DEEL EEN - ZOË

1

Ik zou nooit beroemd zijn geworden zonder de watermeloen. En ik zou nooit een watermeloen bij me hebben gehad, als het niet zo heet was geweest. Dus kan ik maar beter met de hitte beginnen.

Het was heet. Maar daarmee zet ik u misschien op het verkeerde been. Misschien denkt u nu aan de Middellandse Zee en verlaten stranden en longdrinks waar kleurige papieren parasolletjes uit steken. Welnee. De hitte was als een grote, oude, dikke, stinkende, schurftige, vettige, winderige, stervende hond, die begin juni in Londen had postgevat en al drie verschrikkelijke weken niet had bewogen. Het was steeds zweteriger en plakkeriger geworden en de blauwe lucht had van dag tot dag een soort industriële mengkleur van geel en grijs aangenomen. Holloway Road had nu iets van een reusachtige uitlaatpijp, waar de uitlaatgassen op straatniveau werden neergedrukt door een massa nog vervuilender stoffen van ergens daarboven. De voetgangers hoestten elkaar toe als beagles die uit een tabakslaboratorium waren bevrijd. Begin juni deed je met plezier een zomerjurk aan, die zo lekker licht tegen je huid aan zat. Maar mijn jurken waren aan het eind van de dag steevast groezelig en vuil en ik moest elke morgen mijn haar wassen boven de gootsteen.

Normaal wordt de keuze van boeken die ik aan mijn leerlingen voorlees bepaald door fascistische, totalitaire principes, opgelegd door de regering, maar deze ochtend was ik voor de verandering eens opstandig geweest en had ze een verhaal van Broer Konijn voorgelezen, dat ik in een kartonnen doos met gebutste kinderboeken had gevonden toen ik het huis van mijn vader opruimde. Ik was blijven hangen bij oude schoolrapporten, brieven die voor mijn geboorte geschreven waren, kitscherige porseleinen beeldjes, die een stroom van sentimentele herinneringen naar boven brachten. Ik had alle boeken bewaard, omdat ik dacht dat ik ooit zelf kinderen zou hebben en ze dan de boeken zou kunnen voorlezen die mijn moeder me voorlas voordat ze doodging, waarna mijn vader me elke avond moest instoppen, zodat voorlezen weer een van de vele dingen werd die verdwenen en daardoor iets kostbaars en prachtigs werd in mijn herinnering. Wanneer ik kinderen voorlees, krijg ik ergens het gevoel dat ik een zachte, vage versie van mijn moeder ben geworden, dat ik het kind dat ik vroeger was aan het voorlezen ben.

Ik zou graag willen zeggen dat mijn klas helemaal in de ban was van deze klassieke, ouderwetse vertelling. Misschien werd er iets minder gejammerd, in neuzen gepeuterd, naar het plafond gestaard of geklierd. Maar toen ik hun naderhand vragen stelde over het verhaal, kwam als voornaamste probleem naar voren dat niemand wist wat een watermeloen was. Ik tekende er een voor ze op het bord met rood en groen krijt. Een watermeloen is toch al zo'n karikaturaal ding dat zelfs ik er een kan tekenen. Totaal geen reactie.

Dus ik zei dat ik, als ze zich gedroegen - en het laatste uur van de middag waren ze schrikbarend braaf de volgende dag een watermeloen mee naar school zou brengen. Onderweg naar huis bleef ik ietsje langer in de bus zitten dan normaal en stapte uit bij de halte in Seven Sisters Road. Ik liep terug langs de groentewinkels en kramen. Bij de eerste de beste kocht ik een pond morellen en at ze achter elkaar op. Ze smaakten wrang, sappig, zuiver, ze deden me denken aan het platteland waar ik opgroeide, waar ik onder de groene schaduw zat bij het ondergaan van de zon. Het was even na vijven, dus de straten raakten al aardig verstopt. De warme uitlaatgassen sloegen me in het gezicht, maar ik voelde me bijna vrolijk. Zoals altijd moest ik me door massa's mensen heen dringen, maar velen van hen leken in een goed humeur te zijn. Ze droegen kleurige kleding. Mijn stadsclaustrofobiemeter was van elf, zijn normale stand, gezakt naar een handzamere zes of zeven.

Ik kocht een watermeloen zo groot als een basketbal en zo zwaar als een bowlingbal. De verkoper had er vier plastic tasjes over elkaar voor nodig en nog kon je hem niet op een handige manier dragen. Heel voorzichtig hing ik de zak over mijn schouder, waarbij ik bijna het verkeer in tolde, en ik droeg de meloen als een man die een kolenzak sjouwt. Het was maar zo'n driehonderd meter naar mijn huis. Het zou me vast wel lukken.

Toen ik Seven Sisters Road overstak en Holloway Road insloeg, werd ik aangestaard. God mag weten wat de mensen dachten dat ik aan het doen was, een luchtig geklede, jonge blondine, voorovergebogen, met over haar schouder iets wat eruit moet hebben gezien als haar eigen gewicht in goud in een plastic boodschappentas.

Toen gebeurde het. Hoe heb ik dat ogenblik ervaren? Het was een moment, een impuls, een klap, en toen was het voorbij. Eigenlijk heb ik het gebeurde gereconstrueerd door het steeds in mijn gedachten te herhalen, door het aan andere mensen te vertellen, door wat andere mensen aan mij vertelden. Er kwam een bus aanrijden over de binnenste rijstrook van de straat. Toen hij vlak bij me was, sprong iemand van het achterplatform. De bus reed zo hard als mogelijk was op Holloway Road tijdens de spits. Mensen springen doorgaans niet op die manier van een bus, zelfs geen Londenaren, dus eerst dacht ik dat hij roekeloos achter de bus de weg was overgestoken. Maar uit de vaart waarmee hij op de straat terechtkwam en bijna zijn evenwicht verloor, bleek dat hij uit de bus moest zijn gekomen.

Toen zag ik dat ze met z'n tweeën waren, ogenschijnlijk met elkaar verbonden door riempjes. De achterste persoon was een vrouw, ouder dan hij. Maar niet echt bejaard. Zij viel écht, ze kwam afschuwelijk hard op de grond terecht en rolde omver. Ik zag haar voeten idioot hoog de lucht in gaan en daarna knalde ze tegen een vuilnisbak. Ik zag hoe haar hoofd tegen de straat kwakte, hoorde het. De man rukte zich los. Hij had een tasje vast. Haar tasje. Hij hield het met beide handen voor zijn borst. Iemand schreeuwde. Hij ging er als een speer vandoor. Hij had een vreemde, strakke glimlach op zijn gezicht en zijn ogen stonden glazig. Hij kwam recht op me af stormen, dus ik moest een stap opzij doen. Maar ik deed niet zomaar een stap opzij. Ik liet de watermeloen van mijn schouder glijden. Ik helde achterover en gaf hem een zwieper. Ik moest wel achteroverhellen, anders was de meloen rechtstandig naar beneden gekomen, met mij erbij. Als hij het rondje had afgemaakt, zou ik er algauw de macht over hebben verloren, maar zijn vaart werd in één klap gestuit toen hij de man vol in de maag raakte.

Er bestaat zoiets als het meest effectieve slagpunt. Wanneer ik slagbal speelde op de lagere school en ik de bal probeerde te raken, kwam die meestal op de rand van mijn slaghout terecht, zodat hij zielig aan de zijkant afdroop. Maar soms kwam de bal precies op de juiste plek en vloog haast moeiteloos de lucht in. Cricketbats hebben ook hun meest effectieve slagpunt. En tennisrackets en honkbalknuppels. En zo werd deze tasjesdief door de watermeloen precies op zijn slagpunt geraakt, precies op het volmaakte punt van zijn boog. Er klonk een wonderbaarlijke doffe klap toen de meloen tegen zijn maag knalde. Er klonk het gesis van naar buiten geperste lucht en hij ging acuut tegen de vlakte, alsof er geen lichaam in zijn kleren zat en zijn kleren zichzelf probeerden op te vouwen op de straatstenen. Hij ging niet neer als een omgehakte boom. Hij stortte ineen als een hoog gebouw dat door explosieven aan de onderkant wordt opgeblazen. Het ene moment staat het er nog en het volgende moment is er alleen maar stof en gruis.

Ik had nog niet bedacht wat ik zou doen als de man zou opstaan en op me af zou komen. Mijn watermeloen was maar voor één klap geschikt. Maar hij kon niet opstaan. Hij klauwde met zijn handen aan de straatstenen en daarna werden we allemaal door een menigte omringd. Ik kon hem niet meer zien en herinnerde me ineens de vrouw weer. Sommige mensen gingen voor me staan, probeerden iets tegen me te zeggen, maar ik duwde hen opzij. Ik had een licht gevoel in mijn hoofd, een uitzinnig gevoel. Ik had zin om te lachen of druk te praten. Maar om de vrouw viel niet te lachen. Ze lag als een verfrommeld hoopje op straat, met haar gezicht naar beneden. Er zat behoorlijk veel bloed op de stenen, heel donker en dik. Ik dacht dat ze dood was, maar haar been trok op een vreemde manier. Ze was chic gekleed, zakelijk, met een vrij korte, grijze rok. Ik moest er plotseling aan denken dat ze vanochtend ontbeten had en naar haar werk was gegaan en daarna terug naar huis, terwijl ze bedacht wat ze vanavond zou gaan doen en alledaagse, opbeurende plannen maakte, en dat toen dit ineens gebeurd was en haar leven had veranderd. Waarom had ze dat stomme tasje niet losgelaten? Misschien was het om haar arm blijven haken.

De mensen stonden met onzekere blikken om haar heen. We wilden allemaal dat er een officieel iemand, een arts of een agent of iemand in uniform, naar voren zou komen om de leiding te nemen en er een normale gebeurtenis van te maken, die via de geëigende kanalen werd afgehandeld. Maar er was niemand.

'Is er een dokter?' zei een oude vrouw naast me.

O, kut. Ik had een tweedaagse EHBO-cursus gedaan in het tweede semester van mijn onderwijzersopleiding. Ik liep naar voren en knielde naast haar neer. Ik voelde een soort geruststelling om me heen. Ik wist hoe je kleuters medicijnen moest geven, maar ik kon in dit geval niets belangrijks verzinnen, behalve een van de hoofdregels. 'Bij twijfel: niets doen.' Ze was bewusteloos. Er zat veel bloed op haar gezicht en mond. Er kwam nog een zin bij me op: 'Stabiele zijligging.' Zo voorzichtig mogelijk draaide ik haar gezicht naar me toe. Achter me hoorde ik mensen hun adem inhouden en er klonken uitroepen van afkeer.

'Heeft iemand een ambulance gebeld?' vroeg ik.

'Heb ik gedaan, met m'n mobiele telefoon,' zei een stem.

Ik haalde diep adem en stak mijn vingers in de mond van de vrouw. Ze had rood haar en een erg lichte huid. Ze was jonger dan ik aanvankelijk had gedacht en waarschijnlijk behoorlijk mooi. Ik was benieuwd wat voor kleur ogen ze had onder de gesloten oogleden. Misschien had ze groene ogen; rood haar en groene ogen. Ik haalde gestold bloed uit haar mond. Toen ik naar mijn rode hand keek, zag ik een tand of een stuk van een tand. Vanuit haar lichaam kwam een gekreun. Ze hoestte. Vast een goed teken. Keihard, vlakbij, hoorde ik een sirene. Ik keek op. Ik werd opzij geduwd door een man in uniform. Prima.

Ik haalde met mijn linkerhand een papieren zakdoekje uit mijn zak en veegde het bloed en ander vuil zorgvuldig van mijn vingers. Mijn meloen. Ik was mijn meloen kwijt. Ik liep terug om hem te zoeken. De man zat nu overeind, terwijl twee politieagenten, een man en een vrouw, op hem neerkeken. Ik kreeg mijn blauwe plastic tas in de gaten.

'Van mij,' zei ik, terwijl ik hem opraapte. 'Ik had 'm laten vallen.'

'Zij was 't,' zei een stem. 'Zij heeft 'm tegengehouden.'

'Ze sloeg 'm helemaal knock-out,' zei iemand anders, en een vrouw die erbij stond begon te lachen.

De man staarde naar me op. Misschien verwachtte ik een wraakzuchtige blik van hem, maar hij zag er alleen maar wezenloos en verward uit.

'Echt?' zei de agente, die een beetje achterdochtig keek.

'Ja,' zei ik, op mijn hoede. 'Maar ik ga maar weer 's.'

De agent deed een stap naar voren.

"We hebben een paar details nodig, mevrouwtje.'

'Wat wilt u weten?'

Hij haalde een aantekenboekje te voorschijn.

'Laten we eens beginnen met uw naam en adres.'

Dat was nog zoiets raars. Mijn naam wist ik nog wel, al kostte zelfs dat een beetje moeite. Maar ik kon maar niet op mijn adres komen, ook al ben ik de eigenares van dat stomme huis en woon ik er al anderhalf jaar. Ik moest mijn agenda uit mijn zak halen en het adres voorlezen, terwijl mijn hand zo hevig trilde dat ik de woorden bijna niet kon lezen. Ze moeten me wel voor gek verklaard hebben.

2

Ik was bij de E op de klassenlijst, de E van Damian Everatt, een schriel jochie met een enorme bril waarvan het ene pootje met plakband vastzat, vettige oren, een angstige mond met kloven en met korsten bedekte knieën van de keren dat de andere jongens hem op het schoolplein omverduwden.

'Ja, juf,' fluisterde hij, terwijl Pauline Douglas haar hoofd om de al openstaande deur van het lokaal stak.

'Kan ik je even spreken, Zoë?' zei ze. Ik stond op, streek zenuwachtig mijn jurk glad en ging met haar mee. Er waaide een aangename tocht door de gang, hoewel ik zag dat er een zweetdruppeltje over Paulines zorgvuldig bepoederde gezicht liep en haar gewoonlijk keurige grijzende haar nat bij de slapen was. 'Ik ben gebeld door een journalist van de Gazette.'

'Wat is dat?'

'Een stadsblaadje. Ze willen je spreken over je heldendaad.'

'Wat? O, dat. Dat is...'

'Er werd melding gemaakt van een watermeloen.'

'O ja, nou ja, kijk...'

'Ze willen ook een fotograaf sturen. Stilte!' Dat laatste was tegen de kring kinderen die achter ons op de grond onrustig zaten te doen.

'Wat vervelend dat ze je lastigvielen. Zeg maar dat ze moeten ophoepelen.'

'Helemaal niet,' zei Pauline ferm. 'Ik heb geregeld dat ze om kwart voor elf komen, in de pauze.'

'Weet je dat zeker?' Ik keek haar weifelend aan.

'Het is misschien goede publiciteit.' Ze keek over mijn schouder. 'Is dat 'm?'

Ik draaide me om en keek naar de gigantische, groengestreepte vrucht die onwetend op de plank achter ons stond.

'Ja, dat is 'm.'

'Dan ben je sterker dan je eruitziet. Goed, ik zie je straks.'

Ik ging weer zitten en pakte de klassenlijst op.

'Waar waren we gebleven? Ja. Kadijah.'

'Ja, juf.'

De journalist was in de vijftig, klein en dik, met haar dat uit zijn neusgaten groeide en vanachter zijn kraag opschoot. Ik had zijn naam niet goed verstaan, wat gênant was, omdat hij die van mij juist heel goed kende. Bob nog wat, geloof ik. Zijn gezicht had een donkerrode kleur en er zaten brede zweetkringen onder zijn oksels. Tijdens het schrijven, kleine krabbeltjes steno in een sjofel notitieboekje, gleed de pen steeds uit zijn plompe knuist. De fotograaf die met hem was meegekomen leek een jaar of zeventien. Kort donker haar, een oorbel in zijn ene oor, een spijkerbroek die zo strak zat dat ik er steeds aan moest denken dat als hij op zijn hurken zou gaan zitten met zijn camera, de broek zou scheuren. Terwijl Bob me interviewde, liep de fotograaf door het klaslokaal en staarde vanuit verschillende hoeken naar me door de lens van zijn camera. Ik had mijn haar gefatsoeneerd en me een beetje opgemaakt voordat ze kwamen. Dat moest van Louise, die me het personeelstoilet in had geduwd en me achterna had gezeten met een borstel in haar hand. Nu had ik spijt dat ik er niet meer werk van had gemaakt. Daar zat ik, in mijn oude crèmekleurige jurk met de scheve zoom. Ik voelde me ongemakkelijk bij hen.

'Wat ging er door u heen voordat u besloot om hem aan te vallen?'

'Ik heb 't gewoon gedaan. Zonder erbij na te denken.'

'Dus u was niet bang?'

'Nee. Daar had ik eigenlijk geen tijd voor.'

Hij zat driftig te krabbelen in zijn notitieboekje. Ik had het gevoel dat ik slimmere, leukere dingen moest zeggen over het voorval.

'Waar komt u vandaan? Haratounian is een vreemde naam voor zo'n blonde vrouw als u.'

'Een plaatsje in de buurt van Sheffield.'

'Dus u bent een nieuwkomer in Londen.' Hij wachtte niet op mijn antwoord. 'En u geeft les aan kleuters?'

'Het is meer een soort opvang.'

'Hoe oud bent u?'

'Drieëntwintig.'

'Mmm.' Hij keek me schattend aan, als iemand die een inferieur stuk vee bekijkt op een boerenveiling. 'Hoeveel weegt u?'

'Wat? Ongeveer achtenveertig kilo, denk ik.'

'Achtenveertig kilo,' zei hij grinnikend. 'Fantastisch. En het was een beer van 'n man, hè?' Hij zoog aan zijn pen. 'Denkt u dat de samenleving er beter uit zou zien als iedereen zo betrokken was als u?'

'Tja, dat weet ik niet, hoor.' Ik zocht wanhopig naar een verklaring die ergens op sloeg. 'Ik bedoel, stel dat de meloen niet raak was geweest? Of dat ik de verkeerde had geraakt?'

Zoë Haratounian, woordvoerster namens de slecht formulerende jeugd. Hij fronste en deed niet eens alsof hij opschreef wat ik had gezegd.

'Hoe voelt het om een heldin te zijn?'

Tot dat moment was het ergens wel leuk geweest, maar nu raakte ik een beetje geïrriteerd. Maar ik kon er natuurlijk geen zinnig woord over zeggen.

'Het gebeurde gewoon,' zei ik. 'Ik wil mezelf helemaal niet op de borst slaan. Weet u ook of het goed gaat met de vrouw die beroofd werd?'

'Ja. Een paar gebroken ribben, dat is alles, en ze moet een paar nieuwe tanden hebben.'

'Laten we haar maar met de meloen nemen.' Dat was de jonge fotograaf.

Bob knikte.

'Ja, daar gaat 't om.'

Hij schoof de vrucht van de plank en wankelde ermee door de klas.

'Kolere,' zei hij, terwijl hij hem op mijn schoot legde, 'geen wonder dat je 'm buiten westen hebt geslagen. Nou, kijk naar mij, kin ietsje omhoog. En lachen, mop. Je hebt gewonnen, toch? Heel mooi.'

Ik lachte tot de lach op mijn gezicht bleef plakken. Ik zag dat Louise in de deuropening naar binnen keek met een brede grijns op haar gezicht. Ik voelde een giecheltje opborrelen.

Daarna wilde hij de meloen en mij, samen' met de kinderen. Ik deed mijn imitatie van een nuffige Victoriaanse schoolfrik, maar Pauline bleek al toestemming te hebben gegeven. De fotograaf stelde voor om de meloen in stukken te snijden. Hij was sensueel donkerroze, lichter bij de schil, met glanzende zwarte pitjes en een vezelachtige, koele geur. Ik sneed hem in tweeëndertig partjes, een voor ieder kind en een voor mij. Ze stonden om me heen op het zinderende betonnen schoolplein met hun stukje meloen in de hand en lachten tegen de camera. Opletten allemaal. Een, twee, drie, kijk naar het vogeltje.

Het krantje kwam op vrijdag uit en ik stond op de voorpagina. De foto van mij was gigantisch, omringd door kinderen en stukken meloen. 'Juf Heldin en de meloen.' Niet erg pakkend. Daryl had zijn vinger in zijn neus en de rok van Rose zat in haar onderbroek, maar verder stond iedereen er goed op. Pauline maakte een tevreden indruk. Ze prikte het stukje op het mededelingenbord bij de koffiekamer, waar de kinderen het zo bekrasten dat het na een tijdje onleesbaar werd, en daarna zei ze tegen me dat een van de grote dagbladen had gebeld, die graag een vervolgartikel wilden schrijven. Ze had een voorlopig interview geregeld en nog een fotosessie in de lunchpauze. Ik mocht de personeelsvergadering overslaan. Als ik dat goedvond, natuurlijk. Ze had de secretaresse gevraagd een nieuwe meloen te kopen.

Ik dacht dat het daarmee voorbij was. Ik was verbijsterd over de manier waarop een verhaal aan kracht kan winnen. Ik herkende de vrouw die de dag daarop op de binnenpagina van de Daily Mail stond nauwelijks, gebogen onder het gewicht van een enorme watermeloen, met een grote kop erboven. Ze leek niet op mij met haar gereserveerde glimlach en haar blonde haar dat netjes achter haar oren was geschoven. En ze praatte al helemaal niet als ik. Was er niet genoeg echt belangrijk nieuws in de wereld? Op de volgende pagina stond onderaan een klein stukje over een bus die in Kasjmir van een brug was gereden, waarbij een afschuwelijk groot aantal mensen was omgekomen. Als er onder de passagiers een blonde, Engelse, drieëntwintigjarige schooljuffrouw was geweest, had het artikel misschien meer ruimte gekregen.

'Gelul,' zei Fred, toen ik later op de dag iets in die trant tegen hem zei, terwijl we pappige, met azijn doordrenkte patat aten, na een film waarin mannen met uitstulpende spieren elkaar op de kaak sloegen met een krakend geluid alsof er een geweer afging.

'Haal jezelf niet zo naar beneden. Jij hebt je als een held gedragen. Je had maar een fractie van een seconde om te beslissen en je hebt precies gedaan wat je moest doen.' Hij legde zijn slanke, eeltige hand als een kom onder mijn kin. Ik had de indruk dat hij niet mij zag, maar de vrouw op de foto met dat kleverige glimlachje. Hij gaf me een zoen. 'Sommige mensen doen 't door zich op een granaat te werpen, jij deed 't met een watermeloen. Dat is het enige verschil. Zullen we naar jou gaan? Het is nog vroeg.'

'Ik moet nog een stapel nakijkwerk en formulieren doornemen van ongeveer een meter hoog.'

'Heel even maar.'

Hij gooide de laatste patatjes in een uitpuilende vuilnisbak, slalomde om de hondendrollen op de stoep heen en sloeg zijn lange arm om mijn schouder. Door alle uitlaatgassen, de baklucht van kebabtenten en snackbars heen rook hij naar sigaretten en gemaaid gras. Onder zijn opgerolde hemdsmouwen zaten zijn gebronsde onderarmen vol schrammen. Zijn lichtblonde haar viel over zijn ogen. Hij was koel in de industriële warmte van de avond. Ik kon geen nee zeggen.

Fred was mijn nieuwe vriend, of nieuwe scharrel. Dus misschien zaten we precies in de goede fase. We hadden het moeilijke, onhandige eerste gedeelte gehad, wanneer je een soort cabaretier bent die voor een lastig publiek moet optreden en wanhopig hunkert naar gelach en applaus. Behalve dat we in ons geval juist helemaal niet hunkerden naar gelach. Maar we waren nog lang niet in het stadium beland waarin je rondloopt in je flat en niet eens ziet dat de ander niets aanheeft.

Hij had het grootste deel van het jaar als tuinman gewerkt, waardoor hij heel taai en sterk was geworden. Je kon zijn spieren onder zijn huid zien rollen. Zijn onderarmen, nek en gezicht waren bruin, maar zijn borst en buik waren bleek, melkachtig.

We waren ook nog niet zover dat we gewoon onze kleren uittrokken en ze netjes opgevouwen op twee aparte stoelen legden op een soort klinische, routineuze manier. Telkens wanneer we mijn huis binnenkwamen - en het moest blijkbaar altijd bij mij - voelden we nog steeds de drang om aan elkaar te gaan zitten. Al het andere leek daardoor minder belangrijk. Soms, als ik 's middags op school zat, moe en lusteloos van de warmte, en de kinderen zaten te klieren, dacht ik aan Fred en de komende avond en dan klaarde de dag helemaal op.

We staken een sigaret op erna, terwijl we in mijn kleine slaapkamertje lagen en naar muziek en getoeter beneden op straat luisterden. Iemand schreeuwde: 'Vuil kutwijf, ik zal je wel krijgen.' We luisterden naar het geluid van stampende voeten op de stoep, een vrouw die gilde. Ik was er min of meer aan gewend geraakt. Ik lag er niet meer wakker van, zoals vroeger.

Fred knipte het lampje bij het bed aan, zodat de troosteloze, armoedige lelijkheid van de flat verlicht werd. Waarom had ik dit huis in godsnaam gekocht? En hoe zou ik het ooit kunnen verkopen? Ook al zou ik het er gezelliger maken - de dunne oranje gordijnen wegdoen die de laatste eigenaar had laten hangen, een kleed over de groezelige gelakte planken leggen, de beige schrootjes behangen, de bladderende kozijnen verven, spiegels en prenten aan de muur hangen - dan nog zou geen enkele slimme inrichting kunnen verhullen hoe klein en donker het er was. De een of andere projectontwikkelaar had een toch al kleine ruimte opgedeeld om dit hol te maken. Het raam in de zogenaamde woonkamer was letterlijk in tweeën gehakt door de scheidingswand, waardoorheen ik soms een buurman die ik nooit had ontmoet vuile taal hoorde uitslaan tegen een of andere zielige vrouw. In een vlaag van verdriet en eenzaamheid, in de behoefte aan een plek waar ik me thuis voelde, had ik al het geld dat mijn vader me had nagelaten hierin gestopt. Maar ik had me er nooit thuis gevoeld, en nu de huizenprijzen de pan uit rezen, kwam ik er nooit meer vanaf. Met dit soort weer kon ik de ramen elke dag schoonmaken, maar 's avonds zaten ze weer onder een vette laag vuil.

'Ik ga thee zetten.'

'Er is geen melk.'

'Bier in de ijskast?' vroeg Fred hoopvol.

'Nee.'

'Wat heb je dan wel?'

'Muesli, geloof ik.'

'Wat heb je nou aan muesli zonder melk?'

Het was eerder een bewering dan een vraag die ik zou moeten beantwoorden. Hij trok zijn broek aan op een nogal zakelijke manier, die ik wel kende. Hij zou me een kneepje in mijn wang geven en weggaan. Doel van het bezoek bereikt.

'Het is best lekker als hapje tussendoor,' zei ik vaag. 'Net als chips.'

Ik dacht aan de vrouw die beroofd was, hoe haar lichaam door de lucht vloog als een kapotte pop die uit het raam werd gesmeten. 'Morgen,' zei hij. 'Mmm.'

'Met de jongens.’

‘Natuurlijk.'

Ik ging overeind zitten en dacht na over het nakijkwerk dat ik moest doen.

'Slaap lekker. Hier, post die je nog moet openmaken.' In de eerste envelop zat een rekening. Ik las hem door en legde hem daarna op de stapel andere rekeningen op tafel. De tweede was een brief geschreven in een groot, krullend handschrift:

Beste mevrouw Haratounian, naar uw naam te oordelen bent u geen Engelse, al ziet u er wel zo uit op de foto's die ik heb gezien. Ik ben uiteraard geen racist, ik heb mensen zoals u onder mijn beste vrienden, maar...

Ik legde de brief op tafel en wreef over mijn slapen. Kut. Een gek. Ook dat nog.

3

Ik werd wakker van de bel. Eerst dacht ik dat het een grap was of een dronkelap die de buitendeur voor de ingang van een pension had aangezien. Ik schoof de gordijnen in de voorkamer een eindje opzij en drukte mijn gezicht tegen de ruit om te zien wie het was, maar de hoek was verkeerd. Ik keek op mijn horloge. Even na zevenen. Ik kon niet bedenken wie er op dit uur zou kunnen aanbellen. Ik had niets aan, dus trok ik een felgele plastic regenjas aan voordat ik naar beneden ging.

Ik deed de deur op een kiertje open. De buitendeur komt direct op Holloway Road uit en ik wilde geen verkeersopstopping veroorzaken met mijn vers-uit-mijn-bedverschijning. Het was de postbode en de moed zonk me in de schoenen. Als de postbode je post persoonlijk aan je wil overhandigen, betekent dat doorgaans geen goed nieuws. Hij wil dan dat je iets tekent, als bewijs dat je een afschuwelijke rekening hebt ontvangen, waarin met rode letters wordt gedreigd met het afsluiten van je telefoon.

Maar hij leek behoorlijk opgewekt. Achter hem zag ik het begin van een dag die nog koel was, maar snoeiheet zou worden. Ik had deze postbode nooit eerder gezien, dus ik weet niet of het de nieuwste mode was, maar hij had een nogal vlotte, blauwkatoenen korte broek aan en een gesteven lichtblauw overhemd met korte mouwen. Het was duidelijk het officiële zomertenue, maar het zag er zwierig uit. Hij was niet bepaald jong, maar hij had iets van een postbode in Baywatch. Dus ik stond op de drempel en keek hem belangstellend aan en hij keek ook tamelijk nieuwsgierig terug. Ik besefte dat mijn regenjas nogal krap zat en niet helemaal aansloot in het midden. Ik trok hem strak om me heen, wat de zaak waarschijnlijk nog erger maakte. Het begon verdacht veel weg te hebben van een scène uit zo'n vunzige, Engelse komische seksfilm uit het begin van de jaren zeventig, die je soms op vrijdagavond op de tv kunt zien, nadat je naar de pub bent geweest. Porno voor arme stumpers.

'Flat C?' vroeg hij.

'Ja.'

'Post voor u,' zei hij. 'Het ging niet door de brievenbus.' En er was post. Een heleboel verschillende enveloppen in stapeltjes, bijeengehouden door een elastiekje. Was dit een grap? Het was een heel gehannes om de bundels onder mijn ene arm te pakken en met de andere mijn regenjas dicht te houden. 'Bent u soms jarig?' zei hij met een knipoog. 'Nee,' zei ik en duwde de deur dicht met een blote voet. Ik nam ze mee naar boven en liet ze op de tafel in de woonkamer vallen. Ik pakte een chique paarse envelop op om die te openen, maar ik wist al wat erin zou zitten. Een van de nadelen van het hebben van een overgrootvader of over-overgrootvader die ongeveer een eeuw geleden uit Armenië was gevlucht met niets anders dan een recept voor yoghurt bij zich, is dat je heel erg makkelijk te vinden bent in het telefoonboek. Waarom had hij zijn naam niet veranderd, zoals andere immigranten? Ik begon de brief te lezen:

Beste Zoë Haratounian,

Ik las vanmorgen in de krant over uw heldendaad. Mag ik zo vrij zijn om u eerst geluk te wensen met de moed die u betoonde door die persoon aan te vallen? En als ik dan misschien wat langer van uw geduld gebruik mag maken...

Ik keek verder, toen vluchtig over de bladzijde en daarna over de volgende bladzijde. Er waren vijf velletjes en Janet Eagleton (mevrouw) had ze aan weerszijden met groene inkt beschreven. Ik zou die voor later bewaren. Ik maakte een envelop open die er wat normaler uitzag.

Beste Zoë,

Gefeliciteerd. Je hebt het schitterend gedaan, en als meer mensen zoiets deden zou het een stuk leuker worden in Londen. Ik vond ook datje er heel mooi uitzag op de foto in de krant en dat is eigenlijk de reden dat ik je schrijf. Ik heet James Gunter en ik ben vijfentwintig en ik vind mezelf erg presentabel, maar ik heb nog steeds moeite om een geschikt meisje te vinden, de 'ware Jacoba', zeg maar...

Ik vouwde de brief dicht en legde hem boven op mevrouw Eagleton. Een andere brief was meer een pakketje. Ik maakte het open. Er zat een bundeltje papier in, half gevouwen, half opgerold. Ik zag diagrammen, pijlen, onderwerpen gerangschikt in kolommen. Maar de aanhef was wél persoonlijk aan mij gericht:

Beste mevrouw Haratounian,

(Wat een interessante naam. Bent u misschien een volgeling van Zarathoestra? U kunt me dat laten weten via mijn postbusnummer [onderstaand]. Ik zal later op dit onderwerp [Zarathoestra] terugkeren).

U hebt bescherming tegen duistere krachten. Maar zoals u weet zijn er andere krachten waar niet zo gemakkelijk tegen te vechten valt. Weet u wat een kunderbujfer is? Zo ja, dan kunt u het volgende overslaan en beginnen te lezen bij een gedeelte dat ik voor uw gemak met een sterretje zal aanduiden. Ik voeg er een bij als voorbeeld: (*). Het gedeelte dat ik voor uw gemak zal aanduiden, zal ik aangeven met twee (2) sterretjes om onnodige verwarring te voorkomen.

Ik legde de brief boven op die van James Gunter. Ik liep de badkamer in en waste mijn handen. Dat was niet genoeg. Ik moest douchen. Dat was altijd een gedoe in mijn flat. Ik hield van douchecabines met matglazen deuren, waar je rechtop in kon staan. Ik heb eens een relatie gehad met iemand die, achteraf gezien, als enige verzoenende eigenschap had dat hij een power shower met zes verschillende sproeikoppen bezat behalve de normale kop bovenaan. Maar douchen in mijn flat betekende hurken in het bad en frunniken met aftandse kranen en het verdraaien van de slang. Toch lag ik een aantal minuten met een washand over mijn gezicht te douchen. Het voelde alsof ik onder een warme, natte deken lag.

Ik stapte uit het bad en trok mijn werkkleren aan. Ik zette een kop koffie en stak een sigaret op. Ik voelde me een beetje beter. Waar ik me écht beter van had gevoeld was als de stapel brieven was verdwenen, maar die lag nog precies zo op tafel. Al die mensen wisten waar ik woonde. Nou ja, niet allemaal. Een tweede, kort onderzoek wees uit dat een aantal brieven was doorgestuurd door de kranten, waar ze eerst aan gericht waren. Sommigen waren vast aardig. En ik bedacht dat ze tenminste schreven en niet belden of op de stoep stonden.

Op dat moment ging de telefoon en ik schrok op. Het was geen fan. Het was Guy, de makelaar, die zogenaamd zijn best deed om mijn flat te verkopen.

'Ik heb een paar mensen die de flat willen bekijken.'

'Prima,' zei ik. 'Je hebt de sleutel. Hoe zit 't met dat stel dat maandag is geweest? "Wat vonden ze ervan?' Ik had mijn hoop niet op hen gevestigd. Hij had er heel bars uitgezien. Zij was vriendelijk geweest, maar niet over de flat.

'Ze wisten niet of ze wel op die plek wilden wonen,' zei Guy opgewekt. 'Een beetje aan de kleine kant ook. En ze vonden dat ze er te veel aan moesten opknappen. Niet erg enthousiast, in wezen.'

'Die mensen moeten vandaag niet te laat komen. Er komen een paar vrienden wat drinken.'

'Ben je jarig?'

Ik haalde diep adem.

'Wil je het echt weten, Guy?'

'Nou...'

'Ik geef een feestje, omdat de flat al een halfjaar te koop staat.'

'Is het al zo lang?'

'Ja, dus.'

'Het lijkt veel korter.'

Het duurde even voordat ik hem overtuigd had. Na zijn telefoontje keek ik tamelijk wanhopig de kamer rond. Vreemden zouden binnenkomen en naar deze kamer kijken. Toen ik naar Londen verhuisde, had mijn tante me een boek met handige huishoudelijke tips gegeven. Er stond bijvoorbeeld in hoe je moest schoonmaken als je maar een kwartier de tijd had. Maar als je maar één minuut had, wat dan? Ik maakte mijn bed op, legde de deurmat recht, spoelde mijn koffiemok om en zette hem netjes omgekeerd bij de gootsteen. Ik vond een kartonnen doos in een kast, kieperde alle brieven erin en zette hem onder mijn bed. Anderhalve minuut en ik kwam te laat op school. Alweer. Zweterig laat, en de dag was nog maar net aan het opwarmen.

'Dus wat kunnen we doen om dit verkoopbaarder te maken, schat?'

Louise stond bij het raam met een flesje bier en zwaaide met een sigaret naar Holloway Road.

'Het is heel simpel,' zei ik. 'Haal die weg daar weg. Haal de pub hiernaast en de shoarmatent daarnaast weg. Knap de boel op. Het is niet om aan te zien, toch? De hele mikmak. Ik heb er vanaf dat het van mij was een hekel aan gehad en ik moet hier weg, ook al verlies ik erop. Ik wil een knus huisje met tuin huren of zoiets. We zitten zogenaamd midden in de huizenhausse. Daar buiten moet toch ergens een gek rondlopen?' Ik nam een trekje van mijn sigaret. 'Alhoewel er al een heleboel gekken naar deze flat zijn komen kijken. Ik moet het juiste soort gek hebben.'

Louise lachte. Ze was vroeg gekomen om me te helpen met opruimen en eens even een goed gesprek met me te hebben, en voornamelijk omdat ze een goed mens is.

'Maar ik ben niet helemaal hierheen gekomen om over huizen te praten. Ik wil meer weten over die nieuwe man. Komt hij vanavond ook?'

'Ze komen allemaal.'

'Allemaal? Hoe bedoel je? Heb je er dan meer?'

Ik giechelde.

'Nee. Hij gaat om met een groep jongens. Ik geloof dat ze elkaar al sinds de lagere school kennen of zoiets belachelijks. Het is net zo'n kartonnetje met zes biertjes. Niet los te verkrijgen, snap je?'

Louise fronste haar wenkbrauwen.

'Het is toch niet zo'n vreemd seksgedoe met een kwintet in bed, hè? Als dat zo is, wil ik er alles van weten.'

'Nee, ze laten ons ook wel eens alleen.'

'Hoe kennen jullie elkaar?'

Ik stak nog een sigaret op.

'Ik heb ze allemaal tegelijk ontmoet. Een paar weken geleden was ik op een feestje in een galerie in Shoreditch. Weer zo'n typisch rampgebeuren. Degene die ik kende bleek er niet te zijn. Dus ik zwierf de ene kamer in en de andere uit met een glas in m'n hand, terwijl ik deed alsof ik naar iets belangrijks onderweg was. Zie je het voor je?'

'Je hebt 't tegen de wereldkampioen,' zei Louise.

'Maar goed, ik ging naar boven en daar stond een groepje aantrekkelijke jongemannen om een flipperkast te flipperen, te schreeuwen, te lachen en het veel leuker te hebben dan al die anderen daar. Een van hen, toevallig niet Fred, keek om en vroeg of ik wilde spelen. Dus dat heb ik gedaan. We hadden ontzettend veel lol en de volgende avond had ik weer met ze afgesproken in de stad.'

Louise had een peinzende uitdrukking op haar gezicht.

'Dus je stond voor de moeilijke keus met welke van hen je het moest aanleggen voor een één-op-één-relatie?'

'Niet echt,' zei ik. 'De dag daarna belde Fred me thuis op en vroeg me mee uit. Ik vroeg of hij dat niet eerst in de groep moest gooien, en daar reageerde hij een beetje schaapachtig op.' Ik leunde wat verder uit het raam. 'En daar zijn ze.'

Louise gluurde naar buiten. Ze liepen een eindje verderop over straat en hadden ons niet gezien.

'Het lijken me aardige jongens,' zei ze nuffig.

'Die middelste is Fred, met die grote zak in zijn handen, die met dat lichtbruine haar, bijna blond.'

'Dus je hebt gewoon de knapste genomen.'

'Die in die heel lange jas, dat is Duncan.'

'Hoe kan hij dat dragen met die hitte?'

'Blijkbaar ziet hij er dan uit als een huurmoordenaar in een spaghettiwestern. Hij doet 'm nooit uit. De andere twee zijn broers. De gebroeders Burnside. Die met de bril en de pet is Graham. En die met de lange haren is Morris. Hoi!' Dat laatste werd tegen hen geroepen.

Ze keken op, even van hun stuk gebracht.

'We zouden graag boven komen,' schreeuwde Duncan. 'Maar we moeten helaas naar een feestje.'

'Kop dicht,' zei ik. 'Hier, vangen.'

Ik liet mijn sleutelbos vallen en in een, mag ik wel zeggen, opvallende stijl deed Graham zijn pet af en ving de sleutels erin. Ze verdwenen uit het zicht terwijl ze het huis binnengingen.

'Vlug,' zei Louise. 'We hebben dertig seconden. Met wie zal ik trouwen? Wie heeft de beste vooruitzichten? Laat Fred er maar even buiten.'

Ik dacht even na.

'Graham is assistent van een fotograaf.'

'Juist.'

'Duncan en Morris werken samen. Ze doen van alles met computers. Ik begrijp het niet helemaal, maar ik geloof ook niet dat dat de bedoeling is. Duncan is de gangmaker op feesten en partijen, Morris is nogal verlegen als je met hem alleen bent.'

'En het zijn broers, toch?'

'Nee, dat zijn Morris en Graham. Duncan heeft rood haar. Hij ziet er totaal anders uit.'

'Oké. Dus op dit moment lijken de computerjongens de beste partij. Morris, de verlegen broer, en Duncan, de drukke rooie.'

En toen waren ze binnen en namen de kamer over. Toen ik hun vertelde van dit feestje hadden ze brutale vragen gesteld over wat voor soort vrouwen er zouden zijn en veel lawaai op straat gemaakt, maar in mijn flat werden ze een beetje stil en beleefd toen ze aan Louise werden voorgesteld. Dat vond ik ergens wel leuk van ze.

Fred kwam naar me toe en gaf me een lange zoen, waarvan ik wel moest denken dat het een demonstratie was voor iedereen in de kamer. Toonde hij genegenheid of was hij zijn terrein aan het afbakenen? Daarna haalde hij iets te voorschijn wat eruitzag als een felgekleurd gordijn.

'Dit leek me wel handig. Je kan het over de vochtplek hangen,' zei hij.

'Bedankt, Fred.' Ik keek er weifelend naar. Het was een beetje fel, de kleuren vloekten. 'Maar ik denk dat taxateurs stukken stof mogen weghalen om te zien wat erachter zit.'

'Dan moet die taxateur eerst komen. Hang het dan op.’

‘O. Oké.'

'Zoë zegt dat jullie briljante computerjongens zijn,' zei Louise tegen Duncan.

Morris, die erbij stond, bloosde licht en dat vond ik lief.

'Dat kan ze wel denken,' zei Duncan, terwijl hij een blikje bier openmaakte. 'Maar haar normen zijn niet erg hoog. Het komt alleen maar doordat we haar hebben laten zien hoe ze haar eigen computer moet gebruiken.' Hij nam een slokje. 'Dat was inderdaad een geweldige prestatie. Alsof je een eekhoorn leert hoe hij noten moet zoeken.'

'Maar eekhoorns zijn briljante notenzoekers,' wierp Morris tegen.

'Precies,' zei Duncan.

'Maar die weten dus ai hoe het moet,' hield Morris vol.

'Precies. Zoë kan nu net zo goed computeren als een eekhoorn noten kan zoeken.'

'Maar dan had je moeten zeggen: alsof je een eekhoorn leert jongleren.'

Duncan keek hem niet-begrijpend aan.

'Maar je kan een eekhoorn niet leren jongleren.'

Ik schonk Louise nog eens in.

'Zo kunnen ze nog uren doorgaan,' zei ik. 'Dat komt door de band die ze hebben. Het heeft iets te maken met dat ze samen zijn opgegroeid.'

Ik liep weg om chips uit de keuken te halen en Louise liep met me mee. We konden de jongens in de kamer zien.

'Hij ziet er heerlijk uit,' zei ze, terwijl ze in Freds richting knikte. 'Wat rookt hij? Hij staat er heel ontspannen bij. Exotisch.'

'Hij heeft iets van een hippie. Maar ontspannen is goed.'

'Is het serieus tussen jullie?'

Ik nam een slokje uit haar glas.

'Daar hebben we 't nog over,' zei ik.

Er kwamen nog een paar andere mensen. John was er, een aardige onderwijzer van onze school, die me net een paar dagen te laat mee uit had gevraagd. En een paar vrouwen die ik via Louise kende. Het was een echt miniatuurfeest geworden. Na een paar drankjes begon ik hen allemaal aardig te vinden, deze nieuwe kring mensen. Het enige wat hen bond was ik. Een jaar geleden was ik eenzaam en verloren en kende ik niemand van hen, en nu zaten ze allemaal op vrijdagavond in mijn zogenaamd gezellige huis. Plotseling klonk er een tinkelend geluid. Fred tikte met een vork op een bierflesje.

'Stilte, stilte,' zei hij, toen het al stil was. 'Onervaren als ik ben, enzovoort, zou ik graag even willen zeggen dat ik dit een fijn huis vind en dat ik daar graag met iedereen op wil klinken in de hoop dat we over een halfjaar weer hier bij elkaar kunnen komen voor weer zo'n gezellige avond.' Er werden glazen en flesjes geheven. Er flitste een licht in mijn gezicht toen Graham een foto nam. Dat deed hij altijd: je babbelde wat tegen hem aan en dan bracht hij plotseling zijn camera omhoog en richtte die op jou, als een derde oog. Dat kon heel verwarrend werken, alsof hij de hele tijd dat hij met je praatte of naar je luisterde eigenlijk op zoek was naar een goed shot. 'Bovendien,' ging Fred verder, 'bovendien hebben Zoë en ik wat te vieren.' Iedereen keek verrast op, ikzelf incluis. 'Ja,' zei hij, 'het is nu negen dagen geleden dat Zoë en ik voor het eerst... eh...' Het was even stil. 'Eh... elkaar leerden kennen.' Er werd onderdrukt gelachen door Duncan en Graham achter me, maar verder lachte er niemand. Ik kreeg even het gevoel dat ik vastzat op een diner van een rugbyclub.

'Fred,' zei ik, maar hij gebaarde dat ik mijn mond moest houden.

'Wacht even,' zei hij. 'Het zou jammer zijn als zo'n avond niet een plechtig tintje zou krijgen, maar... wat hebben we hier?' Dat laatste sprak hij op een overdreven valse, verbaasde toon uit, terwijl hij zich bukte en achter mijn leunstoel rommelde. Hij haalde een groot pak te voorschijn, omwikkeld met bruin papier. 'Of dit is weer een offerande van een van Zoës anonieme aanbidders, óf het is een cadeau.'

'Idioten die jullie zijn,' zei ik, maar wel vriendelijk. Het zag eruit als een schilderij. Ik scheurde het papier eraf en zag wat het was. 'Klootzakken,' zei ik lachend. Het was een ingelijste hele pagina uit deSun met de kop 'Ik en mijn meloen' en in kleinere letters: 'Kordate blondine maait tasjesdief neer.'

'Speech,' zei Louise, terwijl ze een toeter van haar hand maakte. 'Speech.'

'Nou,' begon ik, waarna ik onderbroken werd door de bel. 'Wacht even,' zei ik. 'Ben zo terug.'

Ik deed de deur open en daar stond een man in een bruin ribfluwelen pak met rubber laarzen.

'Ik kom de flat bekijken,' zei hij. 'Schikt dat?'

'Ja, ja,' zei ik enthousiast. 'Komt u maar boven.'

Terwijl ik hem voorging op de trap, klonk het geroezemoes van de gasten op.

'U hebt een feestje, zo te horen,' zei hij.

'Ja,' zei ik. 'Ik ben jarig.'

4

De stroom brieven werd geleidelijk aan minder. De eerste golf werd een klein stroompje en droogde toen helemaal op. Een tijdje vond ik het wel grappig. Ik nam een keer een stapeltje mee toen ik had afgesproken met Fred en de jongens. We zaten buiten aan een tafeltje voor een café in Soho, dronken ijskoud bier en gaven ze door, terwijl we zo nu en dan zinnen hardop voorlazen. Daarna, terwijl Morris en Duncan een van hun duistere conversaties voerden waarin ze elkaar uitdaagden om de namen van de Zeven Dwergen of de Magnificent Seven of de Zeven Hoofdzonden op te noemen, ging ik er wat serieuzer op in met Graham en Fred.

'Het is gewoon zo'n raar idee dat er in heel Engeland mensen zijn die brieven van acht kantjes schrijven aan iemand die ze helemaal niet kennen, en dat ze mijn naam in het telefoonboek opzoeken en een postzegel kopen. Hebben ze niets beters te doen in hun leven?'

'Nee,' zei Fred. Hij legde zijn hand op mijn knie. 'Je bent een godin. Jij en je meloen. We hielden al van je, maar nu ben je een droommeisje voor de mannen. De sterke, mooie vrouw. We willen allemaal dat er zo iemand met haar hoge hakken over ons heen loopt.' Toen boog hij zich voorover en fluisterde met zijn warme adem in mijn oor: 'En je bent helemaal van mij.'

'Hou op,' zei ik. 'Daar kan ik niet om lachen.'

'Nu weet je hoe het is om een beroemdheid te zijn,' zei Graham. 'Geniet ervan zolang het duurt.'

'Jezus, is er dan niemand die met me meeleeft? Morris, wat kun jij aanvoeren in mijn voordeel?'

'Ja,' zei Fred. 'Kom op, Morris. Welke raad zou jij aan een mooie vrouw geven over hoe ze moet omgaan met de stress van het beroemd zijn?'

En hij boog zich naar voren en gaf Morris een paar klapjes op zijn wang. Ik zat vaak met open mond te kijken naar de jongens, alsof ze rituelen uitvoerden uit een vreemde, exotische cultuur waar ik niets van begreep. Als de een iets zei of deed tegen de ander, wist ik niet of het een grap, een belediging of een beledigende grap was. Ik wist niet of het slachtoffer zou lachen of opstuiven. Fred leek bijvoorbeeld nooit iets aardigs tegen Morris te zeggen, maar soms sprak hij over hem als zijn beste vriend. Er viel een plotselinge stilte en ik voelde een knoop in mijn maag. Morris kneep zijn ogen half toe onder al die aandacht van ons en streek met zijn vingers door zijn haar. Ik dacht altijd dat hij dat deed om te laten zien hoe indrukwekkend lang en dik het was.

'Wie kan tien films noemen waar brieven in voorkomen?' vroeg hij.

'Morris!' zei ik woedend.

'Brief van een onbekende vrouw,' zei Graham.

'Brieven van drie vrouwen,' zei Duncan.

'De brief zei Fred.

'Dat is te makkelijk,' zei Morris. 'Tien films waar brieven in voorkomen, zonder het woord "brief" in de titel.'

'Zoals?'

'Nou, zoals Casablanca bijvoorbeeld.'

'Er komen geen brieven voor in Casablanca.'

'Welles.'

'Nietes.'

Het serieuze gesprek was voorbij.

Daarna las ik ze niet eens meer. Sommige herkende ik al meteen aan het handschrift op de envelop, dus die maakte ik niet eens open. Andere las ik vluchtig door en gooide ik in de kartonnen doos bij de rest. Ze waren ook niet grappig meer. Een paar waren treurig, een paar obsceen en de meeste waren gewoon saai.

Als ik herinnerd wilde worden aan het verval om me heen, hoefde ik alleen maar uit het raam te kijken, waarvan het kozijn trouwens wegrotte. Jongemannen in gedeukte auto's hingen op hun claxon, met rode gezichten van woede. Eenzame oude vrouwen met boodschappenkarretjes scharrelden in zichzelf mompelend door de mensenmassa's. De dronkaards zaten op de stoep voor de dichtgespijkerde winkel een paar huizen verderop, stinkend naar pis en whisky, met open gulpen en schuinse blikken.

De waanzin kwam ook binnen in de vorm van eventuele kopers van de flat. Eén man, misschien een jaar of vijftig, een onderdeurtje met bloemkooloren en een slepend been, wilde met alle geweld op zijn knieën op de vloer gaan zitten en de plinten bekloppen, als een dokter die een patiënt nakijkt of hij bronchitis heeft. Ik stond onthand naast hem, ineenkrimpend van de bonkende muziek die uit de pub kwam. Of de jonge vrouw, waarschijnlijk van mijn leeftijd, met tientallen zilveren knopjes als een hobbelige stootrand langs haar oorschelp, die haar drie enorme, stinkende honden meebracht toen ze de flat kwam bekijken. Ik moest kokhalzen bij de gedachte hoe de flat er na een week met die huisgenoten uit zou zien. Er was nauwelijks ruimte voor één persoon. Een van hen at mijn vitaminetabletten van de tafel en een andere lag bij de voordeur en liet afgrijselijke winden.

De meeste bezoekers bleven maar even, net lang genoeg om niet onbeleefd te lijken, en bliezen dan snel de aftocht. Een paar hadden geen boodschap aan beleefdheid. Stellen praatten soms luid met elkaar over hun bevindingen.

Misschien was Guy, in oppervlakkig en vrijblijvend contact, meer een normaal specimen van het menselijk ras. Maar doordat het hem niet lukte mijn flat te verkopen, werden we compagnons voor lange tijd. Hij was altijd chic gekleed in een assortiment pakken en kleurige dassen, waarvan sommige met tekenfilmfiguren erop. Hij zweette nooit, hoe warm het ook was. Of beter gezegd, hij zweette discreet. Er liep dan één druppeltje langs de zijkant van zijn wang. Hij rook naar scheercrème en mondwater. Ik zou gedacht hebben dat mijn flat het symbool van mislukking was geworden, waar hij zich verre van zou houden. Het had heus geen ervaren gids nodig. Maar hij bleef maar meekomen met de kijkers, ook op tijden dat het niet uitkwam, 's avonds of in het weekend.

Dus misschien had het niet als een verrassing moeten komen toen hij, nadat een magere, angstig kijkende vrouw zich haastig uit de voeten had gemaakt, me diep in de ogen keek en zei: 'We moeten eens een avond wat gaan drinken, Zoë.'

Ik had met een gigantisch schampere opmerking moeten komen, waaruit was gebleken wat voor enorme hekel ik aan hem had, met zijn nepbruine huid en zijn woedend makende eufemismen, maar ik kon niets verzinnen, dus flapte ik eruit: 'Ik denk dat we de prijs moeten verlagen.'

De man die langs was geweest op de avond van mijn niet-verhuisfeestje, kwam terug met een rolmaatje, een notitieblokje en een fototoestel. Het was vroeg in de avond en Fred was in de Yorkshire Dales voor een vreemde opdracht van een regionale tv-zender, waarbij hij binnen zesendertig uur een grote, overwoekerde tuin moest fatsoeneren voor een programma dat over een jaar zou worden uitgezonden. Hij had me vanuit een pub gebeld, met een stem schor van de drank en geilheid, en me gezegd dat hij erover fantaseerde wat hij allemaal met me zou doen als hij terug was. Daar had ik even geen behoefte aan: ik worstelde met het rapport over analfabetisme op de computer. Ik probeerde een cirkeldiagram te maken. Het had zo gemakkelijk geleken toen Duncan — of was het Morris? - het deed. De foutmelding ERROR 19 verscheen steeds op mijn beeldscherm. Dus ik rookte en vloekte, terwijl de man die mijn flat al dan niet zou kopen rondscharrelde. Hij mat het vloeroppervlak op, trok kasten open, tilde het versleten kleed op, tilde het foeilelijke wandkleed van Fred op en onderzocht de vochtplek, die zich ondanks het warme, droge weer scheen te verspreiden, draaide de kraan in de badkamer open en bleef even staan kijken naar het zielige straaltje water. Toen hij de slaapkamer in liep en ik hoorde dat hij laden opentrok, ging ik achter hem aan.

'Wat bent u aan 't doen?'

'Ik trek van alles na,' antwoordde hij volkomen onverstoorbaar, terwijl hij in mijn knoedel onderbroeken en beha's en geladderde panty's rommelde.

Ik deed de la met een klap dicht en liep de keuken in. Ik had honger, maar toen ik de ijskast opendeed, trof ik er alleen een zak eeuwenoude lente-uitjes, één wit broodje met schimmel erop, een lege bruine zak met een kersenpit erin en een blikje cola. In het vriesvak lag een zak garnalen, waarschijnlijk allang niet goed meer, en een zakje erwten. Dus ik dronk de cola op bij de ijskast en daarna ging ik naar de computer terug en tikte; 'Ons doel is niet alleen goede lezers te kweken, maar ook belangstellende lezers. Een weldoordacht leerplan geeft de garantie dat alle leerlingen worden aangemoedigd...' Verdomme. Daar was ik geen onderwijzeres voor geworden. Nog even, en ik schreef woorden op als 'haalbaarheidsniveaus' en 'inputten'.

Ik stopte drie tabletten met multivitaminen in mijn mond en kauwde er nijdig op. Daarna pakte ik het huiswerk - als dat niet een te groot woord ervoor was - dat ik de klas had opgegeven en die avond mee naar huis had genomen. Ik had hun gevraagd om een van hun lievelingsverhalen te tekenen. Sommige afbeeldingen waren behoorlijk duister. Benjamins zigzagpatroon in groen en zwart was 'De grote boze wolf'. Abstracte kunst zeker. Jordane had alleen een ronde, erwtgroene cirkel getekend voor 'De prinses op de erwt'. Veel kinderen hadden tekeningen uit Disney-films gemaakt: Bambi, Sneeuwwitje en dergelijke. Ik bekeek ze en schreef er bemoedigende opmerkingen op en daarna stopte ik ze allemaal in een map onder de tafel. 'Ik ga.'

De man stond in de deuropening, camera om zijn nek. Hij tikte met zijn pen tegen zijn tanden en staarde me aan. Ik zag dat de kale plek midden op zijn kruin gemeen roze was en dat zijn harige polsen ook verbrand waren. Goed zo. 'Ja, hoor.'

Geen woord over of hij zou terugkomen. Zak. Ik ging een paar minuten na hem de deur uit om naar de film te gaan met Louise en een paar van haar vriendinnen die ik nog niet kende. Het was heerlijk om in het donker samen met een groep vrouwen te zitten, popcorn te eten en te giechelen. Het was zo heerlijk veilig.

Ik kwam vrij laat thuis. Het was donker, geen sterren. Ik duwde de deur open en er lag een brief op de mat. Die moest iemand door de brievenbus hebben gegooid. Keurig schuinschrift, zwarte inkt. Het leek me niet weer zo'n gek. Ik maakte de brief op de drempel open.

Beste Zoë, wanneer wordt iemand als jij —jong, mooi en gezond — bang voor de dood, vraag ik me af. Je rookt (je hebt trouwens een nicotinevlek op je vinger). Soms neem je drugs. Je eet slecht. Je gaat te laat naar bed, maar de volgende ochtend heb je geen kater. Je denkt waarschijnlijk datje het eeuwige leven hebt, dat je nog heel lang jong zult blijven.

Zoë, met je witte tanden en dat kuiltje in je wang als je lacht, je zult niet lang meer jong zijn. Je bent gewaarschuwd.

Ben je bang, Zoë? Ik hou je in de gaten. Ik ga niet weg.

Ik stond in de deuropening, terwijl massa's mensen langs me heen liepen, tegen me aan duwden, en ik staarde naar de brief. Ik deed mijn linkerhand omhoog en er zat een gele vlek op mijn middelvinger. Ik verfrommelde de brief tot een stijf propje en gooide het in een vuilnisbak met al het andere afval, alle rotzooi van andere levens.

Vandaag draagt ze een lichtblauwe jurk met bandjes. Hij reikt tot haar knieën en er zit krijt bij de zoom, maar dat heeft ze nog niet gezien. Ze heeft geen beha aan. Ze heeft zich geschoren onder haar armen. Haar benen zien er glad en zacht uit. Ze heeft lichte nagellak op haar tenen, maar op haar linker grote teen begint hij al te schilferen. Haar sandalen zijn plat, marineblauw, oud, versleten. Ze is bruin door de zon, de haren op haar armen zijn goudkleurig. Soms zie ik een glimp van haar melkwitte onderarmen, de blekere huid in haar knieholtes. Als ze zich bukt, zie ik dat de honingkleur op haar schouders en keel vervaagt tussen de bovenkant van haar borsten. Haar haar is opgestoken. Het is gebleekt door de zon, zodat het van onderen veel donkerder is dan van boven. Ze draagt zilveren oorbelletjes in de vorm van bloemetjes. Vaak draait ze ze rond tussen haar vinger en duim. Ze heeft heel lange oorlellen. De verticale plooi boven haar bovenlip is heel diep. Als ze het warm heeft, zoals vandaag, komt er zweet in te staan. Ze veegt het vaak weg met een zakdoekje. Haar tanden zijn wit, maar ik heb een aantal vullingen gezien achter in haar mond. Ze glimmen als ze lacht of gaapt. Ze draagt geen make-up. Ik zie dat haar wimpers blond zijn aan het uiteinde, dat haar niet-gestifte lippen een beetje droog zijn. De brug van haar neus is bezaaid met sproeten, die er de laatste keer dat ik keek nog niet waren. De gele vlek op haar middelvinger is weg. Mooi zo. Ze draagt geen ringen. Ze heeft een groot horloge om haar pols, met Mickey Mouse in het midden. Ze gebruikt een lint als bandje.

Wanneer ze lacht maakt ze een tinkelend geluid, als een deurbel. Als ik haar vertelde dat ik van haar hield, zou ze zo tegen me lachen. Ze zou denken dat ik het niet meende. Zo zijn vrouwen. Ze maken van iets serieus en groots iets onbeduidends, een grap. Liefde is geen grap. Het is een zaak van leven en dood. Ooit, binnenkort, zal ze dat begrijpen. Ze zal inzien dat de manier waarop zij lacht of haar ogen wijd openspert als ze luistert, de manier waarop haar borsten platter worden als ze haar armen boven haar hoofd doet, dat die dingen belangrijk zijn. Ze glimlacht te vaak. Ze lacht te vaak. Ze flirt. Ze draagt luchtige kleren. Ik kan haar benen door de jurk heen zien. Ik kan de vorm van haar tepels onderscheiden. Ze gaat onzorgvuldig met zichzelf om.

Ze praat heel snel, met een hoge, hese stem. Ze zegt 'mmm' in plaats van ja'. Ze heeft grijze ogen. Ze is nog niet bang.

5

Iedereen weet dat scholen bijna overal, behalve misschien in drukke landen als Japan, om vier uur of halfvier uitgaan, hoewel de hummels die ik lesgeef nog vroeger uitgaan, om kwart over drie. Zelfs mensen die niets van kinderen weten, weten dat. Ze zien hoe jongens en meisjes over drukke straten worden geleid, aan de hand van hun moeder of achter hun oppassen aan, met schooltassen en lunchtrommeltjes. Ik was er al achter dat de spits in Londen voor de helft bestond uit enorme mensenvervoerders, die met hun chagrijnig kijkende kinderen in uniform de enorme afstanden afleggen tussen hun mooie huizen en de scholen die hun waardig geacht werden. Want zoals ik ook pas had ontdekt, is uiteraard het voornaamste statussymbool van elke ouder in Londen de afstand die ze met hun kinderen moeten afleggen. De school in de straat is voor armelui, zoals de kinderen bij mij in de klas.

Als mensen horen dat ik lesgeef, is de grote grap altijd dat ze me benijden om de korte uren en lange vakanties. Best natuurlijk, omdat dat een van de minder nobele motieven was waarom ik dit werk heb gekozen. Mijn schoolcarrière was geen groot succes, dus had ik niet de papieren om iets echt belangrijks te gaan studeren, zoals zorgen voor zieke katten, wat ik had willen doen toen ik veel jonger was. Ik had alleen de papieren om kleine kinderen te onderwijzen. Dat vond ik wel best. Ik hield van kinderen, hun doorzichtigheid, hun gretigheid en hun gevoel voor het aanvaardbare. En het idee om de hele dag in een zandbak te staan en peuterneusjes af te vegen en verf te helpen mengen trok me wel.

Maar ik bleek een baan te krijgen die meer weg had van die van een accountant in een dierentuin. En ik maakte langere uren dan een accountant. We kregen de hete adem van de schoolinspectie in onze nek. Nadat de kinderen waren opgehaald en teruggebracht naar hun nieuwbouwwoningen en torenflats, moesten we vergaderen, formulieren invullen en plannen maken. We bleven tot zeven, acht, negen uur en Pauline had beter een kampeerbed en een primus in haar kantoor kunnen zetten, omdat ze nooit naar huis leek te gaan.

Ik was die avond eerder weggegaan, omdat ik een afspraak had met een man in de flat. De bus kwam weer eens niet, dus toen ik hijgend over straat kwam aanrennen, om vijf over half acht, slechts vijf minuten te laat, stond hij op de stoep een krant te lezen. Slecht begin. Ik had hem al te veel tijd gegeven om de omgeving te bekijken. Gelukkig leek hij verdiept in wat hij las. Misschien had hij de pub niet opgemerkt of tenminste de gevolgen niet ten volle overzien. Hij droeg een pak dat een wat vreemde vorm had, met schuine revers, zodat het waarschijnlijk erg duur was. Hij moet achter in de twintig zijn geweest, dertig misschien. Zijn haar was kortgeknipt en hij zag er koel uit in de verzengende hitte.

'Het spijt me vreselijk,' hijgde ik. 'Bus.'

'Dat geeft niets,' zei hij. 'Ik ben Nick Shale. U bent mevrouw Haratounian.' We gaven elkaar stroefjes een hand. Hij glimlachte.

'Waarom lacht u?'

'Ik had me u als een zure, oude huisbazin voorgesteld,' zei hij.

'O,' zei ik, terwijl ik beleefd probeerde te glimlachen.

Ik deed de buitendeur open. Op de deurmat lag de gebruikelijke rommel, folders van afhaalpizza's, glazenwassers, taxibedrijven en één brief zonder postzegel. Ik herkende het handschrift meteen. Het was de engerd die me de vorige brief - wanneer ook weer? -had gestuurd, vijf dagen geleden. Hij was weer bij mijn huis geweest. Wat vervelend en irritant. Wat ontzettend gemeen. Ik keek er even naar en toen naar de man, Nick, die een vragende blik op zijn gezicht had.

'Wat zei u?' zei ik.

'Uw tas,' zei hij. 'Zal ik hem voor u dragen?'

Ik reikte hem zwijgend aan.

Ik had mijn rondleiding door de flat teruggebracht tot een vaardige drie minuten, waarbij alle interessante punten werden aangestipt en behendig die aspecten werden omzeild die niet bepaald tot voordeel van het huis strekten. Zo nu en dan stelde Nick een vraag, waar ik inmiddels op voorbereid was.

'Waarom gaat u verhuizen?'

Dacht hij soms dat zo'n oude rot als ik zo makkelijk te pakken was?

'Ik wil dichter bij mijn werk wonen,' loog ik.

Hij keek uit het raam.

'Hebt u geen last van het verkeer?' vroeg hij.

'Nooit bij stilgestaan,' zei ik. Dat was wel erg overdreven. Maar hij lachte tenminste niet. Ik legde de envelop op tafel. Ongeopend. 'Het is lekker dicht bij de winkels.'

Hij stopte zijn handen in zijn zakken en stond midden in mijn woonkamer, alsof hij de rol van eigenaar repeteerde. Hij zag er inderdaad uit als de jonker van een piepklein landgoedje.

'U komt niet uit Londen,' zei hij.

'Waarom zegt u dat?'

'U praat anders,' zei hij. 'Ik probeer u te plaatsen. Met zo'n naam als u moet u Armeense zijn. Maar u praat niet Armeens. Niet dat ik weet hoe Armeniërs praten. Misschien praten ze allemaal wel als u.'

Ik voelde me altijd vreemd kwetsbaar wanneer mensen die de flat kwamen bekijken persoonlijk werden, alsof we allemaal goeie vrienden zouden worden. Maar ik bleef maar glimlachen.

'Ik ben opgegroeid in een plaatsje in de buurt van Sheffield.'

'Anders dan Londen.’

‘Mmm.'

Er viel een stilte, waarin we allebei nadachten.

'Ik wil er graag over nadenken,' zei Nick met een ernstige uitdrukking op zijn gezicht. 'Is het goed dat ik nog een keer kom kijken?'

Ik betwijfelde of hij speciaal in de flat geïnteresseerd was, maar dat kon me niet zoveel schelen. Ook een kruimeltje enthousiasme was ten minste iets.

'Prima,' zei ik.

'Kan ik u bellen of moet het via de makelaar?'

'Wat u wilt,' zei ik. 'Ik werk nogal veel.'

'Wat doet u?'

'Ik geef les op een basisschool.'

'Wat geweldig,' zei hij. 'Lekker veel vakanties.'

Ik wrong er een glimlachje uit.

'Uw telefoonnummer,' zei hij. 'Kunt u me dat geven?'

Ik gaf het hem en hij toetste het in op iets wat op een compact rekenmachientje leek.

'Leuk u ontmoet te hebben, eh...'

'Zoë.’

‘Zoë.'

Ik hoorde hem met twee treden tegelijk de trap af huppelen en ik was alleen met mijn brief. Ik deed een tijdje net alsof die me niet veel kon schelen. Ik zette een kopje oploskoffie en stak een sigaret op. Toen maakte ik de envelop open en vouwde de brief open op tafel:

Beste Zoë,

Misschien heb ik ongelijk, maar ik denk dat je niet zo bang bent als ik wil datje bent. Zoals je weet, kijk ik naar je. Misschien kijk ik wel naar je terwijl je dit leest.

Het was stom, maar ik keek even op en om me heen, alsof ik iemand naast me zou betrappen.

Zoals ik al zei, wil ik vooral In jou kijken, naar die stukjes van jou die jij nooit zal zien, maar ik wel.

Misschien voel je je veilig in dat afschuwelijke flatje datje niet kan verkopen. Je bent niet veilig. Bijvoorbeeld: het raam aan de achterkant. Je kan op het plaatsje achter makkelijk op de schuur klimmen en dan door het raam. Je moet er maar een goed slot op doen. Het slot datje nu hebt, is te makkelijk. Daarom heb ik het opengelaten. Ga maar kijken.

P.S. Je ziet er gelukkig uit als je slaapt. Dood zijn is alleen maar voor altijd slapen.

Ik legde het papier op tafel. Ik liep de kamer door naar de overloop. En ja hoor, het raam dat uitkeek op de tuin, waar ik niet mocht komen, stond een eindje open. Ik huiverde. Ik kreeg bijna . het gevoel alsof het kil was in de flat, als in een kelder, hoewel ik wist dat het een broeierig warme avond was. Ik liep terug naar de woonkamer en ging bij de telefoon zitten. Ik had zin om over te geven. Maar was het een noodgeval? Was het wel iets?

Ik besloot tot een compromis. Ik zocht het nummer van het dichtstbijzijnde politiebureau in het telefoonboek en belde. Ik had een nogal moeizaam gesprek met een vrouw bij de receptie, die naar uitvluchten leek te zoeken om neer te kunnen leggen. Ik zei dat er ingebroken was en zij vroeg wat er gestolen was en hoeveel schade er was aangericht. Geen schade, zei ik, en ik wist niet precies of er iets gestolen was.

'Is dit een zaak voor de politie?' vroeg de stem vermoeid.

'Ik ben bedreigd,' zei ik. 'Met geweld bedreigd.'

De discussie ging nog heel wat minuten door, en na een gesprek met een derde partij, onhandig verdoezeld door een hand over de hoorn, zei ze dat er 'te zijner tijd' iemand zou langskomen, wat dat ook verder mocht betekenen. Ik liep van het ene raam naar het andere, deed ze op slot voor zover dat mogelijk was, schoof grendels ervoor. Alsof er iemand in Holloway Road een raam zou binnenklimmen op de eerste verdieping, waar iedereen het kon zien. Ik zette de tv niet aan en zette geen muziek op. Ik wilde alles kunnen horen. Ik rookte alleen maar de ene sigaret na de andere en nam slokjes bier.

Ruim een uur later ging de bel. Ik liep de trap af naar de buitendeur, maar deed niet open.

'Wie is daar?'

Er klonk een onverstaanbaar geluid achter de deur.

'Wat?'

Weer een onverstaanbaar geluid. Onhandig trok ik de strakgespannen klep van de brievenbus open en keek naar buiten. Ik zag donkerblauwe kleding. Ik deed de deur open. Er stonden twee agenten. Hun auto stond achter hen geparkeerd.

'Wilt u binnenkomen?'

Ze gaven geen antwoord, maar keken elkaar aan en liepen naar binnen. Ik ging ze voor naar boven. Toen ze de flat binnenkwamen, deden ze allebei hun pet af. Ik vroeg me af of dat een oud blijk van respect was jegens vrouwen. Het vervelende is dat ik nerveus word van agenten. Ik probeerde te bedenken of ik iets onwettigs in de flat, in de ijskast of op de schoorsteen had liggen of staan. Ik dacht van niet, maar mijn hersens werkten niet zo helder, dus zeker was ik er niet van. Ik wees naar de brief op tafel. Misschien moest ik hem maar niet aanraken. Hij zou als bewijs kunnen dienen. Een van de agenten liep naar voren en leunde op de tafel, terwijl hij hem las. Hij deed er erg lang over. Ik zag dat hij een lange, Romeinse neus had, met een bobbel waar hij overging in zijn hoofd.

'Hebt u al eens eerder een brief van deze persoon gehad?' vroeg hij ten slotte.

'Ja, een paar dagen geleden. Op woensdag, geloof ik.'

'Waar is die?'

Hier had ik op gewacht.

'Ik heb hem weggegooid,' zei ik een beetje schuldbewust, en begon snel weer te praten voordat hij boos op me kon worden. 'Het spijt me, ik besef dat dat heel dom was. Ik raakte er gewoon door van streek.'

Maar de agent werd niet boos. Hij scheen het helemaal niet erg te vinden. Hij scheen niet eens bijzonder geïnteresseerd te zijn.

'Hebt u het raam gecontroleerd?'

'Ja, het stond open.'

'Kunt u ons dat laten zien?'

Ik ging ze voor, de kamer uit. Ze liepen nogal vermoeid achter me aan, alsof het te veel gevraagd was voor zoiets onbelangrijks.

'De tuin van de pub is daar beneden,' mompelde de andere agent, terwijl hij door het raam gluurde. Romeinse neus knikte. 'Hij kan het raam vandaar hebben gezien.'

Ze draaiden zich om en liepen terug naar de woonkamer.

'Kunt u bedenken wie dit gestuurd zou kunnen hebben? Oude liefde, iemand op uw werk, zoiets?'

Ik haalde diep adem en vertelde hun over de meloen en de post die eruit was voortgekomen. Ze moesten allebei lachen.

'Was u dat?' zei Romeinse neus nogal vrolijk. Hij zei tegen de andere agent: 'Danny was het eerst ter plaatse bij dat geval.' Hij zei tegen mij: 'Goed gedaan. We hebben uw foto op het bureau. U bent een ware heldin voor ons.' Hij grinnikte. 'Watermeloen, hè? Beter dan een knuppel.' Er klonk gekraak op zijn radio. Hij drukte een knopje in en een stem zei iets wat ik niet kon verstaan. 'Dat is goed, we gaan zo weg. Tot straks.' Hij keek weer naar mij. 'Dat is het dus.'

'Wat?'

'U komt met uw gezicht in de krant en dan krijg je zulke dingen.'

'Maar hij heeft ingebroken, hij heeft me bedreigd.'

'U komt niet uit Londen, hè? Wat was uw naam ook weer?'

'Haratounian. Zoë Haratounian.'

'Gekke ouwe naam. Italiaans zeker?'

'Nee.'

'Er lopen nou eenmaal een hoop rare lui rond.'

'Maar heeft hij geen vergrijp gepleegd?'

Romeinse neus haalde zijn schouders op.

'Is er iets gestolen?' vroeg hij.

'Dat weet ik niet. Ik geloof van niet.'

'Zijn er sporen van braak?'

'Niet dat ik kon zien.'

Hij keek naar zijn compagnon en gaf een knikje in de richting van de deur, wat duidelijk betekende: laten we hier wegwezen zodra dat mens haar mond houdt.

'Als er iets ernstigs gebeurt' - hij legde op het woord 'ernstig' een onaangename nadruk — 'bel ons dan.'

Ze liepen naar de deur.

'Neemt u de brief niet mee?'

'Hou 'm maar, mevrouwtje. Leg 'm in een la. Op een veilig plekje.'

'Neemt u geen verklaring op? Moet ik geen formulier invullen?'

'Als u nog meer problemen krijgt, zullen we dat allemaal doen, mevrouwtje. Oké? Ga nou maar slapen. Wij hebben nog meer te doen.'

En dat deden ze. Ik keek uit het raam terwijl hun auto wegreed tussen alle andere lichten en het gedruis van de hete stad.

6

Er klonk luide muziek en gelach in Holloway Road, alsof er een ietwat sinister straatfeest aan de gang was op de late avond. Er was iemand keihard aan het klappen. Een auto toeterde. De hete nachtlucht was doordrongen van alle geuren van de nacht: kruiden, gebakken uien, uitlaatgassen, patchoeli, knoflook, kaneel en een onverwacht vleugje rozen. Zo nu en dan fladderden de halfopen gordijnen even op door een zacht windvlaagje dat door het open raam kwam, maar verder heerste er een drukkende, intense, allesdoordringende hitte. Het was diep in de nacht, maar er waren geen sterren, geen maan, alleen de straatlantaarns wierpen een vuil-oranje gloed de kamer in. En er was lawaai. Mensen. Auto's. Eén moment verlangde ik ernaar om midden in een bos of woestijn te zijn, of op volle zee.

Ik hield mijn ogen open. Ik keek naar Fred en hij keek naar mij, met een flauw glimlachje op zijn gezicht, zeker van zichzelf, terwijl het zweet van zijn voorhoofd op mijn gezicht en hals drupte en onze handen uitgleden over eikaars drijfnatte lijven. Hij was nog steeds een vreemde voor me: zijn hoge voorhoofd, volle mond, zijn lange, slanke, gladde, vrij zachte lichaam. Zelfs na een avond dansen en daarna vrijen rook hij schoon, gistachtig. Citroenzeep en aarde, gras en bier. Ik trok het klamme laken van ons af en hij strekte zich op het smalle bed uit, legde zijn armen onder zijn hoofd en grijnsde naar me.

'Dat was lekker,' fluisterde ik.

'Dank je,' zei hij.

'Dat moet je niet zeggen,' zei ik. 'Je zou moeten zeggen: ja, dat was lekker.'

Hij schudde zijn hoofd.

'Heb je ooit zo lekker gevreeën?'

Ik moest wel giechelen.

'Doe me 'n lol, zeg. Moet ik soms zeggen: o, Fred, ik wist niet dat het zo fijn kon zijn?'

'Hou op. Hou je bek.'

Ik keek hem aan. Hij lachte niet. Ik had hem gekwetst. Hij keek vernederd en kwaad. Mannen.

Ik ging overeind zitten in lotuszit, schudde twee sigaretten uit het pakje dat op de grond lag, stak ze allebei aan en gaf hem er een.

'Ik heb 't nog nooit met een tuinman gedaan.'

Hij nam een trekje en blies een volmaakte kring de lucht in, die even bleef hangen en daarna oploste.

'Ik ben geen tuinman. Ik tuinier. Ik doe klusjes.'

'Zoiets als: ik ben geen onderwijzeres, ik geef les?'

Hij blies weer een kring uit en keek ernaar.

'Jij bent onderwijzeres. Ik ga zo snel mogelijk een ander baantje zoeken.'

'O.' Er welde een hevige irritatie in me op. 'Reuze bedankt. En, heb je het wel eens met een onderwijzeres gedaan?'

Hij trok zijn wenkbrauwen op. Er brak een spottende grijns door op zijn gezicht.

'Niet met een beróémde onderwijzeres.'

Ik wilde daar niet aan herinnerd worden. Ik had de hele avond gedronken, gegiecheld, gedanst, ik was stoned geworden en probeerde niet na te denken. Ik had mijn buik vol van stomme grappen over watermeloenen en van krantenartikelen waarin ik als de tengere, blonde Zoë werd opgevoerd, en van gestoorde brieven op de deurmat. Ik had het gehad met volslagen vreemden die aan me dachten en over me fantaseerden. Misschien stond er op dit moment iemand op de stoep, die omhoogkeek naar mijn open raam en wachtte tot Fred weg was. Ik was helemaal ontnuchterd.

Ik liet mijn sigaret in het glas bij het bed vallen en hoorde het sissen.

'Die laatste brieven...'

'Geen aandacht aan besteden,' zei Fred kortaf. Hij sloot zijn ogen. 'Wat doe je dit weekend?'

'Ik werd er bang van. Ze waren... tja, ik weet niet... zo doelgericht.'

'Mmm.' Hij streelde zachtjes over mijn haar. 'We wilden zaterdag gaan picknicken. Buiten de stad. Zin om mee te gaan?'

'Doen jullie alles samen?'

Hij boog zich voorover en zoende me op mijn borsten. 'Sommige dingen kan ik ook best alleen. Maar wat geeft het?'

'Niets.' Het was even stil. 'Blijf je bij me, Fred? De hele nacht? Als je dat wilt, natuurlijk.'

Het leek alsof ik hem had verteld dat er een bom onder het kussen lag. Zijn ogen gingen met een ruk open en hij ging overeind zitten.

'Sorry,' zei hij. 'Ik moet morgen heel vroeg bij een oude mevrouw zijn in de buurt van Wimbledon.' Hij trok zijn boxershort aan, zijn katoenen broek. God, wat kon die man zich snel aankleden. Overhemd aan, knopen dicht, sokken, schoenen vanonder het bed, klopte op zijn zakken om te controleren of er kleingeld in zat. Jasje van de stoelleuning.

'Je horloge,' zei ik onbewogen.

'O, bedankt. Shit, is het al zo laat? Ik bel je morgen, dan maken we plannen.'

'Best.'

'Je moet je niet zo druk maken.' Hij streek met zijn handen over mijn gezicht, zoende me in mijn nek. 'Mooi mens. Welterusten.'

'Dag.'

Toen hij weg was stond ik op en deed het raam in de woonkamer dicht, ondanks de drukkende hitte. De kamer was benauwder dan ooit. Ik keek naar buiten, naar Holloway Road. Over een paar uur zou het al licht zijn. Ik keek naar het raam op de overloop, wat ik die avond al een paar keer had gedaan, en haalde mijn horloge uit de badkamer: kwart voor twee. Was het maar vast ochtend. Ik was moe, maar ik had geen slaap, en de tijd kruipt voorbij als je bang bent. Mijn zweet prikte op mijn huid, plotseling kil, en ik raapte het laken van de grond en veegde me ermee droog, en daarna sloeg ik het in dunne plooien om mijn lichaam en stak nog een sigaret op. Ik wou dat ik thee in huis had. Misschien was er ergens nog een drupje whisky. Ik liep de keuken in en trok een stoel bij de hoge kast. Er stonden een heleboel lege flessen, die ik ooit naar de glasbak zou brengen, maar geen whisky. Maar er was wel een beetje pepermuntlikeur, die ik met Kerstmis van een ouder had gekregen en nooit had gedronken. Ik schonk een beetje in een mok die zijn oor kwijt was. Het was groen, kleverig, mierzoet spul en het rolde als een brandend balletje door mijn keel.

'Jèk,' zei ik hardop, waardoor ik plotseling besefte hoe stil het was geworden: alleen zo nu en dan een klein aardbevinkje vanwege een passerende vrachtwagen, het geklep van iemands voeten die onder het raam voorbijliep. Het was kwart over twee.

Ik schuifelde in het laken naar de badkamer, poetste mijn tanden en plensde water over mijn verhitte gezicht. Daarna ging ik in bed liggen en probeerde er niet aan te denken. Maar het ging vanzelf. Ik maalde maar door over die twee laatste brieven. De eerste had ik natuurlijk weggegooid. Maar ik wist nog grotendeels wat erin stond. De tweede had ik op mijn bureau gelegd. De politie was er duidelijk niet van overtuigd dat ze van een en dezelfde persoon kwamen. Maar ik wist zeker van wel. Ze namen het niet serieus, ze wisten niet hoe het was om een vrouw te zijn, alleen in een rotflat in Holloway Road, bang dat iemand daar buiten op je loerde.

Tegen beter weten in haalde ik de brief uit de envelop en las hem nog eens door, in bed. Ik besefte dat deze man naar me had gekeken, letterlijk, bedoel ik. Hij had dingen gezien die ikzelf niet eens zag, zoals die vlek op mijn vinger. Hij bestudeerde me, zoals je zelfs je geliefde niet bestudeert. Misschien was hij me uit zijn hoofd aan het leren, zoals je voor een examen doet. Hij was binnen geweest, dat wist ik zeker, wat de politie verder ook zei, en had naar mijn spullen gekeken, ze aangeraakt. Misschien had hij gesnuffeld in brieven, foto's, kleren. Misschien had hij wel dingen meegenomen. Hij had me zien slapen. Hij wilde in me kijken, zei hij. Kijken, niet zijn. Ik was misselijk, maar misschien kwam dat alleen van de pepermuntlikeur, die nog steeds als lijm aan de binnenkant van mijn mond plakte, en van de drank die ik al op had en de zweterige seks en de vermoeidheid, en — o, kut.

Ik sloot mijn ogen en legde mijn ene arm over mijn gezicht, zodat het pikdonker werd. Londen hurkte buiten voor mijn raam, een en al ogen. Ik hoorde een druppel regen vallen, toen nog een. Mijn gedachten raasden maar door, ze waren niet te stuiten. Ik maalde maar door over die brief.

'Zoals ik al zei.' Dat was zo raar. Wat bedoelde hij? Hij wilde in me kijken. Zoals hij al zei. Maar hij had het nog niet eerder gezegd, toch? Ik probeerde me de eerste brief, die ik had weggegooid, weer voor de geest te halen. Ik herinnerde me alleen flarden ervan. Maar dit had ik toch wel geweten. Wat betekende het?

Er kwam even een gedachte bij me op, een idee dat ik graag had willen negeren. Ik ging overeind zitten, met een droge mond, stapte met een zwaai van mijn benen uit bed en liep naar de woonkamer, waar ik de kartonnen doos vanonder de bank haalde. Er zaten tientallen brieven in, sommige nog ongeopend. Dit kon heel lang gaan duren. Ik ging terug naar de slaapkamer en trok mijn oude, versleten joggingpak aan. Daarna schonk ik nog zo'n vies likeurtje in, stak een sigaret op en begon.

Ik hoefde de brieven alleen maar vluchtig door te kijken om zeker te zijn, hoewel ik aan het handschrift op de enveloppen al kon zien dat ze niet van hem waren. Mijn beste Zoë... mevrouw Haratounian... Ga terug naar je bordeel, slet... Heeft u Jezus gevonden?... Je glimlacht, maar je ogen staan droevig... Goed gedaan... Als u zo vriendelijk zou willen zijn om donateur van onze stichting te worden... Ik heb het gevoel dat we elkaar al eens hebben ontmoet... Als je SM wel ziet zitten... Ik schrijf dit vanuit de gevangenis... Ik zou u een wijze, door schade en schande geleerde raad willen geven...

En daar was-ie. Plotseling hoorde ik mijn hart bonken, veel te snel. Mijn keel werd te nauw om te kunnen ademen. Het handschrift, zwart schuinschrift. Ik pakte de envelop, die nog niet was opengemaakt. Er zat een postzegel op, mijn adres, postcode en alles. Ik nam een heftige slok van de mok, schoof mijn vinger onder het achterflapje en scheurde de envelop open. De brief was kort, maar zakelijk.

Beste Zoë, ik wil in je kijken en dan wil ik je vermoorden. Je kan niets doen om me tegen te houden. In ieder geval nu nog niet. Ik zal je weer schrijven.

Ik staarde naar de woorden tot ze voor mijn ogen vervaagden. Mijn adem kwam er in schorre horten uit. Regendruppels striemden tegen de ramen, trage, zware zomerregen. Ik sprong overeind en schoof de bank over de vloer tot hij tegen de voordeur stond. Ik pakte de telefoon en toetste Freds nummer met trillende, onhandige vingers. Hij ging maar over en over. 'Ja.' Zijn stem was dik van de slaap. 'Fred, Fred, met Zoë.’

‘Zoë? Hoe laat is het, godverdomme?’

‘Wat? Dat west ik niet. Fred, ik heb weer een brief gekregen.'

'Jezus, Zoë, het is half vier.'

'Hij zegt dat hij me gaat vermoorden.'

'Hoor nou 's...'

'Kan je komen? Ik ben bang. Ik weet niet wie ik het anders moet vragen.'

'Luister nou even, Zoë.' Ik hoorde dat hij een lucifer afstreek. 'Rustig nou maar.' Zijn stem was vriendelijk, maar indringend, alsof hij het tegen een klein kind had dat bang was in het donker. 'Er kan je niets gebeuren.' Het was even stil. 'Hé, als je echt zo bang bent, bel dan de politie.'

'Alsjeblieft, Fred. Alsjeblieft.'

'Ik sliep al, Zoë.' Zijn stem was nu kil. 'Ik denk dat je ook moet proberen te gaan slapen.'

Toen gaf ik het op. 'Oké.'

'Ik bel je.’

‘Oké.'

Ik belde de politie. Ik kreeg een man aan de lijn die ik niet eerder had gesproken, die mijn hele verhaal keurig en traag noteerde. Ik spelde mijn achternaam twee keer. H van Hendrik en A van - Abel. Elke keer dat ik een geluid hoorde, verstarde ik en begon mijn hart te bonken. Maar er kon natuurlijk niemand binnenkomen. Alles was afgesloten en vergrendeld.

'Een momentje, mevrouw.'

Ik wachtte, rookte nog een sigaret. Mijn mond voelde als de binnenkant van een asbak.

Uiteindelijk zei hij dat ik morgenochtend naar het bureau moest komen. Ik had vermoedelijk gewild dat er overal agenten rondrenden die me zouden beschermen en alles oplossen, maar meer zat er niet in voor me. Ik was wel gerustgesteld door de duffe, routineuze toon in zijn stem, dat was tenminste iets. Er gebeurden de hele tijd van zulke dingen.

Op een gegeven moment viel ik in slaap. Toen ik wakker werd, was het bijna zeven uur. Ik keek uit het raam. Het had die nacht zwaar geregend en de regen had de weg schoongespoeld. De bladeren aan de paar platanen zagen er minder verbleekt en verschrompeld uit en de lucht was zelfs blauw. Ik was het blauw vergeten.

7

Deze keer kreeg ik belangrijker politieagenten te spreken, dus dat was in ieder geval iets. Als de agenten in uniform die bij me thuis waren geweest, eruitzagen als leden van het schoolrugbyteam, dan zag de inspecteur die op het bureau met me sprak er meer uit als een aardrijkskundeleraar. Misschien iets chiquer gekleed dan de doorsnee-aardrijkskundeleraar die ik op school had gehad, in een marineblauw kostuum en een nette das. Hij was groot en zwaargebouwd. Bijna dik, bedoel ik. Zijn bruine haar was kort en keurig. Hij stelde zich voor als inspecteur Aldham.

Ik werd niet naar een verhoorkamer gebracht of zoiets formeels. Hij ontving me in de algemene ruimte en daarna toetste hij een paar cijfers in, waardoor er een deur openging naar het echte politiebureau erachter. De eerste keer maakte hij een fout, zodat hij de cijfers nog eens moest intoetsen, langzamer, binnensmonds vloekend. Hij ging me voor naar zijn bureau en wees op een stoel waar ik moest gaan zitten, waardoor ik me nog meer een verlegen leerling voelde die moet nablijven. Of voorblijven, in dit geval. Ik had Pauline moeten bellen om te zeggen dat ik later zou komen, en dat viel niet in goede aarde. Het kwam niet goed uit, zei ze tegen me.

Aldham las de twee brieven heel langzaam door, met een geconcentreerde frons op zijn gezicht. Ik zat vijf minuten te wiebelen en om me heen te kijken naar mensen die binnenkwamen en aan de telefoon zaten. Een paar agenten zaten aan het eind van de kantoortuin te lachen om iets wat ik niet kon verstaan. Hij keek op.

'Wilt u een kopje thee?'

'Nee, dank u.'

'Ik haal er voor mezelf ook een.'

'Nou, goed dan.'

'Koekje?'

'Nee, dank u.'

'Ik neem er wel een.'

'Het is nog wat vroeg.'

Het duurde vrij lang voordat hij onhandig terug kwam lopen; de plastic bekertjes waren haast te heet om vast te houden. Hij doopte een biscuitje in zijn thee en beet het natte topje zorgvuldig af.

'Dus wat denkt u ervan?'

'Wat ik ervan denk? Tja, maar ik... dat is toch uw werk?'

'Dat weet ik niet. Wat stond er in de andere brief?'

'Die was zo afschuwelijk dat ik hem heb weggegooid. Er stonden rare dingen in over mijn eetgewoonten. En iets over bang zijn voor de dood. Het klonk alsof die persoon me had bespied.'

'Of iemand die u kent?'

'Die mij kent?'

'Misschien is het een grap. Denkt u niet dat het misschien een vriend zou kunnen zijn, die een grap met u uithaalt?'

Ik kon bijna geen woord uitbrengen.

'Iemand dreigt dat hij me gaat vermoorden. Daar zie ik de grap niet van in.'

Aldham verschoof ongemakkelijk in zijn stoel.

'Sommige mensen hebben een bizar gevoel voor humor,' zei hij. Het was even stil. Ik dacht wanhopig na. Had ik het misschien bij het verkeerde eind? Misschien was er niets om me druk over te maken. 'Wacht even,' zei hij na een tijdje. 'Ik moet even iemand spreken.'

Hij pakte een map uit zijn bureau en stopte de twee brieven erin. Met de map en zijn thee liep hij log de ruimte door en verdween uit het gezicht. Ik keek op mijn horloge. Hoe lang zou het nog duren? Had het zin om mijn eigen dossiers uit mijn tas te halen en wat te werken op het hoekje van Aldhams bureau? Ik was er niet zo voor in de stemming. Toen Aldham eindelijk terugkwam, had hij een man in pak bij zich. Het was een kleinere, tengerder man, grijzend, en hij leek me een iets hogere pief. Hij stelde zich voor als hoofdinspecteur Carthy.

'Ik heb uw brieven bekeken, mevrouw... eh...' Hij mompelde iets wat blijkbaar een poging was om mijn naam uit te spreken. 'Ik heb de brieven bekeken en inspecteur Aldham heeft me verder ingelicht over deze zaak. Het zijn inderdaad akelige dingen.' Hij keek om zich heen en trok een stoel bij van een leeg bureau. 'De vraag is: wat is hier werkelijk aan de hand?'

'Wat er aan de hand is, is dat iemand me bedreigt en dat er ingebroken is in mijn flat.' Carthy trok een scheef gezicht. 'En ik word lastiggevallen. Dat is toch een vergrijp?'

'Onder bepaalde omstandigheden. We hebben begrip voor uw bezorgdheid,' zei hij. 'Maar het is moeilijk te bepalen hoe we dit precies moeten aanpakken.'

'Denkt u niet dat deze persoon gevaarlijk zou kunnen zijn?'

'Misschien. Misschien ook niet. Kijk, mevrouw, ik begrijp dat u nog meer van dergelijke brieven hebt gehad.'

Weer deed ik het relaas van mijn kortstondige beroemdheid en de twee inspecteurs wisselden een vluchtig glimlachje uit.

'Dat geval met de meloen?' zei Carthy. 'Dat was geweldig. We hebben hier ergens die foto uit de krant op een mededelingenbord hangen. Iedereen hier vindt u een heldin. Misschien kunt u de mensen even gedag zeggen voordat u weggaat. Maar wat die brieven betreft: ik denk dat het hoogstwaarschijnlijk nu eenmaal zo gaat als je beroemd wordt. Er lopen heel wat stakkers rond. En dit is hun manier om in contact te komen met mensen.'

Eindelijk was mijn geduld op.

'Het spijt me, maar ik vind gewoon niet dat u dit serieus genoeg neemt. Deze persoon heeft niet zomaar brieven geschreven. Hij is in mijn flat geweest.'

'Hij is mogelijkerwijs in uw flat geweest.' Carthy slaakte een vermoeide zucht. 'Goed dan. Laten we een paar dingen onder de loep nemen.' Het was heel even stil. 'Uw flat. Is het makkelijk om daar binnen te komen?'

Ik haalde mijn schouders op.

'Het is een gewoon pand met appartementen. Er is een gezamenlijke ingang aan Holloway Road. En de pub ernaast heeft een binnenplaats naast de achtertuin.'

Carthy schreef iets op in een grote blocnote dat op zijn schoot balanceerde. Ik kon niet zien of hij aantekeningen maakte of alleen maar zat te droedelen.

'Ontvangt u veel bezoek?'

'Hoe bedoelt u?'

'Eens per week? Twee keer per week? Gemiddeld.'

'Daar heb ik zo geen antwoord op. Ik heb vrienden. Een stel kwam vorige week borrelen. Ik heb een nieuwe liefde. Die komt geregeld langs.' Meer gekrabbel op de blocnote. 'O, en de flat is al een halfjaar in de verkoop.'

Carthy trok een wenkbrauw op.

'En dat betekent dat er mensen bij u zijn komen kijken?' zei hij.

'Ja, natuurlijk.'

'Hoeveel?'

'Een heleboel. Het laatste halfjaar moeten het er wel zestig of zeventig zijn geweest, misschien meer.'

'Zijn er mensen meer dan één keer langs geweest?'

'Een paar. Ik wi'1 ook dat ze vaker langskomen.'

'Is u iets vreemds aan een van hen opgevallen?'

Ik lachte wat zuur.

'Aan driekwart van hen, ongeveer. Ik bedoel, het zijn volslagen vreemden die in mijn kasten snuffelen, laden opentrekken. Dat heb je als je je huis wilt verkopen.'

Carthy lachte niet terug.

'Er zijn verschillende motieven voor dit soort bedreigingen. De meest voorkomende ligt in de privé-sfeer.' Hij klonk verlegen. 'Mag ik u misschien enkele persoonlijke vragen stellen?'

'Alleen als ze ertoe doen.'

'U zei dat u een nieuwe vriend hebt. Hoe nieuw?'

'Twee of drie weken. Gloednieuw.'

'En hebt u ook net een relatie achter de rug?'

'Niet echt nee.'

'Hoe bedoelt u?'

'Ik bedoel nee. Ik had geen relatie.'

'Maar hebt u onlangs een persoonlijke, ik bedoel... eh... seksuele verhouding gehad?'

'Nou, niet onlangs.' Ik bloosde hulpeloos.

'Was het verbreken daarvan moeilijk?'

'Zo'n relatie was het niet,' zei ik. 'Ik ben met een paar mannen op verschillende momenten omgegaan.'

'Een paar?' Hij en Aldham keken elkaar veelbetekenend aan.

'Nee, dat ziet u verkeerd.' Ik werd zenuwachtig. Ik wist wat ze allebei dachten en alles wat ik zei kon het alleen maar erger maken. Wat er zo bespottelijk aan was, was dat ik vergeleken bij zo'n beetje iedereen die ik kende zo ontzettend kuis was: een onhandige, verlegen, hakkelende non. 'Ik heb het afgelopen jaar een verhouding gehad, ben gegaan met, hoe u het ook wilt noemen, met twee mannen.' Ze bleven me allebei aankijken, alsof ze helemaal niet overtuigd waren door dit lage aantal. 'De laatste was maanden geleden.'

'Ging u op een nare manier uit elkaar?'

Ik dacht eraan hoe ik tegenover Stuart in een café in de buurt van Camden Lock had gezeten. Ik lachte treurig.

'Het bloedde gewoon dood eigenlijk. Maar goed, het laatste wat ik van hem heb gehoord is dat hij door Australië aan het liften was. U kunt hem schrappen van de lijst met verdachten.'

Carthy klikte luid met zijn balpen en stond op.

'Inspecteur Aldham zal u helpen bij het invullen van een formulier en een korte verklaring opnemen.'

'Wat gaat u doen?'

'Dat heb ik u al gezegd.'

'Om hem te pakken, bedoel ik?'

'Als er nog iets gebeurt, belt u Aldham en dan gaan we verder. O, en doe een tijdje voorzichtig aan in uw privé-leven.'

'Ik heb een vriend, zei ik toch?'

Hij knikte kort en liep weg, terwijl hij iets mompelde wat ik niet kon verstaan.

8

Ik kwam laat op school, nog later dan ik had gezegd. Toen ik het politiebureau uit liep, voelde ik me zo moe dat ik dacht dat mijn benen het zouden begeven. Mijn huid was stoffig, groezelig onder mijn katoenen jurk. Mijn hoofdhuid jeukte. Mijn mond was as-achtig. Mijn schouders zaten vol gemene knopen, stressknobbeltjes. Toen ik de felle zon in liep, begonnen mijn ogen, die toch al in hun kassen waren teruggeweken, leek het, pijnlijk te kloppen. Ik kneep ze dicht tegen de schittering en zocht in mijn tas naar mijn zonnebril. Verdomme. Die was ik vergeten. En mijn vitaminepillen. En ik had nog maar één sigaret. Heel even overwoog ik of ik terug naar huis zou gaan en een bad zou nemen, mijn tanden poetsen en mezelf vermannen, voordat ik naar school ging. Of misschien alleen naar een van de parken in de buurt gaan en bij de vijver op de vergelende stukjes gras gaan zitten en naar de eendjes kijken, en mijn ogen sluiten.

In plaats daarvan kocht ik twee pakjes sigaretten, een goedkope zonnebril bij een kraam langs de weg en glipte daarna schuldbewust een ordinaire eettent binnen. Ik bestelde twee kopjes zwarte koffie en een gepocheerd ei met geroosterd brood. Ik at langzaam en keek naar de voorbijgangers door het smoezelige raam. Een rasta met een gele muts, een tienerstel, arm in arm, die om de paar passen stilstonden om elkaar te zoenen, een groep Japanse toeristen met camera's en truien aan. Die waren zeker verdwaald. Een man met een baby in een draagdoek, ik kon nog net zijn donzige hoofdje zien. Een vrouw die steeds schreeuwde tegen een kind met een rood gezicht naast zich. Een Indiase vrouw in een vuurrode sari, die op fijne sandaaltjes door hondenpoep en afval liep. Een troep schoolkinderen met zwemtassen, opgejaagd over de lawaaiige, met uitlaatgassen verstikte straat door een afgematte jonge vrouw die me aan mezelf deed denken. Een fietser in een lichtgevende gele short, met zijn hoofd gebogen, die op dunne banden tussen de auto's door laveerde. Een vrouw met een breedgerande hoed, een enorme voorsteven en een piepklein poedeltje, die eruitzag alsof ze het verkeerde verhaal was binnengestapt.

Ik was het verkeerde verhaal binnengestapt. Hij zou op dit moment naar me kunnen kijken. Misschien kon ik hem ook zien, als ik maar wist waar ik moest kijken. Waar had ik dit aan verdiend? Ik stak een sigaret op, dronk mijn afkoelende, bittere koffie. Ik was nu zo laat dat een paar minuten ook niet meer uitmaakten.

Voordat ik bij de bushalte in Kingsland Road was, kwam ik langs een telefooncel en kreeg ineens een idiote opwelling om mijn moeder te bellen. Mijn moeder die al twaalf jaar dood was. Ik wilde gewoon van haar horen dat alles goed zou komen.

Pauline was beleefd, maar koeltjes tegen me toen ik op school kwam. Ze zei dat ene Fred had gebeld. Hij had gevraagd of ik hem overdag op zijn mobiele telefoon wilde bellen. Ze scheen het niet prettig te vinden om boodschappen aan te nemen van de geliefde van een leerkracht die er niet was. De invaljuf had de kinderen plastic schortjes voorgedaan, terwijl ze verf mengden met dikke kwasten. Dus droeg ik hun op om allemaal een zelfportret te maken, dat we aan de muur zouden hangen voor de ouderavond. Raj schilderde zichzelf met een bleekroze gezicht en bruin haar en benen die recht uit zijn kin staken. Eric, die nooit lacht, gaf zichzelf een rode mond die van oor tot oor reikte. Stacey morste water over Tara's probeersel, waarop Tara haar een klap in haar nek gaf. Damian begon te huilen, de tranen druppelden op het papier. Ik nam hem mee naar de zithoek en vroeg wat er aan de hand was, en toen vertelde hij me dat hij door iedereen werd gepest, dat ze hem watje noemden, hem omverduwden op het schoolplein en hem op het toilet opsloten. Ik keek naar hem: een bleek, snuffend mensje met kleren die te wijd om zijn magere lijf hingen en vuile oren.

Fred wilde dat ik die avond kwam kijken naar een vijf-tegen-vijf-voetbalwedstrijd, waar hij in meespeelde. Ze voetbalden iedere woensdag, zei hij, een echt mannengebeuren. Hij was vrolijk en ontspannen, alsof er gisternacht niets was gebeurd. Hij zei dat hij rozen snoeide in de buitenwijken, maar dat hij de hele tijd aan mijn lichaam moest denken.

Pauline zei dat ik het materiaal over mijn lees- en schrijflessen aan het eind van de week klaar moest hebben en of ik dacht dat dat zou lukken. Ja hoor, antwoordde ik zonder al te veel overtuiging, met bonkend hoofd. Meestal koop ik een broodje kaas met tomaat in de broodjeszaak onderweg naar school, maar vandaag was ik het vergeten, dus terwijl de andere leerkrachten gezonde broodjes en fruit aten, kreeg ik gekookte aardappelen en bonen van de dikke overblijfjuf, met als toetje krentenpudding met custard. Een bordje troost. Ik knapte ervan op.

Ik gaf de kinderen de opdracht om steeds de letter k te schrijven langs de stippellijntjes op hun werkbladen. De k van kat en koe en kop. 'En kut,' zei de vierjarige Barny, geboren in augustus en de jongste van de klas, tot grote hilariteit van zijn bewonderende vriendjes.

In het kringgesprek kwam pesten aan de orde. Ik keek niet naar Damian terwijl ik zei dat iedereen moest proberen aardig voor elkaar te zijn en alle kinderen me met hun wrede, onschuldige blikken aanstaarden. Hij zat dicht bij me en plukte draadjes uit het kleed, terwijl zijn ogen achter zijn dikke brillenglazen zwommen.

'Gaat het weer?' vroeg ik aan hem toen de school uitging.

'Mmm,' mompelde hij met gebogen hoofd. Ik zag dat zijn nek groezelig was, zijn nagels vuil. Ik werd plotseling geïrriteerd en kwaad op hem en had zin om zijn hulpeloosheid uit hem te schudden. Misschien gedroeg ik me ook zo, dacht ik. Misschien liet ik mezelf wel pesten.

Het is verbluffend hoeveel kabaal tien mannen kunnen maken. Niet alleen schreeuwen tegen elkaar, maar kreunen, gillen, janken, krijsen, met een smak op de grond vallen, zich op elkaar storten, tegen eikaars schenen trappen zodat ik de botten meende te horen kraken. Het verbaasde me dat ik geen bloed zag vloeien, lichamen op brancards, knokpartijen. Maar toen het uur voorbij was, zweetten ze, stonken ze en voelden ze zich geweldig. Ze klopten elkaar op de schouders. Ik voelde me een beetje dom, zoals ik aan de zijlijn stond en naar ze keek als deel van de fanclub. Er waren ook nog vier andere vrouwen, die elkaar duidelijk kenden en deel uitmaakten van een soort groepje dat iedere woensdagavond ging kijken hoe hun mannen tot moes werden getrapt. Clio, Annie en Laura en iemand van wie ik de naam nooit goed heb verstaan en die niet nóg eens wilde vragen. Ze vroegen me hoe ik Fred had leren kennen, en wat was het toch een charmeur, en ze waren vriendelijk maar afstandelijk, zodat ik ging denken dat er zowat elke week een ander meisje stond en dat zij daar niets mee te maken wilden hebben. Het was, denk ik, de bedoeling dat ik Fred aanmoedigde, terwijl hij als een warme schim langs me stormde, met glazige ogen, en iets schreeuwde, maar ik kon mezelf er niet echt toe zetten.

Naderhand kwam hij naar me toe, sloeg een arm om mijn schouder en gaf me een zoen.

'Je zweet.'

Ik vond het niet zo erg, maar tegelijk haalde ik er niet een wezenlijk groot genot uit in primitieve, hormonale zin.

'Mmm.' Hij wreef met zijn neus over mijn huid. 'En jij bent overal heerlijk koel.'

Na het werk was ik bij Louise in bad geweest en ze had me een grijze broek en een mouwloos truitje geleend. Ik had geen zin om naar huis terug te gaan.

'Ga je mee iets drinken?'

'Best.' Het laatste waar mijn lichaam behoefte aan had was drank, maar ik wilde niet alleen zijn. Zolang ik met anderen was, op een openbare plek, voelde ik me veilig. Alleen het idee al dat het weer donker zou worden en ik alleen in mijn flat zou zijn, benauwde me.

'Ik ga eerst even douchen.'

Eén drankje werden er meer, in een donkere pub waarvan de uitbater hen duidelijk stuk voor stuk goed kende.

'En ze krijgt allemaal van die gestoorde brieven,' ging Fred verder, alsof het één grote grap was. Zijn hand gleed langs mijn lichaam, tastte mijn ribben af. Ik ging nerveus verzitten, stak nog een sigaret op, gooide het laatste slokje pils achterover. 'Ook brieven waarin ze bedreigd wordt met de dood. Toch, Zoë?'

'Ja,' zei ik binnensmonds. Ik wilde er niet over praten.

'Wat zei de politie?' vroeg Fred.

'Niet veel,' zei ik. Ik probeerde luchtig te klinken. 'Maak je geen zorgen, Fred. Jij bent vast hun hoofdverdachte.'

'Ik kan het niet zijn,' zei hij opgewekt.

'Hoezo niet?'

'Nou... eh...'

'Je hebt me nooit zien slapen,' zei ik en had daar meteen spijt van, maar Fred keek alleen maar verbaasd. Het was een opluchting dat Morris me begon te vertellen dat ze vroeger altijd in deze pub kwamen voor de quiz op de televisie.

'Het is eigenlijk wreed,' zei hij. 'Het is gewoon te makkelijk, Je hebt het gevoel dat je hun geld van ze aftroggelt. We boffen dat ze ons niet gewoon naar buiten brengen en onze duimen breken.'

' The Hustler,' zei Graham.

'Wat?' zei ik.

'Verveel je je met die debiele broer van mij?'

'Doe niet zo gemeen,' zei ik.

'Nee, nee,' zei Morris. 'Dat is weer een verwijzing. Dat zei Herman Mankiewicz over Joseph Mankiewicz.' Hij grijnsde nu tegen zijn broer. 'Maar Joseph had uiteindelijk meer succes.'

'Sorry,' zei ik, 'maar ik weet niet wie dat zijn.'

Helaas gingen ze me dat toen vertellen. De interactie tussen deze oude vrienden en broers was een verwarrende mengeling van oude grappen, duistere verwijzingen en persoonlijke uitdrukkingen, dus leek het me de beste strategie om me koest te houden en te wachten tot er iets kwam wat ik wél begreep. Na een tijdje bedaarde hun razendsnelle, gevatte dialoog wat en raakte ik weer in gesprek met Morris.

'Heb jij iets met een van die...' vroeg ik zachtjes, terwijl ik discreet in de richting van de diverse jonge vrouwen om de tafel knikte.

Morris had een ontwijkende blik in zijn ogen.

'Nou ja, Laura en ik hebben een soort van...'

'Een soort van wat?' vroeg Laura aan de andere kant van de tafel. Ze was een grote vrouw met steil bruin haar dat in een knot naar achteren was gekamd.

'Ik zei tegen Zoë dat jij oren als een vleermuis hebt.'

Ik ging ervan uit dat Laura woedend zou worden op Morris. Ik zou dat in ieder geval wel zijn geworden. Maar het begon me te dagen dat de drie vrouwen aan de rand van de groep hingen en meestal onderling zaten te praten en alleen bij het algemene gesprek werden betrokken als dat nodig was, wat niet vaak het geval leek te zijn. De jongens, met hun frisse gezichten en schitterende ogen na het voetballen, zagen er meer dan ooit uit als kleine jongetjes. Waarom was ik in hun groepje opgenomen? Als publiek? Morris boog zich dicht naar me toe, zodat ik heel even het gevoel kreeg dat hij met zijn neus in mijn oor zou gaan wroeten. Maar nee, hij fluisterde er iets in.

'Het is voorbij,' zei hij.

'Wat?'

'Mijn relatie met Laura. Alleen weet zij het nog niet.'

Ik keek naar haar aan de tafel, zich niet bewust van het vonnis dat haar boven het hoofd hing.

'Waarom?' vroeg ik.

Hij haalde alleen maar zijn schouders op en ik voelde dat hij het niet kon verdragen om er verder op in te gaan.

'Hoe gaat het met je werk?' vroeg ik, bij gebrek aan iets beters.

Morris stak een sigaret op en gaf toen antwoord.

'We wachten allemaal af,' zei hij.

'Hoe bedoel je?'

Hij nam een diepe haal van zijn sigaret en nog een grotere slok bier.

'Moet je ons zien,' zei hij. 'Graham is assistent van een fotograaf, die zelf fotograaf wil worden. Duncan en ik zijn de hele tijd bezig om stomme secretaresses uit te leggen wat ze allemaal met hun software kunnen doen, terwijl ze dat in de handleiding hadden moeten lezen. We wachten allemaal af tot er een paar ideeën, zeg maar, tot wasdom komen. In deze tijden hoef je maar één halfbakken, aanvaardbaar idee te hebben en je bent meer waard dan British Airways.'

'En Fred?'

Morris kreeg een peinzende uitdrukking.

'Fred graaft en zaagt en probeert ondertussen te besluiten wie hij is.'

'Maar intussen heeft hij wel die bruine huid en die onderarmen,' zei Graham, die ons had afgeluisterd.

'Mmm,' zei ik.

We bleven lang zitten en dronken te veel, vooral de jongens. Morris ging later aan de andere kant zitten om dicht bij Laura te kunnen zijn, op haar verzoek, wat eerder als een bevel klonk, en Duncan ging naast mij zitten. Eerst praatte hij over zijn werk samen met Morris, dat ze iedere dag de hort op waren, dat ze voornamelijk apart werkten voor verschillende bedrijven, waar ze idioten met te veel geld en geen tijd leerden hoe ze hun eigen computers moesten bedienen. Daarna praatte hij over Fred, hoe lang ze elkaar al kenden en hoe lang ze al bevriend waren.

'Alleen is er één ding dat ik Fred nooit zal vergeven,' zei hij.

"Wat dan?'

'Jou,' zei hij. 'Het was een oneerlijke strijd.'

Ik dwong mezelf om te lachen. Hij staarde me aan.

'We vinden jou super.'

'Super wat?'

'Gewoon, super.’

‘We?'

'De jongens.' Hij wees de tafel rond. 'Fred laat zijn vrouwen na een tijdje altijd stikken,' zei hij.

'O, nou, dat zien we dan wel weer, hè?'

'Mag ik jou dan?' vroeg hij.

'Wat?' zei ik.

'Nee, ik wil haar hebben,' zei Graham aan de andere kant van de tafel.

'En ik dan?' zei Morris.

'Ik was eerst,' zei Duncan.

Ergens voelde ik wel dat dit weer grappig bedoeld was en misschien had ik er op een ander moment om kunnen lachen en geprobeerd om het spelletje op een flirterige manier mee te spelen, maar dit was niet zo'n moment.

Fred duwde zijn lijf tegen me aan. Duwde zijn hand tegen mijn broek, Louises broek. Plotseling voelde ik me misselijk. De benauwde, lawaaiige sfeer van de pub stolde om me heen.

'Tijd om te gaan,' zei ik.

Hij gaf me een lift naar huis in zijn bestelwagen, en zette Morris en Laura onderweg af. Hij had kennelijk veel te veel gedronken.

'Vind je het vervelend als ze zo tegen me praten?'

'Ze zijn gewoon jaloers,' zei hij.

Ik vertelde hem dat de politie vragen had gesteld over mijn privé-leven.

'Ze wekten de indruk dat het mijn schuld was,' zei ik. 'Ze vroegen me naar mijn seksleven.'

'Een lang verhaal?' Er was een glinstering in zijn ogen.

'Een heel kort verhaal.'

'Zóveel?' Hij floot.

'Doe niet zo stom.'

'Dus ze denken dat het een van je exen is?'

'Wie weet.'

'Waren daar dan zulke mafketels bij?'

'Nee.' Ik aarzelde. 'Alleen, als je op die manier gaat nadenken, dan lijkt iedereen natuurlijk vreemd of een beetje ondoorgrondelijk. Niemand is toch helemaal normaal?'

'Zelfs ik niet?'

'Jij?' Ik keek naar hem terwijl hij reed, magere handen op het stuur. 'Zelfs jij niet.'

Dat leek hem wel te bevallen. Ik zag hem glimlachen.

Hij duwde me terug op mijn stoel en zoende me zo hard dat ik bloed op mijn lip proefde, en hij drukte een hand tegen mijn borst, maar hij vroeg niet of hij mee naar binnen mocht komen. Ik had echter gisteravond mijn lesje geleerd. Ik vroeg het hem ook niet. Ik zwaaide hem na, met een redelijk overtuigend vertoon van opgewektheid, maar ik ging niet naar binnen; ik liep over de nog steeds drukke straat naar de dichtstbijzijnde telefooncel. Ik belde Louise, misschien kon ik daar logeren. Maar de telefoon ging steeds over en er werd niet opgenomen. Ik stond in de cel met de hoorn tegen mijn gezicht, totdat een boze man met een uitpuilende aktetas op het glas bonsde. Ik kende verder niemand goed genoeg om het aan te vragen, ik kon nergens anders heen. Ik bleef een tijdje op straat staan treuzelen, en zei daarna bij mezelf dat ik niet zo stom moest doen. Ik liep terug naar de voordeur, deed hem open, raapte de reclamefolders, de gasrekening en de ansichtkaart van mijn tante op en liep naar boven. Er waren geen ongefrankeerde brieven bij. De ramen waren allemaal op slot. De pepermuntlikeur stond op tafel, met de dop eraf. Er was niemand.

9

'Ik denk echt dat hij geïnteresseerd is.'

"Wie? Fred?'

'Nee. Die man die nog een keer naar de flat komt kijken. God mag weten waarom, maar ik denk dat hij hem misschien wel mooi vindt. Ik wou dat het zo was. Ik haat het hier, Louise, wist je dat? Ik haat het echt. Ik ben 's avonds bang om naar huis te gaan. Als ik hier maar weg kon, dan zouden al die brieven misschien niet meer komen en zou hij verdwijnen.'

Louise keek de kamer rond.

'Hoe laat komt hij?'

'Een uur of negen. Vreemde tijd om een flat te bekijken, vind je niet?'

'Dan hebben we nog bijna twee uur.'

'Weet je zeker dat je je kostbare donderdagavond hieraan wilt opofferen, Louise?'

'Ik was alleen maar van plan om te gaan zitten en chocola te eten en te zappen. Je hebt me tegen mezelf in bescherming genomen. En trouwens, ik hou van uitdagingen.'

Ik keek met een grimmige blik om me heen.

'Het is zeker een uitdaging,' zei ik.

Louise rolde haar mouwen op en maakte de indruk, waar ik nogal van schrok, dat ze de vloer zou gaan boenen.

'Waar zullen we beginnen?'

Ik ben dol op Louise. Ze is rechtdoorzee en royaal. Ook al gedraagt ze zich schandelijk en roekeloos, toch weet ik dat ze met beide benen op de grond staat. Ze kan de slappe lach krijgen. Ze huilt om sentimentele films. Ze eet te veel gebakjes en volgt dan krankzinnige, hopeloze, volslagen onnodige diëten. Ze draagt rokken waar Paulines prachtig gevormde wenkbrauwen van omhooggaan, en schoenen met hoge plateauzolen, T-shirts met vreemde teksten erop, enorme oorbellen, een sierknopje in haar navel. Ze is klein, koppig, zeker van zichzelf, vasthoudend, met een scherpe, wilskrachtige kin en een wipneus. Ze lijkt zich door niets uit het veld te laten slaan. Ze is een soort werkpaard.

Toen ik op de Laurierschool ging werken, nam Louise me onder haar hoede, al werkte ze er zelf nog maar een jaar. Ze gaf me onderwijstips, waarschuwde me welke ouders lastig waren, deelde haar broodjes met me in de lunchpauze als ik ze zelf vergeten was, leende me tampons en aspirine. Ze was het enige vaste punt in die hele Londense brij. En nu bracht ze orde in mijn leven.

We begonnen in de keuken. We deden de afwas en zetten de boel netjes weg, schrobden het aanrecht, veegden de vloer, lapten het raampje dat uitkeek op de achtertuin van de pub. Louise wilde met alle geweld de potten en pannen weghalen die ik boven het fornuis had hangen.

'We moeten meer ruimte scheppen,' zei ze, terwijl ze met toegeknepen ogen om zich heen keek, alsof ze in een binnenhuisarchitect was veranderd die niet erg onder de indruk was van het geheel.

In de woonkamer van vier bij drie leegde ze de asbakken, schoof de tafel onder het raam, zodat het bladderende behang gedeeltelijk uit het zicht was, draaide de viezige bankkussens om, zoog het kleed, terwijl ik papieren en post op stapels legde en rommel weggooide.

'Zijn dat alle brieven?' vroeg Louise, terwijl ze op de kartonnen doos wees.

'Mmm.'

'Eng, hoor. Waarom gooi je ze niet weg?'

'Zal ik dat doen? Ik dacht dat de politie ze misschien nog nodig had.'

'Waarom? Je hebt de brieven van die engerd toch apart? Smijt ze weg. Zie het als rotzooi, want dat is het.'

Dus hield ze de bovenkant van een vuilniszak wijd open en ik schoof alle lavendelkleurige enveloppen, brieven in groene inkt, instructieboekjes over zelfverdediging en treurige biografieën erin. Ik werd er vrolijk van. Louise ging de deur uit om bloemen te kopen, terwijl ik het bad schoonmaakte met een oude handdoek. Ze kwam terug met gele rozen voor in de woonkamer en een plant met vlezige groene bladeren voor in de keuken.

'Je zou klassieke muziek aan moeten hebben als hij komt.'

'Ik heb geen installatie.'

'We kunnen op het laatste moment koffie zetten. Een taart bakken. Dat werkt vast goed.'

'Ik heb alleen oploskoffie, en ook al had ik alle ingrediënten, die ik niet heb, ik ga echt geen taart staan bakken, dank je wel.'

'Laat maar,' zei ze een beetje te opgewekt, terwijl ze de stelen van de rozen sneed. 'Doe dan wat parfum op. Mag ik deze kan als vaas gebruiken? Zo, is het nu niet gezelliger?'

Inderdaad. Het voelde ook gezelliger, omdat Louise er was, met haar gepunte wimpers, scharlakenrode mond, vermiljoenrode nagels, strakke groene jurk. Gewoon een doodnormale rotkamer die op een pub uitkeek, maar in ieder geval geen doodskist.

'Ik ben er echt over m'n toeren van geraakt,' zei ik.

Louise vulde de waterkoker. 'Hoe zet je dat ding in godsnaam aan? Er is geen stopcontact meer over. Dat heeft deze flat dus ook nodig: nieuwe bedrading. Van boven tot onder.' Ze trok met een zwaai een andere stekker eruit. 'Je mag altijd bij mij logeren, als je dat fijn vindt. Ik heb geen extra bed, maar wel extra vloer. Kom dit weekend maar, als je zin hebt.'

Ik moest mezelf bedwingen om haar niet met een snik antwoord te geven.

'Dat is lief van je,' wist ik uit te brengen.

De slaapkamer zag er redelijk uit, alleen moest het bed nog worden opgemaakt en was de wasmand bijna vol. We zetten de mand in de gangkast, schudden het kussen op het bed op. Louise sloeg een punt van het laken open, zoals mijn moeder ook altijd deed. Ze scharrelde rond totdat ze bleef staan om naar voorwerpen boven op mijn ladekast te kijken.

'Wat is dit nou weer voor vreemde verzameling?' vroeg ze.

'Dingen die ik met de post heb gekregen.'

'Wat? Samen met die brieven?'

'Ja. De politie wilde ze bekijken.'

'Godsamme,' zei ze, terwijl ze ze oppakte en bestudeerde.

Er was een fluitje bij, dat ik altijd om mijn nek moest dragen als alarm. Een piepklein zijden slipje. Een ronde, gladde steen die op een vogelei leek. Een bruin teddybeertje.

'Wat bezielt iemand om je zoiets te sturen?' vroeg Louise, terwijl ze een nogal groezelige roze kam omhooghield.

'Er zaten instructies bij. Je moet er iemand z'n neus mee kammen, nou, dat stukje tussen je neusgaten. Blijkbaar helpt dat goed tegen moordenaars.'

'Dan moeten ze wél stilzitten als je je kam te voorschijn haalt. Maar dit is echt mooi.' Ze keek naar een sierlijk zilveren medaillon aan een dun kettinkje. 'Dat zou wel eens waardevol kunnen zijn.'

'Als je het openmaakt, zit er een haarlok in.'

'Van wie heb je dit?'

'Geen idee. Het zat in een krantenartikel gewikkeld over volkshelden. Mooi, hè?'

'En deze zijn opwindend.' Ze keek naar een pakje pornografische speelkaarten. Ze bestudeerde de foto van een vrouw die met haar handen haar opgepompte borsten ondersteunde. 'Mannen,' zei ze.

Ik huiverde in de hitte.

Nick Shale kwam even na negenen; ik was inmiddels in bad geweest en had een spijkerbroek en een gele katoenen bloes aangetrokken. Ik wilde er netjes en schoon uitzien, net als mijn huis. Ik stak mijn haar op en depte parfum achter mijn oren.

Hij had een short aan en toen hij zijn canvas rugzak afdeed, zag ik dat er een donkere V van zweet langs de rug van zijn mannenhemd liep.

'Alsjeblieft, die zijn voor jou.' Hij gaf me een bruine papieren zak. Abrikozen van de kraam langs de weg. Ik kon ze niet weerstaan.'

Ik bloosde. Het voelde alsof hij me bloemen had gegeven. Ik vond dat potentiële kopers van een flat geen cadeautjes hoorden te geven aan de eigenaar. De abrikozen waren goud en donzig, bijna lichtgevend.

'Dank je,' zei ik verlegen.

'Mag ik er niet een?'

Dus we aten ze, staand in de smalle keuken, en hij zei dat hij de volgende keer aardbeien voor me mee zou brengen. Ik deed net alsof ik dat 'volgende keer' niet had gehoord.

'Wil je de flat niet nog een keer zien?'

'Ja, 'tuurlijk.'

Hij liep kamer in, kamer uit, staarde naar plafonds, alsof hij er boeiende patronen in zag. In de hoeken zweefde een aantal spinnenwebben die Louise en ik over het hoofd hadden gezien. In de slaapkamer deed hij de ingebouwde klerenkast open en staarde even naar mijn wasmand, met een vreemd glimlachje op zijn gezicht. Daarna trok hij zijn gezicht weer glad en keek me aan.

'Ik zou wel een glaasje wijn lusten.'

'Dat heb ik niet in huis.'

'Dan boffen we dat ik zelf een fles heb meegebracht.'

Hij bukte zich, deed de rugzak open en haalde er een slanke groene fles uit. Ik raakte die aan: hij was nog koud, er liepen straaltjes condens langs de hals.

'Heb je een kurkentrekker?'

Ik was hier niet bepaald gelukkig mee, maar ik gaf hem er een. Hij draaide zijn rug naar me toe om hem open te maken. Ik gaf hem een glas en een glazen beker en hij schonk langzaam, met vaste hand, de wijn in, zodat er geen druppel verloren ging. Hij zei dat hij in Norfolk woonde, maar een flat in Londen nodig had omdat hij er vaak door de week twee of drie nachten verbleef.

'Dus mijn flat wordt dan een pied-a-terre,' zei ik. 'Wat een eer.'

'Proost.'

'Ik moet nu weg,' zei ik, wat natuurlijk gelogen was. Mijn agenda voor het weekend was leeg.

'Is dat niet een beetje laat?' zei hij, terwijl hij zijn glas leegdronk.

Ik gaf geen antwoord. Ik zag niet in waarom ik me zou moeten verontschuldigen tegenover een man die ik niet kende.

'Neem je fles maar weer mee,' zei ik.

'Nee, hou jij 'm maar,' zei hij, terwijl hij aanstalten maakte om weg te gaan.

'Hoe zit 't met de flat?'

'Hij bevalt me,' zei hij. 'Ik bel nog wel.'

Ik hoorde de buitendeur dichtgaan. Ik vond hem best aardig. Ik vroeg me af wat voor handschrift hij had.

10

De volgende ochtend voelde ik me op school een soort robot. Ik speelde de rol van onderwijzeres, en deed het niet eens zo slecht. De robot gaf een klassikale schrijfles, terwijl ik in mijn achterhoofd over dingen aan het malen was. Ik moest de flat kwijt. Dat kwam steeds weer terug, als een liedje dat in je hoofd blijft zitten. Ik koesterde de verleidelijke gedachte dat als ik de deur van dat onvriendelijke stukje woonruimte, uitgehakt uit een onprettig huis aan een lawaaiige weg, achter me dicht kon doen, ik ook andere dingen achter me zou kunnen laten. Wat ik eigenlijk zou moeten doen was de flat veiliger maken, maar dat leek een verkeerd plan, alsof je een kapotte fles schoonspoelde. Dé manier om die flat beter en veiliger te maken was er weg te gaan. Er zat niets anders op. Vanaf volgend weekend zou ik serieus op huizenjacht gaan.

Ik was te jong geweest toen ik deze flat kocht. Het geld dat pap me had nagelaten, zag ik als een soort monopolygeld. Er was te veel van om waar te zijn. Hij had tegen me gezegd dat ik een huis moest kopen. Het was bijna een bevel van een stervende. Hij was iemand die dacht dat je veilig was als je een eigen huis had. De wereld kon je niet deren, wat er ook gebeurde. Dus ik gedroeg me als een brave dochter - al was ik natuurlijk helemaal geen dochter meer, aangezien ik geen ouders meer had. Ik was gewoon mezelf, dodelijk eenzaam en bang — en ik deed wat hij me had opgedragen. Razendsnel. Omdat ik van een rustig plaatsje naar Londen verhuisde, was mijn enige verlangen geweest om iets te kopen dat in het centrum lag, het hart van de stad, waar herrie, winkels, markten, mensen waren. Nou, die had ik gevonden ook.

'Zoë?'

Ik werd wakker gemaakt uit wat ik als slaap ervoer, maar wat voor de buitenwacht op koortsachtige activiteit moet hebben geleken (ik was bijna verbaasd toen ik het krijtje in mijn hand zag en op het schoolbord een grote b en p zag staan, die ik nauwkeurig en onbewust had geschreven). Ik keek om. Het was Christine, een van onze remedial teachers, die zich bezighield met probleemkinderen. En er waren heel wat probleemkinderen op onze school. Christine zat vaak aan geïmproviseerde tafels in de gang met kinderen die om allerlei redenen niet goed konden meekomen: mishandeling, ondervoeding, kinderen die net uit een oorlogsgebied in Oost-Europa of Centraal-Afrika waren gekomen, dat soort dingen.

'Pauline wil je spreken,' zei ze. 'Het is dringend. Ik neem het hier wel over.'

'Waarom?'

'Er zit een moeder bij haar. Ik geloof dat ze heel erg overstuur van iets is.'

'O.'

Ik voelde een doffe pijn in mijn maag, zo'n dreigend voorgevoel dat er iets akeligs staat te gebeuren. Ik keek naar de klas. Wat zou het kunnen zijn? Het verloop in onze klas was gigantisch. Ouders haalden hun kinderen van school af, soms namen ze ze mee het land uit zonder dat even aan te kondigen. Andere probleemkinderen kwamen er snel voor in de plaats. We hadden kinderen die onder curatele waren gesteld of die bekend waren bij de kinderbescherming. Ik telde ze snel. Eenendertig. Ze waren er allemaal. Er was geen kleuter stiekem naar huis geslopen. Ik had geen medicijnen hoeven toedienen. Niemand stond het schuim op de lippen. Ik voelde me beter. Hoe erg kon het zijn?

Terwijl ik het korte stukje naar Paulines kantoor liep, dacht ik eraan dat ik in ieder geval dol was op de school, hoe vreselijk ik het thuis ook vond. In het halletje stond een vijver van bakstenen met grote, dikke vissen erin. Zoals altijd wanneer ik erlangs liep, stak ik mijn vingers erin, omdat het geluk bracht. De school stond vlak bij een van de grote verkeersaders van Londen. Het gebouw schudde de hele dag van de vrachtwagens die op weg gingen naar East Anglia in het noorden of de rivier overstaken, richting Kent en de zuidkust. Om bij een viezig parkje in de buurt te komen, moest je een slang van kinderen over de weg leiden, over twee gevaarlijke kruisingen. Maar dat vond ik er nou juist zo leuk aan. Het was iets uit een andere wereld, een soort klooster te midden van het lawaai en het stof. Ook wanneer de kinderen er gillend rondrenden, voelde het als een oase van rust.

Misschien kwam het door die stomme vissen dat ik dat zo ervoer, en waarschijnlijk had ik het toch al bij het verkeerde eind. Ik moest denken aan een boek met wetenswaardigheden dat ik als kind had gelezen, waarin stond dat water geluid beter geleidde dan lucht. Vermoedelijk klaagden de vissen hun hele leven over het verkeerslawaai en wensten ze dat ze op een betere plek waren. Ik probeerde me te herinneren hoe het was toen ik in bad lag en mijn haar uitspoelde. Hoorde ik de vrachtwagens buiten langsdenderen? Ik wist het niet meer.

Pauline stond bij de halfopen deur met een vrouw die ik herkende. Ze spraken niet en deden ook niets. Ze hadden kennelijk zwijgend staan wachten tot ik er was. Ik zag de vrouw elke dag als de school uitging, wanneer ze voor de deur van de klas stond. De moeder van Elinor. Ik knikte haar toe, maar ze keek me niet aan. Ik probeerde me Elinor die ochtend voor de geest te halen. Was ze van streek geweest? Ik dacht van niet. Ik probeerde me voor te stellen hoe het meisje in de klas was geweest waar ik net vandaan kwam. Ik kon niets ongewoons ontdekken.

'Doe de deur achter je dicht,' zei Pauline, terwijl ze me voorging naar binnen. De moeder bleef buiten. Ze gebaarde dat ik moest gaan zitten op een stoel voor haar bureau. 'Dat was Gillian Tite, de moeder van Elinor.'

'Ja, dat weet ik.'

Ik zag dat Pauline bleek was en trilde. Ze was erg van streek of zo kwaad dat ze zich nauwelijks kon beheersen.

'Heb je de klas vorige week huiswerk meegegeven?'

'Ja, al is huiswerk een groot woord.'

'Wat was het?'

'Het was voor de lol. We hadden over verhalen gepraat en ik had hun gevraagd om een tekening te maken van een van hun lievelingsverhalen in hun tekenschrift.'

'Wat heb je met het huiswerk gedaan?'

'Ik probeer ze eraan te wennen om op tijd hun huiswerk te doen en het in te leveren. Dus ik heb de schriften woensdag ingenomen. Ik denk dat het woensdag was. Ja, ik weet het bijna zeker. Ik heb ze meteen nagekeken.' Ik weet nog dat ik dat deed, ik zat dat te doen terwijl die vreemde man die de flat kwam bekijken in mijn la met ondergoed snuffelde. Het was de dag dat ik de brief op de deurmat vond. 'Ik heb er aardige opmerkingen bij geschreven en ze de volgende morgen teruggegeven. Ik weet niet of Elinors moeder verwachtte dat ik er een cijfer voor gaf. Ze zijn te jong voor dat soort huiswerk.'

Pauline ging daar niet op in.

'Weet je nog wat Elinor tekende?'

'Nee.'

'Dus je hebt de tekeningen niet bekeken?'

'Natuurlijk wel. Ik heb gekeken toen ze er in de klas aan begonnen en ik heb onder aan de bladzijde bij iedereen een titel geschreven. En toen ze klaar waren heb ik ze bekeken. Ik heb ze mee naar huis genomen. Niet dat ik uren aan elke tekening heb besteed, maar ik heb ze allemaal gezien en er iets op geschreven.'

'Elinors moeder kwam in tranen bij me,' zei Pauline. 'Dit is Elinors tekening. Moet je kijken.'

Ze schoof een bekend tekenschrift van groot formaat over haar bureau. Het lag open en ik herkende mijn handschrift onder aan de bladzijde. Doornroosje. Elinor had een tamelijk beroerde poging gedaan om de woorden zelf te schrijven. De s stond omgekeerd en de laatste letters dropen af, alsof hij geen energie meer had. Maar de tekening was anders. Het was geen kleutertekening. Er waren hier en daar wel sporen van Elinors krabbelige tekening, maar hij was verfraaid, overgetekend en groter gemaakt. De prinses lag nu in een nauwkeurig getekende kamer. Sterker nog, ik zag wat Pauline niet zag: het was mijn kamer, mijn slaapkamer. Gedeelten ervan, in ieder geval. Daar was het schilderij van de koe aan de muur dat ik al mijn hele leven had, en de spiegel waar een boodschappennetje aan hing. Ik had dat altijd willen opruimen, maar was er nog niet aan toegekomen.

Op het bed lag Doornroosje te slapen, maar het was Doornroosje niet. Ik was het. Ze had tenminste mijn bril op. Het bed leek meer op een snijtafel in een lijkenhuis. Er zaten namelijk grote, diepe sneeën in het lichaam, waar organen en darmen uit stulpten. Delen van het lichaam, vooral rond de vagina, mijn vagina, waren zo verminkt dat je ze niet meer kon herkennen. Ik voelde plotseling een golf van misselijkheid opkomen, bittere gal kwam in mijn mond, maar ik wist het in te houden, het door te slikken. Maar het brandde achter in mijn keel, zodat ik moest hoesten. Ik haalde een zakdoekje uit mijn zak en veegde mijn mond af. Ik schoof het schrift terug naar Pauline. Ze keek me ernstig aan.

'Als je hiermee een zeer bizarre grap hebt uitgehaald, kun je me dat maar beter meteen vertellen. Dus zeg het maar: heb jij dit gedaan?'

Ik zei niets. Ik kon niets zeggen. Pauline trommelde op het bureaublad alsof ze me wakker wilde maken.

'Zoë. Besef je in wat voor positie je je bevindt? Wat verwacht je dat ik zal doen?'

Mijn ogen brandden. Ik moest mezelf dwingen om niet te huilen. Ik moest sterk zijn en niet instorten.

'Bel de politie,' zei ik.

11

Pauline twijfelde en stribbelde in het begin tegen, maar ik hield voet bij stuk. Ik zou haar kantoor niet verlaten voordat er actie was ondernomen. Carthy had me zijn kaartje gegeven, maar mijn handen trilden zo hevig dat ik het met moeite uit mijn tasje kon pakken. Pauline keek zichtbaar verbaasd toen ik uitvoerig het nummer draaide terwijl ik steeds op het kaartje keek. Ze had waarschijnlijk gedacht dat ik hysterisch het alarmnummer zou draaien.

'Het is al eerder gebeurd,' probeerde ik haar uit te leggen. 'In zekere zin.'

Ik vroeg Carthy te spreken. Die was er niet. Dus werd ik doorverbonden met Aldham, waar ik het maar mee moest doen. Ik was heftig door de telefoon. Ik zei dat hij nu moest komen, stante pede, naar school, ogenblikkelijk. Aldham stribbelde tegen, maar ik zei dat als hij niet kwam, ik een officiële aanklacht zou indienen, en ik voegde er nog alle bedreigingen aan toe die ik maar kon verzinnen. Hij stemde toe en ik gaf hem het adres van de school en legde snel de hoorn neer. Ik stak een sigaret op. Pauline wilde iets zeggen over dat er niet gerookt mocht worden, behalve in de personeelskamer, maar ik zei dat het me erg speet en dat dit een noodsituatie was.

'Ga je naar de klas terug?' vroeg ze.

'Dit is niet het goede moment,' zei ik. 'Ik kan beter de politie te woord staan. Ik moet horen wat ze te zeggen hebben. Ik wacht hier wel op ze.'

Er viel een vrij lange stilte. Pauline staarde me aan alsof ik een onvoorspelbaar wild beest was, waar voorzichtig mee omgegaan diende te worden. Dat voelde ik tenminste zo. Ik had het gevoel dat ik bij de minste of geringste aanraking zou gaan steigeren. Uiteindelijk haalde ze haar schouders op.

'Ik ga met mevrouw Tite praten,' zei ze kalm.

'Mmm,' zei ik, maar ik hoorde haast niet wat ze zei.

Pauline bleef bij de deur staan.

'Bedoel je dat iemand anders dat heeft gedaan? Die tekening?'

Ik drukte mijn sigaret uit en stak er weer een aan.

'Mmm,' zei ik. 'Er is iets afschuwelijks gaande. Afschuwelijk. Ik moet het uitzoeken.'

Pauline wilde iets zeggen, maar slikte het in en liet me alleen in haar kantoor. Ik had nauwelijks besef van tijd. Ik rookte de ene sigaret na de andere. Ik pakte een krant van Paulines bureau, maar kon me niet op de tekst concentreren. Het moest een halfuur later zijn geweest toen ik buiten stemmen hoorde en Aldham binnenkwam, met Pauline naast zich. Ze had hem al alles wat ze wist verteld. Ik nam niet de moeite hen te begroeten.

'Kijk,' zei ik, terwijl ik op het tekenschrift wees, dat nog op dezelfde bladzijde openlag. 'Dat ben ik. Dat is godverdomme een exacte kopie van mijn slaapkamer. Dat kun je niet vanuit de pub zien, godverdomme.'

Misschien had Pauline hem al gewaarschuwd dat ik erg opgewonden was, want hij riep me niet tot de orde en viel ook niet tegen me uit. Hij keek alleen maar naar de tekening en daarna mompelde hij iets onverstaanbaars. Hij had een verbijsterde blik in zijn ogen.

'Waar is dit gemaakt?' zei hij, terwijl hij opkeek.

'Weet ik veel.' Ik had moeite om rustiger te worden, om goed bij de les te blijven. 'Hij zat in een stapel schoolschriften. De tekeningen waren vrijdag op school, toen ik ze ophaalde bij de kinderen.'

'Waar lagen ze?'

'In de klas. Ik heb ze afgelopen woensdag mee naar huis genomen en ze de volgende ochtend weer mee naar school gebracht.'

'Kon u ze de hele tijd zien?'

'Natuurlijk niet. Wat denkt u nou? Ik heb ze niet de hele nacht bewaakt. Sorry, sorry, sorry. Het is gewoon... jezus, sorry, hoor. Laat me even nadenken. Ja, ik ben met een paar vriendinnen naar de film geweest. Ik ben, denk ik, twee, bijna drie uur weg geweest. Die avond lag de brief op de mat. Daar weet u van. De eerste brief, dat dacht ik tenminste. Ik heb 'm weggegooid.'

Aldham trok zijn neus op en knikte.

'Juist,' zei hij. Hij had een verwarde, zenuwachtige uitdrukking op zijn gezicht. Hij meed mijn blik. 'Wanneer hebt u de schriften teruggebracht?'

'Dat heb ik toch al gezegd? De volgende ochtend. Ik heb ze alleen die avond in huis gehad. Ik weet het zeker. Heel zeker.'

'En het werd vandaag pas ontdekt?'

Pauline deed een stap naar voren.

'De moeder heeft er vanmorgen pas naar gekeken,' zei ze.

'Is er nog met andere schriften geknoeid?' vroeg Aldham.

'Dat weet ik niet,' zei ik. 'Ik geloof van niet. Maar ik ben er niet zeker van. Ik...'

'We zullen de andere schriften nakijken,' zei Pauline.

Ik stak weer een sigaret op. Ik voelde mijn hart bonken. Het leek overal te kloppen, in mijn gezicht, armen en benen.

'En, wat denkt u?' vroeg ik.

'Moment,' zei hij.

Hij haalde een mobiele telefoon uit zijn zak en ging in een hoek staan. Ik hoorde hem vragen of hoofdinspecteur Carthy er was en daarna begon hij zacht te praten. Er waren kennelijk verschillende graden van onbereikbaarheid. Ik hoorde flarden van één kant van het gesprek.

'Zullen we Stadler erbij halen? Oké, inspecteur Cameron Stadler. En Grace Schilling? Kun je haar een belletje geven? En stuur een agent met het dossier. Stuur Lynne maar, die is goed in dit soort dingen. We zien haar daar. Oké, tot straks.'

Aldham stopte de telefoon terug en wendde zich tot Pauline.

'Mag mevrouw Haratounian even met ons mee?'

'Natuurlijk,' zei Pauline. Ze keek me nu met andere ogen aan, bezorgd. 'Is er iets aan de hand?'

'Komt wel goed,' zei Aldham. 'We moeten alleen even een routine-onderzoekje doen.' Hij pakte een zakdoek uit zijn zak en raapte er Elinors schrift mee op. 'Oké?' zei hij.

Het was een behoorlijk eind rijden, dwars door Londen. De permanente files waren op vrijdag nog erger. Een vrachtwagen was blijven steken op een oprit van een bouwput en Aldham nam een kortere weg, waardoor hij in een opstopping bij Ball's Pond Road terechtkwam.

'Gaan we naar het bureau?' vroeg ik.

'Later misschien,' zei hij, intussen vloekend tegen andere auto's. 'We gaan naar een vrouw die verstand heeft van dit soort psychopathische zaken.'

'Wat vond u van de tekening?'

'Sommige mensen...'

Maar het was niet duidelijk of hij het over de kunstenaar of over de oude vrouw had die tergend langzaam overstak. Ik ging er niet verder op door.

Na bijna een uur reden we een deftige straat in en kwamen bij een gebouw dat eruitzag als een school, maar waar een bord buiten hing waar WELBECK KLINIEK op stond. Een agente zat in de wachtkamer een dossier te lezen. Toen ze ons zag, klapte ze het dicht en liep naar ons toe. Ze gaf het dossier aan Aldham.

'Wacht u hier maar even,' zei hij tegen me. 'Agent Burnett blijft bij u.'

'Lynne,' zei ze met een geruststellende glimlach. Ze had een paarse moedervlek op haar wang en grote ogen. Op elke andere dag had ik haar aardig gevonden.

Ik wilde weer een sigaret opsteken, maar dat was daar echt verboden, dus gingen Lynne en ik buiten voor de deur staan en nam zij ook een sigaret. Ze zweeg verder, tot mijn grote opluchting. Na tien minuten kwam Aldham alweer te voorschijn. Hij had een lange vrouw bij zich in een lange, grijze jas. Ze had blond haar dat nonchalant was opgestoken. Ze droeg een leren aktetas en een kakikleurige canvas schoudertas. Ze leek niet zoveel ouder dan ik. Begin dertig of zo.

'Mevrouw Haratounian, dit is dokter Schilling,' zei Aldham.

We gaven elkaar een hand. Ze keek me met toegeknepen ogen aan, alsof ik een bijzonder monster was dat geanalyseerd moest worden.

'Het spijt me erg,' zei ze, 'maar ik had al op een vergadering moeten zijn. Toch wilde ik even horen hoe het zat.'

Ik kreeg plotseling het gevoel alsof er een blok beton op me was gevallen. Ik was heel Londen door gereden om met een vrouw te praten die zich langs me heen haastte op de stoep van een kliniek.

'Wat vindt u ervan?'

'Ik vind dat dit serieus moet worden genomen.' Ze keek scherp naar Aldham. 'Misschien had het iets sneller serieus moeten worden genomen.'

'Maar kan het dan geen grap zijn?'

'Het is een grap,' zei ze met een bezorgde blik.

'Maar hij heeft niets gedaan. Ik bedoel, hij heeft me geen lichamelijk geweld aangedaan.' Geconfronteerd met haar ernstige aandacht, wilde ik de hele kwestie nu tot een stomme grap terugbrengen.

'Precies,' zei Aldham, een beetje te gretig.

'Het probleem met dat argument,' zei Schilling, meer tegen Aldham dan tegen mij, 'is dat...' Ze zweeg even en vermande zich. Wat had ze willen zeggen? Ze slikte. 'Het biedt niet veel bescherming voor mevrouw Haratounian.'

'Zeg maar Zoë,' zei ik. 'Dat is niet zo'n mondvol.'

'Zoë,' zei ze. 'Maandagmorgen wil ik je spreken om nader op deze zaak in te gaan. Ik wil je graag om negen uur hier zien.'

'Ik moet werken.'

'Dit is je werk,' zei ze. 'Voorlopig. Ik moet nu weg, maar... Die tekening, is dat echt je slaapkamer?'

'Dat heb ik al gezegd.'

Dokter Schilling stond van het ene been op het andere te wiebelen. Als ze een kind uit mijn klas was geweest, had ik haar naar de wc gestuurd.

'Je hebt toch een vriend, hè?'

'Ja. Fred.'

'Wonen jullie samen?'

Ik lachte een beetje zuur.

'Hij blijft nooit slapen.'

'Wat? Nooit?'

'Nee.'

'En jullie hebben wel een seksuele relatie?'

'Mmm, we hebben alles en alles gedaan, als u dat bedoelt.'

Ze keek naar Aldham.

'Praat met 'm.'

'Als u misschien denkt dat het Fred is,' zei ik, 'dan kunt u nu meteen ophouden. Nog afgezien van het feit dat hij het niet kan zijn, omdat, nou ja, gewoon daarom niet, hè?' Ze knikte, vriendelijk maar niet overtuigd. 'Hij was namelijk weg in de nacht dat het gebeurd moet zijn. Hij was in de Dales een tuin aan het graven met nog een aantal andere mensen. Hij kwam pas de volgende avond terug. Ik denk dat u hem zelfs op de Yorkshire tv zult kunnen zien, als bewijs.'

'Weet je dat heel zeker?'

'Mmm. Honderd procent.'

'Ga toch maar met 'm praten,' zei ze tegen Aldham. Daarna tegen mij: 'Ik zie je maandag, Zoë. Ik wil je geen paniek aanpraten, en misschien heeft het allemaal niets om het lijf. Maar ik denk dat het een goed idee is als je voorlopig niet alleen in je flat slaapt. Doug.' Dat moest Aldham zijn. 'Controleer haar sloten, oké? Dag, tot maandag.'

Aldham en ik liepen naar zijn auto terug.

'Dat was... eh... snel,' zei ik.

'Dat zit wel goed met haar,' zei Aldham. 'Voor tien procent is ze slap aan het ouwehoeren en voor negentig procent lult ze zich eruit.'

'Ze vindt dat u met Fred moet gaan praten. Maar dat wilt u toch niet?'

'We moeten ergens beginnen.'

'Nu?'

'Weet u waar hij is?'

'Hij werkt aan een tuin.'

'In een tuin, zult u bedoelen.'

'Nee, Fred zegt altijd dat hij aan een tuin werkt. Dat klinkt artistieker, denk ik. Waar zijn we nu?'

'Hampstead.'

'Ik geloof dat hij hier in de buurt zit. Noord-Londen, zei hij.'

'Mooi. Weet u ook waar?'

'Ik kan zijn mobieltje bellen. Maar moet dat nu?'

'Alstublieft,' zei Aldham, die me zijn telefoon aanreikte.

Het nummer stond in mijn agenda en ik begon het in te toetsen.

'Als u met hem gaat praten, mag ik hem dan eerst even spreken?'

Aldham keek onthutst.

'Hoezo?'

'Dat weet ik niet,' zei ik. 'Uit beleefdheid misschien.'

Ik zag Fred voordat hij mij zag. Hij was aan het andere eind van een lange achtertuin van een ongelooflijk chic huis. Hij liep langs een border met een grastrimmer die met riemen aan zijn schouders hing. Hij droeg een honkbalpetje met de klep naar achteren, een gescheurde spijkerbroek, een wit T-shirt en zware werklaarzen. Hij had ook oog- en oorbeschermers op, zodat ik alleen maar kenbaar kon maken dat ik er was door hem op zijn schouder te tikken. Hij schrok even, ook al had ik van tevoren gebeld dat ik eraan kwam. Hij zette de machine uit en klikte de riemen open. Hij deed de oog- en de oorbeschermers af. Hij leek versuft te zijn door het lawaai, ook al was dat nu opgehouden, en door het felle licht. We stonden in de felle zon bij een border lelies. Fred baadde in het zweet.

Hij deed een stap achteruit en staarde me verbaasd, ja zelfs kwaad aan. Hij is zo iemand, dacht ik, die alles gescheiden wil houden. Werk en relaties werden strikt gescheiden, net als seks en slaap. Ik had de boel in elkaar laten overlopen. En dat beviel hem niet.

'Hallo?' zei hij, terwijl hij van de begroeting een vraag maakte.

'Hallo,' zei ik en zoende hem vluchtig op zijn natte wang. 'Sorry, maar ze zeiden dat ze met je wilden praten. Ik heb ze gezegd dat dat niet nodig was.'

'Nu?' zei hij achterdochtig. 'We zitten midden in een klus. Ik kan niet zomaar ophouden.'

'Daar ga ik niet over,' zei ik. 'Ik wilde je alleen maar eerlijk zeggen dat het me spijt dat je hierin wordt meegesleept.'

Hij kreeg plotseling een onvermurwbare blik in zijn ogen.

'Wat is er allemaal aan de hand?'

Ik gaf hem een verkorte versie van wat er op school was gebeurd, maar het scheen niet tot hem door te dringen. Hij gedroeg zich als zo'n hufter die op feestjes steeds even over je schouder kijkt naar een knapper meisje bij de bar. In dit geval keek Fred steeds naar Aldham, die aan de andere kant van de tuin bij de voordeur van het huis stond te wachten.

'Dus ze zei dat ik de komende paar dagen niet in mijn huis moet gaan slapen.'

Het was even stil en ik keek Fred aan. Ik wachtte tot hij iets zou zeggen, iets meelevends, dat ik natuurlijk bij hém kon logeren tot dit allemaal uitgezocht was, als ik dat wilde. Ik wachtte tot hij zijn armen om me heen zou slaan en zou zeggen dat het allemaal goed kwam en dat hij er voor me was. Zijn gezicht was een masker onder het glinsterende zweet. Ik wist op geen enkele manier wat hij dacht.

Toen ging zijn blik omlaag naar mijn borsten. Ik voelde dat ik begon te blozen van vernedering en voelde een wilde woede in me opborrelen.

'Ik...' begon hij, en daarna zweeg hij en keek om zich heen. 'Oké, ik zal even met ze praten. Maar ik heb niets te melden.'

'En dan nog iets,' zei ik, zonder ook maar te beseffen dat ik dat zou gaan doen. 'Ik denk dat we elkaar maar beter niet meer kunnen zien.'

Daardoor bleef zijn dwalende, licht wellustige blik steken, daardoor veranderde zijn vage, onbetrokken houding. Hij staarde me aan. Ik zag een ader op zijn slaap kloppen, de spieren van zijn kaak spannen en ontspannen.

'En waarom, Zoë?' vroeg hij uiteindelijk. Zijn stem was ijzig.

'Misschien is het geen goed moment,' zei ik.

Hij deed de enorme trimmer af en legde hem op het gras.

'Maak je het uit?'

'Ja'

Zijn knappe gezicht werd rood. Zijn ogen waren volslagen kil. Hij monsterde me, alsof ik uitgestald lag in een etalage en hij erover nadacht of hij me zou kopen of niet. Daarna liet hij zijn mond vertrekken tot een snierend glimlachje.

'Wie denk je godverdomme wel dat je bent?' zei hij.

Ik keek naar hem, naar zijn bezwete gezicht en uitpuilende ogen.

'Ik ben bang,' antwoordde ik. 'En ik heb hulp nodig. En die zal ik van jou niet krijgen, toch?'

'Kutwijf,' zei hij. 'Arrogant kutwijf.'

Ik draaide me om en liep weg. Ik wilde alleen maar daar weg, ik wilde ergens zijn waar het veilig was.

Haar haar hangt los op haar schouders. Het moet gewassen worden. De scheiding is donker, een beetje vet. Ze is ouder geworden in de afgelopen week. Er lopen lijnen van haar neusvleugels tot haar mondhoeken, ze heeft donkere kringen onder haar ogen, een flauwe plooi in haar voorhoofd, alsof ze urenlang heeft gefronst. Haar huid ziet er een beetje ongezond uit, bleek en nogal vaal onder het bruin. Geen oorbellen vandaag. Ze draagt een oude katoenen broek, haverkleur, denk ik, en een witte bloes met korte mouwen. De broek zit te wijd en moet geperst worden. Er mist een knoop aan de bloes. Ze kauwt op de zijkant van de middelvinger van haar rechterhand, zonder dat ze dat weet. Ze kijkt vaak om zich heen, haar blik blijft nooit langer dan een tel op iemand rusten. Soms knippert ze met haar ogen, alsof het haar moeite kost om scherp te zien. Ze rookt de hele tijd, ze steekt de ene sigaret met de andere aan.

Het gevoel in mij wordt sterker. Als ik er klaar voor ben, weet ik het. Ik weet wanneer zij er klaar voor is. Het is net als met liefde: dat wéét je gewoon. Niets is zekerder. Ik raak vervuld van zekerheid, ik word er sterk en doelbewust van. Zij wordt steeds zwakker en kleiner. Als ik naar haar kijk, denk ik bij mezelf: dat heb ik gedaan.

12

Ik bonsde op de deur. Waarom kwam ze niet? O, alsjeblieft, kom snel. Ik had geen adem. Ik wist dat ik moest ademen, iedereen moest ademen, maar als ik het probeerde ging het niet, niet zoals het hoorde, hoewel een ondraaglijke druk zich in mijn borst opbouwde. Ik hapte een paar keer naar lucht, wat klonk alsof ik een wanhopige huilbui had gehad. Er zat een strakke band van pijn om mijn hoofd en alles was onscherp. Help me alsjeblieft, kon ik niet zeggen, niet schreeuwen. Er zat een kei in mijn keel, in mijn longen, waardoor ik geen adem kon halen. Ik kon niet meer staan, alles werd vaag en grijszwart. Dus zakte ik op mijn knieën voor de deur.

'Zoë? Zoë! Jezus, Zoë, wat is er gebeurd?' Louise zat op haar knieën naast me, met een handdoek om zich heen en natte haren. Ze had haar ene arm om mijn schouder, zodat de handdoek weggleed, maar dat vond ze niet erg, die lieve Louise, en ze vond het niet erg dat voorbijgangers ons heel vreemd aankeken en waarschijnlijk de straat overstaken om ons niet te hoeven zien. Ik probeerde iets te zeggen, maar ik kon niets uitbrengen, alleen een vreemd gestotter.

Ze nam me in haar armen en wiegde me heen en weer. Dat had niemand meer met me gedaan sinds mama doodging. Ik was weer een klein meisje en eindelijk zorgde er weer iemand voor me. O, wat had ik dat gemist, wat had ik een moeder gemist. Ze fluisterde dingen tegen me die nergens op sloegen en zei dat het allemaal goed kwam, dat het echt allemaal goed kwam, zo, zo, ssst, rustig maar. Ze zei dat ik in en uit moest ademen, rustig. In en uit. Langzamerhand begon ik weer de kunst te verstaan om te ademen. Maar ik kon nog niet praten. Alleen maar jammeren, als een baby. Ik voelde hete tranen onder mijn gesloten oogleden opwellen en over mijn hete wangen glijden. Ik wilde nooit meer bewegen, nooit meer. Mijn armen en benen waren zwaar, te zwaar om te bewegen. Ik zou nu kunnen slapen.

Louise hielp me overeind, terwijl ze de handdoek met één hand om zich heen hield. Ze bracht me de trap op naar haar huis, zette me op de bank neer en ging naast me zitten.

'Je had een paniekaanval,' zei ze. 'Dat is alles, Zoë.'

De paniek was verdwenen, maar de angst was er nog. Het leek alsof ik in een kille schaduw zat, zei ik tegen Louise. Het was net alsof ik over de rand van een hoog gebouw keek, zo hoog dat ik de grond niet kon zien.

Ik had zin om me op te rollen en te slapen, tot alles voorbij was. Ik wilde dat iemand anders de leiding nam en alles weer in orde maakte. Ik wilde mijn handen over mijn oren leggen en mijn ogen sluiten, en dan zou alles verdwijnen.

Over een tijdje, zei Louise, in een poging om me gerust te stellen, kijkje hierop terug en dan is het iets afschuwelijks dat gebeurd is, maar dat is overgegaan. Dan zul je het tot een eigen verhaal hebben kunnen maken, dat je aan mensen vertelt. Ik geloofde haar niet, ik geloofde niet dat het ooit zou verdwijnen. De wereld was er anders uit gaan zien voor mij.

Ik logeerde bij Louise in haar flat in Dalston, bij de markt. Ik kon nergens anders heen. Ze was mijn vriendin en ik vertrouwde haar en in haar nabijheid, klein, vastberaden en lief als ze was, voelde ik me minder angstig. Er zou me niets gebeuren als Louise bij me was.

Eerst ging ik in bad, veel beter dan de badkamer in mijn flat. Ik lag in het warme water en Louise zat op de wc-bril en dronk thee en waste mijn rug. Ze vertelde me over haar jeugd in Swansea, haar alleenstaande moeder en haar grootmoeder, die nog leefde. Regen, grijze leisteen, dichte wolken, heuvels. Ze had altijd geweten dat ze in Londen zou gaan wonen, zei ze.

En ik vertelde haar over het plaatsje waar ik vandaan kwam, dat eerder uit een paar verspreide huizen bestond met een postkantoor. Over mijn vader, die 's nachts in een taxi reed en overdag sliep, die kalm en bescheiden doodging en nooit de aandacht op zich wilde vestigen. En daarna vertelde ik haar dat mijn moeder stierf toen ik twaalf was. Dat ze twee jaar voor haar dood steeds verder van me af was geraakt, in haar eigen wereld van pijn en angst. Ik stond dan bij haar bed en hield haar koude, magere hand vast en voelde dat ze een vreemde voor me was geworden. Ik vertelde haar wat ik die dag had gedaan of ik gaf boodschappen door van vrienden, maar ik wilde de hele tijd naar buiten met mijn eigen vriendinnen of lezen en naar muziek luisteren in mijn eigen kamer, of ergens anders, zolang het maar niet daar was, in die ziekenkamer die zo vreemd rook, met die vrouw wier schedel door haar huid stak en die me met starende ogen aankeek. Maar zodra ik haar had verlaten, voelde ik me schuldig, vreemd en gedesoriënteerd. En toen ze doodging, wilde ik alleen maar naar haar slaapkamer terug, haar magere hand vasthouden en haar vertellen wat ik die dag had gedaan. Soms, zei ik, kon ik nog steeds niet geloven dat ik haar nooit meer zou zien.

Daarna, zei ik, wist ik eigenlijk niet meer wat ik wilde of waar ik wilde zijn. Alles werd vaag, doelloos. Ik was uiteindelijk maar onderwijzeres in Hackney geworden. Maar ooit zou ik weggaan en iets anders gaan doen. Ooit zou ik zelf kinderen krijgen.

Louise bestelde een pizza. Ik leende haar felrode ochtendjas en we gingen op de bank zitten en aten druipende stukken pizza, dronken goedkope rode wijn en keken naar een video van Groundhog Day. We hadden hem natuurlijk allebei al gezien, maar het leek ons een veilige keus.

De telefoon ging een paar keer en als ze opnam sprak ze zachtjes, hand over de hoorn, terwijl ze zo nu en dan naar me keek. Eén keer was het voor mij: inspecteur Aldham. Heel even schoot de idiote gedachte door me heen dat hij zou zeggen dat ze hem gepakt hadden. Valse hoop. Hij wilde gewoon even weten waar ik was. Hij zei nogmaals dat ik niet alleen naar de flat moest teruggaan, dat ik niet alleen moest zijn met een man die ik niet goed kende en dat ze maandag weer met me wilden praten, met dokter Schilling erbij. Uitvoerige gesprekken, zei hij.

'Wees op uw hoede, mevrouw Haratounian,' zei hij, en het feit dat hij mijn naam goed wist uit te spreken boezemde me bijna evenveel angst in als zijn ernstige, respectvolle toon. Ik had gewild dat ze me serieus namen. En nu deden ze dat ook.

Louise stond erop dat ik in haar bed sliep, terwijl zij zich op de bank in een laken wikkelde. Ik dacht dat ik niet zou kunnen slapen, en ik lag inderdaad een tijdje wakker terwijl gedachten in mijn hoofd rondfladderden als vleermuizen die hun radar kwijt waren. Het was een broeierig hete nacht en ik kon geen koel plekje op het kussen vinden. De flat van Louise lag in een rustige straat.

Er vochten twee katten, het deksel van een vuilnisbak kletterde, een eenzame man zong 'Oh Little Town of Bethlehem' op straat. Maar ik moest heel snel in slaap zijn gevallen, want het volgende dat ik me herinner was de geur van verbrand brood en het daglicht dat door de blauwgestreepte gordijnen naar binnen stroomde, stofdeeltjes die in de lichtbundels opdwarrelden. De telefoon ging in de woonkamer en daarna stak Louise haar hoofd om de deur van de slaapkamer.

'Thee of koffie?'

'Koffie, graag.'

'Geroosterd brood of geroosterd brood?'

'Niets.'

'Geroosterd brood dus.'

Ze verdween en ik kwam met moeite uit bed. Ik voelde me niet eens zo slecht. Ik had niets om aan te trekken behalve de kleren die ik de avond ervoor had uitgetrokken, dus deed ik die aan, wat me een beetje een vies gevoel gaf.

Nadat ik geroosterd brood had gegeten en koffie had gedronken, belde ik Guy om te horen hoe het met de flat ging. Hij klonk verlegen en voorzichtig bezorgd, helemaal niet als de opgewekte, innemende persoon die hij altijd was.

'Ik begrijp dat je het zwaar hebt,' zei hij. Ach ja, de politie had hem natuurlijk ook al ondervraagd.

'Het gaat niet zo best, nee. Is er nog nieuws over de verkoop?'

'Meneer Shale wil het huis nog een keer zien. Absoluut een serieuze kandidaat. Ik geloof dat we beethebben. Nu moeten we hem alleen nog binnenhalen.'

'Wat bedoel je?' vroeg ik vermoeid.

'Ik denk dat hij elk moment een bod kan doen,' zei Guy. 'Het punt is alleen dat hij zich afvraagt of vandaag, om twaalf uur, jou zou schikken.'

'Kun je hem zelf niet rondleiden?'

Weer dat irriterende lachje.

'Dat zou kunnen, maar er zijn wat vragen. Ik kom ook.'

'Ja. Geen vreemde mannen meer.'

Dus spraken we om twaalf uur bij het makelaarskantoor af, Guy, ik en Nick Shale. In een groep is het veiliger. Daarna konden we met z'n drieën naar mijn flat lopen, erdoorheen vliegen en binnen een paar minuten weer weg zijn. Louise stond erop dat ik een taxi zou nemen, dus zat ik een halfuur vast in het verkeer, vloekend over de hitte, en kwam ik te laat. De twee mannen wachtten op me, Guy in een dun blauw pak en Nick in een wit T-shirt en een spijkerbroek. We schudden elkaar formeel de hand.

Toen we bij de flat waren, deed Guy de deur open met zijn sleutelbos en ging het eerst naar binnen. Nick stapte opzij om me door te laten. Er hing een vreemde geur. Zoetig, maar met iets ongezonds erdoorheen. Nick trok zijn neus op en keek me vragend aan.

'Ik moet iets hebben laten staan,' zei ik. 'Ik ben hier al een tijdje niet geweest.'

De lucht kwam uit de keuken. Ik duwde de deur open. De geur was nu sterker, maar ik kon nog steeds niet bedenken wat het was. Ik keek op het aanrecht. Niets. Ik keek in de vuilnisbak, maar die was leeg. Ik deed de ijskast open.

'O, god,' zei ik.

Het lichtje ging niet aan. Hij was warm. Maar de schade viel mee. De melk was zuur, verder was er niets aan de hand. Maar ik wist waar de ramp zat. Ik deed het kleine vriesvak boven in de ijskast open. Ik kon alleen maar kreunen. Het leek alsof de hele boel overhoop was gehaald. Een pak koffieijs lag op zijn kant en had zijn inhoud over een geopend pak garnalen gemorst. De stank en aanblik van oude garnalen en gesmolten ijs in mijn warme keuken deden me bijna kokhalzen.

'Godskolere,' zei ik.

'Zoë.' Guy legde zijn hand zachtjes op mijn schouder, maar ik sprong van hem weg. 'Het was gewoon een stom ongeluk, Zoë.'

'Wacht even,' zei ik. 'Ik moet de politie bellen.'

'Wat?' vroeg hij met een niet-begrijpende, bijna opgelaten uitdrukking op zijn gezicht.

Ik viel tegen hem uit.

'Hou je bek. Gewoon je kop houden. Kom niet aan me, blijf bij me uit de buurt.'

'Zoë...'

'Kop dicht.'

Ik schreeuwde zowat tegen hem. Hij wilde iets zeggen, maar hief toen zijn handen op als teken van overgave.

'Oké, oké.'

Hij keek vluchtig naar Nick met de angstige blik van een man die een bod tussen de vloerplanken ziet wegsijpelen. Het maakte niet uit. Het enige wat me bezighield was in leven blijven. Ik kende het nummer uit mijn hoofd. Ik belde en vroeg Carthy te spreken en deze keer kwam hij aan de lijn. Geen geknoei meer. Hij zei dat hij meteen zou komen. En hij was er in minder dan tien minuten, met Aldham en nog een man, die een grote leren tas bij zich had en dunne handschoenen aantrok zodra hij binnen was. Ze staarden naar de rotzooi, mompelden tegen elkaar in de hoek. Carthy stelde me vragen, maar ik scheen ze maar niet te begrijpen. Hij zei iets over politiebescherming. De andere twee waren in de keuken. Guy zei dat ze moesten gaan, maar Carthy zei nee, konden ze niet op de trap wachten?

'Hij is weer binnen geweest, het is onverdraaglijk.'

Aldham kwam in de kamer terug en keek bezorgd naar me.

'Dus wat gaan jullie eraan doen?' vroeg ik.

Aldham liep naar Carthy en mompelde iets in zijn oor. Hij zag er een beetje onthutst uit. Daarna liep hij naar mij en begon heel kalm en rustig tegen me te praten.

'Zoë,' zei hij. 'Er lag geen briefje, hè?'

'Dat weet ik niet. Ik heb er geen gezien, maar ik heb ook niet gezocht.'

'Wij hebben wel gezocht. We hebben geen briefje gevonden.'

'Nou en?'

'We hebben de ijskast bekeken. De stekker was uit het stopcontact gehaald en de waterkoker zat in het stopcontact.'

'Waarom zou hij dat doen?'

'Ik denk dat het een vergissing was. Dat kan gebeuren.'

'Maar ik zou nooit...' En toen zweeg ik, want ik herinnerde me dat Louise thee voor me had gezet en een stekker uit het stopcontact had gehaald om die van de waterkoker erin te doen. O, kut. Ik voelde dat ik rood werd.

Er viel een stilte. Aldham keek naar het kleed, Carthy keek naar mij. Ik staarde terug.

'Ik moest op mijn hoede zijn,' zei ik na een tijdje.

'Natuurlijk,' zei Aldham vriendelijk.

'Voor u is het allemaal makkelijk,' zei ik. 'Ik denk steeds dat ik doodga.'

'Dat begrijp ik,' zei Aldham, die nu bijna fluisterde. Hij legde voorzichtig zijn hand op mijn schouder. 'Ik vraag me af of we u niet te veel in paniek brengen. Het spijt me.'

Ik schudde zijn hand van me af. 'U... u...'

Maar ik kon niets bedenken dat grof genoeg was. Ik draaide me om en rende naar buiten, en terwijl ik dat deed was ik me er op een bizarre manier van bewust dat ik ze allemaal in mijn flat achterliet.

13

Louise zat op me te wachten toen ik terugkwam in haar flat. Ze had een gezichtsmasker op, wat haar doodsbleek maakte, op een naakte roze cirkel om beide ogen na, waardoor ze een verbaasde blik kreeg. Terwijl ik haar vertelde wat er gebeurd was, besefte ik dat ik ervan uitging dat ik bij haar mocht blijven logeren. Maar ze maakte het me gemakkelijk.

'Blijf maar zolang je wilt.'

'Maar dan slaap ik op de bank.'

'Zie maar.'

'En ik betaal huur.'

Ze trok haar wenkbrauwen op, zodat het masker barstte door de rimpels op haar voorhoofd.

'Als je daar gelukkig van wordt. Maar het hoeft niet. Geef de planten maar water, dat vergeet ik altijd.'

Ik voelde me beter. De beklemmende angst van gisteren verloor zijn greep. Ik hoefde nooit meer in mijn flat te slapen, hoefde Guy nooit meer te zien of vreemde mannen in mijn kamers rond te leiden, ze in mijn laden laten snuffelen en naar mijn borsten laten staren. Ik hoefde nooit meer daar in het donker te liggen, te luisteren, te wachten, te proberen normaal te ademen. Ik hoefde Fred ook nooit meer te zien, of zijn toffe maten. Ik had het gevoel alsof ik een vuile, verstikkende huid had afgeworpen. Ik zou bij Louise wonen, we zouden 's avonds samen voor de televisie eten, eikaars teennagels lakken. Maandag had ik een afspraak met dokter Schilling. Zij zou wel weten wat er gedaan moest worden. Zij was een deskundige.

Louise hield vol dat ze geen plannen had voor het weekend en hoewel ik vermoedde dat ze in werkelijkheid al haar afspraken voor mij had afgezegd, was ik veel te opgelucht om ook maar het zwakste protest te laten horen. We kochten Frans stokbrood, gevuld met kaas en tomaat, en liepen naar het park in de buurt, waar we op het dorre, vergeelde gras gingen zitten. De zon brandde, het was heet en drukkend, en het was vol in het park. Groepjes tieners die frisbeeden of lagen te vrijen in de schaduw van de bomen, gezinnen met picknickmanden en ballen en springtouwen, meisjes in haltertopjes die bakten in de zon, mensen met blikjes bier, honden, camera's, vliegers, fietsen, brood voor de eenden. Ze hadden allemaal felgekleurde, luchtige kleren aan en een glimlach op hun gezicht.

Louise stopte haar T-shirt onder haar beha en ging op haar rug liggen met haar armen onder haar hoofd. Ik ging naast haar zitten en rookte de ene sigaret na de andere, terwijl ik de massa's mensen observeerde die voorbijkwamen. Ik wachtte op een glimp van een bekend gezicht, of een gezicht dat me aankeek alsof het me kende. Maar ik zag niet zo iemand.

'Weet je wat?' zei ik.

'Wat?' zei ze dromerig.

'Ik ben te passief geweest,' zei ik.

'Welnee.'

'Wel waar,' zei ik. 'Ik wilde dat andere mensen dit voor me uitzochten. Ik heb geen enkele moeite gedaan.'

'Doe niet zo raar, Zoë.'

'Het is waar. Ik denk dat het komt doordat ik in Londen ben. Ik wilde zoekraken. Ik wilde niet dat iemand me zag. Ik moet naar mezelf kijken. Dat is mijn taak. Ik moet naar mezelf kijken en bedenken waarom iemand mij uitkiest. Wie dat zou doen.'

'Morgen,' zei Louise. 'Ga morgen maar aan zelfbeschouwing doen. En vandaag ga je aan zelfverwenning doen.'

Ik liet de zon in mijn huid zinken, onder mijn vieze kleren. Ik was moe. Zo moe was ik nog nooit geweest, met prikkende, pijnlijke ogen, armen en benen die te zwaar waren om te bewegen. Ik wilde in een vol bad liggen, uren slapen op schone lakens, gezond eten, rauwe wortels, groene appels, sinaasappelsap en kruidenthee drinken. Ik kon me niet voorstellen dat ik ooit nog naar een club zou willen gaan, dronken of stoned worden, aangeraakt worden door een man. Het hete, zweterige, opgefokte leven dat ik in Londen had geleid vervulde me met vage, alomtegenwoordige doodsangst. Al dat lawaai en al die inspanning. Misschien zou ik zelfs stoppen met roken, dacht ik. Nog niet.

We kwamen langs een vrolijke winkel met kinderkleding, kleurige tuinbroeken en gestreepte truitjes, pilotenjacks in rood, roze en geel, en Louise sleurde me mee naar binnen.

'Jij hebt een kindermaatje,' zei ze, terwijl ze naar me keek. 'Je bent te veel afgevallen. We moeten je weer vetmesten. Maar intussen gaan we een paar dingen voor je kopen.'

Dus terwijl de verkoopster nogal afkeurend toekeek, koos ik een paar stukken van het rek en nam ze mee naar de paskamer. Ik trok de geribbelde grijze hemdjurk voor een dertienjarige over mijn hoofd en bekeek mezelf in de spiegel. Prima. Ik zag er plat en seksloos in uit. Echt iets voor mij. Daarna trok ik hem weer uit en deed een mooi wit T-shirt aan, versierd met piepkleine geborduurde bloemetjes.

'Laat 's kijken,' schreeuwde Louise. 'Kom op, je kan niet met een vriendin gaan shoppen als je er geen modeshow van maakt.'

Ik schoof de gordijnen open, giechelend, en draaide me om en om. 'Wat vind je?'

'Kopen,' beval ze me.

'Is-ie niet te klein?'

'Dat wordt-ie wel als je een paar dagen bij me logeert en mijn slonzige gewoontes overneemt. Maar nu, nee hoor, hij staat je prachtig.' Ze legde haar hand op mijn schouder. 'Als een bloem, schat.'

Later reden Louise en ik in haar rammelkast naar de supermarkt om in te slaan. Ik leefde al lange tijd van dag tot dag, een patatje hier, een reep chocola daar, belegde broodjes in de rokerige personeelskamer. Het was in ieder geval al weken, en waarschijnlijk al maanden, geleden dat ik serieus had gekookt, volgens een recept en met echte ingrediënten die je bij elkaar moest doen.

'Ik ga vanavond koken,' zei ik dapper. Ik had het gevoel dat ik voor huisvrouw speelde. Ik legde verse pasta in ons karretje, rode uien, grote bollen knoflook en pomodori, een potje gedroogde gemengde kruiden, slaharten, komkommer, mango's en aardbeien. Een kuipje slagroom, een fles chianti. Ik kocht een voordeelpak onderbroeken, deodorant, een washand, een tandenborstel en tandpasta. Ik had sinds gisterochtend mijn tanden niet meer gepoetst. Ik moest spullen uit mijn flat halen.

'Morgen,' zei Louise beslist. 'Laat nu maar even. We gaan er morgenochtend samen heen, in mijn auto. Voorlopig moet je het met je kinderkleren doen.'

Ik pakte in cellofaan verpakte gele rozen die bij de kassa lagen en legde ze bij de rest van de boodschappen.

'Ik weet niet hoe ik je moet bedanken, Louise.'

'Doe 't dan maar niet.'

Een vriendin van Louise, ene Cathy, kwam 's avonds eten. Ze was bijzonder lang en dun, met een scherpe neus en piepkleine oortjes. Louise had haar duidelijk verteld hoe het met mij zat, want ze deed heel voorzichtig, heel vriendelijk tegen me, alsof ik een invalide was. Ik kookte de pasta te gaar, maar de tomatensaus was heerlijk en iedereen kan mango's en aardbeien in stukjes snijden en die in een schaal door elkaar husselen. Louise stak kaarsen aan en smolt ze vast op oude schoteltjes. Ik zat aan de keukentafel in mijn nieuwe grijze hemdjurk, licht in het hoofd, onwezenlijk. Ik had een hol gevoel in mijn maag, maar ik kon niet veel eten. Ik kon evenmin veel praten. Het was voldoende om daar te zitten en naar hen te luisteren, terwijl woorden zachtjes over de bovenkant van mijn hersens zoemden. We dronken chianti en daarna bijna de hele fles witte wijn die Cathy had meegebracht, en keken naar een oude film op de tv. Een soort thriller, maar ik kon de plot niet helemaal volgen. Mijn gedachten dwaalden afin de ene scène, zodat ik in de volgende scène al niet meer begreep waarom de held inbrak in dat pakhuis, wat hij van plan was of wat hij hoopte te vinden. Buiten begon het te regenen en de druppels kletterden op het dak en striemden tegen de ramen. Ik ging naar bed toen Cathy er nog was. Terwijl ik opgerold op de bank in de piepkleine woonkamer lag, hoorde ik hen in de keuken praten, het geruststellende gebrom van mensenstemmen, zo nu en dan een schaterlach, en ik zeilde in slaap met een veilig gevoel.

De volgende morgen gingen we na het ontbijt naar mijn flat om een paar kleren te halen. Ik zou nog niet alle spullen inpakken, hoewel ik niet van plan was om ooit nog in die flat te wonen, maar pakte alleen een paar noodzakelijke dingen. Het regende nog steeds hard. Louise kon bij de flat geen parkeerplaats vinden, dus ging ze een paar meter van de voordeur op een dubbele gele streep staan en ik zei dat ik wel naar boven zou rennen.

'Ik ben over een paar minuten terug,' zei ik.

'Wil je echt niet dat ik meekom?'

Ik schudde mijn hoofd en glimlachte.

'Ik ga alleen even afscheid nemen.'

Het hele huis ademde een sfeer van vervuiling en verwaarlozing, hoewel ik er alleen maar één dag niet was geweest, alsof de flat wist dat niemand er zich meer om bekommerde. Ik ging naar mijn slaapkamer en haalde een paar jurken uit de kast. Twee broeken, vier T-shirts, een aantal onderbroeken, beha's en sokken. Een paar joggingbroeken. Dat was voorlopig wel genoeg. Ik stopte alles in een grote weekendtas. Daarna liep ik naar de badkamer, trok de vuile kleren uit die ik aanhad en gooide ze in een hoek. Ik zou later de was ophalen. Andere keer.

Ik hoorde een klik, alsof er een kastdeur dichtging. Niets aan de hand, zei ik bij mezelf. De verbeelding haalt slinkse streken uit. Weer in de slaapkamer vond ik schoon ondergoed. Ik deed de gordijnen dicht en ging voor de spiegel staan om het aan te trekken. Ik zag de reflectie van mijn gezicht, vegen onder mijn ogen. Mijn naakte lichaam, bruine armen en benen, witte buik. Ik deed mijn onderbroek aan en pakte mijn nieuwe T-shirt, waarvan Louise had gezegd dat ik er als een bloem in uitzag, uit de tas die ik had meegenomen en trok het over mijn hoofd. Het was idioot, maar ik kon er niet zo goed tegen om iets te dragen dat naar de flat rook, naar mijn oude leven. Ik had behoefte aan schoon en nieuw.

Terwijl ik het T-shirt over mijn borsten trok, voelde ik totaal onverwachts handen om mijn nek, om mijn lijf en een gewicht op mijn rug, iemand op me. Ik verloor mijn evenwicht en smakte op de grond met het gewicht op me, dat mijn bedekte gezicht hard in het kleed drukte. Ik was totaal overrompeld, had pijn. Ik voelde de hand door het T-shirt op mijn mond, een warme hand die naar zeep rook, appelzeep uit de badkamer. Een arm om mijn ribbenkast, vlak onder mijn borsten.

'Trut, vuile trut.'

Ik probeerde me los te wurmen, kronkelde met mijn armen en benen, wilde gillen, brullen. Ik had nergens houvast, mijn armen werden vastgehouden, ik kon niets doen. Hij maakte geen geluid meer, ademde alleen met zijn hete zachte adem in mijn oor. Na een tijdje gaf ik mijn verzet op. Buiten schreeuwde iemand, het geloei van een sirene kwam naderbij, stierf daarna weg. Ging ergens anders heen.

De greep op mijn nek verslapte, ik probeerde me te bewegen en te gillen, maar toen was de hand op mijn keel. Ik kon helemaal niets doen. Kon niet bewegen. Kon niet vechten. Kon niet gillen. Ik dacht aan Louise, die buiten in de auto op me zat te wachten, hoewel ze nu niet dicht bij me was, ze leek heel ver weg. Ze zou me misschien al snel komen halen. Niet snel genoeg. Wat een domme manier om dood te gaan, voordat ik nog maar was begonnen. Voordat ik echt had geleefd. Wat ontzettend dom.

Heel langzaam kwam de vloer op me af. Ik voelde mijn hoofd op de planken smakken, mijn voeten over het hout glijden. Ik hoorde de regen op het raam, een zacht gespetter. Ik kon niet praten, er was niets meer te zeggen, geen tijd om iets te zeggen, maar ergens diep vanbinnen zei een stem: nee, alsjeblieft, nee. Alsjeblieft.

DEEL TWEE - JENNIFER

1

Het leek wel alsof alles tegelijk gebeurde, maar ons huis had rond het ontbijt toch al tamelijk veel weg van een middeleeuws kasteel compleet met ezels en varkens en een horde lijfeigenen, die bij het eerste spoortje onraad beschutting kwamen zoeken. In de eerste weken na onze verhuizing was het zo mogelijk nog chaotischer geworden, aangezien nu een aannemer pal in het middeleeuwse kasteel zijn tenten had opgeslagen.

Clive was al om zes uur de deur uit gegaan, nog vroeger dan anders, omdat hij momenteel druk is met een of andere monstrueuze overnamepoging. Vlak voor achten sleurt Lena de twee oudste jongens de Espace in voor een dolle rit naar school. Lena is ons kindermeisje schuine streep au pair-gevalletje, snoezig kind om te zien, Zweeds, onacceptabel blond, slank en jeugdig, al heeft ze zo'n ding door haar neus waar ik iedere keer van gruw als ik het zie. De hemel mag weten hoe zoiets voelt als ze haar neus moet snuiten.