe bloes en een wollen truitje. Ze zag er behoorlijk chic uit, op een wat verlopen manier, maar om een of andere reden stoorde de gedachte me dat ze dit had aangetrokken om met mevrouw Hintlesham de dag door te brengen. Om samen te vallen met de achtergrond, neem ik aan. 'Zeg maar Lynne,' zei ze. Dat doen ze allemaal. Ze willen allemaal je kameraadje wezen. Ik wou dat ze gewoon hun werk deden. Ze zei dat ze als eerste opdracht mijn post moest controleren als die werd bezorgd.

'Ga je mijn eten ook voorproeven?' vroeg ik sarcastisch. Ze bloosde zodat haar wijnvlek verbleekte. De telefoon ging en het was Clive, die al op zijn werk was. Ik begon aan een verslag van wat er allemaal gebeurde, maar hij onderbrak me om te zeggen dat Sebastian zaterdag zou komen eten met zijn vrouw.

'Maar we hebben niet eens een eettafel,' protesteerde ik. 'En we hebben maar een halve keuken.'

'Jens, de documentatie die we aan het opstellen zijn voor de fusie van volgende maand beslaat ruim tweeduizend pagina's. Als ik dat kan coördineren, moet jij toch wel een etentje voor een cliënt in elkaar kunnen draaien.'

'Natuurlijk, dat lukt ook wel, ik bedoelde alleen maar...'

Mary kwam binnen met een dweil en begon zeer nadrukkelijk rond mijn voeten de vloer schoon te maken. Tegen de tijd dat ik weer verder kon praten, had Clive al opgehangen. Toen ik de hoorn neerlegde en om me heen keek, was Lynne er uiteraard nog steeds. Nou ja, dat spreekt vanzelf, maar niettemin was het toch een beetje teleurstellend. Ergens in mijn achterhoofd had ik gehoopt dat ze verdwenen zou zijn, net als hoofdpijn soms. Maar nu, na dat telefoontje, had ik hoofdpijn en had ik Lynne ook.

'Ik ga naar buiten om met mijn tuinman te overleggen,' zei ik ijzig. 'Je zult wel willen meekomen om hem te leren kennen.'

'Ja,' zei ze.

Met dat lange gevlochten haar dat op zijn rug hangt ziet Francis er misschien uit als iemand die in een woonwagen richting Stonehenge hoort te hobbelen, maar hij is hoe dan ook een groot genie. Zijn vader was trouwens iets hoogs in de marine, en hij heeft in Marlborough op kostschool gezeten. Als je met samengeknepen ogen naar hem kijkt, kun je je hem wel in een chique baan voorstellen, net als Clive, ware het niet dat hij behalve zijn haar van een meter lang, ook nog onrustbarend bruin verbrand is en van die sterke pezige armen heeft die je krijgt als je de hele dag met zware dingen rondzeult. Sommige mensen zouden hem vast wel knap noemen. Ik hoef niets van zijn privé-leven te weten, dat volgens de berichten nogal druk bezet schijnt te zijn, maar hij is een van de weinigen die ik volkomen vertrouw.

Ik stelde hem voor aan Lynne, die moest blozen. Maar die bloost kennelijk bij alles.

'Lynne is hier omdat iemand me een krankjorume brief heeft geschreven,' zei ik. Francis keek niet-begrijpend, en terecht. 'En Francis zal hier zeker nog een volle maand fulltime aan het werk zijn,' zei ik.

'Waar ben je mee bezig?' vroeg Lynne.

Francis keek naar mij. Ik knikte en hij haalde zijn schouders op.

'Eerst hebben we al het beton en afval in een container gestort,' zei hij. 'We hebben nieuwe aarde laten komen. Nu geven we de tuin een beetje vorm en leggen de paden aan.'

'Doe je dit allemaal in je eentje?' vroeg Lynne.

Francis glimlachte.

'Natuurlijk niet,' zei ik. 'Francis heeft een collectie losgeslagen jongens die voor hem komen werken als hij ze nodig heeft. Er zwerft een complete subcultuur aan tuinlieden door Londen. Net zoiets als de duiven en de vossen.'

Ik wierp een nerveuze blik op Francis. Misschien was ik nu te ver gegaan. Mensen kunnen zo lichtgeraakt zijn. Lynne haalde echt haar schrijfblokje te voorschijn en wou van alles weten over de werktijden en vuurde vragen af over de omheining en de toegang tot het huis. Ze noteerde de naam van alle losse arbeiders die hij soms inhuurde.

Al met al was het een opluchting om het huis uit te gaan, hoe laat het ook was geworden. Dat dacht ik althans, tot Lynne me zei dat ze met me meeging.

'Dat meen je toch niet?'

'Sorry, Jenny.' Ja, ze noemt me Jenny, al heb ik haar daar geen toestemming voor gegeven. 'Ik weet niet zeker hoeveel ondersteuning we jou precies gaan bieden, maar vandaag moet ik vlak bij je in de buurt blijven.'

Ik wou net kwaad worden toen er aangebeld werd. Dat was Stadler, dus protesteerde ik maar tegen hem. Hij reageerde alleen met een glimlach.

'Het is voor uw eigen veiligheid, mevrouw Hintlesham. Ik ben alleen maar gekomen om even voeling te houden en een paar routinecontroles uit te voeren. Hebt u er bezwaar tegen als we uw telefoongesprekken in de gaten houden?'

'Wat houdt dat precies in?'

'Niets om u druk over te maken. U zult er niet eens iets van merken.'

'Vooruit dan maar,' zei ik mokkend.

'We willen een bestand aanleggen van alle mensen met wie u te maken hebt. Dus ik zou graag willen dat u in de loop van de komende dag er even met Lynne voor gaat zitten en dingen als uw adresboekje, agenda en dergelijke doorneemt. Is dat afgesproken?'

'Moet dat nou werkelijk?'

'Hoe slagvaardiger we nu optreden, hoe sneller we hier allemaal een punt achter kunnen zetten.'

Ik was bijna vergeten om kwaad te zijn. Ik voelde alleen nog een lichte weerzin.

Mijn eerste adres was de kringloopwinkel voor die messing haken. Ik had bijna een rond glas-in-loodraam gekocht dat uit een oude kerk kwam, maar ik bedacht me op het laatste moment. Gelukkig ging Lynne niet mee de winkel in.

Maar in Hampstead ging ze wel mee naar binnen, of ze stond tenminste vlak bij de deur buiten wezenloos in een etalage vol dameskleding te staren. God mag weten wat het winkelpersoneel van haar moet hebben gedacht. Ik deed net of ik haar niet zag. Ik had iets nodig voor zaterdag. Ik nam een hele arm vol kleren mee naar de paskamer, maar toen ik eruit kwam met een roze truitje vol kraaltjes en mezelf wou bekijken in de grote spiegel, viel mijn blik ineens op Lynnes gezicht, dat me aanstaarde door de winkelruit. Ik ging met lege handen de deur uit.

'Gevonden wat je zocht?' zei ze toen we wegliepen. Alsof we vriendinnen waren die samen de stad in waren.

'Ik zocht niks bijzonders,' siste ik.

Ik liep de slager binnen om de worstjes te kopen waar de jongens zo dol op zijn, en kwam toen terecht in de antiekwinkel daarnaast. Ik had plannen met een spiegel die ze daar hadden, met een vergulde lijst. Hij moest 375 pond kosten, maar volgens mij kon ik hem wel goedkoper krijgen. Hij zou perfect hangen in de hal, als die eenmaal geschilderd was.

Ik had afgesproken om met Laura te lunchen, dus nadat ik de etiketjes met Christophers naam erop had afgehaald, bestemd voor alle kleren die hij op Lascelles ging dragen, reed ik de heuvel af, met Lynnes auto in mijn achteruitkijkspiegel. Laura zat al te wachten. Het had leuk moeten zijn, maar dat was het niet. Lynne zat buiten in haar auto een sandwich te eten. Ik zag haar zitten terwijl ik knoeide met mijn salade van zeeraket en geroosterde rode paprika. Ze las een pocket. Als er nu een lustmoordenaar het restaurant binnenstapte, zou ze waarschijnlijk niet eens opkijken. Laura zei van alles tegen me, maar ik kon mijn gedachten er niet goed bij houden. Ik hield de lunch kort en zei dat ik echt vliegende haast had.

Volgende adres was Tony in Primrose Hill. Normaal gesproken vind ik het heerlijk om mijn haar te laten doen. Ik voel me altijd vertroeteld in zo'n kleine zaak vol spiegels en staal, karretjes vol kleurige lotions, de geur van stoom en parfum, het zalig knisperende geluid van een schaar die door een haarlok knipt.

Maar vandaag kwam er niets van terecht. Ik voelde me verhit, nijdig, uit mijn humeur. Mijn hoofd klopte en mijn kleren kleefden aan mijn lijf. Het beviel me helemaal niet hoe ik eruitzag na het knippen. De nieuwe vorm van mijn haar had een merkwaardig optisch effect, waardoor mijn neus te groot werd en mijn gezicht te benig. In het verkeer op weg naar huis werd ik bevangen door een soort wegpiraterij, zodat ik bij elk stoplicht ongeduldig gas ging zitten geven. Lynne bleef geduldig achter me hangen. Soms kwam ze zo dichtbij dat ik haar sproeten in het spiegeltje zag. Ik stak mijn tong uit tegen het spiegeltje, terwijl ik wist dat ze het toch niet kon zien.

De rest van de dag volgde ze me als een trouwe hond - van het soort dat je graag wilt schoppen. Ze kwam met me mee toen ik Christo naar een vriendje verderop in de straat bracht om te spelen, een schriel kereltje genaamd Todd. Wat voor een moeder noemt haar kind zo? Vervolgens moest ik de jongens ophalen, want Lena had die avond vrij. De woensdagen zijn altijd een nachtmerrie. Josh zit op de naschoolse computerclub, die altijd wordt gehouden in een noodlokaaltje dat stinkt naar jongens en hun zweetvoeten. Als ik hem kom halen, werkt hij meestal samen met een andere jongen die Scorpion of Spyder heet, of wat voor een stomme bijnaam ze ook hebben genomen. Josh noemde zichzelf altijd Ganymedes, maar vorige week vond hij dat ineens te verwijfd, en toen werd het Eclips. Dat is zijn wachtwoord. Zijn beste vriendje heet Freak, maar dan gespeld met ph: Phreek. Ze nemen dat allemaal idioot serieus.

Maar die avond zat Josh weggezakt in een stoel, en de best lieve jongeman die ze elke week les kwam geven zat naast hem gehurkt aandachtig met hem te praten. Ik weet nog dat hij tegen me zei, toen ik hem een paar weken terug voor het eerst ontmoette, dat iedereen in de club hem Hacker noemde. Ik denk dat ik een vreemd gezicht trok, en hij zei dat hij niet echt zo heette en dat ik hem Hack mocht noemen. 'Heet u dan zó?' vroeg ik, maar hij lachte alleen maar.

Alle jongens hadden hun schooluniform nog aan, maar Hack droeg een antieke spijkerbroek met scheuren en een T-shirt met allemaal Japanse tekens erop. Hij was zelf nog vrij jong, met lang krullend donker haar. Hij had bijna bij de zesdeklassers kunnen horen. Eerst dacht ik dat Josh zeker een ongeluk had gehad of een bloedneus, maar toen ik dichterbij kwam keken ze allebei op en zag ik dat hij gehuild had. Zijn ogen waren rood. Daar schrok ik van. Ik kon me niet meer herinneren wanneer ik Josh voor het laatst echt had zien huilen. Hij zag er veel jonger door uit, en kwetsbaarder. Wat was hij mager en bleek, dacht ik bij mezelf, met zijn bobbelige voorhoofd en zijn vooruitstekende adamsappel.

'Josh! Wat heb je? Wat is er aan de hand?'

'Niets.' Hij klonk eerder boos dan ontdaan. Hij stond plotseling op.

'Ik zie je wel als de school weer begint. See you in September, Hack.'

Hack. Werkelijk. Geen wonder dat het zo slecht ging met Josh.

'Or lose you, to a summer love,' zei Hack.

'Wat?' zei ik.

'Dat is een liedje,' zei hij.

'Is alles goed hier?'

'Wat, met hem?' zei hij, met een gebaar naar Josh. 'Niks aan de hand, mevrouw Hintlesham.'

'Jenny,' verbeterde ik hem, net als iedere week. 'Zeg maar Jenny.'

'Sorry, Jenny.'

'Hij leek nogal van streek.'

Hack keek niet erg bezorgd.

'Dat zal wel door school komen, de zomer, al dat gedoe. Plus dat hij net van het scherm is geveegd.'

'Misschien een lage bloedsuikerspiegel.'

'Ja, precies. Geef hem maar wat suiker, Jenny.'

Ik keek Hack aan. Ik kon niet goed zien of hij me stond uit te lachen of niet.

Harry was in de andere vleugel van de school, in de enorme tochtige hal die eens per jaar een nevenfunctie kreeg als theater voor het schooltoneel. Toen Josh en ik daar naar binnen liepen, stond hij naast het podium met een gele jurk over zijn broek en een veren boa om zijn nek. Zijn gezicht was vuurrood. Dit tafereel leek Josh aanmerkelijk op te vrolijken. Op het podium liep een allegaartje aan jongens rond, van wie er een paar ook een jurk aanhadden.

'Harry,' riep een man met een dun snorretje en een hoofd als een geweerkogel, met radicaal kortgeknipt haar. Homo waarschijnlijk. 'Harry Hintlesham, dat is je claus. Kom op! "Onwelkom bij maanlicht, trotse Titania." Je hoort op te komen zodra Roley dat zegt.'

Harry klauterde het podium op, struikelend over zijn jurk. 'Wat, jaloerse Oberon,' mompelde hij toonloos, en zijn haar leek te plakken van het zweet. 'Elfjes, wegwezen, ik heb lange tijd...'

'Weg van hier,' brulde snorremans. 'Niet wezen, knul, van hier, en praat in vredesnaam 's wat harder. De repetitie is trouwens afgelopen, de ouders laat ik er in dit stadium nog niks van zien. Het is pas klaar met Kerstmis. En over ouders gesproken, jouw allercharmantste moeder is ter plaatse, Titania. Weg van hier. Goeienavond, mevrouw Hindesham. U brengt een licht binnen in onze mistroostige speelplek.'

'Jenny. Goeienavond.'

'Zorg er alsjeblieft voor dat je zoon zijn tekst leert.’

‘Ik doe mijn best.'

'En laat hem ook wat deodorant opdoen, goed?'

Zij is dood. Natuurlijk. Dat wou ik ook. Natuurlijk. En het voelt alsof ze me ontstolen is. Natuurlijk. Vergeet dat nou. Nog eentje. Eentje zoals zij. Ze heeft te veel make-up op. Het lijkt wel een masker, glad over haar gezicht getrokken. Alles aan haar gezicht is gestroomlijnd en verzorgd — glanzende lippen, donkere wimpers, crème op haar huid, mooi geknipt gezond haar. Ze is een plaatje dat voortdurend wordt geretoucheerd en opgepoetst. Een imago dat de wereld wordt voorgehouden. Ze kan zich voor mij niet verstoppen. Ik stel me haar gezicht schoongeveegd voor. Dan zitten er rimpels rond haar ogen, haar neusvleugels, haar mond. Haar lippen zijn dan bleek, zacht, zenuwachtig. Als ze op straat loopt, kijkt ze de hele tijd naar haar spiegelbeeld in de etalageruit, om te zien of alles nog op zijn plaats zit. En dat is altijd zo. Haar kleren zijn gestreken, haar haren passen als een helm om haar hoofd. Haar nagels zijn gemanicuurd en zachtroze gelakt. Haar teennagels zijn ook roze, in haar peperdure sandalen. Haar benen zijn glad. Ze heeft een kaarsrechte houding, schouders naar achteren en kin omhoog. Ze is brandschoon, keurig, bruisend van energie en doelgericht. Maar ik heb haar in de gaten gehouden. Ik zie voorbij haar glimlach die geen echte glimlach is, en haar lachen dat, als je goed luistert, echt heel goed, geforceerd en breekbaar klinkt. Ze is als een snaar van een viool die is opgedraaid tot zo'n snerpende toon. Ze is niet gelukkig. Als ze gelukkig was, of wild van angst, of van verlangen, dan zou ze mooi worden. Dan zou ze uit haar schulp kunnen losbreken en contact leggen met haar ware zelf. Ze heeft niet door dat ze niet gelukkig is. Dat besef ik alleen. Alleen ik kan. in haar kijken en haar bevrijden. Ze wacht op mij, ingesloten binnen zichzelf nooit door de wereld aangeraakt. Het lot lacht me toe. Dat zie ik nu duidelijk. In het begin begreep ik niet dat ik onzichtbaar was geworden. Niemand kan mij zien. Ik kan altijd maar doorgaan.

5

Het is erg laat, bijna middernacht, maar het is nog steeds bijna onfatsoenlijk heet. Ook al heb ik de ramen op de bovenverdieping opengedaan, de wind die binnenwaait is net zo goed warm, alsof hij over een woestijn komt aanwaaien. Clive is nog niet terug. Jan, zijn secretaresse, belde op en zei tegen Lena dat hij pas erg laat zou thuiskomen, en nu is het erg laat en is hij inderdaad nog niet thuis. Ik heb zoals gewoonlijk een paar sandwiches voor hem in de koelkast gelegd, en heb er zelf ook eentje gegeten, dus dat is in orde.

Het huis is nu in rust. Lena is de deur uit, en is bezig met god mag weten wat tot god mag weten hoe laat. De jongens slapen. Even na elf uur heb ik een rondje gemaakt en hun licht uitgedaan. Zelfs Josh lag te slapen, uitgeput na de inspanningen van een hele avond aan de telefoon. Alles is gedaan. Ik ben al begonnen met inpakken voor Josh en Harry, die morgen op het vliegtuig stappen. Het zal de komende paar weken stil worden in huis, om een aantal verschillende redenen.

Ik ben over het algemeen niet uitgesproken dol op alcohol. Clive is verschrikkelijk goed op de hoogte van wijn, maar ik zou me daar nooit druk over maken als het alleen om mezelf ging. Maar die avond was het zo ongelooflijk drukkend, en ik voelde me een tikje onrustig, dus de gedachte aan een gin-tonic kwam bij me op alsof het een advertentie in een tijdschrift was. Ik fantaseerde over een prachtige sensuele vrouw, donker gebruind, op een exotische locatie met een glas dat zo koud was dat het glinsterde omdat het besloeg. Ze zou op een sexy manier bezweet zijn, en tussen de slokjes door zou ze het koele glas tegen haar voorhoofd drukken. Ze zou daar in haar eentje zitten, maar je wist toch dat ze wachtte tot er een behoorlijk indrukwekkende man zou langskomen.

Dus ik moest er eentje hebben, uiteraard. Verbijsterend genoeg was er geen citroen in huis behalve een tamelijk uitgedroogd schijfje in de deur van de koelkast dat er nog net mee door kon. Ik schonk het glas in, en voelde ineens behoefte aan iets te knabbelen. Het enige wat ik kon vinden was een zakje kaasbolletjes die ik Christo altijd meegaf voor zijn lunch op school. Dus ging ik zitten en kauwde het hele zakje weg, wat in een minuutje gebeurd was, en ik was bijna geschokt toen ik merkte dat het glas al leeg was. Ik had er maar heel weinig gin in gedaan, dus ik dacht dat ik er nog wel eentje aankon, boven in bad.

Ik was niet bekoorlijk en sexy bezweet zoals het meisje in mijn tijdschriftadvertentie. Mijn bloes was nat aan de achterkant. Mijn beha was klam, er zaten donkere vochtplekken rond de randen van mijn slipje. Mijn huid was overal plakkerig. Ik kon mezelf ruiken. Ik had het gevoel dat ik ging rotten.

Het bad was warm, schuimend en nevelig. Tegen de tijd dat ik halverwege mijn tweede glas was, leek niets er meer zoveel toe te doen als eerder op de dag. Zo waste ik bijvoorbeeld ook mijn haar en spoelde het uit in het bad zonder zelfs maar apart te douchen, hoewel ik nogal sterk ruikend badschuim in het water had gedaan. Zo doe ik dat normaal gesproken nooit. Had ik al vermeld dat er een tweede briefje was bezorgd?

Vandaag werd er na de lunch het een na het andere afgeleverd: de goede kleur verf, kachels die er al een maand geleden hadden moeten zijn. Het leek wel of er een rugbyteam heen en weer marcheerde, en toen het allemaal voorbij was vond Lena een envelop op de deurmat met mijn naam erop. Ze kwam hem aan mij brengen. Ik wist onmiddellijk wat het was, maar maakte hem toch open.

Lieve Jenny,

Je bent een mooie vrouw. Maar niet als er iemand bij je is. Als je gewoon alleen bent, op straat loopt. Je bijt soms op je bovenlip als je moet nadenken. Je zingt zachtjes voor jezelf. Je kijkt naar jezelf en ik kijk naar jou. Dat delen we met elkaar. Maar op een dag kijk ik naar je en dan ben je dood.

Ik kreeg er natuurlijk wel een tikkeltje kippenvel van, maar ik was voornamelijk kwaad. Nee, niet kwaad: laaiend. Ik had nu dagenlang, twee dagen al, Lynne om me heen hangen, best wel aardig, zoals een riviermonding heel aardig kan zijn, maar wel altijd om me heen hangen, altijd net een beetje irritant, een beetje te liefjes, een beetje te vastbesloten om niet beledigd te wezen als ik tegen haar uitviel. En dan die politieauto die buiten geparkeerd stond. Voortdurend mensen die me bespiedden, mij de hele dag in de gaten hielden. En dit was dan het fraaie resultaat. Dus toen ik het briefje had gelezen ging ik haar zoeken. Ze zat aan de telefoon. Ik ging recht voor haar staan wachten tot ze zich ongemakkelijk voelde en ophing.

'Ik heb iets wat je wel zal willen zien,' zei ik, en reikte haar de brief aan. Die sloeg bij haar in als een kanonskogel. Nog geen tien minuten later zat Stadler in mijn keuken en staarde me aan over tafel.

'Op de mat, zei u?' vroeg hij op een soort van mompeltoon.

'Daar heeft Lena hem gevonden,' zei ik bits. 'Hij regelt zijn postbezorging klaarblijkelijk zelf. Om eerlijk te zijn begin ik me af te vragen wat al dit gedoe voor nut heeft als hij nog steeds naar het huis komt lopen om een brief te brengen.'

'Dat valt me tegen,' zei Stadler, en haalde zijn handen door zijn haar. Knap - en dat weet hij ook, zei mijn grootmoeder dan om aan haar afkeuring van zulke mannen lucht te geven. 'Hebt u iemand het huis zien naderen?'

'Er zijn de hele dag mensen het huis genaderd, ze marcheren hier in en uit.'

'Is er nog iets anders bezorgd?'

'Ja, van alles.'

'Kunt u de mensen beschrijven die wat kwamen brengen?'

'Ik heb niet met ze gepraat. Daar moet u het maar met Lena over hebben.'

Ik liep druk de keuken rond, Stadler zat aan de keukentafel sip te kijken, de stakker.

'Vertel nou eens wat u hier allemaal echt aan doet?' vroeg ik.

'Wat ik doe?' herhaalde hij, alsof mijn vraag nergens op sloeg.

'Ja, u weet wel, sorry dat ik zo dom ben, maar zet het nou eens precies op een rijtje, ja?'

Hij legde zijn hand op die van mij, en ik liet hem daar liggen, warm en zwaar. 'Mevrouw Hintlesham, Jenny, we doen echt wat we kunnen. We onderzoeken alle brieven in het laboratorium, we proberen na te gaan waar het papier vandaan komt, we zoeken naar vingerafdrukken hier bij je in huis voor het geval dat hij heeft ingebroken. Zoals je weet,' hij deed een poging tot een meewarige glimlach, maar die stond hem niet, 'controleren we al je vrienden, kennissen, iedereen waar je mee omgaat, mensen die voor je werken of gewerkt hebben, om wat verband dan ook te leggen tussen jou en de, eh, andere mensen die het doelwit zijn van de schrijver van deze brieven. En uiteraard zorgen we er ook heel goed voor, totdat hij gepakt wordt, dat jij veilig beschermd blijft.'

Ik haalde mijn hand weg.

'Heeft het werkelijk zin om met dit alles door te gaan?' vroeg ik.

'Met wat?' zei Stadler.

'Al dit belachelijke gehannes met brieven openmaken en rondhangen hier in huis.'

Er volgde een vrij lange stilte. Het leek erop dat Stadler moeilijk kon besluiten wat hij nu moest zeggen. Toen keek hij naar me op met zijn bijzonder donkere ogen, bijna te donker.

'Dit is heel ernstig,' zei hij. 'Je hebt de brieven gelezen. Deze man dreigt je te doden.'

'Tja, ze zijn behoorlijk akelig,' gaf ik toe. 'Maar het is toch iets waar je rekening mee moet houden als je in Londen woont, net als obscene telefoontjes en het verkeer en viezigheid van honden op straat en ga zo maar door.'

'Dat kan zijn,' zei Stadler. 'Maar we moeten het wel serieus nemen. Ik ga zo direct contact opnemen met hoofdinspecteur Links, maar wat ik hem ga voorstellen — en ik weet zeker dat hij het met me eens zal zijn - is dat we de beveiliging van deze omgeving zullen moeten opvoeren.'

'Hoe bedoel je dat?'

'Al het werk dat hier gaande is moet worden stilgelegd. Voorlopig althans.'

'Ben je gek geworden?' Ik was verbijsterd. 'Onze aannemer heeft een wachtlijst van zes maanden. Jeremy gaat volgende week naar Duitsland. Begin volgende week komt de stukadoor. Wil je mijn bouwplannen zien? Dit kan ik niet zomaar stoppen en weer opstarten wanneer het jou goed uitkomt.'

'Het spijt me, mevrouw Hintlesham. Maar dit is cruciaal.'

'Cruciaal voor wie? Maakt het de dingen makkelijker voor je omdat je je werk niet goed doet?'

Stadler stond op.

'Sorry,' zei hij. 'Het spijt me dat we deze gek nog niet gepakt hebben. Maar dat is lastig. Normaal werken we een vaste procedure af, kloppen we bij mensen aan, zoeken we getuigen. Maar als een gestoord type een willekeurig iemand op de korrel neemt, dan is er geen standaardprocedure. Je moet gewoon maar hopen op een meevallertje.'

Ik moest bijna lachen, maar ik bleef ijzig zwijgen. Deze bespottelijke man zocht mijn medeleven. Hij wou dat ik 'Kom, kom' zou zeggen omdat het leven bij de politie zo zwaar was. Ik had erg veel zin om hem de deur uit te gooien, hem en de rest van het zooitje.

'We moeten goed onder ogen zien,' ging hij verder, 'dat hij uw leven op een serieuze manier bedreigd heeft. We willen hem pakken, maar onze voornaamste prioriteit is uw veiligheid. Ik vind niet dat we daar nog enig risico mee kunnen nemen. Het alternatief zou zijn dat u dit huis verlaat en naar een beter beveiligde plek gaat.'

Ik voelde me toen alsof er diep onder in mijn maag een vulkaan op uitbarsten stond. Het tweede vooruitzicht was nog erger, dus stemde ik maar toe, in een soort van kille razernij. Ik vroeg wanneer hij wou dat ze weggingen, en hij zei 'Nu direct', terwijl hij zelf nog binnen was. Dus banjerde ik rond als de portier van een nachtclub en gooide iedereen zonder pardon naar buiten. Toen volgde een zeer onaangenaam uurtje met telefoontjes en een halfslachtige uitleg aan niet-begrijpende mensen, en pogingen om vage afspraken voor later te maken.

Ik dronk mijn gin-tonic op, stapte uit bad en wikkelde mezelf van top tot teen in een heel grote, zachte handdoek. In de badkamer was het zo heet en vol stoom dat mijn huid klam bleef, hoe hard ik ook wreef, dus liep ik door naar de slaapkamer. Op de deuren van de ingebouwde klerenkasten zaten manshoge spiegels. Die hadden er eigenlijk volgende week uit gesloopt moeten worden. Ik ging voor een ervan staan en keek naar mezelf, terwijl ik mijn haar droogde en daarna mijn lichaam. Zelfs toen voelde ik me nog nattig in de avondwarmte, dus liet ik de handdoek op het tapijt vallen en bleef staan om naar mezelf te kijken. Ik deed zoiets vrijwel nooit, niet naakt, zonder make-up.

Ik probeerde me voor te stellen hoe het zou zijn om niet vertrouwd te zijn met dit lichaam, om het voor het eerst te zien en het verleidelijk te vinden. Ik kneep mijn ogen toe en liet mijn hoofd opzij zakken, maar het leek bijna een te zware opgave. Het zal volgens mij alle stellen wel overkomen na jaren samen en kinderen en hard werken etcetera, dat je bij het meubilair gaat horen, iets wat je nauwelijks opmerkt totdat er dingen fout gaan. Misschien dat daarom andere dingen — ik bedoel andere mensen — dan spannender kunnen lijken. Ik probeerde me voor te stellen hoe het was geweest toen Clive en ik elkaar voor het eerst zagen in, nou ja, in die omstandigheden, en het gekke was dat me dat absoluut niet lukte. Ik kon me onze eerste keer herinneren. In zijn eerste appartement, in Clapham. Ik wist er elk detail nog van. Ik wist nog welk stuk we daarvoor waren gaan zien, wat we na afloop hadden gegeten, ik wist zelfs nog wat voor kleren ik toen aanhad, die hij toen had uitgedaan, maar hoe het had aangevoeld om eikaars naakte vlees voor het eerst te zien, dat wist ik niet meer.

Ik had daarvoor pas één serieus vriendje gehad. Nou ja, tamelijk serieus, voor mij in ieder geval. Hij was fotograaf, en heette Jon Jones. Hij is nu redelijk beroemd. Je ziet zijn naam staan in Harper's enVogue. Hij wou mijn handen bij een opdracht voor nagellak, en van het een kwam het ander. Ik was best wel zenuwachtig, over seks bedoel ik, dat soort dingen. Ik wist niet precies wat ik moest doen. Ik was eigenlijk vooral gehoorzaam, meer dan wat ook. Ik weet niet zeker of het technisch gesproken erg opwindend was, maar het idee zelf- van hem - was zeker opwindend.

Ik was bijna verloren in een droom, en toen drong het tot me door dat ik naakt in mijn kamer stond met het licht aan. De gordijnen waren open. De ramen stonden open. Ik liep gauw naar het raam om de gordijnen dicht te trekken, maar toen bleef ik staan. Wat kon het me eigenlijk schelen, als ze naar me keken? Was dat zo vreselijk? Ik bleef zo een ogenblik staan. De wind blies zwoel naar binnen. Ik kreeg het gevoel dat ik alles over zou hebben voor even een koel briesje. Het was te warm om het raam dicht te doen, maar ik draaide me om en deed het licht uit. Dat kwam op hetzelfde neer.

Ik ging op bed liggen, op mijn rug, zonder iets over me heen. Zelfs een laken was al een kwelling geweest. Ik raakte mijn voorhoofd aan en mijn borsten. Ik was alweer aan het zweten. Ik liet mijn vingers omlaag glijden over mijn buik en tussen mijn benen. Ik voelde warm en vochtig. Ik raakte mezelf zachtjes aan en keek omhoog naar het plafond. Hoe zou het zijn om voor het eerst te worden bekeken? Hoe zou het zijn om begeerd te worden? Dat iemand lust voor je voelt? Bekeken worden. Begeerd worden.

6

Ik kan goed inpakken. Ik pak altijd in voor Clive als hij een paar dagen weg moet. Mannen zijn klunzen als het gaat om overhemden goed opvouwen. Maar goed, nu pakte ik in voor de jongens, die naar de bossen van Vermont gingen voor hun zomerkamp. Daar hadden we jaren geleden al van gehoord via een vriend van een vriend van een vriend op Clive z'n werk. Drie weken lang abseilen en windsurfen en om het kampvuur zitten, en wat Josh betreft waarschijnlijk loeren naar bekoorlijke meisjes met minuscule broekjes aan. Ik opperde zoiets in zijn richting terwijl ik met zorg zijn T-shirts, gymbroeken, zwemspullen en gewone broeken in zijn koffer legde. Hij keek alleen maar stuurs.

'Je wilt ons gewoon hier weg hebben,' sputterde hij.

Alles wat hij nu zegt vindt plaats in gesputter, dat ik niet helemaal goed kan verstaan. Het geeft me het gevoel dat ik doof word.

'Toe nou, Josh, je vond het heerlijk vorig jaar, weet je nog? Harry vindt het helemaal niet te lang.'

'Ik heet geen Harry.'

'Je gaat me toch niet vertellen dat je me gaat missen daar,' zei ik plagerig.

Hij staarde me aan. Hij heeft levensgrote donkerbruine ogen, en die kan hij gebruiken om aandoenlijk verwijtend te kijken, als een soort donzige ezel. Het viel me op hoe vermagerd en bleek hij was geworden. Zijn sleutelbeenderen staken naar buiten als deurknoppen. Zijn polsen waren een bundel pezen. Toen hij zijn hemd uitdeed om schone kleren voor de vlucht aan te trekken, was zijn ribbenkast als twee ladders waarmee je langs zijn tengere lijf naar boven kon klimmen.

'Jij kunt wel wat buitenlucht gebruiken. Deze kamer ook, trouwens. Doe je het raam ooit wel eens open?'

Hij gaf geen antwoord en staarde alleen maar humeurig naar de straat beneden. Ik klapte in mijn handen om hem wakker te maken.

'Ik heb haast. Jullie vader brengt jullie over pakweg een uur naar het vliegveld.'

'Jij vindt altijd dat je haast hebt.'

'Ik ga geen ruzie met je maken vlak voordat je op vakantie gaat.'

Hij draaide zich om en keek me aan. 'Waarom zoek jij geen normale baan?'

'Waar is je deodorant? Ik heb al een baan. Ik ben je moeder. Jij zou onmiddellijk komen klagen als ik je niet met de auto naar je feestjes en je clubs kon brengen, en je niet te eten zou geven en je kleren niet zou wassen.'

'En wat doe jij dan als Lena jouw werk doet?'

'En ik ben dit huis aan het opknappen. Waar jij zo te zien niks tegen hebt. Oké, wat ga je doen in het beetje tijd dat je nog hebt voor je weggaat? Ga anders Christo nog even opzoeken, die gaat je erg missen.'

Josh sputterde iets en ging voor zijn computer zitten.

'Ja, straks. Ik moet even dit nieuwe spel proberen. Dat is net binnengekomen.'

'Daarom is het maar goed dat je weggaat. Anders zou je twee weken in het donker voor dat scherm blijven zitten. En nou je hier toch bent, kun je net zo goed even je lakens afhalen en ze buiten leggen voor Mary.' Stilte. Ik wou de kamer uit lopen, en bleef toen staan. 'Josh?' Stilte. 'Zul je me missen? Josh, godverdorie.' Ik schreeuwde inmiddels.

Hij draaide zich onwillig om. 'Wat is er?'

'O, niks.'

Ik liep bij hem vandaan terwijl hij verwikkeld was in een vorm van oosterse vechtsport, waarbij elke slag klonk als de dreun van een vallende boom.

Ik gaf Harry een knuffel, ook al meent hij te weten dat elf veel te oud is om geknuffeld te worden, en stond hij stokstijf in mijn armen. Hij is een gretig jongetje, niet die norsigheid van Josh, godzijdank. Hij lijkt op mij, geen talent voor gepieker. Dat zie je zo bij hem, met zijn bruine krulhaar en zijn stompe neusje en zijn korte, stevige benen. Josh stak spichtig bij hem af, met zijn dunne nek die uit zijn nieuwe, te grote hemd stak. Ik gaf hem een kus op zijn wang.

'Heb het heerlijk, Josh, dat zal vast wel lukken.'

'Mam...'

'Lieverds, jullie moeten echt gaan, Clive zit al in de auto. Lief zijn, en geen toestanden maken. Ik zie jullie over drie weken. Dag schatten van me. Dag.' Ik zwaaide naar ze tot ze uit het zicht waren.

'Kom op, Christo, nu zijn we drie weken met z'n tweetjes.'

'En Lena dan?'

'Ja, natuurlijk, ook met Lena. Trouwens, Lena neemt je heel gauw mee naar de dierentuin, en dan gaan jullie picknicken. Mammie heeft het heel druk vandaag.'

Heel druk met koken voor het ellendige etentje dat Clive me had opgedrongen. Ik kon me de laatste keer niet meer herinneren dat ik alleen in huis was geweest. Het was wonderlijk stil, er hing een soort echo. Geen Josh en Harry, geen Christo en Lena, geen Clive, geen Mary of Jeremy of Leo of Francis. Geen gebonk van hamers, gefluit van werklui die verf op het stucwerk smeerden. Geen klingelende deurbel omdat er grind of onderlaag voor het behang of elektrische kabel werd afgeleverd. Nou ja, bijna alleen. Lynne was altijd wel ergens in de buurt, als een hommel die af en toe de kamer in zoemde en dan weer naar buiten vloog.

Dit huis was tot voor kort een werkplaats, wat al erg genoeg was. Nu is het een geëvacueerde werkplaats: het logeerkamertje was half behangen, de vloerdelen lagen klaar om te worden gelegd in wat op een dag onze eetkamer zal zijn, oude lakens in de salon, kant-en-klaar voor het schilderwerk dat nu niet gedaan gaat worden, de tuin vol onkruid en gaten. De politie is kennelijk niet in staat om de persoon te vinden die mij lastigvalt, maar ze hebben wel mijn plannen vakkundig gedwarsboomd. En dat mens van Schilling was flink nijdig op me geworden.

Ze kwam weer langs. Alweer dat irritant ernstige en oplettende gezicht, dat ze vast oefent als ze voor de spiegel zit. En maar doorwroeten, in mijn leven, over Clive, mannen in het algemeen, en maar graven, graven. Volgens haar is het een standaardelement in het onderzoek. Soms heb ik het idee dat ze zich helemaal niet druk maakt om die crimineel. Ze is er in werkelijkheid op uit om mijn andere problemen op te lossen. Om me in iets anders te veranderen. Waarin? In haar, waarschijnlijk. Ik wil haar de hele tijd maar uitleggen dat ik niet een deur ben die op een dag zal openzwaaien naar een of andere betoverde tuin die diep in mij verborgen ligt. Sorry. Dit ben ik namelijk: Jenny Hintlesham, Clives echtgenote, moeder van Josh, Harry en Christo. Graag of helemaal niet. En dan liever helemaal niet, laat me met rust, ik wil weer verder met mijn leven.

Ik vind koken op zich niet zo leuk, maar ik vind het wel heerlijk om een etentje te organiseren, als ik er tenminste veel tijd voor heb. Vandaag had ik tijd in overvloed. Lena zou pas tegen vieren terug zijn, en Clive ging gelijk van het vliegveld naar de golfbaan. Ik had al mijn kookboeken doorgenomen, die nog steeds onder de trap in een kartonnen doos zitten. Vanwege de hitte had ik besloten om te mikken op een echt zomermenu: fris, knapperig, zuiver, met zalig veel goede witte wijn. De sneetjes toast met wilde paddestoelen zou ik op het laatste moment moeten doen, de gazpacho had ik gisteravond laat al gemaakt, toen Clive in de voorkamer voor de tv zat. Het hoofdgerecht - zeebarbeel in een saus van tomaten en saffraan, ijskoud opgediend — zou ik nu kunnen doen. Eerst maakte ik de saus, gewoon een stevige Italiaanse prut van olijfolie, uien, kruiden uit de tuin (gelukkig had Francis de kruidentuin al klaar voor alles stil werd gelegd), veel knoflook, en pomodori zonder zaadjes en vel. En als het lekker dik is geworden, voeg je rode wijn toe, een scheutje balsamico-azijn en een paar draadjes saffraan. Ik ben dol op saffraan. Ik legde de zes barbelen op een langwerpige schaal en goot de saus eroverheen. Ze moesten alleen nog een halfuur de oven in op gemiddelde temperatuur, en dan kon ik ze in de provisiekast zetten.

Als dessert maakte ik een enorme abrikozentaart. Die ziet er altijd spectaculair uit, en de abrikozen zijn verrukkelijk in deze tijd van het jaar. Ik rolde het bladerdeeg uit (dat had ik kant-en-klaar gekocht: er zijn tenslotte grenzen) en legde het op een schaal. Daarna maakte ik de frangipane met gemalen amandelen en glazuur en boter en eieren, en goot die uit over het deeg. Ten slotte sneed ik de abrikozen in tweeën en plakte die erbovenop. Klaar. Alleen nog vijfentwintig minuten in de hete oven. Volmaakt met een flinke dot room eroverheen. De wijn en champagne lagen al in de koelkast. De boter was in kleine blokjes gesneden. De bruine broodjes ging ik vanmiddag halen. De groene salade zou ik doen net voordat we aan tafel gingen.

We zouden in de keuken moeten eten, jammer van Clive z'n belangrijke cliënt, maar ik haalde het Chinese kamerscherm te voorschijn zodat de ruimte in tweeën was gedeeld. En ik dekte de tafel met ons kleed van wit kant, dat ik van mijn nichtje had gekregen als huwelijkscadeau. Met ons zilveren bestek en een enorme bos oranje en gele rozen in een glazen vaas was het een fantastische improvisatie.

Ik had Emma en Jonathan Barton ook maar uitgenodigd. God mocht weten hoe die Sebastian en zijn vrouw zouden uitpakken. Ik zag iets voor me van een dik zakelijk type, met een buikje en blauwe aderen in zijn neus, en een bikkelharde, ambitieuze, strak geklede vrouw, blond uit een potje en zwaar rond de heupen. Ik benijd zulke vrouwen niet, ook al kijken ze soms een beetje neer op mensen zoals ik.

Ik wou er die avond goed uitzien. Emma Barton heeft ronde heupen, grote borsten en volle lippen, die ze helderrood kleurt, zelfs 's morgens vroeg als ze naar school rijdt. Ze komt een beetje ordi op me over, maar de mannen lijken haar zeker wel te mogen. Het probleem is dat ze toch wel een dagje ouder begint te worden. Ze is waarschijnlijk ongeveer van mijn leeftijd, misschien ietsje ouder. En een pruimenmondje en met je lijf draaien is allemaal prima als je twintig bent, of dertig, maar het gaat er nogal absurd uitzien als je veertig bent, en op je vijftigste staat het zonder meer sneu. We kennen de Bartonnetjes al eeuwen. Tien jaar geleden liet hij haar geen moment met rust, gruwelijk bezitterig, maar nu zie ik zijn ogen wel eens afdwalen naar vrouwen die er net zo uitzien als Emma destijds.

Om zes uur nam ik een langdurig bad en waste mijn haar. Ik hoorde beneden de deur opengaan, en Lena kwam binnen met Christo. Ik trok een kamerjas aan en ging voor mijn spiegel zitten. Veel make-up vanavond. Niet alleen foundation, maar rouge op mijn jukbeenderen, grijsgroene oogschaduw, donkergrijze eyeliner, mijn geliefde rimpelbestrijder, pruimkleurige lippenstift, achter mijn oren en op mijn polsen mijn lievelingsparfum — later zou ik nog wel meer opdoen. Meestal ga ik tussen de gangen door even naar mijn slaapkamer om mijn gezicht op te knappen en parfum bij te doen. Dat geeft me weer moed.

Ik deed een lange zwarte jurk aan met spaghettibandjes, en daaroverheen een delicaat vestje van kastanjebruine kant met zwart fluweel rond de hals en de manchetten, dat ik vorig jaar voor een klein fortuin in Italië had gekocht. Schoenen met hoge hakken. Mijn diamanten halsketting, mijn diamanten oorbellen. Ik bekeek mezelf kritisch in de passpiegel en draaide langzaam rond zodat ik mezelf aan alle kanten kon zien. Niemand zou denken dat ik bijna veertig was. Er gaat een hoop werk in zitten om jong te blijven.

Ik hoorde Clive binnenkomen. Ik moest Christo welterusten zeggen, zorgen dat hij fatsoenlijk in bed lag voor iedereen arriveerde. Had ik eraan gedacht om chocolaatjes op het dressoir te leggen? Christo was verbrand door de zon en erg kribbig. Hij mocht van mij nog even luisteren naar een bandje met een verhaal van Roald Dahl met zijn nachtlampje aan, en ik bad in stilte dat hij geen heibel zou schoppen tijdens het eten. Clive stond onder de douche. Beneden deed ik een gigantisch keukenschort over mijn chique spullen, schepte de wilde paddestoelen met een grote lepel over de toast en scheurde de sla in de kom: alleen maar een groene salade bij de vis. In de eenvoud toont zich de elegantie. De lucht buiten het keukenraam had de kleur van frambozen. Avondrood, water in de sloot. Josh en Harry zouden inmiddels wel in hun kamp zijn, Amerikaanse tijd.

'Hallo,' zei Clive. Hij zag er gebronsd en stralend uit in zijn pak. Er hing een glans van de geslaagde man om hem heen.

'Je ziet er chic uit. Maar die das heb ik nog nooit gezien,' zei ik. Ik wou dat hij tegen me zei hoe stijlvol ik er vanavond uitzag. Hij frunnikte aan de knoop van zijn das.

'Nee, die is nieuw.'

Er werd aangebeld.

Sebastian en zijn vrouw Gloria waren totaal niet wat ik ervan verwacht had. Sebastian was lang, met een verrassend kaal hoofd. Hij had er nogal gedistingeerd uitgezien op een sinistere, Hollywood-achtige manier, als hij niet zo overduidelijk gespannen was geweest. In de manier waarop Clive met hem omging zat een lichte ondertoon van dédain, een vleugje spierballengedrag. In een plotselinge vlaag van helderheid besefte ik dat Clive bezig was om Sebastian een hak te zetten bij deze overnamepoging, en dat dit etentje een harteloze persiflage van vriendschap was. Gloria, de headhunter van het Londense zakenleven, was veel jonger dan haar man — eind twintig, zou ik zo zeggen. En haar blonde, bijna zilverkleurige haar kwam absoluut niet uit een potje. Ze had lichtblauwe ogen, bruine slanke armen, ranke enkels met een dun zilveren kettinkje om een ervan, en ze droeg een heerlijk eenvoudig gevalletje van wit linnen en had heel weinig make-up op. Ze gaf mij het gevoel dat ik er opzichtig bij liep. Naast haar leek Emma slonzig.

Alle drie de mannen hadden veel aandacht voor haar. Ze draaiden hun lichaam eventjes naar haar toe toen we op het half afgemaakte terras champagne stonden te drinken. En ze wist goed hoe aantrekkelijk ze was. Ze deed telkens haar wimpers omlaag en schonk ze heimelijke glimlachjes. Haar lach was een kleine zilveren tinkel, als een teer belletje.

'Mooie das,' zei ze tegen Clive, en schonk hem haar glimlach. Ik had meteen zin om wijn op haar jurk te morsen. Ze hadden elkaar duidelijk eerder ontmoet, maar dat moest ook wel, gezien de baan die ze hadden. Zij en Sebastian en Clive en Jonathan stonden in een groepje bij elkaar en praatten over de Footsie en de optiemarkt, terwijl Emma en ik erbij stonden als het vijfde wiel aan de wagen.

'Ik heb de Footsie-index altijd zo'n komische naam gevonden,' zei ik flink hard, vastbesloten om niet genegeerd te worden.

Gloria keerde zich beleefd mijn kant op.

'Zit jij ook in het zakenleven?' vroeg ze, hoewel ik wist dat zij wist dat dit niet zo was.

'Ik? Mijn hemel, nee.' Ik lachte voluit en nam een flinke slok champagne. 'Ik kan nog niet eens tellen bij het bridgen. Nee, Clive en ik hebben besloten dat als we kinderen zouden krijgen ik zou stoppen met buiten de deur werken. Heb jij kinderen?'

'Nee. Wat heb je hiervoor gedaan?'

'Ik was model.'

'Ze deed handen,' zei Emma. Fijne vriendin, Emma.

'Het zijn mooie handen,' zei Sebastian nogal stijfjes.

Ik liet ze voor iedereens neus wapperen. 'Hier heb ik mijn fortuin mee gemaakt,' zei ik. 'Ik droeg de hele dag handschoenen, zelfs onder het eten. Soms hield ik ze zelfs in bed aan. Mal van me, hè?' Jonathan schonk nog wat champagne in onze glazen. Gloria zei gedempt iets tegen Clive, die omlaag keek en naar haar glimlachte. Boven begon Christo te huilen. Ik goot de champagne in mijn keel.

'Sorry, mensen. Ga gewoon door. De plicht roept. Je hoort wel van me als het eten klaar is. Neem alsjeblieft wat toast.'

Ik draaide voor Christo het bandje om, gaf hem een kus en zei dat ik boos zou worden als hij nog een keer zou roepen. Toen liep ik naar onze slaapkamer. Ik deed nog wat lippenstift op, borstelde mijn haar en sprenkelde flink wat parfum in mijn decolleté. Ik voelde me een miniem klein beetje teut. Ik wou dat ik lekker in beddag, tussen schone, gestreken lakens. Alleen, als het niet te veel gevraagd was.

Bij de soep dronk ik bubbeltjeswater, maar daarna nam ik wat zalige chardonnay bij de vis, een glas bordeaux bij de brie, een lang niet slechte dessertwijn bij de abrikozentaart, en de koffie was een soort klein vonkje van helderheid in dat hele alcoholische waas.

'Wat een manipulatief meisje is dat,' zei ik tegen Clive, na afloop, toen ik mijn make-up wegveegde met een wattenschijfje en hij zijn tanden stond te poetsen.

Hij spoelde met zorg zijn mond. Hij keek naar me, met mijn ene oog nog in kleur en het andere kaal. 'Je bent dronken,' zei hij.

Plotseling had ik een uitermate verontrustende fantasie dat ik hem een mep zou geven en dan mijn nagelschaartje in zijn maagstreek zou priemen. 'Onzin,' lachte ik. 'Ik ben alleen een beetje teut, schat. Volgens mij ging het allemaal heel aardig, vind je niet?'

7

Catalogi zijn mijn grootste zwakheid, postorderbedrijven. Dat is een beetje getikt, want zo ben ik eigenlijk helemaal niet. Een van mijn ijzeren wetten is dat de spullen die je in huis haalt exact goed moeten zijn. Het idee dat wat je hebt bijna goed is, dat je het hebt genomen omdat het een beetje — of best veel — goedkoper was, en dat het dan jaren achter elkaar in de hoek van je kamer staat te staan, heel beschuldigend, nou ja, dat is voor mij een pure marteling. Je moet dingen aanraken voor je ze koopt, eromheen lopen, je een beeld vormen van hoe ze eruit gaan zien precies op de plek die jij in gedachten had.

Dus zou ik me niet moeten bezighouden met catalogi. De handdoeken die er heerlijk zacht uitzien op de foto kunnen synthetisch aanvoelen als ze bezorgd worden, en de kleur kan net voldoende afwijken om te vloeken met de houten lijst van de fantastische spiegel die je afgelopen zomer op de markt tegen het lijf liep. Het slabestek kan er heel zwaar uitzien maar prullerig licht aanvoelen als het ter plaatse is. En ik weet dat je het theoretisch kunt terugsturen om je geld terug te krijgen, maar op de een of andere manier komt het daar nooit van. Het is onvergeeflijk en Clive sniert er behoorlijk over als hij het toevallig merkt, maar hij heeft nou eenmaal zijn idiote wijncatalogi waar hij tot diep in de nacht in zit te turen.

Dus als de post catalogi brengt kan ik de verleiding niet weerstaan er even doorheen te bladeren, en er is altijd iets bij waar mijn oog op valt: gymschoenen of een honkbaljack voor de jongens, of een slimme pennenhouder of een bakspaan of een grappige wekker of een prullenbak die boven in het zolderkamertje goed zou staan. Het is geen uitzondering als die dingen op de rommelzolder eindigen of achter in een kast, maar soms is het een schot in de roos. Het is hoe dan ook enig als ze bezorgd worden, aangetekend verstuurd zodat je ervoor moet tekenen. Net een extra verjaardag. In sommige opzichten nog leuker ook. In een sarcastische bui zou ik kunnen stellen dat jongens je verjaardag wel eens vergeten - en sommige mannen die hier niet met name genoemd zullen worden — maar de firma Next verzuimt nooit om de schemerlamp te sturen die je besteld hebt, ook al ben je er niet zo dol op als je had verwacht.

Die postorderbedrijven spelen jouw naam dan een beetje ondeugend door naar andere bedrijven, vooral wanneer hun computers je ziekelijke neiging hebben geconstateerd om spullen te kopen die je niet echt nodig hebt. Het voelt een beetje alsof je het populairste meisje van de school bent. Iedereen wil vriendjes met je zijn, en jij wilt dat lang niet altijd. Want werkelijk, soms krijg ik reclamedrukwerk van de meest vreemde mensen. Zo kreeg ik vorige week een brochure van een bedrijf dat poncho's maakt van lama-haar. Per stuk 29,99 pond, en je kon er twee bestellen voor 39,99, alsof iemand die niet in de Andes woont er überhaupt eentje zou willen. Ik piekerde er geen seconde over.

Hetgeen allemaal maar een inleiding is op wat er maandag gebeurde, toen ik midden op de ochtend de trap af kwam en de gebruikelijke rommel op de deurmat zag liggen. Geen echte post uiteraard. Alleen de berg doorsneefolders in schreeuwerige kleuren met aanbiedingen, een pizza thuisbezorgd met gratis cola, glazenwassers, makelaars die je huis willen taxeren en aannemers die je originele raamkozijnen eruit halen en ruilen tegen metalen exemplaren met dubbel glas. Er zat er eentje tussen met 'Speciale aanbieding van Victoriaanse woninginrichting'. Dus die maakte ik open.

Ik durf te wedden dat niemand weet hoe je eigenlijk een brief openmaakt. Je doet het elke dag, maar je denkt er niet bij na. Ik weet het nu wel, want ik moest er langdurig bij stilstaan. Je pakt de brief beet en draait de voorkant, met het adres erop, van je af. Als hij stevig is dichtgeplakt, pulk je een hoekje van de plakstrook open en maakt daar een klein scheurtje in. Het idee is om genoeg ruimte te maken zodat je je wijsvinger erin kunt steken om die langs de vouw te halen, en hem helemaal open te scheuren. Dat deed ik dus, en het wonderlijke was dat ik helemaal geen pijn voelde. Ik deed de envelop open en zag metaal mat glimmen en dat de envelop hier en daar nat leek te zijn, nattig met rode vlekken.

Toen pas voelde ik niet zozeer pijn, maar eerder een doffe steek in mijn linkerhand. Ik keek omlaag en het duurde vreemd lang voor ik echt besefte wat ik daar zag. Het leek wel of er overal bloed zat, grote spetters op mijn reebruine broek, drup-druppel op de vloer, en mijn vingers helemaal nat. Ik begreep het nog steeds niet echt goed, dus tuurde ik dommig in de envelop, alsof daar warme rode verf uit stroomde op de grond. Ik zag het matte metaal. Platte stukjes die op een rijtje langs een strook karton waren bevestigd. Eerst zag ik niet goed wat het was, en toen moest ik plotseling aan mijn vader denken die op de rand van het bad zat toen ik als klein meisje naar hem keek, met wit schuim op zijn gezicht als de kerstman. Ouderwetse scheermesjes.

Ik keek naar mijn vingers. Een gestage stroom bloed vloeide omlaag op de kale houten vloer. Ik hief mijn hand op en controleerde die. In de wijsvinger zat een diepe grijsbleke snee. Ik voelde hoe het bloed erin klopte, dik opwelde. Toen begon het zeer te doen, en ik voelde me duizelig en tegelijk warm en koud. Ik schreeuwde niet en huilde ook niet. Ik werd niet misselijk. Het enige was dat mijn benen slap werden, ik zakte omlaag in de plas bloed en bleef daar half in liggen. Ik weet niet hoe lang ik daar zo heb gelegen. Waarschijnlijk maar een paar minuten, voordat Lena de trap af kwam en wegrende om hulp te halen, waarna Lynne verscheen met haar mond in de vorm van een volmaakt ronde O.

Ze draagt een crèmekleurige sportbroek en een kastanjebruin hemd. Haar hand zit in het verband en die laat ze af en toe in haar gezonde hand rusten, voorzichtig, alsof het een gewond vogeltje is. Haar haar is achter haar oren gebonden op een manier die haar gezicht nog magerder doet uitkomen, haar jukbeenderen nog holler. Ze ziet er nu al ouder uit. Ik voeg wel een paar jaartjes toe.

Geen oorbellen vandaag. Geen parfum. Roodachtige lippenstift, waardoor haar gezicht flets lijkt. Poeder veel te dik aangebracht, want ik zie er dotjes van op haar wangen, haar voorhoofd. Ze loopt rond alsof ze in een droom zit, haar voeten slepen over de vloer. Haar schouders zijn voorovergebogen. Af en toe fronst ze, alsof ze zich iets probeert te herinneren. Ze legt haar hand tegen haar hart. Ze wil voelen hoe het leven tegen haar handpalm klopt. Dat deed die andere ook voortdurend.

Ze hield zichzelf zo nauwgezet intact, en nu valt ze uit elkaar. Stukje bij beetje wordt haar pantser gekraakt. Ik kan haar zien. Die stukjes die ze van zichzelf aan niemand wou tonen. Mensen worden door angst binnenstebuiten gekeerd.

Soms moet ik echt lachen. Het loopt allemaal zo goed. Hier kan ik mijn hele leven mee vullen. Hier heb ik al die tijd op gewacht.

8

'Doet het pijn?'

Hoofdinspecteur Links boog zich naar me toe. Veel te dichtbij. Maar tegelijk leek hij heel ver weg.

'Daar hebben ze pillen voor gegeven.'

'Mooi. We moeten u een paar vragen stellen.'

'O, hou toch eens op.'

De politie is voor sommige dingen best handig. Ze zorgen ervoor dat je de wachtkamer mag overslaan bij de eerstehulp, ze geven je een lift naar het ziekenhuis en weer terug, en ze zetten thee. Maar de rest van het verhaal, dat is het probleem.

'Ik weet dat u het moeilijk hebt. We hebben uw hulp nodig.'

'Waarom? Ik ben uw gevraag helemaal zat. Het lijkt me eenvoudig genoeg. Er loopt ergens een man rond die telkens bij dit huis langs weet te komen. Dus waarom arresteert u hem niet als hij een envelop door de brievenbus duwt?'

'Zo simpel is het niet.'

'Waarom niet?'

Links haalde diep adem.

'Als iemand heel opzettelijk besluit om iets te gaan doen, dan...' Hij hield abrupt op.

'Wat dan?'

'We willen een stel namen met u doornemen.'

'Schiet maar op. Wilt u een kop thee? Ik heb het klaarstaan.'

'Nee, dank u wel.'

'Ik neem er zelf wel een, goed?' Ik schonk mezelf een kop in, maar toen zette ik per ongeluk de theepot neer op de rand van een bord. Hij kantelde heel langzaam, landde met een dreun op de plavuizenvloer en spatte uiteen. Kokend hete thee vloog alle kanten op.

'Sorry, dat komt zeker door mijn hand. Wat een stuntel ben ik.'

'Ik help wel even.' Links ging de brokstukken porselein oprapen. Lynne haalde een dweil over de vloer en was voor één keer eens nuttig. Toen gingen we weer aan de keukentafel zitten. Lynne gaf een dossier door aan Links, en hij sloeg het open. Er zaten lijsten in met namen, aan de meeste was een foto vastgemaakt. Er zaten leraren bij, een tuinman, een makelaar, een architect, allerlei soorten mensen, pakken, T-shirts, goed geschoren, baardstoppels. Ik voelde me traag en dromerig van de pijn, de pillen of de schok. Het was bijna komisch om te kijken naar die lijst van morsige mensen die ik nooit was tegengekomen.

'Wie zijn dit? Misdadigers?'

Links keek ongemakkelijk.

'Ik kan u niet alles vertellen,' zei hij. 'Uit juridische overwegingen. Maar ik kan wel zeggen dat we elk mogelijk verband proberen te leggen dat er zou kunnen bestaan tussen u en, eh...' Hij leek te zoeken naar het juiste woord. 'Plekken waar overeenkomstige problemen gemeld zijn. Alles wat u ook maar het kleinste lichtje doet opgaan kan van pas komen. Hoe obscuur het ook is. Ik bedoel, deze makelaar, Guy Brand. Om maar een voorbeeld te noemen. Ik wil niets suggereren, maar een makelaar heeft toegang tot talloze woningen. En u bent onlangs verhuisd nadat u op veel plekken in Londen hebt rondgekeken.'

'Ja, ik heb honderden makelaars gesproken. Maar ik heb echt een abominabel geheugen voor gezichten. Waarom vraagt u het hem zelf niet?'

'Hebben we gedaan,' zei Links. 'Ze konden u niet vinden in hun systeem. Maar hun administratie kwam nogal krakkemikkig op ons over.'

Ik keek nog een keer.

'Hij zou me bekend kunnen voorkomen. Maar die makelaars lijken allemaal een beetje op elkaar, vindt u niet?'

'Dus u zou hem gesproken kunnen hebben?'

'Dat weet ik nou ook weer niet,' zei ik. 'Ik wil alleen maar zeggen dat ik, als u kunt aantonen dat ik hem heb gesproken, niet zou zeggen dat het onmogelijk is.'

Links leek niet erg tevreden met dat antwoord.

'Ik kan de foto's hier achterlaten, als u dat wilt.'

Ik haalde mijn schouders op.

'Waarom zou hij dit allemaal doen?' vroeg ik. 'Zoveel moeite voor zoiets akeligs?'

Links ving mijn blik op, en voor het eerst zag hij er benauwd uit zonder het te kunnen verbergen.

'Dat weet ik niet.'

'Tja, dat hoef ik niet nog 's te horen, hè?' antwoordde ik bits. Op ditzelfde moment waren er wel een stuk of acht van hen in huis aan het rondscharrelen als mieren. Ze namen dingen mee in kleine doosjes en plastic zakjes, mompelden tegen elkaar in een hoek van de kamer, en keken naar mij alsof ik een gewond dier was. Ik kon geen stap doen of ik botste er tegen eentje aan. Ze waren uiterst beleefd, op hun manier, maar ik kon praktisch nergens heen om even op mezelf te zijn. Ik ging hard praten. 'Ik zou erg graag willen weten wat jullie met z'n allen uitspoken terwijl ik me loop uit te sloven en mijn hersens pijnig om jullie te helpen.'

'Ik kan u verzekeren dat wij ook allemaal erg hard aan het werk zijn,' zei hij terug. En hij zag er inderdaad een beetje afgemat uit, nu ik nog eens goed keek.

Toen ik naar boven liep, passeerde ik een agent die de trap af kwam met een stapel papieren. Ik ging de badkamer binnen, deed de deur op slot en leunde daar eventjes tegenaan. Ik gooide met één hand wat koud water in mijn gezicht. Door het gaas dat rond de andere gewikkeld was, begon bloed te lekken. Later ging ik aan mijn toilettafel zitten en bracht wat meer make-up aan met mijn knullige linkerhand. Ik zag er wel wat uitgeput uit, met al deze toestanden. Mijn haar kon een wasbeurt gebruiken. Met deze hitte moet je je haar bijna elke dag wassen. Ik wreef wat crème op de donkere vlekken onder mijn ogen en deed wat lipgloss op. Ik moest toegeven dat dit aan me begon te vreten. Ik wou maar dat Clive terugbelde, dan kon ik eens met iemand praten die niet bij de politie hoorde. Ik had hem al verteld over mijn hand, en hij had erg geschokt geklonken en eiste gelijk dat hij Stadler aan de telefoon kreeg. Hij blafte hem een paar vragen toe, maar kwam niet halsoverkop naar huis met een bos bloemen, zoals ik had gehoopt.

Toen wou inspecteur Stadler de details van mijn dagelijks leven met me doornemen. We moesten ons terugtrekken in de salon, omdat Mary de keukenvloer wou doen.

'Hoe gaat het met uw hand, mevrouw Hintlesham?' vroeg hij met die zachte, lage, vasthoudende stem die hij heeft.

Het was zo warm die dag dat hij zijn jasje had uitgedaan, en zijn mouwen waren tot vlak onder de ellebogen opgerold. Er parelde zweet op zijn voorhoofd. Als hij me een vraag stelde, keek hij me altijd recht in de ogen, wat mij het gevoel gaf dat hij me ergens op wou betrappen.

'Prima,' antwoordde ik, wat eigenlijk niet waar was. Ik had een stekende pijn. Een snee met een scheermes is altijd erg naar, dat zei de dokter toen ze me aan het verbinden was.

'Deze figuur,' zei hij, 'weet duidelijk dat u model bent geweest met uw handen.'

'Zou kunnen.'

Hij pakte twee boeken op, en ik zag voor het eerst dat het mijn dagboek en agenda waren.

'Kunnen we een paar dingen doornemen?'

Ik zuchtte.

'Als het per se moet. Ik heb al tegen die oudere agent van u gezegd dat ik het erg druk heb.'

Hij keek me onverstoorbaar aan op een manier waar ik het warm van kreeg.

'Dit is in uw eigen belang hoor, mevrouw Hintlesham.'

En zo zag ik mijn leven voor mijn ogen langstrekken. We begonnen met mijn agenda. Hij bladerde door alle pagina's, en bleef maar vragen op me afvuren over namen, plekken, afspraken.

Dat was mijn kapper, zei ik, en dat was een controle van Harry bij de tandarts. Dat was een lunch met Laura, Laura Offen. Ik legde initialen uit, beschreef winkels, verklaarde afspraken met klusjesmannen, docenten Frans en tennisleraren, lunches, afspraakjes voor koffie 's morgens, notities om iets niet te vergeten. We gingen almaar verder terug, langs gebeurtenissen die ik inmiddels vergeten was, me zelfs niet meer herinnerde als hij ze weer voor me opnoemde: alle onderhandelingen over het huis, de makelaars en taxateurs, boomchirurgen en ambtenaren van ruimtelijke ordening. Het schooljaar. Mijn sociale leven. Alle details die mijn bestaan vullen. Hij bleef maar vragen waar Clive was toen dit gebeurde, en toen dat gebeurde.

Uiteindelijk waren we terug bij nieuwjaarsdag. Stadler deed het dagboek dicht en pakte mijn agenda. We gingen elke naam na, werkelijk waar. Ik gaf Stadler een rondleiding door de oude verwaarloosde rommelzolder van mijn sociale leven. Er waren er zoveel verhuisd of gestorven. Stellen die uit elkaar waren. En vriendinnen die ik gewoon uit het oog was verloren - of die mij uit het oog verloren. Het zette me aan het denken over wat voor een sociale parel ik de laatste jaren was geweest. Zou deze persoon werkelijk een van deze namen kunnen zijn?

En alsof dat nog niet genoeg was, kwam hij ook nog aanzetten met Clives papierwinkel over het huis. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat ik me daar totaal niet mee bemoeide, dat Clive dat helemaal op zich nam, want ik heb geen hersens voor sommetjes. Maar dat leek niet tot hem door te dringen. Drieëntwintighonderd pond voor de gordijnen in de salon die we nog steeds niet hadden opgehangen. Negenhonderd pond voor de boomchirurg. Drieduizend pond voor de kroonluchter. Zesenzestig pond voor de klopper op de voordeur waar ik verliefd op werd op de rommelmarkt van Portobello Road. De cijfers gingen een beetje door elkaar lopen. Ik kon er geen chocola meer van maken. Ik wist echt niet meer dat de plavuizen zo duur waren geweest. Monsterlijk hoe dat allemaal op kan lopen.

Toen we klaar waren, keek hij me aan, en ik dacht: deze man weet meer van me dan wie ook ter wereld, op Clive na.

'Is dit allemaal van belang?' vroeg ik.

'Dat is nou net het probleem, mevrouw Hintlesham. Dat weten we niet. Op dit moment zijn we alleen maar op zoek naar informatie. Hoe meer hoe beter.'

Toen zei hij dat ik erg voorzichtig moest zijn, net als Links even tevoren. 'We willen niet dat er nog meer misgaat, ofwel soms?'

Hij klonk er nog redelijk opgewekt onder.

Buiten hadden de bladeren een donkere, vuile kleur groen aangenomen. Ze hingen slap aan de takken en bewogen nauwelijks in het beetje futloze warme wind. De tuin lag erbij als een woestenij, de aarde was tot een korst verdroogd en overal gebarsten, als een oud stuk porselein. Een paar planten die Francis onlangs had geplant begonnen al te hangen. De nieuwe kleine magnolia zou het nooit overleven. Alles was gortdroog.

Ik belde Clive nog een keer. Zijn secretaresse zei dat hij even naar buiten was. Het spijt me, zei ze nog, maar er klonk helemaal geen spijt in door.

Dokter Schilling was anders. Zij kwam niet de kamer in marcheren met een waslijst namen om door te nemen en om vragen op me af te vuren. Ze inspecteerde mijn hand, rolde het verband eraf en hield mijn vingers even in die slanke koele van haar vast. Ze zei dat ze het vreselijk voor me vond, alsof ze zich er persoonlijk voor wou verontschuldigen. Tot mijn afschuw wou ik plotseling in huilen uitbarsten, maar dat ging ik echt niet doen waar zij bij was. Dat zou voor haar het absolute einde zijn.

'Ik wil je een paar dingen vragen, Jenny.'

'Wat voor dingen?'

'Kunnen we het even hebben over Clive en jou?'

'Volgens mij hebben we dat al besproken.'

'Ik wil nog een paar details weten. Vind je dat goed?'

'Vooruit dan maar.' Ik schoof onrustig heen en weer. 'Dit geeft me niet zo'n goed gevoel. Ik wil gewoon zeker weten dat die vragen van je bedoeld zijn om de man te pakken die hiermee bezig is. Je zult wel denken dat ik volkomen geschift ben en een vreselijk leven leid, maar mij bevalt het prima. Heb je dat begrepen? Ik heb het niet nodig om door jou geholpen te worden. En als ik het wel nodig heb, dan wil ik het nog niet.'

Dokter Schilling gaf me een bevangen glimlachje.

'Zoiets denk ik helemaal niet,' zei ze.

'Mooi zo,' zei ik. 'Ik wou het even duidelijk stellen.'

'Ja,' zei dokter Schilling. Ze keek in een aantekenboekje dat open op haar schoot lag.

'Je wou iets vragen over Clive en mij.'

'Vind je het vervelend dat hij zo vaak weg is?'

'Nee.' Ze wachtte even, maar ik zei verder niets. Ik had haar trucjes inmiddels door.

'Denk je dat hij vreemdgaat?'

'Dat heb je me al een keer gevraagd.'

'Maar je hebt me geen antwoord gegeven.'

Ik slaakte een misprijzende zucht.

'Aangezien inspecteur, of wat is-ie ook weer, Stadler inmiddels op de dag af weet wanneer ik ongesteld moet worden, kan ik je ook net zo goed alles over mijn seksleven vertellen. Als je het per se moet weten, heeft hij net na de geboorte van Harry een... een avontuurtje gehad.'

'Een avontuurtje?' Ze trok haar wenkbrauwen op.

'Ja.'

'Hoe lang duurde dat?'

'Dat weet ik niet precies. Een jaar, denk ik. Of anderhalf.'

'Dan was het meer dan een avontuurtje, niet? Dan was het wel ietsje serieuzer.'

'Hij was nooit van plan om bij me weg te gaan. Zij was gewoon iets extra's. Zijn mannen niet geweldige clichés? Ik was erg moe, ik was wat dikker geworden.' Ik raakte de huid onder mijn ogen aan. 'Ik werd iets ouder.'

'Jenny,' zei ze heel aardig, 'je was pas, 's even kijken, eind twintig toen Harry werd geboren.'

'Zou kunnen.'

'Wat gaf jou dat voor gevoel?'

'Daar wil ik het niet over hebben. Sorry.'

'Goed dan. Zijn er nog anderen geweest?'

Ik haalde mijn schouders op.

'Misschien wel.'

'Weetje dat niet?'

'Ik wil het niet weten, als je het niet erg vindt. Als hij zo nodig een stomme affaire moet hebben, heb ik liever dat hij het voor zichzelf houdt.'

'Denk je dat hij affaires heeft?'

'Dat zeg ik net: misschien wel, misschien niet.' Het onwelkome beeld van hoe Clive omlaag keek naar Gloria kwam me in gedachten. Ik duwde het weg.

'En jij doet dat niet?'

'Dat heb ik je de vorige keer dat je het vroeg al gezegd: nee.'

'Nooit?'

'Nee.'

'Niets dat in de buurt kwam?'

'Hou nou 's op, verdorie.'

'Hebben jij en je man een bevredigend seksleven?'

Ik schudde mijn hoofd tegen haar.

'Sorry,' zei ik. 'Ik kan dit niet.'

'Geeft niet.' Opnieuw was ze onverwacht aardig. 'Denk je dat je man van je houdt?'

Ik knipperde even.

'Van me houdt?'

'Ja.'

'Dat is een groot woord.' Ze zei niets terug. Ik ademde diep in. 'Nee.'

'Vindt hij je aardig?'

Ik ging staan.

'Ik heb hier genoeg van,' zei ik. 'Jij loopt straks weg na dit gesprek, en legt alles vast in mooie concrete aantekeningetjes, maar ik moet ermee verder leven, en dat wil ik niet. Clive stuurt me geen scheermesjes, of wel soms, dus waarom moet je dit allemaal zo nodig weten?' Ik stond bij de deur. 'Is het ooit tot je doorgedrongen dat wat jij doet behoorlijk wreed is? En ik heb het momenteel nogal druk, dus moet je maar gaan.'

Dokter Schilling ging weg, en ik stond in mijn eentje in de salon. Ik had het gevoel dat ze me ondersteboven had gehouden en over de vloer had uitgestort.

9

Ik hoorde de wind buiten in de bomen ritselen. Ik wilde de ramen opendoen, de nachtwind door alle kamers laten waaien, maar ik kon het niet. Ik mocht het niet. Alles moest achter slot en grendel blijven. Ik moest me veilig voelen. Er hing een muffe, afgewerkte lucht in huis. Zware, warme, doodse lucht. Ik zat opgesloten in dit huis en de wereld was ervan buitengesloten, en ik voelde dat alles tot chaos en lelijkheid terugkeerde: behang dat van de muren bladderde, stucwerk dat plotseling ophield, vloerplanken die loshingen, zodat je de donkere, vuile gaten eronder kon zien. Het stof en vuil van jaren en jaren dat terug naar de oppervlakte kwam. Al dat onafgemaakte werk, al mijn dromen over volmaakte ruimtes: koelwit, citroengeel, leigrijs, erwtgroen, de gestippelde hal, een vuur in de open haard dat schaduwen werpt over het zachte, crèmekleurige tapijt, de vleugel met gladiolen op de klep, de ronde tafels voor drankjes in geslepen tuimelglazen, mijn prenten met lichtbakken erboven, vergezichten door de ramen op groene gazons en elegante struiken.

Ik zweette. Ik draaide mijn kussen om, om een koeler plekje te zoeken. Buiten ruisten de bomen. Het was niet helemaal donker. De straatlantaarns wierpen een vuil-oranje vlek in de kamer. Ik zag de vormen van de dingen om me heen, mijn toilettafel, de stoel, de massieve klerenkast, de fletsere vierkanten van de twee ramen. En ook zag ik dat Clive nog niet thuis was. Hoe laat was het? Ik ging overeind zitten en tuurde naar de verlichte cijfers van de wekker: 2.27 uur. Ik zag een 7 een 8 worden en daarna krimpen tot een 9.

Half drie en hij was nog niet thuis. Lena was tot de volgende ochtend weg, bij haar vriendje, dus alleen ik was thuis, ik en Christo, en al die lege, uiteenvallende kamers en buiten een politiewagen. Mijn vinger klopte, mijn keel schrijnde, mijn ogen brandden. Het was totaal onmogelijk om de slaap nog te vatten.

Ik stond op en zag een vage reflectie van mezelf in de lange spiegel, als een spook in mijn witte katoenen nachtjapon. Ik trippelde naar Christo's kamer. Hij sliep met één voet onder een knie en met zijn armen omhoog als een balletdanser. Het dekbed lag in een hoopje naast hem op de grond. Zijn haar kleefde op zijn voorhoofd. Zijn mond stond een beetje open. Misschien, dacht ik, moest ik hem naar papa en mama brengen in Hassocks. Misschien moest ik er zelf ook naartoe, weg van alle ellende. Ik zou gewoon de deur uit kunnen gaan, in de auto stappen en wegrijden. Waarom niet? Wat hield me in vredesnaam tegen en waarom had ik daar niet eerder aan gedacht?

Ik liep tot boven aan de trap en keek naar beneden. Het licht in de hal was aan, maar alle kamers waren donker. Ik slikte. Ik had plotseling moeite met ademhalen. Dom. Dit was dom, dom, dom. Ik was veilig, volkomen veilig. Buiten waren twee mannen, alle deuren en ramen waren op slot, met dubbele sloten. Er zaten lelijke ijzeren tralies voor de ramen beneden. Er was een inbrekersalarm. Een lamp die in de tuin aanging wanneer iemand erlangs liep.

Ik liep de kamer in die de logeerkamer zou worden, en deed het licht aan. Een halve muur was behangen, de rest had alleen een onderlaag. De rollen behang stonden in de hoek, naast de ladder en de schragentafel. Het koperen bed stond in delen op de grond. De kamer rook muf. Er zwol een hete bel van woede in mijn borst op. Als ik mijn mond opendeed, zou er een schreeuw uit komen. Een schreeuw die almaar door zou gaan, die de stille nacht uiteen zou scheuren en iedereen in Londen wakker zou maken, een waarschuwingskreet. Ik perste mijn lippen opeen. Ik moest mijn leven op orde krijgen. Niemand anders zou dat voor me doen, dat stond vast. Clive was er niet. Leo, Francis, Jeremy en alle anderen waren verdwenen, alsof ze er nooit geweest waren. Mary sloop om me heen alsof ik een besmettelijke ziekte had. Ik mocht mijn handen dichtknijpen als ze tegenwoordig de prullenmanden leegde. Morgen zou ik haar zeggen dat ik haar niet meer nodig had. De politiemensen waren onnozel en onbekwaam. Als ze bij mij in dienst waren, had ik ze allang ontslagen. Ik moest alleen maar op mezelf vertrouwen. Ik was nu helemaal alleen. Ik voelde een spiertje onder mijn rechteroog trekken. Toen ik mijn vinger erop legde, voelde ik het kloppen, als een insect onder mijn huid.

Ik pakte de emmer met behangplaksel en las de instructies. Een fluitje van een cent. Waarom maakte iedereen daar nou zo'n toestand van? Ik zou met deze kamer beginnen en dan zou ik door mijn leven heen gaan en het allemaal weer aan elkaar plakken, net zoals het vroeger was.

Clive kwam ongeveer een halfuur daarna thuis. Ik hoorde de sleutel in het slot en ik verstarde even, totdat ik hem zijn schoenen hoorde uitdoen en hem de keuken in hoorde drentelen, waar hij de kraan opendraaide. Ik ging gewoon door met waar ik mee bezig was. Het karwei zou voor de ochtend geklaard zijn.

'Jenny,' riep hij, toen hij onze slaapkamer in liep. 'Jens, waar ben je?'

Ik gaf geen antwoord. Ik kletste het plaksel op het papier. 'Jens,' schreeuwde hij, deze keer vanuit de badkamer, waar ooit Italiaanse tegels zouden worden gelegd. De zoom van mijn nachtjapon was papperig van het plaksel, maar dat gaf niets. Het verband om mijn hand was ook doorweekt en mijn vinger klopte nog heviger. Het moeilijkst was het om het papier strak te krijgen, zonder bobbels. Soms deed ik er te veel plaksel op, zodat je het door het papier heen kon zien. Maar dat zou wel drogen.

'Waar ben jij in godsnaam mee bezig?' Hij stond in de deuropening in zijn witte overhemd en rode boxershort en de sokken die hij vorig jaar van die zak van een kerstman had gekregen.

'Wat denk je?'

'Jens, het is midden in de nacht.'

'Nou en?' Hij zei niets, maar staarde alleen de kamer rond alsof hij niet precies wist waar hij was. 'Wat geeft het of het midden in de nacht is? Wat geeft het hoe laat het is? Als niemand anders het doet, dan doe ik het zelf wel. En je kunt je kop verwedden dat niemand anders het zal doen. Als ik één ding heb geleerd, dan is het wel dat als je iets gedaan wilt hebben, je het beter zelf kunt doen. Kijk uit waar je loopt, verdorie, zeg. Zo bederf je alles en dan moet ik het weer helemaal overdoen, en daar heb ik geen tijd voor. Lekker gewerkt? Lekker gewerkt tot drie uur 's nachts op kantoor, schat?'

'Jens.'

Ik klom de ladder op met het plakkerige papier in de hand, dat in elkaar kronkelde.

'Ik verwijt het mezelf,' zei ik. 'Ik heb alles naar de bliksem geholpen, verdorie. Ik had het eerst niet door, maar nu zie ik het helder. Een paar malle brieven en we laten het huis vervallen, vervuilen. Dom, zeg.'

'Jens, hou nou op. Het zit trouwens allemaal scheef. En je hebt plaksel in je haar. Kom van die ladder af.'

'De stem van de meester,' siste ik.

'Je gedraagt je onevenwichtig.'

'O ja? Hoe moet ik me dan gedragen? Dat zou ik graag willen weten. Haal je hand van m'n enkel.'

Hij deed een stap achteruit. Een hevige pijn schoot achter mijn ogen.

'Jenny, ik ga dokter Thomas bellen.'

Ik keek op hem neer.

'Iedereen praat op zo'n toon tegen me alsof er iets mis met mij is. Er is niets mis met mij. Ze moeten gewoon die vent pakken en dan is alles weer normaal. En jij,' ik zwaaide met mijn kleverige kwast naar hem, zodat er een druppel op zijn fronsende, omhoogkijkende gezicht viel, 'jij bent mijn echtgenoot, voor het geval je dat vergeten was, schat. In voor- en tegenspoed, en dit is tegenspoed.'

Ik probeerde het papier op de muur glad te strijken, waarbij ik me in een pijnlijke hoek vooroverboog terwijl mijn natte nachtjapon tegen mijn schenen kletste en stof en vuil op mijn voeten prikte, maar het kreukelde vreselijk.

'Het is geen doen,' zei ik, terwijl ik de kamer rond staarde. 'Het is absoluut geen doen.'

'Kom naar bed.'

'Ik ben niet in het minst moe, dank je.' En dat was ook zo. Ik bruiste van energie en woede. 'Maar als je iets wil doen, bel dan dokter Schilling en zeg dat het op z'n best saai is, dank u beleefd. Ze zal wel begrijpen wat ik bedoel. En die sokken zijn géén gezicht,' voegde ik er hatelijk aan toe.

'Goed, jij je zin.' Hij zei dat met een mengeling van onverschilligheid en minachting. 'Ik ga nu naar bed. Doe maar wat je wilt. Die strook zit trouwens verkeerd om.'

Om zes uur ging Clive naar zijn werk. Hij riep dag toen hij wegging, maar ik nam niet de moeite iets terug te zeggen. Christo stond die dag zelf op. Ik riep naar hem dat hij zelf zijn ontbijt moest maken. Hij bleef een paar minuten naar me staan kijken met een gezicht alsof hij op het punt stond in huilen uit te barsten. Alleen al zoals hij daar stond, in zijn blauwe pyjama met teddybeertjes erop, met dat treurige gezicht, duim in zijn mond, maakte me laaiend en ongeduldig. Toen hij zijn armen om me heen wilde slaan, maakte ik me van hem los en zei dat ik overal kleefde. Toen Lena arriveerde rende hij op haar af, alsof ik de boze stiefmoeder was. Een nieuwe handlangster en zogenaamd beste vriendin, een kleine vrouw met een gezicht als een vos, die zich aan me voorstelde als agente Page, marcheerde rond en inspecteerde alle ramen. Ze kwam de logeerkamer binnen en begroette me met een zachte stem, alsof ze pretendeerde het heel normaal te vinden dat ik in mijn nachtjapon aan het behangen was. Ik negeerde haar ook. Idioot mens. Ik had helemaal niets aan hen, had er geen enkel vertrouwen in.

Toen ik klaar was met de muren, nam ik een bad. Ik waste mijn haar drie keer, harste mijn benen, schoor mijn oksels, epileerde tussen mijn wenkbrauwen. Ik lakte mijn nagels opnieuw en deed meer make-up op dan gewoonlijk, een dikke laag foundation, omdat mijn huid er vreemd vlekkerig uitzag, een beetje rouge voor de kleur en eyeliner. Mijn gezicht was een masker. Maar ik kon mijn hand niet stilhouden. De lippenstift kwam steeds op mijn wang terecht, zodat ik wel een dronken oud lor leek. Uiteindelijk lukte het me: een bescheiden pruimenkleur, die je nauwelijks zag. Ik was er weer in de spiegel: de onberispelijke Jennifer Hintlesham.

Als kleding koos ik een dunne zwarte rok met zwarte muiltjes en een kraakwitte bloes. Ik moest er zakelijk, chic en koel uitzien. Maar de rok zwabberde om me heen. Ik was zeker afgevallen. Nou ja, achter de wolken schijnt de zon.

Ik droeg Lena op om Christo mee naar het aquarium te nemen en daar ergens met hem te gaan lunchen. Christo zei dat hij bij mij wilde blijven, maar ik blies hem een kushandje toe en zei dat hij niet zo mal moest doen en dat het een heerlijke dag zou worden. Ik betaalde Mary een week vooruit en zei dat ze niet hoefde terug te komen. Ik haalde mijn vinger over de bovenkant van de magnetron en liet haar zien hoeveel stof erop zat. Ze zette haar handen in de zij en zei dat ze sowieso niet meer terug wilde komen, want ze vond het werken hier doodgriezelig. Ik maakte een lijstje. Twee lijstjes. Het eerste bestond uit dingen die in het huis gedaan moesten worden, en dat was zo gebeurd. Het tweede was voor Links en Stadler en had meer voeten in de aarde, en ik dronk vier kopjes sterke koffie terwijl ik het opschreef. Ze hadden immers gezegd dat alles wat ik me herinnerde relevant zou kunnen zijn?

Dokter Schilling en Stadler arriveerden samen, met ernstige, geheimzinnige gezichten. Ik nodigde hen beiden uit in Clives werkkamer.

'Rustig maar,' zei ik. 'Kijk niet zo bezorgd. Ik heb besloten jullie alles te vertellen. Willen jullie koffie? Nee? Vinden jullie het dan vervelend als ik nog een kopje neem? O jee.'

Ik morste een plens op het bureau en veegde de plas droog met een document dat naast de .computer lag en waar 'Afstand van recht' op stond.

'Jenny...'

'Momentje. Ik heb een lijstje gemaakt van dingen die jullie horen te weten. Ik heb namelijk die mevrouw Haratounian proberen te bellen.'

Grace keek naar Stadler, staarde hem aan alsof ze hem het bevel gaf om me iets te vertellen. Stadler fronste naar haar.

'Ik heb heel wat vreemde mannen ontmoet, als jullie dat willen weten,' zei ik. 'Eigenlijk zijn jullie allemaal vreemd, wat mij betreft. Maar niemand is uitzonderlijk vreemd, omdat iedereen wel vreemd is.' Ik lachte en nam nog een slokje koffie. 'Mijn eerste vrindje, mijn enige, trouwens, als je Clive niet meetelt, heette Jon Jones. Hij was fotograaf, dat is hij nog, misschien kennen jullie hem wel, hij maakt foto's van halfnaakte modellen, en ik ontmoette hem toen ik zelf model was, voor mijn handen dan, hè; dus ik hoefde mijn truitje niet uit te trekken, althans niet in het openbaar, maar privé heeft hij heel veel foto's van me gemaakt. Toen we de relatie verbraken - alleen voelde het niet als verbreken, het was gewoon net alsof hij heel geleidelijk zijn belangstelling verloor, zodat ik op een dag niet meer wist of we überhaupt nog wel een relatie hadden — maar goed, toen dat gebeurde, dat was ongeveer in de tijd dat ik Clive leerde kennen, vroeg ik de foto's terug, maar hij lachte en zei dat hij het copyright had, dus hij moet ze nog ergens hebben liggen.'

'Jenny,' onderbrak Grace me, 'wil je niet iets eten?'

'Geen honger,' zei ik, en ik nam een grote slok koffie. 'Mijn heupen werden toch al zwaarder, voor dit hele gedoe. Ik geloof niet dat ik een erg seksueel type ben, trouwens.' Ik leunde naar voren en siste: 'Voor mij beeft de aarde niet, hoor.'

Grace pakte het koffiekopje uit mijn hand. Ik zag dat ik een kring had gemaakt op Clives bureau. Nou ja. Ik zou er straks van die wonderpoets op doen en dan zou hij als bij toverslag verdwijnen. Ik zou ook alle ramen lappen, zodat de indruk zou worden gewekt dat er geen enkele barrière bestond tussen mij en de buitenwereld.

'Maar goed, daar wilde ik het niet over hebben, behalve dat ze steeds doorzaagt over mijn seksleven. Ik heb een lijst gemaakt van mannen van wie ik vind dat ze vreemd tegen me doen.' Ik hield hem omhoog. 'Hij is nogal lang, moet ik eerlijk bekennen. Maar ik heb sterretjes gezet bij de vreemdste, om jullie te helpen.' Ik tuurde naar de lijst. Mijn handschrift was vanmorgen nogal onevenwichtig, of misschien was ik te moe om uit mijn ogen te kijken, alleen voelde ik geen vermoeidheid.

Stadler nam de lijst van me aan.

'Mag ik een sigaret?' vroeg ik aan hem. 'Ik weet dat je rookt, ook al rook je nooit waar ik bij ben, maar ik heb je door het raam gezien. Ik kijk naar je, inspecteur Stadler. Ik kijk naar jou en jij kijkt naar mij.'

Hij haalde een pakje uit zijn zak, nam er twee sigaretten uit en stak ze allebei aan. Toen gaf hij er een aan mij. Het bezorgde me een vreemd intiem gevoel en ik deinsde giechelend achteruit.

'Clives vrinden zijn een vreemd stel,' zei ik, overdreven hoestend. De grond danste wanneer ik een trekje nam en mijn ogen waterden. 'Ze zien er respectabel uit, maar ik wed dat ze allemaal affaires hebben of willen hebben. Mannen zijn net beesten in de dierentuin. Ze moeten in kooien worden gestopt, anders worden ze wild. En vrouwen zijn de oppassers. Zo zit het huwelijk in elkaar, denken jullie niet? We proberen ze te temmen. Dus misschien is het eerder een circus, geen dierentuin. Nu ja, ik weet het niet, hoor.

Ik heb geprobeerd om na te gaan wie er allemaal hier binnen zijn geweest, ook de mensen die niet in mijn adresboekje of agenda staan. Ik wist niet waar ik moest beginnen. Je hebt natuurlijk al die werklui in de tuin en in huis. Iedereen weet hoe dat soort mensen zich gedragen. Maar om eerlijk te zijn, het is overal hetzelfde. Echt overal, hoor. Als ik de vaders bij Harry's kleuterschool zie, of als ik op de computerclub ben van Josh... Daar zitten vreemde snuiters bij. Maar... ik wilde nog iets anders zeggen.'

Grace legde haar hand op mijn schouder.

'Jenny, kom met me mee, dan maak ik ontbijt voor je,' zei ze.

'Is het nog steeds zo vroeg? Hemel. Nou ja, dan heb ik in elk geval ruim de tijd om de slaapkamers van de jongens schoon te maken. Maar ik heb de lijst nog niet doorgenomen.'

'Kom nou mee.'

'Ik heb Mary de laan uit gestuurd, wist je dat?'

'O ja?'

'Dus nu ben ik alleen nog over. Nou ja, ik en Christo en Clive dus. Maar die tellen niet mee.'

'Hoezo niet?'

'Omdat die me niet zullen helpen, toch? Dat doen mannen nooit. Dat is althans mijn ervaring.'

'Geroosterd brood?'

'Best. Maakt me niet uit. God, wat een bende is het hier in de keuken, hè? Het is één grote bende hier. Het hele huis. Hoe moet ik dat in vredesnaam allemaal in orde krijgen, zonder hulp?'

10

Daarna werd alles een tikkeltje vaag. Ik zei dat ik boodschappen wilde doen en ik geloof dat ik zelfs naar mijn jas begon te zoeken. Maar ik kon hem niet vinden en iedereen om me heen zei maar steeds dat ik het moest laten. Hun stemmen schenen van alle kanten op me af te komen en ook van binnenuit aan me te krabben, alsof er wespen in mijn schedel zaten die in mijn hersens rondkropen, wachtend tot ze konden steken. Ik begon tegen hen te schreeuwen dat ze moesten ophoepelen en me met rust moesten laten. De stemmen verstomden, maar ik voelde dat ze me bij mijn arm grepen. Ik was in mijn slaapkamer en dokter Schilling was zo dichtbij dat ik haar adem op mijn gezicht voelde. Ze zei iets wat ik niet verstond. Ik voelde pijn in mijn arm en toen vervaagde alles heel langzaam tot duisternis en stilte.

Het leek alsof ik op de bodem van een diepe, donkere put zat. Zo nu en dan kwam ik naar boven en zag gezichten die dingen zeiden die ik niet begreep, en dan zonk ik weer weg in het troostende duister. Toen ik wakker werd, was het andere koek. Grijs, koud en compleet ellendig. Een agente zat bij het bed. Ze keek naar me, stond op en verliet de kamer. Ik wilde weer slapen, me van niets bewust zijn, maar dat lukte me niet. Ik dacht aan wat ik had gedaan en daarna probeerde ik het uit mijn hoofd te zetten. Ik weet niet wat me bezielde, maar het had geen zin om er dieper op in te gaan.

Na een tijdje kwamen dokter Schilling en Stadler de kamer in. Ze zagen er een tikkeltje zenuwachtig uit, alsof ze bij de rectrix op het matje werden geroepen. Ik vond het wel grappig, totdat ik me herinnerde dat ze vermoedelijk gewoon dachten dat ik me idioot zou blijven gedragen. Ik moet wel een beetje zijn opgeknapt, want ik ergerde me op dat moment aan die mensen in mijn slaapkamer. Ik keek omlaag en zag dat ik mijn groene nachtjapon aanhad. Wie had me uitgekleed en me die aangetrokken? Wie was erbij toen dat gebeurde? Weer iets wat ik uit mijn hoofd moest proberen te zetten.

Stadler bleef bij de deur staan, maar dokter Schilling kwam naar me toe met een van mijn Franse aardewerken mokken in haar hand, die eigenlijk voor de kinderen bedoeld zijn. Wat waren mensen toch onnozel. Onze keuken was een gecompliceerde bedoening en niemand kon die overzien behalve ik. Joost mag weten wat er nog meer voor ellendigs daar beneden gebeurde.

'Ik heb koffie voor je,' zei ze. 'Zwart. Zoals je het lekker vindt.' Ik ging overeind zitten en pakte de warme mok in de kom van mijn handen. Dat ging een beetje moeilijk met het verband, maar daardoor voelde ik de warmte niet zo erg. 'Wil je je kamerjas aan?'

'Graag. Die zijden.'

Ik zette de koffie op het nachtkastje en deed de kamerjas met veel gewurm aan. Ik moest denken aan de tijd dat ik dertien was en me op het strand in mijn badpak wrong, met een handdoek strak om me heen. Ik gedroeg me nu net zo idioot als toen. Het kon niemand wat schelen of ze me bloot zagen of niet. Dokter Schilling trok een stoel bij het bed en Stadler liep naar het voeteneind. Ik was vastbesloten om niets te zeggen. Ik hoefde me nergens voor te verontschuldigen en ik wilde alleen maar dat ze weggingen. Maar ik heb nooit tegen stiltes gekund, dus deed ik mijn mond toch open.

'Het lijkt wel het bezoekuur in het ziekenhuis,' zei ik met meer dan een sarcastisch ondertoontje. Geen van beiden zei iets terug. Ze bleven me alleen aankijken met zo'n afschuwelijke uitdrukking van begrip en meelevendheid. Als ik ergens niet tegen kan, is het wel zielig gevonden te worden.

'Waar is Clive?'

'Hij heeft je 's avonds gezien. Het is nu dinsdag. Hij moest naar zijn werk, maar ik ga hem zo bellen om te vertellen hoe het met je gaat.'

'Je zult zo langzamerhand wel genoeg van me hebben,' zei ik tegen dokter Schilling.

'Dat is frappant,' zei ze, 'want ik heb precies hetzelfde gedacht. Maar dan andersom, dus. Ik denk dat je zo langzamerhand genoeg van mij zult hebben. We hebben het over je gehad.'

'Dat zal best,' zei ik.

'Niet in ongunstige zin, hoop ik. We hebben zitten ruziën over iets. Of liever zitten praten.' Toen ze dat zei, keek ze even vluchtig naar Stadler, maar hij frunnikte aan de knoop in zijn stropdas en scheen er niet met zijn hoofd bij te zijn. 'Ik vind, wij vinden dat we wellicht niet eerlijk genoeg tegen je zijn geweest en ik wil dat rechtzetten. Jenny...' Ze zweeg even. 'Jenny, ten eerste wil ik mijn excuses maken voor het feit dat je me opdringerig vindt. Je weet vermoedelijk dat ik normaal gesproken psychiater ben, die cliënten helpt. Maar in deze zaak is het mijn taak om de politie zo goed mogelijk bij te staan om deze gevaarlijke persoon te kunnen aanhouden.' Ze praatte nu heel vriendelijk tegen me, als een dokter die het tegen een kind met koorts heeft. 'Je bent het voorwerp van iemands obsessieve aandacht geworden. Eén manier om die persoon te pakken is erachter te komen waar die aandacht door geprikkeld wordt, en dat betekent soms dat ik zelf ook behoorlijk opdringerig moet worden. Ik wil alleen even zeggen dat ik weet dat je al een heel goede dokter hebt en dat ik die heus niet wil vervangen. En evenmin wil ik je vertellen hoe je je leven moet leiden.'

Ik wierp haar een soort sarcastische, fronsende blik toe, voorzover zoiets bestaat. Ik zag plotseling voor me hoe die twee besloten hadden om me op te zoeken en me tactvol en 'begripvol' te behandelen. Die malle Jenny Hintlesham, die met zachte handschoentjes moest worden aangepakt.

'Jullie zijn er vast achter gekomen dat ik van lotje getikt ben,' zei ik. Het was de bedoeling dat dit keihard zou overkomen, maar het pakte totaal verkeerd uit. Dokter Schilling bleef onbewogen.

'Heb je het over gisteren?' zei ze. Ik antwoordde niet. Ik had het voornemen om met geen woord te reppen over wat er met haar was gebeurd. 'Je staat onder zware druk. We zijn allemaal hier. We proberen je te helpen. Maar jij voelt die druk. Voor jou is het 't moeilijkst. Ik wil dat je weet dat we dat heel goed begrijpen.'

Ik hief mijn verbonden hand op en keek ernaar. Misschien was het slechts mijn domme verbeelding, maar het leek wel alsof hij meer pijn deed als ik ernaar keek.

'Dus je voelt mijn pijn?' vroeg ik een beetje bitter. 'Ik zit niet op jullie medeleven te wachten,' voegde ik er kalm aan toe. 'Ik wil dat jullie de zaak oplossen.'

Ik verwachtte dat dokter Schilling boos of nerveus zou worden, maar ze reageerde nauwelijks.

'Dat begrijp ik,' zei ze. 'Inspecteur Stadler zal het daarover hebben met je.'

Ze verschoof haar stoel een eindje, maar was nog steeds dichtbij. Stadler schuifelde naar voren. Hij keek als een minzame politieagent die op een basisschool de kleine hummels de verkeersregels komt uitleggen. Dat gezicht paste niet bij zijn vrijgevochten uitstraling. Hij trok een stoel bij.

'Gaat het, Jenny?'

Ik knikte braaf. Hij was heel dicht bij me. Voor het eerst merkte ik op dat hij een kuiltje in zijn kin had. Je zou bijna zin krijgen om er je vinger in te steken.

'Je vraagt je af waarom we deze man niet gewoon arresteren, en dat begrijp ik. Daar zijn we immers voor. Ik ga geen standaardlesje voor je opdreunen, maar het is een feit dat de meeste misdrijven doodgemakkelijk zijn op te lossen, omdat de meeste misdadigers niet zoveel moeite doen. Ze slaan iemand neer of ze stelen iets en iemand ziet ze dat doen en dat is dat. Dan volgt er een arrestatie. Maar de persoon die dit soort dingen doet, is anders. Hij is geen genie, maar dit is zijn hobby en daar besteedt hij veel aandacht aan. Hij had net zo goed een anorak kunnen dragen en treinenspotter kunnen worden. Maar hij heeft jou uitgekozen.'

'Dus jullie kunnen hem niet pakken?'

'Hij is niet op de normale manier te pakken.'

'Hij is binnengekomen. Waar jullie zo ongeveer bij stonden.'

'Heb geduld met ons,' zei Stadler met een verlegen glimlach.

'Maar dat is zeer belangrijk,' onderbrak dokter Schilling ons. 'Hij kan vrouwen aanvallen wanneer hij maar wil. Maar het gaat er bij hem om dat hij kan laten zien dat hij macht bezit en dat hij de touwtjes in handen heeft.'

'Ik ben niet geïnteresseerd in zijn psychologische profiel,' zei ik geërgerd.

'Ik wel,' zei dokter Schilling. 'Zijn psychologische gesteldheid is een van de voornaamste manieren om hem te pakken. We kunnen er gebruik van maken. En dat doen we vooral door naar jou te kijken zoals hij naar je kijkt. Dat is helaas geen pretje voor je.'

'We hebben je nodig,' zei Stadler. 'Dat legt een nog zwaardere druk op je, maar we willen graag dat je nadenkt over je eigen leven en ons laat weten of er iets abnormaals gebeurt.'

'Het gaat hier niet om een ordinaire gluurder,' zei dokter Schilling. 'Het kan iemand zijn die je vaker tegenkomt dan je denkt. Het kan een vriend zijn die plotseling iets meer aandacht aan je schenkt, of juist wat minder. Hij wil zijn macht tonen, dus moet je vooral goed kijken naar je omgeving, naar iets nieuws of onverwachts. Hij wil laten zien dat hij je dingen kan laten bezorgen.'

Ik snoof.

'Het is niet zozeer een kwestie van dat er nieuwe dingen bij komen,' zei ik, 'als wel dat er oude dingen verdwijnen.'

Stadler keek abrupt op.

'Hoe bedoel je?'

'Niet dat je er iets aan hebt, hoor. Ben je nooit verhuisd? We hadden twee grote verhuiswagens nodig om de boel te verplaatsen en ik ben ervan overtuigd dat ergens op de M25 een kleine bestelwagen rondrijdt met alle dingen die niet zijn meegekomen. Schoenen, onderdelen van blenders, mijn lievelingsbloes, noem maar op.'

'En dat is allemaal tijdens de verhuizing gebeurd?' vroeg Stadler.

'Denk even na,' zei ik. 'Die vent had dat nooit allemaal kunnen stelen als hij niet met een bestelwagen en vier maten was komen voorrijden. Zelfs jij had dat gemerkt.'

'Maar toch...' zei Stadler, die in gepeins verzonken leek. Hij boog zich naar dokter Schilling en fluisterde haar iets toe, alsof er ook maar iets van hun conversatie interessant genoeg was om geheim te houden. Daarna keek hij op. 'Jenny, kun je iets voor ons doen?'

Het zag eruit als een vlooienmarkt, die door een blinde gek was georganiseerd. Na eerst een telefoontje te hebben gepleegd hadden ze me naar het politiebureau gebracht, naar een speciale kamer waar voorwerpen uitgestald lagen, aldus Stadler. In de auto had dokter Schilling haar hand op die van mij gelegd, waardoor de rillingen over mijn rug liepen, en ze zei dat ik alleen maar naar de voorwerpen moest kijken en spontaan zeggen wat me voor de mond kwam. Het enige wat me voor de mond kwam was dat ik het allemaal maar een geheimzinnig gedoe vond.

De spullen op zich waren haast lachwekkend. Een kam, een nogal versleten roze slipje, een teddybeertje, een steen, een fluitje, een paar uitgesproken pornografische speelkaarten.

'Nou ja,' zei ik. 'Ik begrijp niet wat jullie willen, hoor.'

Maar op datzelfde moment kreeg ik het gevoel alsof iemand me een stomp in mijn maag had gegeven en me tegelijkertijd een elektrische schok had toegediend. Daar lag het. Dat malle, kleine medaillon. Er kwamen allerlei herinneringen bij me boven. Een dag en een nacht in Brighton toen we één jaar getrouwd waren. In de jaren erna gingen we naar chiquere plekken, maar daar was het 't leukst. We wandelden in van die snoezige winkelstraatjes achter de boulevard en lachten om de afschuwelijke souvenirwinkels, en toen zagen we allebei dat ding in een juwelierszaak en Clive was naar binnen gegaan en had het zomaar gekocht. En ik moest nog ergens anders aan denken, iets idioots. Die nacht, toen Clive me uitkleedde, liet hij het medaillon zitten. Het hing tussen mijn borsten. Hij had het gekust en daarna had hij mijn borsten gekust. Idioot dat zulke dingen je bijblijven. Ik merkte dat ik bloosde en bijna mijn tranen moest bedwingen. Ik pakte het op en voelde het vertrouwde gewicht in mijn handpalm.

'Mooi, hè?' zei Stadler.

'Het is van mij,' zei ik.

Hij kreeg een stupide uitdrukking op zijn gezicht. Het was bijna komisch.

'Wat?' zei hij, haast naar adem snakkend.

'Dit heb ik van Clive gekregen,' zei ik, als verdoofd. 'Het was zoek.'

'Maar...' zei Stadler. 'Weet je het zeker?'

'Uiteraard,' zei ik. 'Achterop zit een piepklein pinnetje waarmee je het openkrijgt. Er zit een haarlok van mij in. Kijk maar.'

Hij staarde.

'Ja,' zei hij. Dokter Schilling stond ook met open mond. Ze keken elkaar verbijsterd aan. 'Wacht,' zei hij. 'Wacht.'

En hij rende als een haas de kamer uit.

11

Ik begreep het niet. Ik begreep er niets van. Helemaal niets. Het was net alsof ik een van die ellendige computerspelletjes die Josh steeds met de post toegestuurd krijgt en waardoor zijn stuurse gezicht opklaart, in handen had en ernaar keek, zonder zelfs maar de taal te kennen of het alfabet waarin het was geschreven. Voor mij waren het slechts stipjes en streepjes en tekens en codes. Ik keek naar dokter Schilling, alsof ze me kon uitleggen wat er aan de hand was, maar ze wierp me weer zo'n wezenloze, geruststellende glimlach toe waar ik altijd de rillingen van krijg. Daarna keek ik weer naar het medaillon, dat daar tussen die merkwaardige verzameling spullen lag. Ik stak mijn hand uit en ging er even met mijn vinger overheen, heel zachtjes, alsof het elk moment in mijn gezicht kon afgaan.

'Ik wil naar huis,' zei ik, al meende ik dat niet echt, maar ik moest iets zeggen om de stilte te verbreken in dat armoedige kamertje.

'Straks,' zei dokter Schilling.

'Ik wil iets eten. Ik heb honger.'

Ze knikte, maar met een afwezige uitdrukking op haar gezicht. Ze fronste een beetje.

'Wanneer heb ik voor het laatst gegeten? Ik kan het me niet meer herinneren.' Ik probeerde me de laatste paar dagen voor de geest te halen, maar het was net alsof ik in een inktzwarte duisternis keek. 'Kan iemand mij vertellen hoe mijn medaillon hier is gekomen?'

'Ik weet zeker dat...'

Maar toen werd ze onderbroken door Stadler, die samen met Links de kamer weer binnenkwam. Ze keken beiden enorm ongerust toen ze tegenover me gingen zitten. Links pakte het medaillon bij de ketting op.

'U weet dus heel zeker dat dit van u is, mevrouw Hintlesham?'

'Natuurlijk weet ik dat zeker. Clive heeft er zelfs ergens een foto van liggen voor de verzekering.'

"Wanneer hebt u het verloren?'

Nu moest ik goed nadenken.

'Dat is moeilijk te zeggen. Ik herinner me nog dat ik het bij een concert heb gedragen. Dat was op 9 juni, de dag voor mijn moeders verjaardag. Een paar weken later wilde ik het dragen op een fuif van Clives kantoor, maar ik kon het niet vinden.'

'Wanneer was dat?'

'Hemel nog aan toe, u hebt mijn agenda toch? Maar het was ergens in juni, eind juni.'

Stadler keek naar het aantekenboekje op zijn schoot en knikte, alsof hij tevreden was.

'Wat is er zo belangrijk aan? Waar hebt u het gevonden?'

Stadler keek me strak aan en ik dwong mezelf om terug te kijken. Heel even dacht ik dat hij me iets wilde gaan zeggen, maar het moment ging voorbij, en hij keek weer naar zijn aantekenboekje met die geheimzinnige voldoening op zijn gezicht.

Er viel een korte, vreemde stilte in de kamer. Toen verhief ik mijn stem: 'Wil iemand mij vertellen wat er in vredesnaam aan de hand is?' Maar dat klonk niet erg overtuigend. Mijn kwaadheid was kennelijk helemaal weggeëbd. 'Ik begrijp het niet.'

'Mevrouw Hintlesham,' zei Links. 'Kunnen we nu even vaststellen...'

'Niet nu,' zei dokter Schilling plotseling. Ze stond op. 'Ik breng Jenny thuis. Ze heeft onder zware druk gestaan, ze is niet in orde geweest. Later.'

'Wat vaststellen?'

'Kom mee, Jenny.'

'Ik hou niet van geheimen. Ik hou er niet van als men dingen van mij weet die ik niet weet. Hebben jullie hem aangehouden? Is dat het?'

Dokter Schilling legde haar hand onder mijn elleboog en ik stond op. Waarom had ik in vredesnaam deze katoenen broek aan? Die had ik al jaren niet meer gedragen. Hij paste helemaal niet bij me.

Iedereen deed vreemd. Het huis ademde een nieuw soort energie uit, alsof de gordijnen opzij geschoven waren en de ramen opengegooid. Niemand vertelde me iets, uiteraard, maar dokter Schilling ging met me mee, met nog een verveeld kijkende agente. Links en Stadler kwamen spoedig daarna aanzetten. Ze wenkten elkaar, mompelden tegen elkaar, keken naar mij, en wanneer ik terugkeek, keken ze weer snel de andere kant op. Dokter Schilling maakte niet zo'n voldane indruk als de anderen.

'Zou u misschien uw man kunnen bellen, mevrouw Hintlesham?' vroeg Stadler, die achter me aan liep naar de keuken.

'Waarom kunt u hem zelf niet bellen?'

'We willen hem spreken. We dachten dat het misschien aardiger was als u dat vroeg.'

'Wanneer?'

'Nu meteen.'

'Waarom in vredesnaam?'

'We moeten een paar dingen helder krijgen.'

'We hebben vanavond een borrel. Een belangrijke.'

'Hoe sneller we hem kunnen spreken, des te sneller is hij van ons af.'

Ik pakte de telefoon op.

'Daar zal hij niet blij mee zijn.'

Hij was er helemaal niet blij mee.

De telefoon ging. Het waren Josh en Harry, die vanuit Amerika belden. Het was bij hen vroeg in de ochtend, hoewel ze klonken alsof ze net om de hoek waren en elk moment de deur konden binnenstormen. Harry vertelde me dat hij een snoekbaars had gevangen in het meer, hoe zo'n beest eruitziet mag Joost weten, en dat hij had leren surfen. Josh vroeg hoe het bij ons was. Zijn stem schoot heen en weer van een jongenspiepje tot een mannenbas, zoals altijd wanneer hij erg emotioneel is.

'Prima, schat.'

'Is de politie er nog?'

'Ik geloof dat ze vooruitgang boeken.'

Een vleugje hoop waaide door me heen.

'Moeten we hier nog twee weken blijven?'

'Doe niet zo mal, schat, je hebt het toch heerlijk? Heb je nog genoeg geld?'

'Ja, maar...'

'En had ik de goede kleren ingepakt? O, vergeet niet aan Harry te zeggen dat de reservebatterijen voor zijn walkman in jouw rugzak zitten.'

'Mmm.'

Ik legde neer met het gevoel dat het geen bevredigend gesprek was geweest. Christo drentelde langs, met een deken achter zich aan. Ik kreeg even een hevig schuldgevoel toen ik zijn opgeblazen, norse gezichtje zag.

'Hallo, Christo,' zei ik tegen hem. 'Mag mammie een knuffel?'

Hij draaide zich naar me om.

'Ik ben Christo niet,' zei hij. 'Ik ben Alexander. En jij bent mijn mammie niet.' Lena riep hem vanuit zijn kamer met haar zangerige Zweedse accent en hij hief zijn blonde hoofdje op. 'Kom eraan, mammie!' schreeuwde hij, en terwijl hij wegrende wierp hij me een triomfantelijke blik toe.

Ik kleedde me om in een gele zomerjurk met lage taille en stak oorbellen door mijn oorlellen. Ik keek in de spiegel. Ik had geen make-up op. Mijn gezicht was mager en bleek, mijn haar zat slordig, mijn ogen schitterden vreemd, alsof de huid eronder perkamentachtig en broos was, en er zat een lange, rode kras op mijn wang. Hoe was die daar gekomen? Ik herkende mezelf haast niet meer.

Dokter Schilling beval me de omelet op te eten die zij had gemaakt, met de kruiden die ik voor het eten had bedoeld na de borrel. Nou ja. Ik at hem met een paar happen op, haast zonder te kauwen, en na elke snelle hap stopte ik bruin, nogal oud brood in mijn mond. Ik had me niet gerealiseerd hoe uitgehongerd ik was. Ze keek naar me terwijl ik at, met een hand onder haar kin, en ze staarde naar me alsof ik een raadsel voor haar was. Binnenkort, dacht ik, zou ik het heft weer in handen hebben, het huis schoonmaken, de werklui terughalen, de tuinman, de schoonmaker, ik zou diep ademhalen en weer de energie terugvinden om opnieuw Jenny Hintlesham te worden. Morgen. Morgen zou ik weer beginnen. Maar voor deze ene keer had het iets heerlijk verdovends om zo in de watten gelegd te worden. Ik had niet meer het gevoel dat het mijn eigen huis was, maar slechts een kamer waar ik in zat en wachtte tot er iets gebeurde. Iedereen wachtte tot er iets gebeurde.

Mijn ogen klikten open. Een sleutel in het slot, een deur die werd dichtgesmeten, stampende voeten in de hal.

'Jenny. Jens, waar ben je?'

Grace Schilling kwam tegelijk met mij overeind. Stadler en Links waren ons voor. We kwamen allemaal samen bij de trap.

'Wat is hier aan de hand?' zei Clive kwaad. Zijn stem was luid en kortaf. Ik kreeg er hoofdpijn van. Op dat moment zag hij een doos met zijn kostbare documenten in de hal staan. Ik zag dat een ader op zijn voorhoofd nijdig klopte.

'Meneer Hintlesham,' zei Stadler. 'Fijn dat u er bent.' Hij was veel langer dan Clive, die er vierkant en bezweet bij stond.

'Ja?'

Hij sprak Stadler aan alsof hij een beambte was van wel zeer laag allooi.

'We zouden graag willen dat u met ons meekomt,' zei Links.

Clive staarde hen aan.

'Hoe bedoelt u?' zei hij. 'Waarom kan het niet hier?'

'We willen graag een verklaring opnemen. Dat lijkt ons beter.'

Clive keek op zijn horloge.

'In godsnaam dan maar,' zei hij. 'En het kan maar beter belangrijk zijn.'

'Alstublieft,' zei Stadler, terwijl hij de deur openhield voor Clive, die zich bij de deur naar me omdraaide.

'Bel Jan even en verzin maar een smoes,' beet hij me toe. 'Zolang we beiden maar niet voor schut staan. En Becky ook niet. Ga naar die borrel en doe alsjeblieft lollig, alsof er niets abnormaals aan de hand is, hoor je me?' Ik legde mijn hand op zijn arm, maar hij schudde die kwaad weg. 'Ik ben het zat,' zei hij. 'Helemaal zat.'

Grace Schilling ging ook weg. Ze knoopte haar lange jas doelbewust dicht, voordat ze met grote passen de deur uit liep.

Ik belde het kantoor van Clive en zei tegen Jan dat Clive last had van zijn rug. 'Alweer?' zei ze sarcastisch, wat ik helemaal niet begreep. Ik zei hetzelfde tegen Becky Richards, twee uur later, en zij lachte meelevend. 'Wat zijn mannen toch een hypochonders, hè?' grinnikte ze.

Ik keek om me heen, naar al die vrouwen in hun zwarte jurken en al die mannen in hun zwarte pakken. Gelukkig kende ik de meesten van gezicht, maar plotseling kon ik de energie niet opbrengen om met hen te praten. Ik had helemaal niets te melden. Ik voelde me helemaal leeg vanbinnen.

12

Clive kwam niet terug en ik voelde me steeds meer onthand, zoals ik daar met mijn glas in de hand stond te draaien en naar schilderijen keek waar mijn blik toevallig op rustte en van de ene kamer naar de andere liep, alsof ik een dringende afspraak had met iemand, ergens. Bijna met een schok besefte ik dat het voor mij een totaal onbekende ervaring was geworden om alleen op een fuif te verschijnen. Het voelde ook verkeerd. Soms zei ik schertsend tegen Clive dat als wij samen naar een fuifje gaan, ik weet dat het eigenlijk om hem gaat en dat ik er als mevrouw Clive sta.

Dus vond ik het eerder een opluchting dan een gênante toestand toen Becky me kwam vertellen dat er iemand bij de deur stond voor mij.

'Iemand van de politie,' zei ze, terwijl ze haar verwarring met onbeholpen tact probeerde te verbergen.

Want wij weten immers allemaal wat een politieagent op de stoep betekent voor gewone mensen zoals wij: een ongeluk, een sterfgeval, een verdwijning. Maar ik was niet meer zo gewoon als zij. Ik ging onbezorgd naar de deur. Stadler stond er met een agent in uniform die ik nog niet kende. Becky bleef even hangen, hulpvaardig en nieuwsgierig. De agent bleef zwijgen en ik draaide me om en keek Becky vragend aan.

'Als ik iets kan doen, ik ben binnen,' zei ze en liep schoorvoetend weg.

Ik keek de agent aan.

'Neem me niet kwalijk dat ik u lastigval,' zei hij. 'Ik moest u zeggen dat uw man niet komt. Meneer Hintlesham wordt nog ondervraagd.'

'O,' zei ik. 'Is er iets mis?'

'We proberen alleen enkele details op te helderen.'

We bleven op de stoep van Becky's huis staan en keken elkaar aan.

'Ik heb eigenlijk geen zin om naar dat feestje terug te gaan,' zei ik.

'Dan brengen we u thuis, als u dat wilt,' zei Stadler. Toen zei hij: 'Jenny', en ik begon hevig te blozen.

'Ik ga mijn jas halen.'

Niemand sprak tegen me tijdens de korte rit naar huis. Stadler en de agent mompelden een paar keer iets tegen elkaar. Voor het huis bracht Stadler me naar de deur. Toen ik de sleutel in het slot stak, kreeg ik even het idiote idee dat we samen een avondje uit waren geweest en nu afscheid van elkaar namen.

'Komt Clive vanavond nog terug?' vroeg ik dapper, alsof ik mezelf wilde laten merken hoe belachelijk dat klonk.

'Dat weet ik niet zeker,' zei Stadler.

'Wat bespreekt u allemaal met hem?'

'We hebben hem nodig om enkele details van het onderzoek te staven.' Stadler keek nonchalant om zich heen toen hij dat zei. 'O ja, en dan nog iets. Om het onderzoek wat te versnellen, zouden we morgen uw huis nog wat grondiger willen doorzoeken. Hebt u daar bezwaar tegen?'

'Nou, nee. Ik denk niet dat er nog iets te zoeken valt. Waar wilt u dat doen?'

Stadler keek weer heel nonchalant.

'Op verschillende plekken. Boven, onder andere. Misschien in de werkkamer van uw man.'

De werkkamer van Clive. Het was de eerste kamer in ons nieuwe huis die we bewoonbaar hadden gemaakt, een beetje bizar eigenlijk, omdat alleen Clive erin zat. Clive had daar altijd een punt van gemaakt in elk huis waar we woonden: een kamer die zijn eigen domein was, voor zijn eigen spullen. Toen we bij de indeling van de kamers bespraken welke zijn domein zou worden, weet ik nog dat ik lachend protesteerde dat ik géén heiligdom had, waarop hij zei dat dat niet erg was, omdat het hele huis mijn heiligdom was.

De kamer was niet hermetisch afgesloten, maar dat hoefde ook eigenlijk niet. De jongens mochten er absoluut niet komen, op straffe van de marteldood. Dat gold uiteraard niet helemaal voor mij. Soms kwam ik binnen als Clive de boekhouding deed of correspondentie afhandelde, en dan werd hij niet boos en zei evenmin dat ik weg moest gaan. Maar hij draaide zich dan om in zijn stoel, pakte de koffie aan of luisterde naar wat ik te zeggen had en daarna wachtte hij tot ik klaar was en aanstalten maakte om de kamer te verlaten. Hij zei altijd dat hij niet kon werken met mij erbij.

Daarom had ik een beetje een stiekem gevoel toen ik, nadat ik mijn inspectierondje door het huis had gedaan, me had uitgekleed en mijn nachtjapon en kamerjas had aangedaan, de werkkamer binnenging. Ik knipte het licht aan en voelde me meteen schuldig. Ik liep de kamer door en trok de gordijnen dicht, zodat ik me echt helemaal alleen waande. Het liep tegen middernacht.

De kamer was helemaal Clive. Netjes, opgeruimd, ordelijk, bijna kaal. Er hingen maar een paar schilderijen. Een kleine, wazige aquarel van een zeilboot, die hij van zijn moeder had geërfd. Een oude ets van zijn school, die hij als jongen had gekregen. Er hing een foto van Clive met een stel collega's op een diner, allemaal met sigaar en rode, glimmende gezichten en lege glazen, met de armen om elkaar heen. Clive stond er een tikkeltje gejaagd en onbeholpen bij. Hij was niet zo lichamelijk, vooral niet met andere mannen.

De werkkamer van mijn echtgenoot. Wat was hier te vinden dat van enig belang zou kunnen zijn? Ik ging uiteraard niet door zijn spullen snuffelen. Dat te doen, terwijl hij op het politiebureau vastzat, zou vreselijk onloyaal zijn geweest. Ik wilde alleen maar even rondkijken. Het zou belangrijk kunnen zijn als ik namens hem zou moeten spreken. Dat hield ik mezelf voor.

Er stonden twee archiefkasten in de werkkamer, een hoge, bruine, en een lagere van ruw grijs metaal. Ik deed ze beide open en bladerde snel door de mappen en papieren, maar het was allemaal ongelooflijk saai. Hypotheekakten, instructieboekjes, eindeloos veel facturen en rekeningen en garantiebewijzen, brieven van accountants. Er gloeide even een liefdevol gevoel op voor Clive. Dit regelde hij allemaal, zodat ik het niet hoefde te doen. Hij liet mij de interessante, creatieve dingen doen, en hij deed dit. En het was allemaal perfect in orde. Alles was afgehandeld, rekeningen waren betaald, brieven beantwoord. Wat zou ik zonder hem moeten beginnen? Ik bekeek de papieren niet afzonderlijk. Ik wilde alleen maar kijken of er een dossier was dat niet zulke saaie dingen bevatte.

Ik deed de tweede archiefkast dicht. Wat een idiote toestand. Er was hier niets te vinden wat ook maar enig belang had voor de politie, tenzij ze onze hypotheekakte wilden doorlezen. Nog meer verspilde moeite. Dat had ik ze allang kunnen vertellen, alleen werd me niets gevraagd.

Ik rolde de kap van zijn schijfbureau op. Het maakte een vreselijk kabaal en ik keek nerveus om me heen. Ik zorgde ervoor dat ik niet iets ondernam wat niet meteen weer ongedaan kon worden gemaakt, voor het geval er werd aangebeld. Niets belangrijks, maar dat wisten we al. Clive zei altijd dat het een van zijn strengste regels was om zijn bureau op te ruimen voordat hij erachter vandaan kwam. Er lag niets op het blad behalve pennen, potloden, gummetjes, een tamelijk dure elektrische puntenslijper, elastiekjes, paperclips, dat alles in een speciaal daarvoor bestemde houder of schaaltje. Er waren vakjes met enveloppen, briefpapier, kaarten, etiketten. De politiemensen zouden in ieder geval onder de indruk zijn.

Nu waren alleen de laden nog over. Ik ging op zijn stoel zitten. Boven mijn knieën was een smal laatje. Ansichtkaarten. Ik bekeek ze. Allemaal onbeschreven. Toen de laden aan weerskanten. Chequeboekjes, nieuwe en lege. Vakantiefolders voor de winter. Een enorme papiertroep van Matheson Jeffries, waar Clive werkt. Vreselijk oninteressant allemaal.

In de onderste rechterlade lagen een paar grote, uitpuilende enveloppen. Ik keek in de envelop die bovenop lag. Hij zat vol handgeschreven brieven. Steeds hetzelfde handschrift. Ik las het eind van een brief. Het was een lange brief van drie velletjes. Ondertekend met Gloria. Ik besefte dat een van de ergste dingen die je kunt doen is iemands persoonlijke correspondentie lezen zonder zijn toestemming. 'Iemand die afluistert, hoort nooit iets goeds over zichzelf' was een zin die bij me opkwam. Ik mocht ze niet lezen, en wat ik eigenlijk hoorde te doen was ze terugleggen en gaan slapen en het allemaal uit mijn hoofd zetten. Maar tegelijkertijd kwam de gedachte bij me op dat de politie de volgende morgen die brieven misschien wel zou gaan lezen, omdat zij daar zo hun redenen voor hadden. Moest ik dan niet een beetje weten waar ze over gingen?

Ik deed wat water bij de wijn door de brieven slechts vluchtig door te nemen, hier een zin en daar een woord. Het lijkt misschien lastig om op die manier de inhoud ervan te begrijpen, maar het leek wel alsof bepaalde woorden me van de bladzijde tegemoet sprongen: liefste... ik mis je vreselijk... ik moet steeds aan gisteravond denken... ik tel de uren. Vreemd genoeg was mijn eerste reactie geen kwaadheid op Clive, of zelfs op Gloria. Ik voelde alleen minachting, omdat haar brieven zo banaal waren. Moeten mensen die een geheime affaire hebben zich dan altijd bedienen van steeds diezelfde afgezaagde bewoordingen? Kon Clive niets beters verzinnen? Toen dacht ik aan de laatste keer dat ik haar had gezien, tijdens het etentje bij ons, hoe ze zich naar hem toe boog om iets in zijn oor te fluisteren, hoe ze over de tafel naar hem keek, en mijn wangen begonnen te gloeien. Ik stopte de brieven voorzichtig terug in de envelop. De laatste brief was van kortgeleden. Ik had ze niet moeten lezen, het zou alleen maar schade aanrichten, en nog meer verdriet, nog meer vernedering.

Nog één stukje. Eén alinea, in plaats van alleen een zin. Ik stond Gloria een alinea toe om zich te rechtvaardigen. Ik moest weten waar ik aan toe was.

'En nu moet ik ophouden, liefste. Ik schrijf dit op mijn werk en het is tijd om naar huis te gaan. Ik vind het onverdraaglijk dat ik je niet kan zien, maar in september gaan we naar Genève.' Genève. Een zakenreisje. Daar had hij nog niets van gezegd. 'Ik vind het afschuwelijk om toe te geven, maar soms haat ik haar ook, bijna net zoveel als jij.'

Ik legde de brief even neer en slikte heftig, maar ik kreeg de brok in mijn keel niet weg. Haatte me. Dus hij haatte me. Hield niet van me. Vond me niet eens aardig. Was niet eens onverschillig. Haatte. Ik begon weer te lezen. 'Maar dat moeten we niet doen. We komen er wel uit en dan zijn we samen. We vinden wel een manier, zei je, en daar vertrouw ik op. Heel veel liefs, Gloria.'

Ik vouwde de brief op en schoof hem zachtjes onder in de envelop, waar hij hoorde te liggen. Ik keek naar de andere uitpuilende enveloppen in de la en alleen de gedachte al aan wat erin zou staan vervulde me met een diepe wanhoop. Ik pakte de bovenste op en eronder lag een foto. Van een vrouw, maar het was niet Gloria. De foto was kennelijk op een feestje genomen. Ze had een glas in haar hand en dat hief ze vrolijk lachend naar de fotograaf. Ze zag er heel anders uit dan de vrouwen die ik ken. Een fuifnummer. Klein, slank en piepjong. Donkerblond haar, kort rokje, bizarre, uitbundige bloes. Maar alles ademde een soort nonchalance. In een mal moment dacht ik dat ze er aardig uitzag, dat ze een vriendin van me had kunnen zijn, maar toen werd ik kwaad en misselijk en kon er niet meer naar kijken. Ik stopte de foto onder de tweede envelop terug en duwde de lade dicht. Ik verliet de kamer en vergat niet het licht uit te doen.

13

Ik was in het duister. Dat duister was mijn leven. Alles wat altijd vanzelfsprekend was geweest hing nu als een duistere dreiging boven me. Ik had steeds gedacht dat er daar buiten iemand rondliep die mij iets wilde aandoen, en dat was al angstaanjagend genoeg geweest, maar nu drong het tot me door dat ik nergens veilig was. Niet daar buiten, niet hier binnen, niet bij degene met wie ik al vijftien jaar getrouwd was, niet in mijn eigen huis, mijn eigen kamer, mijn eigen bed. Nergens.

Josh en Harry zaten in Amerika, in een tent op een berg, ver van huis. Christo deed net alsof ik zijn moeder niet was. En Clive haatte me, dat had hij tegen Gloria gezegd. Toen ik die nacht in bed lag, testte ik dat woord uit, zoals je een batterij test door het tipje van je tong ertegenaan te drukken. Haatte. Haatte. Haatte. Het woord brandde in mijn hersens. Mijn man haatte me. Hoe lang haatte hij me al? vroeg ik me af. Sinds Gloria? Of al jaren en jaren? Altijd al?

Buiten hoorde ik een zuchtje wind in de slaphangende bladeren. Ik stelde me voor dat er daar buiten ogen waren die mijn raam beloerden.

Misschien wenste mijn man dat ik dood was.

Ik ging overeind zitten en deed het lampje naast het bed aan. Dat was belachelijk. Idioot, een idiote gedachte. Maar waarom hield de politie hem dan zo lang vast?

In de vroege ochtend, na een nacht vol onrustige dromen, ging ik naar Christo's kamer en ging naast hem zitten, terwijl hij nog sliep. De zon scheen door zijn vissengordijnen. Het zou weer een zinderende dag worden. Hij had het dekbed weggeduwd en zijn pyjamajasje losgeknoopt. De donzige dolfijn die hij in de dierentuin van Lena had gekregen had hij in zijn knuistje geklemd. Zijn mond stond een beetje open en zo nu en dan mompelde hij iets onverstaanbaars. Vandaag zou ik hem met Lena naar mijn ouders sturen, bedacht ik. Dat had ik allang moeten doen. Het was hier geen geschikte plek voor een kind.

De politie kwam vroeg, ze waren met z'n drieën en dreunden als een speciale eenheid Clives werkkamer binnen. Ik deed net alsof ze er niet waren.

Ik maakte een uitgebreid ontbijt voor Christo en Lena, hoewel Lena, die nooit iets at, slechts met haar vork in de gegrilde tomaat prikte en de rest op een hoopje probeerde te schuiven, zodat het leek alsof ze wel iets had gegeten. Christo, die de dooier van zijn gebakken ei over zijn bord smeerde, zei dat het allemaal gètver was en mocht hij chocoladecornflakes hebben? Wat zeggen we dan ook weer? vroeg ik als een robot. Alsjeblieft. Hoefde hij alsjeblieft dit poepeten niet op te eten?

De politie vertrok met dozen onder de arm. Het was nog maar een paar maanden geleden sinds die allemaal naar binnen waren gedragen en in willekeurige stapels waren neergezet door een stel chagrijnige, wrokkige verhuizers. Christo vroeg niet waar zijn vader was, omdat Clive toch al meestal vertrokken was als hij wakker werd. Vertrokken voordat hij uit bed kwam, terug als hij al in bed lag. Haatte. Mijn man haatte me.

Het was een bende in de keuken. Het hele huis was een bende sinds ik Mary had weggestuurd. Ik zou morgen gaan opruimen. Niet vandaag. Ik keek naar mijn blote benen. Die moesten nodig geharst worden, dacht ik, en mijn nagellak begon te schilferen.

Alles goed met u, mevrouw Hintlesham?' vroeg Lena met haar zangerige stem. Wat was ze aantrekkelijk, zo blond en slank in haar zomerjurkje, met haar sierlijke, gebruinde armen. Misschien had Clive dat ook gevonden. Ik staarde haar aan, totdat haar gezicht voor mijn ogen zwom.

'Mevrouw Hintlesham?'

'Best.' Ik legde mijn vingers op mijn gezicht. Mijn huid voelde dun en oud aan. 'Ik heb slecht geslapen.' Mijn stem stierf weg.

'Ik wil tekenfilms kijken.'

'Nu niet, Christo.'

'Ik wil tekenfilms kijken!'

'Nee.'

'Jij bent een kut.'

'Christo!' Ik pakte hem bij zijn bovenarm en kneep er hard in.

'Wat zei je daar?'

'Niks.'

Ik liet zijn arm los en keek naar Lena, die er bedeesd bij zat.

'Het is vandaag allemaal een beetje ingewikkeld,' zei ik vaagjes. 'Misschien kan je met Christo naar het park gaan, picknicken, naar het springkasteel gaan.'

'Ik wil niet picknicken.'

'Alsjeblieft, Christo.'

'Ik wil bij jou blijven.'

'Vandaag niet, lieverd.'

'Kom, Chrissy, dan gaan we kijken wat je vandaag gaat aandoen.' Lena stond op. Geen wonder dat Christo dol op haar was. Ze werd nooit boos, ze zong alleen maar tegen hem met die grappige stem van haar.

Ik steunde mijn hoofd in mijn handen. Stof en vuil, overal. Een stapel strijkgoed. Geen hulp. Clive die op het politiebureau ondervraagd werd. Wat zouden ze hem vragen? Haat u uw vrouw, meneer Hintlesham? Hoe erg haat u haar? Genoeg om haar scheermesjes te sturen?

Ze gingen hand in hand weg. Christo had een rode korte broek aan en een gestreept T-shirt. Ik staarde naar het stollende eten op hun bord. Ik staarde naar het raam, dat gelapt moest worden. En er zat een spinnenweb op de lamp boven mijn hoofd. Waar was de spin? vroeg ik me af.

De bel ging en ik sprong verschrikt op. Het was Stadler, verkreukeld en bezweet, met stoppels op zijn kin. Hij had blijkbaar de hele nacht niet geslapen.

'Mag ik je even een paar dingen vragen, Jenny?' Hij zei nu steeds Jenny tegen me, alsof we vrienden of geliefden waren.

'Nog meer vragen?'

'Eén,' zei hij met een vermoeide glimlach.

We liepen naar beneden waar hij mijn aanbod om koffie en ontbijt te maken afsloeg. Hij keek om zich heen.

'Waar is Lynne?' vroeg hij.

'Die zit buiten in haar auto,' zei ik. 'Je moet langs haar zijn gekomen.'

'Juist,' zei hij dof. Hij was half in slaap, leek het wel.

'Dus je wilde iets vragen?'

'Ja,' zei hij. 'Het is maar een detail. Weet je nog waar je op zondag 18 juli was?'

Ik deed een zwakke poging om me dat te herinneren, maar gaf het op.

'Je hebt mijn agenda toch?'

'Ja. Er staat bij die dag alleen maar; "Vis ophalen.'"

'O ja, nu weet ik het weer.'

'Wat was je aan het doen?'

'Ik was thuis. Aan het koken, dingen aan het voorbereiden.'

'Met je man.'

'Nee,' zei ik. Stadler schrok even zichtbaar, daarna kon hij een triomfantelijk glimlachje nauwelijks onderdrukken. 'Ik begrijp niet waarom je daar verbaasd over zou zijn. Zoals je weet is hij er bijna nooit.'

'Weet je ook waar hij was?'

'Hij moest weg, zei hij. Iets dringends.'

'Weet je dat zeker?'

'Ja, ik was aan het koken. Hij zei 's morgens dat hij weg moest.'

Die dag stond me nog helder voor de geest. Het was Lena's vrije dag. Harry en Josh hadden wat rondgehangen en geruzied, en daarna waren ze naar hun eigen vriendjes gegaan. Christo had het grootste deel van de dag voor de televisie gezeten en met zijn Lego gespeeld, en hij was vroeg naar bed gegaan, uitgeput van de hitte en boosheid, en ik had in de keuken gezeten met de bedorven dag achter me en mijn heerlijke maaltijd voor me op tafel, hoge wijnglazen en bloemen uit de tuin, en hij was niet teruggekomen.

'Dus hij bleef de hele dag weg?'

'Ja,' zei ik.

'Kun je precies de tijden aangeven?'

'Hij ging te vroeg weg om naar de visboer te gaan. Hij kwam om middernacht terug. Misschien nog later. Hij was er niet toen ik naar bed ging.'

'Ben je bereid om dit in een verklaring te herhalen?'

Ik haalde mijn schouders op.

'Als je wilt. Ik neem aan dat ik niet te horen krijg waarom dit zo belangrijk is?'

Stadler verraste me door mijn hand vast te pakken en die vast te houden.

'Jenny,' zei hij zachtjes, met een haast zalvende stem. 'Ik mag je alleen vertellen dat het snel voorbij zal zijn, als je daar wat aan hebt.'

Ik voelde dat ik bloosde.

'O,' was alles wat ik wist te antwoorden, als een of andere dorpsgek.

'Ik kom gauw terug,' zei hij.

Ik wilde niet dat hij wegging, maar dat kon ik uiteraard niet zeggen. Ik trok mijn hand terug.

'Goed,' zei ik.

Ik lag op bed in een poel zonlicht. Ik kon niet bewegen. Mijn armen en benen waren zwaar en mijn gedachten traag, alsof ik onder water was.

Ik lag in een koel bad, ik sloot mijn ogen en probeerde niet na te denken. Ik zwierf door alle kamers. Wat had ik ooit in dit huis gezien? Het was lelijk, kil, onbevredigend. Ik zou er weggaan, opnieuw beginnen.

Ik wilde dat Josh me zou bellen, ik wilde hem zeggen dat hij er niet hoefde te blijven wonen als hij het er zo vreselijk vond. Het was al die ellende niet waard, dat zag ik nu wel in.

Ik liep naar de jongenskamer en betastte de kleren in hun kasten, de trofeeën op hun planken. Wat waren we allemaal ver verwijderd van elkaar. Ik zag mezelf in de lange spiegel in de hal: een magere vrouw van middelbare leeftijd, met vettig haar en knokige knieën, die verloren rondliep in een huis dat te groot voor haar was.

Buiten was de lucht nevelig van de hitte en uitlaatgassen.

Misschien konden we naar buiten verhuizen, naar een kleine cottage met rozen langs de deur. We zouden een zwembad kunnen nemen en een beukenboom, waar de jongens in konden klimmen.

Ik deed de koelkast open en keek erin.

De bel ging.

Ik kon niets uitbrengen. Het was gewoon onmogelijk. Het kon niet waar zijn. Ik schudde alleen maar mijn hoofd, alsof ik daarmee de verwarring kon weg krijgen. Links boog zich naar me toe, alsof ik niet alleen gek was, maar ook nog eens bijziend en doof.

'Hoorde u wat ik zei, mevrouw Hintlesham?'

'Wat?'

'Uw echtgenoot, Clive Hintlesham,' zei hij, alsof hij het woord voor woord voor me moest spellen. 'Een uur geleden hebben wij hem in staat van beschuldiging gesteld wegens de moord op Zoë Haratounian op de ochtend van 17 juli, 1999.'

'Ik begrijp het niet,' zei ik. 'Dit is idioot.'

'Mevrouw Hintlesham. Jenny...'

'Idioot,' zei ik nog eens. 'Idioot.'

'Zijn advocaat is volledig op de hoogte. Hij wordt morgenochtend voorgeleid. Dan zullen ze verzoeken om vrijlating tegen borgtocht. Maar dat verzoek zal geweigerd worden.'

'Wie is die vrouw, trouwens? Wat heeft zij met Clive te maken? Met mij en de brieven?'

Links keek ongemakkelijk. Hij haalde diep adem en begon langzaam en geduldig te spreken, met zachte stem, ook al was er niemand die meeluisterde.

'Ik kan hier niet in detail op ingaan,' zei hij. 'Maar vanwege de bijzondere omstandigheden vond ik dat ik u op het ergste moest voorbereiden. Uw man schijnt een verhouding met haar te hebben gehad. We denken dat hij haar uw medaillon heeft gegeven. Haar foto zat tussen zijn spullen.'

Ik dacht terug aan de foto die ik de avond ervoor had gezien: een enthousiast, lachend gezicht, een glas in haar hand, proostend op de toekomst die zij niet zou hebben. Ik slikte en een golf van misselijkheid spoelde over me heen.

'Dat wil toch niet zeggen dat hij haar ook vermoord heeft?'

'Mevrouw Haratounian kreeg dezelfde brieven als u. Geschreven door dezelfde persoon. Wij geloven dat uw man haar bedreigde en vervolgens vermoordde.'

Ik staarde hem aan. De stukjes van de puzzel begonnen op hun plaats te vallen, maar het plaatje dat te voorschijn kwam had geen duidelijke betekenis, het was slechts een bonte verzameling gewelddadige beelden. Een boze droom.

'Wilt u beweren dat Clive degene was die me die brieven heeft geschreven?'

'Het enige wat er op dit moment aan de orde is, is dat uw man de moord op mevrouw Haratounian ten laste is gelegd.'

'Zeg nou eens eerlijk wat u denkt.'

'Mevrouw Hintlesham...'

'Dat moet u me zeggen. De hele zaak is me volkomen duister.'

Links zweeg even, hij probeerde duidelijk een beslissing te nemen.

'Dit is zeer pijnlijk,' zei hij. 'Ik wou dat u dit bespaard kon blijven. Maar het is mogelijk dat hij deze vrouw uit de weg wilde hebben, om welke reden dan ook. Toen hij dat gedaan had, wist blijkbaar niemand dat hij haar had gekend. Dus als u... het doelwit was van de persoon die de moord pleegde, zou de verdenking nooit op hem vallen.' Weer zweeg hij. 'Dat is één theorie,' zei hij ongemakkelijk. 'Het spijt me.'

'Heeft hij dan zo'n hekel aan me?'

Links antwoordde niet.

'Heeft hij bekend?'

'Hij ontkent nog steeds dat hij mevrouw Haratounian ooit heeft ontmoet,' zei Links droog. 'Maar dat lijkt me nogal sterk.'

'Ik wil hem spreken.'

'Dat is uw goed recht. Weet u het zeker?'

'Ik wil hem spreken.'

'Dit geloof je toch niet, Jenny? Jens. Je denkt toch niet dat deze idiote beschuldiging ergens op slaat?' Ik hoorde een mengeling van kwaadheid en angst in zijn stem. Zijn gezicht was rood en ongewassen, zijn kleren smoezelig. Ik staarde hem aan. Mijn man. Geprononceerde jukbeenderen, een dik wordende nek, ogen die een beetje bloeddoorlopen waren.

'Jens,' zei hij.

'Waarom zou ik het niet geloven?'

'Jens, ik ben het, Clive, je echtgenoot. Ik besef heus wel dat het leven de laatste tijd een beetje rommelig was, maar ik ben het.'

'Rommelig,' herhaalde ik. 'Rommelig.'

'We zijn al vijftien jaar getrouwd, Jens. Je kent me toch? Zeg tegen ze dat het idioot is. Ik was die dag bij jou. Dat weet je toch wel, Jens?'

Er ging een vlieg op zijn wang zitten en hij mepte hem meteen weg.

'Vertel eens wat over Gloria,' zei ik. 'Is het waar?'

Hij bloosde en probeerde iets te zeggen, maar hield toen zijn mond.

Ik keek naar hem, naar de haren in zijn neusgaten, de vuile strepen in zijn nek, de schilferige huid bij zijn oren, roos in zijn haar. Hij zag er alleen maar goed uit als hij verzorgd was. Hij was niet zo'n type als Stadler bijvoorbeeld, die er eigenlijk beter uitziet als hij de hele nacht is opgebleven. Die er zonder slaap toch sexy uitziet.

'Ik geloof niet dat er nog iets te bespreken valt, toch?'

'Ja,' zei hij. 'Ik vind van wel.'

'Tot ziens.'

'Je komt er wel achter,' schreeuwde hij. 'Je komt er wel achter en dan heb je spijt. Je maakt de grootste fout van je hele stomme onbenullige leventje.' Zijn vuisten kwamen neer op de tafel tussen ons en de agent met het vollemaansgezicht bij de deur stond op. 'Ik zal je nog wel krijgen, let maar 's op.'

Er was nu nog maar één agent voor mijn huis, en hij lag in de auto half slapend achter een krant. Het leek of er een inbreker in Clives werkkamer was geweest. Het huis was een bouwput, met halfvoltooide kamers. De tuin was een woestenij, distels groeiden in de borders die Francis had klaargemaakt voor de bloeiende, geurende heesters. Het gras was verdord.

Ik maakte een fles champagne open en dronk een glas, maar ik werd er doodziek van. Ik moest iets eten, maar dat leek onmogelijk. Ik wilde dat Grace Schilling binnenkwam en weer zo'n kruidenomelet voor me maakte, druipend en lekker. Ik wilde dat Josh belde dat hij naar huis kwam.

Ik zat alleen in de keuken, beschaamd, maar vrij.

14

Na een dag van hectische bedrijvigheid was ik gekalmeerd. Dat had ik juist nodig. Dan dacht ik verder niet zo na over dingen, het geschetter in mijn hoofd dat met geen pillen te dimmen was, werd minder. Het was een zonnige ochtend en het was nog niet zo ellendig heet en toen ik aan de keukentafel zat met Lynne, was ik haast kalm. Ze had haar uniform weer aan. Er heerste een sfeer van dingen die voorbij zijn, van afbouwen en afscheid nemen. We hadden samen bijna een hele pot koffie op en ik had wat brood geroosterd, waar we beiden van aten. Lynne vroeg of ze mocht roken, en niet alleen vond ik dat goed, maar ik vroeg zelf ook om een sigaret en ging een schoteltje halen dat we als asbak konden gebruiken.

Mijn eerste trekje gaf me een zondig gevoel, alsof ik veertien was, maar daarna voelde ik me getroost. Misschien zou ik in mijn nieuwe leven weer gaan roken.

'Ik rookte altijd om af te slanken,' zei ik. 'Het was in ieder geval een prettige bijkomstigheid. Ik stopte toen ik zwanger was van Josh. Mijn billen en dijen zijn nooit meer hetzelfde geweest.'

Lynne glimlachte en schudde haar hoofd.

'Ik wou dat ik uw figuur had,' zei ze.

Ik keek Lynne kritisch aan.

'Dat zou je niet bevallen,' zei ik. 'Jij hebt het niet gezien zoals ik het zie.'

We trokken beiden aan onze sigaret. Ik was het een beetje ontwend na al die jaren. Ik moest veel meer oefenen.

'Dus u hebt het druk gehad?' vroeg Lynne.

'Er waren enorm veel dingen uit te zoeken.'

'Wanneer vertrekt u?'

'Ik vlieg vanavond naar Boston.'

'Weten de jongens het al?'

Daar moest ik bijna om lachen.

'Het idee dat ik Josh door de telefoon zou zeggen dat zijn vader... Nou nee, dat leek me niet zo geschikt. Nee, ik weet zeker dat dokter Schilling me zou aanraden om dat onder vier ogen te bespreken.'

'Dat is waarschijnlijk beter, ja.'

'Ik heb ongeveer de hele middag aan de telefoon gezeten met mijn architect en allerlei aannemers en Francis, mijn briljante tuinman. We vliegen begin volgende week terug en dan gaan we met het huis aan de slag.'

Lynne stak nog een sigaret op, maar toen zag ze mijn gezicht en stak er ook een voor mij op.

'Dat zal best een vreemd gevoel zijn,' zei ze. 'Om weer opnieuw te beginnen.'

'Deze keer is het anders,' zei ik. 'Daarom zat ik zo lang aan de telefoon. Ze komen de boel opknappen, ze smeren wat witte verf op de muren, planten een paar struiken in de tuin. En dan zet ik het huis in de verkoop.'

Lynne sperde haar ogen open van verbazing.

'Echt?' zei ze.

'Ik zou het huis eigenlijk het liefst willen afbranden met alles erin en hard wegrennen. Maar ik zal het moeten verkopen.'

'U bent net verhuisd.'

'Ik kan het hier niet meer zien. Ik ben hier doodongelukkig geweest. Dat kan het huis natuurlijk niet helpen, maar toch...'

'Hebt u dat met dokter Schilling besproken?'

'Waarom zou ik dat met haar bespreken?' zei ik een tikkeltje opstandig. 'Het was de taak van Grace Schilling om via haar professionele bekwaamheid de man te pakken die mij lastigviel. Nou, en dat is gebeurd.' Ik zweeg. 'Sorry, ik wilde niet zo boos zijn. Alweer.'

'Geeft niets.'

'Al met al lijkt me dit niet de leukste job die je ooit hebt gedaan.'

'Hoezo?'

'Proberen te zorgen voor een humeurige, ongelukkige vrouw.'

Lynne kreeg een serieuze uitdrukking op haar gezicht.

'Dat moet u niet zeggen. Het was afschuwelijk. We hadden allemaal vreselijk met u te doen. Nog steeds.'

'Nog steeds?'

'Kijk, we zijn blij dat we de dader gepakt hebben. Maar we vinden het rot dat het meneer Hintlesham was.'

Ik nam de tijd om antwoord te geven. Ik keek over Lynnes schouder naar de tuin. Het was moeilijk te geloven dat zelfs iemand als Francis daar binnen twee weken iets acceptabels van zou weten te maken. We zouden wel zien.

'Ik denk steeds na over bepaalde dingen uit ons huwelijk en vraag me dan af hoe het heeft kunnen gebeuren. We hadden weliswaar problemen, maar ik begrijp niet waarom hij me zo hartgrondig haatte. Wat had ik hem misdaan, wat had dat arme kind, die Zoë, hem misdaan, behalve dat ze met hem het bed in is gedoken?' Lynne keek me strak aan. Ze wendde haar blik niet af, dat moet ik haar nageven. Maar ze gaf geen antwoord. 'En ook al haatte hij me, zou hij me dan hebben willen vermoorden? En me laten lijden? Nou, had hij dat gekund? Zeg 's iets.'

Lynne keek een beetje ongemakkelijk.

'Ik moet op mijn woorden passen,' zei ze. 'Nu hij wordt voorgeleid en zo. Maar mensen doen nu eenmaal zulke dingen. Meneer Hintlesham had een andere vrouw. Hij wist dat u nooit in een scheiding zou toestemmen.' Ze haalde even haar schouders op. 'In de laatste moordzaak waarbij ik betrokken was, had een veertienjarige jongen zijn oma vermoord, omdat ze hem geen geld wilde lenen om een lotje te kopen. Zoals een van onze inspecteurs altijd zei: je hoeft geen papieren te hebben om iemand te vermoorden.'

'Dus hij had het wel kunnen doen. Denk je dat hij veroordeeld wordt?'

Lynne zweeg even en zei toen: 'Volgens de strafrechter moeten we ervan uitgaan dat er een kans van vijfenzeventig procent op veroordeling is, voordat we iemand van een misdrijf beschuldigen. Voor zover ik weet was er geen enkele twijfel bij uw man over de tenlastelegging. We hebben een duidelijke connectie met het vermoorde meisje Zoë, en zijn pogingen om daarover te liegen. Hij heeft geen alibi. Hij heeft u bedreigd, hij heeft een verhouding, hij heeft een motief. Het is een duidelijke zaak.'

'En als de moord apart wordt behandeld?' vroeg ik voorzichtig.

'Geen sprake van,' zei Lynne. 'Door de identieke brieven naar jullie beiden zijn die twee zaken niet te scheiden.'

'De helft van de tijd denk ik dat hij onschuldig is en veroordeeld wordt. En de andere helft denk ik dat hij schuldig is en vrijkomt. Hij is slim, hij is advocaat. Ik ben in de war.'

'Hij komt niet vrij,' zei Lynne vastberaden.

We dronken de koffie en rookten onze sigaretten.

'Hebt u al gepakt?' vroeg ze.

'Dat moet nog,' zei ik. 'Ik neem alleen een reistas mee.'

Ze keek op haar horloge.

'Ik ga maar 's,' zei ze.

'Wat een vreemd gevoel dat er niemand op me let,' zei ik.

'Nou, we letten nog wel een beetje op, hoor.'

Ik trok een licht sarcastisch gezicht.

'Betekent dat dat jullie niet helemaal zeker van jullie zaak zijn?'

'Gewoon om te kijken of het goed met u gaat.'

En toen was ze weg.

Ik lunchte niet. Geen tijd. Pakken was iets gecompliceerder dan ik Lynne had doen geloven. Normaal gesproken ben ik kampioen efficiënt pakken, maar ik voelde me een beetje vreemd en deed alles een beetje traag, alsof ik onder water was of op de maan. En ondanks het feit dat ik alles trager deed, moest ik harder nadenken.

De telefoon bleef maar rinkelen. Ik had een tamelijk lang gesprek met Clives advocaat. We draaiden een beetje om elkaar heen. Het was absoluut niet duidelijk of we aan dezelfde kant stonden, en aan het eind vroeg ik me af of ik niet zelf een advocaat moest hebben. Verscheidene mensen belden voor Josh: zijn vioolleraar, die Hack van de computerclub, die zei dat Josh hem had gevraagd of hij een spelletje kwam brengen, en Marcus, een vrindje van 'm. En een aantal van mijn vrinden, of Clives vrinden, belde; ze hadden vernomen dat er iets vreemds aan de hand was. Ik wimpelde iedereen af met een reeks excuses die geen grove leugens inhielden.

Vanwege mijn wankele toestand bedacht ik dat ik maar beter ruim op tijd op het vliegveld kon zijn, dus bestelde ik een taxi en rende als een bezetene door het huis om ramen dicht te doen en gordijnen halfdicht te schuiven. Ik had Mary gebeld. Ze zou 's avonds de lichten aandoen. Maar wat viel er trouwens te halen? Ze mochten het hebben, hoor. Nog één ding. Lange vlucht over de oceaan. Soepele schoenen. Ik had een paar mooie blauwe canvas instappers. Waar waren die? Had ik ze wel uitgepakt na de verhuizing? Nu wist ik het weer. In de kast in de slaapkamer. Bovenin. Ik rende de trap op. In de slaapkamer, ónze slaapkamer had ik vroeger gezegd, keek ik rond. Ik zag niets dat ik vergeten was.

Er werd op de deur geklopt. Niet de voordeur, bedoel ik. Een roffel op de slaapkamerdeur.

'Mevrouw Hintlesham?'

'Wat?' zei ik verschrikt.

Er stak een hoofd om de deur. Heel even was ik volkomen van mijn stuk gebracht. Je weet hoe dat gaat als je een gezicht ziet dat totaal buiten zijn normale context is. Een knappe jongeman met een spijkerbroek en een T-shirt en een zwart werkjasje. Lang donker haar. Wie was dat?

'Hack? Wat doe je...'

'Zo heet ik niet echt. Dat is alleen maar om indruk te maken op de jongens.'

'Hoe heet je dan echt?'

'Morris,' zei hij. 'Morris Burnside.'

'Nou, Morris Burnside, ik heb een beetje haast. Ik moet een vliegtuig halen.'

'Het spelletje,' zei hij, zwaaiend met een opzichtig pakje. 'Daar heb ik over gebeld, weet u nog? Sorry, maar de deur was open, dus ben ik maar naar binnen gegaan. Ik heb beneden staan roepen.'

'O, nou, dan bof je dat ik er nog ben. De taxi kan elk moment komen.'

Hij hijgde, alsof hij gerend had.

'Ja, daar ben ik echt blij om, want... het gaat namelijk niet alleen om dat spelletje. Ik zag de krant van vanavond en daar stond in dat uw man in hechtenis is genomen.'

'Wat? O god. Daar was ik al bang voor.'

'Ik vind 't ontzettend rot voor u, mevrouw Hintlesham. En wat zal dat moeilijk zijn voor Josh.'

'Ja, inderdaad. Wacht even, ik pak die schoenen even. Zo.'

'Daarom wilde ik meteen naar u toe komen. Ik heb er namelijk over na zitten denken en meneer Hintlesham kan het niet gedaan hebben.'

'Dat is erg aardig van je, eh, Morris, maar...'

Ik stapte in mijn schoenen. Het was bijna tijd om weg te gaan.

'Nee, dat is het niet alleen. Ik weet hoe uw man kan bewijzen dat hij onschuldig is.'

'Hoe bedoel je?'

'Er is geen speld tussen te krijgen. Als ze uw lijk vinden, weten ze zeker dat hij het niet gedaan kan hebben.'

'Wat?' vroeg ik dof en voelde een golf van paniek opkomen.

Hij stond dichtbij en plotseling bewoog er iets, er flitste iets boven mijn hoofd en er werd iets strak om mijn nek getrokken. Hij stond nu tegen me aan, zijn hete adem op mijn gezicht, en hij keek naar me.

'Je kunt niets zeggen,' zei hij bijna fluisterend. Zijn gezicht was zo dicht bij het mijne dat hij me had kunnen kussen. 'Je kunt bijna niet ademen. Eén ruk en je bent dood.' Zijn gezicht was rood geworden, verzadigd van bloed, zijn ogen staarden me aan, maar toen hij sprak, was zijn stem haast teder. 'Het maakt niet meer uit. Je kunt niets doen.'

Ik had mezelf niet meer in de hand. Het werd warm en nat tussen mijn benen. Ik liet mijn plas lopen. Ik hoorde het druppelen en spetteren op de vloerplanken. Ik dacht aan het breken van de vliezen. Dat was goed. Christo was er niet. Christo was bij mijn ouders. Josh en Harry waren ver weg. Dat was goed.

Zijn gezicht vertrok van walging.

'Kijk nou toch wat je hebt gedaan,' zei hij. 'Met kleren en al.'

Dit was het laatste wat ik ooit zou zien, zijn gezicht, en ik wilde vragen waarom, maar kon het niet.

'Jammer van die taxi,' zei hij. 'Ik dacht dat ik ruim de tijd had. Ik wilde de tijd hebben om mijn liefde voor jou te bewijzen, maar nu heb ik maar even.'

Hij trok het snoer strakker en hield het met zijn ene hand op zijn plek. Hij stopte zijn andere hand even weg en daarna verscheen die weer. Ik zag een lemmet.

'Ik hou van je, Jenny,' zei hij.

Ik verlangde slechts naar duisternis, ik wilde wegzinken in gevoelloosheid. Maar ik deed het niet. Ik kon het niet.

 

 

DEEL DRIE - NADIA

1

Ik had haast. Nou ja, eigenlijk had ik helemaal geen haast. Maar als ik de indruk wekte dat ik haast had, dacht ik, zou ik mezelf misschien met een smoesje aan het werk kunnen krijgen. Op het moment dat ik mijn vergissing doorhad, zou het al te laat zijn. Dan had ik mijn leven weer in de klauw.

Ik vond een oude katoenen rok onder mijn bed en trok die aan met een zwart T-shirt zonder mouwen eroverheen, zodat je de chocoladevlek niet meer zag. Een wat al te enthousiast kind moest tegen me aan zijn gerend met een Mars of zoiets in zijn knuist. Ik keek even naar mezelf in de spiegel. Mijn haar leek wel een cartoon van een zwerm bijen en er zat nog steeds een veeg schmink op mijn wang.

Koffie. Dat was tenminste iets. Ik vond een kopje en spoelde het in de badkamer om, waar ik ook de waterkoker vulde. De gootsteen in de keuken was onbereikbaar: een toren van aangekoekte borden en pannen. Als ik mijn aangiftebiljet had ingevuld, zou ik de afwas doen. Alweer een goed idee. Die walgelijke, onhygiënische stapel vuile afwas zou een manier zijn om mezelf te dwingen om de boel op orde te brengen.

Ik nam de koffie mee naar mijn bureau, samen met een halve reep chocola. Voortaan zou ik ontbijten met muesli en vers gesneden fruit. Vier bordjes groente en zes bordjes fruit. Dat zou ik iedere dag moeten binnenkrijgen. Chocola kwam toch uit een boon?

Laat ik er nou maar eens aan beginnen. Het biljet van de belastingdienst lag boven op het toetsenbord van de computer. Ik had het al een aantal weken in huis, maar ik had het in de la gelegd bij al die andere ongeopende brieven en probeerde er niet aan te denken. Max zei altijd dat ik naar de psychiater moest, alleen al omdat ik geen post durfde open te maken. Soms liet ik het weken liggen. Ik weet niet waarom. Ik weet wel dat ik mezelf daarmee in de nesten werk. En het is niet zo dat het allemaal ongewenste post is, zoals rekeningen en boetes van de bibliotheek. Ik laat ook cheques liggen, brieven van vrienden, werkaanbiedingen, die ik op dit moment zeker goed kan gebruiken. Straks, zeg ik bij mezelf. Ik doe het straks wel. Als de la vol is.

Dit was het moment waarop straks was aangebroken. Ik veegde een pakje biscuitjes en een strohoed van de stoel en ging zitten, zette de computer aan en wachtte tot het scherm op groen ging. Ik klikte met de muis op INKOMSTEN en daarna op UITGAVEN. Zo ging-ie goed. Zo ging-ie beter. Ik werkte een uur. Ik rommelde op mijn bureau, achter mijn bureau, in jaszakken. Ik maakte enveloppen open. Ik streek verfrommelde oude kwitanties en facturen glad. Mijn leven begon vorm te krijgen. Ik besloot de boel uit te printen om rampen te voorkomen. Er verscheen een klein venster: ERROR 18. Wat betekende dat? Ik klikte weer, maar de cursor zat vast. Alles zat vast. Ik tikte woedend op de toetsen, heel hard, alsof ik ze in beweging kon krijgen door fysieke kracht. Mijn leven, mijn nieuwe, geordende leven was ergens achter dat scherm, maar ik kon er niet bij. Ik steunde mijn hoofd in mijn handen en vloekte en jammerde. Ik sloeg erop. Ik streelde het smekend.

Alsjeblieft,' zei ik. 'Ik zal voortaan heel braaf zijn.'

Ik moest in de handleiding kijken, ik had geen handleiding. Ik had de computer van een vriend van Max gekregen. Toen herinnerde ik me het kaartje dat vorige week onder de ruitenwisser was geschoven. HULP BIJ UW COMPUTER. Op dat moment had ik erom gelachen en het weggegooid. Maar waar had ik het weggegooid?

Ik deed de bovenste la van mijn bureau open: tampons, kauwgum, lekkende pennen, plakband, inpakpapier, een reis-Scrabblespel, een handvol foto's die ik niet eens herkende. Ik leegde mijn schoudertas op tafel: een heleboel kleingeld, een verschrompelde bal papieren zakdoekjes, een oude sleutel, een pak speelkaarten, een paar knikkers, een oorbel, een paar elastiekjes, een lippenstift en een jongleerbal en een paar dopjes van balpens. Ik keek in mijn portefeuille, tussen de creditcards, de kwitanties, de buitenlandse bankbiljetten en het kiekje uit een automaat van Max. Ik gooide de foto weg. Geen kaartje.

Het lag ook niet onder de kussens van de bank of in de gebarsten theepot waar ik altijd van alles in bewaar, of in mijn sieradenla of in de papierstapel op de keukentafel. Ik had het waarschijnlijk als boekenlegger gebruikt. Ik liep de slaapkamer in en bladerde door de boeken die ik had gelezen of onlangs had bekeken. Ik vond een gedroogd klavertje vier in Jane Eyre en een folder van afhaalpizza's in een reisgids over Amsterdam.

Of had ik het zomaar in mijn zak gepropt? Wat had ik die dag aangehad? Ik begon mijn jasjes, broeken, shorts te doorzoeken, alle kleren die in mijn slaapkamer en badkamer rondslingerden, wachtend op de wasdag. Ik vond het in een suède laars onder een leunstoel. Het moest daar zijn neergekomen als een gevallen blad toen ik het weggooide. Ik streek het glad en las de tekst. 'Computerproblemen?' stond er vetgedrukt. 'Grote of kleine, bel me en ik kom u helpen.' Kleiner gedrukt stond er een telefoonnummer, dat ik meteen belde.

'Hallo?'

'Spreek ik met dat computergedoe?’

‘Ja.'