'Nog zo'n vrouwenmoordenaar.'

'Maar waarom zou je al die moeite doen?' wierp ik tegen. 'Waarom val je niet gewoon vrouwen aan in donkere steegjes?'

'In de moeite zit 'm nou juist de pret. Waar ik heen wil, Nadia, is dat je al je theorieën over karakter of motieven, die jij met je gezonde verstand bedenkt, overboord moet zetten. Hij is niet uit op je geld. Hij haat je niet eens. Zo ziet hij dat in ieder geval niet. Hij zou het als liefde kunnen zien. Denk aan de brieven die hij verstuurt: dat zijn liefdesbrieven, op een perverse manier. Hij raakt geobsedeerd door de vrouwen die hij uitkiest.'

'Dus hij is de treinenspotter en ik ben de trein.'

'Zoiets, ja.'

'Maar waarom? Ik kan er met mijn verstand niet bij dat je zoveel moeite doet, brieven schrijft, een tekening maakt, ongelooflijke risico's neemt door de brieven persoonlijk af te leveren, om daarna die doodgewone vrouwen op een gruwelijke manier te vermoorden. Waarom?'

'Omdat er verschrikkelijke dingen gebeuren, zoek jij daar grote motieven achter. Op een gegeven moment zal deze persoon opgepakt worden en zal iemand, ik misschien, met hem praten over zijn leven. Misschien is hij als kind zwaar mishandeld of misbruikt door een oom, of misschien heeft hij een verwonding aan zijn hoofd opgelopen die een hersenbeschadiging tot gevolg heeft gehad. Dat zal de reden zijn. Er zijn natuurlijk legio mensen die zwaar mishandeld, misbruikt of gewond zijn en die geen seksuele psychopaten worden. Maar hij vindt dat nu eenmaal lekker. Waarom vinden we iets lekker?'

'Wat zal er gebeuren, denk je?'

Ze stak alweer een sigaret op.

'Het escaleert,' zei ze. 'De eerste moord was bijna opportunistisch. Hij heeft waarschijnlijk niet eens naar haar gezicht gekeken, alsof hij haar individualiteit weg wilde vagen. De tweede was veel gewelddadiger en overweldigender. Dat is een karakteristiek patroon. De misdaden worden steeds gewelddadiger en onbeheerster. De misdadiger wordt betrapt.'

Ik kreeg ineens het gevoel alsof er een wolk voor de zon langs was getrokken. Ik keek omhoog. Het was niet zo. De lucht was stralend blauw.

'Daar heeft degene die hij hierna uitzoekt wat aan.'

We stonden allebei op om weg te gaan. Ik keek over mijn schouder naar Lynne, maar ze wendde haar hoofd af. Ik draaide me weer om naar Grace.

'Hoe heb je de laatste paar maanden ervaren?' vroeg ik. 'Ben je tevreden over de manier waarop je het onderzoek hebt geleid?'

Ze pakte haar zonnebril, haar sleutels en haar pakje sigaretten.

'Ik ben gestopt met roken - wanneer ook weer? - vijf jaar geleden, geloof ik. Ik maal steeds maar door over wat ik anders had kunnen doen. Misschien weet ik het als hij gepakt is.' Ze glimlachte droefgeestig. 'Maak je geen zorgen. Ik hoef geen medeleven van je.' Ze haalde iets uit haar zak en gaf het aan mij. Het was een visitekaartje. 'Je kunt me altijd bellen.'

Ik pakte het aan en bekeek het, nutteloos en beleefd, zoals je dat nu eenmaal doet.

'Ik denk niet dat je op tijd ter plekke zult kunnen zijn,' zei ik.

 

15

Toen ik op school zat en zogenaamd leerde hoe ik volwassen moest worden en me op de grote, boze wereld moest voorbereiden, had ik een vriendin die overleed aan leukemie. Ze heette Laura en ze had kleine voetjes, appelwangetjes en een vette lach. Ze werd ziek in de eerste klas en stierf voor het eindexamen. We raakten verschrikkelijk snel gewend aan het idee dat ze dood was en niet meer bij ons was, en dachten zo nu en dan in vlagen van geschoktheid en sentimentaliteit aan haar terug. Maar nu dacht ik heel vaak aan Laura. Op een vreemde manier, die me niet welkom was, voelde ik me dichter bij haar - en bij Jenny en Zoë, vrouwen die ik nooit had gekend - dan bij mijn nog levende vrienden.

Zelfs Zach en Janet voelde ik op afstand. Ze leken ontzet over mijn situatie en wisten bijna niet wat ze ermee aan moesten. Ze belden me veel te vaak op, maar kwamen te weinig langs, en als we elkaar zagen hadden we geen normaal gespreksonderwerp, omdat ik in de schaduw stond en zij in het volle licht. We deden schutterig tegen elkaar. Het leek alsof ik hen voorbij was gegaan naar een andere wereld waar zij niet in konden en ik niet uit. Met een huivering dacht ik er weer aan dat Laura net zoiets had gezegd aan het eind, toen het iedereen duidelijk werd dat ze het niet zou halen. Ze had gezegd, of liever geschreeuwd, dat ze het gevoel had dat ze een wachtkamer in was gegaan en dat de deur aan de andere kant binnenkort voor haar zou opengaan en zij erdoor moest gaan. Ik weet nog dat er een rilling van doodsangst door me heen ging toen ze dat zei. Ik zag de deur voor me, met daarachter het pikkedonker, en ik zag voor me hoe ik uit een verlichte, volle kamer de lege afgrond in stapte.

Laura was door alle fasen heen gegaan waar je doorheen hóórt te gaan als je oog in oog met de dood staat: ongeloof, kwaadheid, verdriet, doodsangst en ten slotte een soort lamme aanvaarding, misschien omdat ze zo uitgeput was van de behandeling en van het heen en weer geslingerd worden tussen hoop en wanhoop. Op een avond na haar dood had een groepje van ons een akelige discussie, aangewakkerd door te veel drank, over of ze nog had kunnen leven of haar leven had kunnen rekken als ze zich meer verzet had in plaats van het op te geven en het los te laten. Vroeger was voor mij het beeld van loslaten een hand die zich zachtjes losmaakte van de hand van een dierbare. Nu ik de foto's en rapporten had gezien, was het beeld veranderd in twee handen die zich aan een richel vastklampen tot ze door een zware laars naar beneden getrapt worden. Iemand zei dat ze harder had moeten vechten, alsof het Laura's schuld was dat ze dood was gegaan en niet gewoon stomme pech.

Ik zou vechten. Ik wist niet of het ook maar iets zou uitmaken, maar daar ging het niet om. Ik zou verdomme niet in blinde doodsangst als een zielig hoopje in een stomme wachtkamer zitten, starend naar de deur in de muur tegenover me, met alleen de angst van de laatste paar dagen in mijn lijf, die mijn hart sneller deed kloppen, mijn mond uitdroogde, mijn maag wegbrandde, mijn ogen verblindde en me tot ondier degradeerde. Ik had de foto's gezien, de rapporten. Ik had met Grace gepraat. Ik had weinig vertrouwen in Links en Cameron, voor een deel omdat ik voelde dat zij weinig vertrouwen in zichzelf hadden en zaten te wachten tot ik doodging, al zouden ze dat nooit toegeven. Dus was ik op mezelf aangewezen. Alleen op mezelf. En ik heb altijd een bloedhekel aan wachten gehad.

Eén ding stond vast: ik kon niet langer in mijn huis zitten en me verstoppen voor Lynne en mijn eigen angst. Het vreemde was dat Lynne en ik nog steeds niet over mijn mogelijke dood spraken. Dat onderwerp was taboe. We hadden het alleen over plannen, zakelijke dingen als waar ik heen ging en waar ze op me moest wachten. We aten niet meer samen, zelfs geen patat uit de snackbar of geroosterd brood bij het ontbijt. Ik behandelde haar niet meer als een quasi-gast, een pseudo-vriendin.

De dag nadat ik met Grace Schilling had gepraat ging ik schaatsen met Claire, die werkloos actrice was, meestal meer werkloos dan actrice. Ze kon achteruit schaatsen en van die kronkels draaien waar je duizelig van wordt. Lynne en een andere agente zaten chagrijnig aan de kant en keken toe hoe ik tegen jonge kinderen aan botste en ze als kegels omverhaalde, en zelf struikelde met wild zwaaiende armen en benen. Later die dag nodigde ik mezelf bij Zach uit en zei dat hij andere vrienden moest uitnodigen, wat hij gehoorzaam deed. Lynne wachtte buiten terwijl wij taco's aten en ik te veel rode wijn dronk en schuine, domme moppen tapte en me om twee uur 's nachts in de wachtende auto liet vallen. Maar de hele tijd, ook toen ik beneveld was van de drank en flirtte met een man die Terence heette, die duidelijk homo was en zich door mij voor schut gezet voelde, probeerde ik te bedenken wat ik verder moest doen. Grace had gezegd dat mensen als deze man je altijd een paar stappen vóór waren: gerichter, vastberadener, vasthoudender. Ik wilde hem één stap voor zijn.

De volgende morgen werd ik met barstende koppijn en een droge bek wakker. Ik voelde me misselijk en toen ik de gordijnen openschoof, boorde het licht als een speer van pijn door mijn oogkassen. Ik wankelde naar de keuken en dronk twee glazen water, waarbij ik Lynnes meelevende, licht verwijtende blik negeerde. Toen zette ik een grote pot thee en ging ermee naar mijn slaapkamer terug. Ik ging in lotuszit op bed zitten, in een versleten grijs vest en een joggingbroek, en staarde naar het spiegelbeeld in de lange spiegel van de klerenkast. Ik keek de laatste tijd veel vaker naar mezelf, waarschijnlijk omdat ik mezelf niet meer als iets vanzelfsprekends zag. Moest ik er niet anders, magerder en tragischer uitzien? Voor zover ik kon zien was er uiterlijk niets veranderd. Daar zat ik, gewoon een kleine vrouw met sproeten op de brug van haar neus, ongeborsteld haar en een kater.

De bel ging en ik hoorde Lynne opendoen. Ik luisterde, maar hoorde alleen wat gemompel. Toen werd er op de deur van mijn slaapkamer geklopt.

'Ja?'

'Er is hier iemand voor je.'

'Wie?'

Er werd even geaarzeld aan de andere kant.

'Josh Hintlesham.' Lynnes stem was tot souffleursgefluister gedaald. 'Haar zoon.'

'O, mijn god. Wacht even.' Ik sprong van het bed. 'Zeg maar dat hij binnen mag komen.'

'Weet je het zeker? Ik weet niet wat Links daarvan...'

'Ik kom er zo aan.'

Ik rende naar de badkamer, slikte drie paracetamols tegen de hoofdpijn, plensde koud water over mijn gezicht en poetste hard mijn tanden. Josh. De jongen in de vensterbank met jeugdpuistjes en Jenny's donkere ogen.

Ik liep naar de woonkamer en stak mijn hand uit.

'Josh, hallo.'

Zijn hand lag koud en slap in die van mij. Hij keek me niet aan, maar mompelde iets en staarde naar de grond.

'Kun je buiten in de auto wachten, Lynne?' zei ik.

Terwijl ze wegliep, wierp ze een bezorgde blik over haar schouder en sloot de deur achter zich. Josh wiebelde zenuwachtig heen en weer. Hij had een joggingpak aan dat hem een beetje te krap zat en zijn vettige haar piekte over zijn ogen. Iemand zou met hem kleren moeten gaan kopen, hem zeggen dat hij in bad moest, zijn haar moest wassen en deodorant moest gebruiken. Ik zag Gloria dat nog niet doen.

'Koffie of thee?' vroeg ik.

'Hoeft niet.' Hij praatte mompelend.

'Sap?' Al had ik niks in de ijskast staan, bedacht ik.

'Nee, dank u.'

'Ga zitten.'

Ik wees op de bank.

Hij ging ongemakkelijk op het randje aan het verste eind zitten, terwijl ik koffiebonen maalde en wachtte tot het water kookte. Ik zag hoe groot zijn handen en voeten waren, hoe mager zijn polsen. Zijn huid was bleek, maar zijn oogranden waren rood. Hij zag er vreselijk uit, al had ik al tien jaar geen puberjongens meer gezien. Alle jongens van ouder dan negen waren een mysterie voor me.

'Hoe heb je me gevonden?'

'Ik heb in de Gouden Gids gekeken onder "Kinderfeestjes". Christo zei dat u clown was.'

'Briljant.' Ik ging tegenover hem zitten met mijn kop koffie. 'Hé, Josh, ik vind het heel erg van je moeder.'

Hij knikte en haalde zijn schouders op.

'Ja,' zei hij.

Mister Cool.

'Je zult haar wel missen.'

God, waarom hield ik niet gewoon mijn mond?

Hij kromp even ineen en begon op een van zijn nagels te bijten.

'Ze had eigenlijk niet zoveel tijd voor me,' zei hij. 'Ze had altijd haast of ze was ergens boos over.'

Ik voelde me gedwongen om voor haar op te komen.

'Dat zal best, met drie kinderen en het huishouden en zo,' zei ik, terwijl ik deed alsof ik een slokje nam uit mijn lege kopje. Nadia, de psychologe van de koude grond. 'Heb je iemand om over dit alles te praten?' vroeg ik. 'Vrienden of een dokter of zo?'

'Ik red me wel,' zei hij.

We zwegen en om iets te doen schonk ik nog een kopje koffie in en dronk het snel op.

'En u?' vroeg hij plotseling. 'Ik?'

'Bent u bang?'

'Ik probeer positief te blijven.'

'Ik droom van haar,' zei hij plotseling. 'Elke nacht. Ik droom niet dat ze vermoord wordt of zo. Het zijn leuke dromen, vrolijke dromen, dat mam door m'n haar streelt en me knuffelt en zo, hoewel ze alleen maar Christo's haar streelde. Ze zei altijd dat ik daar nu te oud voor was.' Hij bloosde diep. 'Dat maakt het alleen maar erger.' Toen zei hij: 'Niemand heeft me verteld hoe ze precies is gestorven.'

'Josh...'

'Ik kan de waarheid wel aan.'

Ik dacht aan de foto van Jenny's lijk en keek naar de slungelige, dappere jongen voor me.

'Snel,' zei ik. 'Ze had een snelle dood. Ze heeft niet geweten wat er gebeurde.'

'U liegt ook al tegen me. Ik dacht dat u me wel de waarheid zou zeggen.'

Ik haalde diep adem.

'Josh, de waarheid is dat ik het niet weet. Je moeder is dood. Ze heeft nu geen pijn meer.'

Ik schaamde me, maar ik wist niets beters te verzinnen. Josh stond met een ruk op en begon door de kamer te ijsberen.

'Bent u echt clown?'

'Een entertainer.'

Hij pakte mijn jongleerzakjes op.

'Kunt u jongleren?'

Ik pakte ze uit zijn hand en begon ermee te gooien. Hij leek niet onder de indruk.

'Echt jongleren, bedoel ik. Ik ken zoveel mensen die het met drie ballen kunnen.'

'Probeer jij 't dan eens.'

'Ik ben geen entertainer.'

'Nee,' zei ik droogjes.

'Ik heb iets voor u meegebracht,' zei hij.

Hij liep de kamer door om zijn rugzak te pakken en haalde er een envelop van manilla uit.

Er zaten tientallen foto's in, de meeste vakantiekiekjes door de jaren heen. Ik rommelde erdoorheen, terwijl ik me er heel erg van bewust was dat Josh zwaar ademend over mijn schouder meekeek. Jenny, erg slank en bruin in een gele bikini op een zandstrand onder een stukje blauwe lucht. Jenny in netjes geperste spijkerbroek en een groen poloshirt, in de stijve cirkel van Clives arm en met een aantrekkelijke glimlach voor de foto. Ze was veel mooier om te zien dan hij. Jenny met een veel jongere Josh, hand in hand, met een kale baby die Chris moest zijn, op een grasveld omringd door haar drie zoons. Jenny met lang haar, kort haar, haar in laagjes. Jenny op ski's, keurig voorovergebogen met haar stokken achter zich. In groepjes, alleen.

De foto die me het meest raakte was genomen toen ze kennelijk niet wist dat er een camera op haar gericht was en ze niet meer zo waakzaam keek. Ze stond er en profil en een beetje onscherp op. Er viel een lok glanzend haar over haar gezicht. Haar wang zag er glad uit, haar lippen waren een beetje van elkaar en haar hand was half opgeheven. Ze leek in gedachten verzonken, bijna droevig. Zonder haar pantser zag ze eruit als iemand die ik toch tot mijn kennissen had kunnen rekenen. En toen drong er ineens nog iets anders tot me door, als een mes dat door me heen sneed: ze had iets intrigerends. Ik begreep waarom ze iemands aandacht zou kunnen trekken. Ik kon haar voor me zien als een vrouw door wie je gefascineerd kon raken. O god.

Ik legde ze zwijgend neer en keek Josh aan.

'Arme jongen,' zei ik, en toen begon hij te huilen, al probeerde hij dat in te houden. Hij slikte en snufte en stikte haast in zijn verdriet, en hij mompelde: 'Jezus', en stopte zijn hoofd in de holte van zijn arm. Ik legde mijn hand op zijn schouder en wachtte, en na een tijdje ging hij rechtop zitten, zocht in zijn zak naar een verfrommeld zakdoekje en snoot luidruchtig zijn neus.

'Sorry,' zei hij.

'Welnee,' zei ik. 'Het is goed dat er iemand om haar huilt.'

'Ik moet weg,' zei hij, en hij pakte de foto's bij elkaar en stopte ze terug in de envelop.

'Gaat het wel?'

'Ja.' Hij veegde zijn neus aan zijn mouw af.

'Ik zal je mijn kaartje geven. Als je me wilt bellen, hoef je niet meer in de Gouden Gids te kijken. Wacht even.'

Ik liep naar mijn bureau in de slaapkamer, terwijl Josh in de deuropening wachtte. Wat was hij mager. Het leek alsof hij zou omvallen als hij niet ergens tegenaan kon leunen. Een zak botten.

'Het is hier wel een rotzooi,' zei hij. Brutale aap.

'Klopt. Ik wist niet dat je kwam, dus ik heb niet voor je opgeruimd.'

Hij grijnsde verlegen.

'En u hebt een stokoude computer,' merkte hij op.

'Dat schijnt, ja.'

Ik rommelde in de laden naar mijn visitekaartjes.

'Bent u online?'

'Online? Dacht 't niet.'

Hij ging weer zitten en begon op het toetsenbord te tikken. Hij keek naar het scherm alsof het een schietgat was, waar iets komisch door te zien was.

'Hoe groot is uw harde schijf?'

'Geen idee.'

'Dat is het 'm. U moet meer vermogen hebben. Nu hebt u een mug die een vrachtwagen probeert voort te trekken. U moet een systeem hebben met een groot geheugen.'

'Wat je zegt,' zei ik, in de hoop dat hij verder zijn mond zou houden.

'Snellere hamsters.'

Ik had het kaartje gevonden en kwam er zwaaiend mee aanzetten.

'Alsjeblieft. Nadia Blake, entertainer op kinderpartijtjes, poppenspeler, jongleerder, goochelaar en algemeen...' Toen verstarde ik. 'Wat? Wat zei je daarnet, verdomme?'

'Niet kwaad worden. U hebt gewoon heel weinig aan een computer zonder een goed...'

'Nee, wat zei je precies?'

'Ik zei dat u meer vermogen moest hebben.'

'Nee, de precieze woorden, verdomme.'

Josh zweeg en dacht even na, en toen zag ik hem voor het eerst lachen.

'Sorry, maar dat is gewoon een domme uitdrukking. Snellere hamsters. Het betekent alleen maar meer vermogen.'

'Waar heb je die term vandaan?'

'Het is gewoon beeldspraak. Het beeld van hamsters die in een rad rondrennen. Denk ik. Ik heb er eigenlijk nooit bij stilgestaan.'

'Nee, nee, nee. Van wie heb je die uitdrukking?'

'Van wie?' Josh trok een gezicht. 'Gewoon, een jongen van de computerclub op school.'

'Wat? Een leerling?'

'Nee, een van de jongens die de club leidt: Hack. Hij is echt heel aardig voor me, vooral sinds m'n moeder dood is.'

Ik stond te trillen.

'Hack? Wat een rare naam.'

'Dat is z'n alias. Z'n schuilnaam.'

Ik probeerde kalm te blijven. Ik klemde mijn handen ineen.

'Josh,' zei ik. 'Weet je ook hoe hij echt heet?'

Hij fronste zijn wenkbrauwen. Alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft.

'Hij heet Morris, geloof ik. Hij weet alles van computers, maar hij zal u precies hetzelfde zeggen als ik.'

 

16

Mijn handen trilden zo hevig dat ik de cijfers op de telefoon bijna niet kon intoetsen. Ik liet me doorverbinden met Links. Ik had ontdekt dat als je maar genoeg doordramde, hij altijd op het bureau bleek te zijn. Hij was op zijn hoede en afstandelijk tegen me. Ik geloof dat hij niet helemaal wist hoe hij tegen me moest doen sinds ik ervandoor was gegaan. Hij had me ongetwijfeld graag van iets beschuldigd, maar ik had kennelijk geen wet overtreden. Toch kon hij zich in ieder geval stuurs gedragen, vanuit zijn zwakke positie.

'Ja?' zei hij.

'Ik heb net met Joshua Hintlesham gesproken.'

'Wat?'

'Dat is de zoon van Jennifer Hintlesham.'

'Dat weet ik. Wat hebt u met hem te bespreken?'

'Hij kwam bij me langs.'

'Hoe kan dat? Hoe weet hij wie u bent?'

Als hij in mijn buurt had gezeten, had ik me denkelijk naar voren gebogen en hem door elkaar geschud en met mijn knokkels op zijn schedel getimmerd, maar helaas was dat niet het geval.

'Dat is nu even niet belangrijk. Het punt is dat ik iemand heb gevonden die we allebei kennen.'

'Hoe bedoelt u?'

'Laatst ging er iets mis met mijn computer en toen heb ik een telefoonnummer gebeld op een kaartje. Er kwam ene Morris aan de deur en die heeft 'm weer aan de gang gekregen. Het was eigenlijk dóódsimpel. Maar ik weet geen bal van computers. En die keer dat ik 'm gesmeerd ben, kwam ik hem toevallig op straat tegen. Hij was heel aardig. Ik heb er verder niets achter gezocht. Maar Josh vertelde me dat hij op een computerclub zit die op school gegeven wordt. En een van de mensen die die club leidt is diezelfde Morris.'

Nu was het lang stil aan de andere kant. Daar moest hij diep over nadenken.

'Is het dezelfde persoon?'

'Zo klinkt het wel.' Ik kon het niet laten om er nog bij te zeggen: 'Misschien is het niets bijzonders. Wilt u dat ik het ga uitzoeken?'

'Nee, nee,' zei hij meteen. 'Geen sprake van. Dat doen wij wel. Wat weet u van hem?'

'Hij heet Morris Burnside. Ik denk dat hij een jaar of vijfentwintig is. Ik kan niet zoveel over hem vertellen. Hij maakt een aardige, intelligente indruk. Maar goed, ik ben meteen onder de indruk als iemand een computer kan opstarten. Josh mocht hem heel graag. Het is geen griezel, of zo. Hij is knap om te zien. Hij deed niet verlegen of vreemd tegen me of iets dergelijks.'

'Hoe goed kent u hem?'

'Ik ken hem helemaal niet. Ik heb hem maar twee keer ontmoet, zei ik al.'

'Heeft hij geprobeerd contact met u te krijgen?'

Ik dacht terug aan de keren dat we elkaar hadden gezien. Het leverde niet veel op.

'Ik denk dat hij me wel leuk vond. Ik heb hem verteld dat ik net bij m'n vriend weg was. Hij deed een poging om een afspraakje met me te maken, maar ik heb dat afgewimpeld. Er was niets vervelends verder. Hij bood aan om me te helpen bij de aankoop van een nieuwe computer met meer vermogen. Daar ben ik niet op ingegaan, maar dat lijkt me niet genoeg reden om me te vermoorden.'

'Weet u waar hij woont?'

'Ik heb zijn telefoonnummer. Hebt u daar wat aan?'

Ik las het op van het kaartje, het kaartje waarvan ik twee weken geleden zo blij was geweest dat ik het had gevonden.

'Goed, laat het verder maar aan ons over. Probeer niet met hem in contact te komen.'

'Gaan jullie met hem praten?'

'We gaan kijken wie het is.'

'Misschien is het niets,' zei ik.

'We zien wel.'

'Misschien is het niet dezelfde persoon.'

'Dat zullen we uitzoeken.'

Toen ik de telefoon neerlegde, had ik zin om als een hoopje op de grond ineen te zakken, te huilen, flauw te vallen, in bed gestopt te worden en vertroeteld te worden. Maar alleen Lynne was er, die om me heen zoemde als een lastige vlieg die ik wilde doodslaan. Ze had met toenemende belangstelling naar het eind van mijn telefoongesprek zitten luisteren. Nu keek ze me verwachtingsvol aan. Ze wilde geïnformeerd worden. De moed zonk me in de schoenen. Soms leek het wel alsof ik een au-pair in huis had, terwijl ik niet eens een kind had waar ze voor moest zorgen. Ik moest hier weg. Zonder de tijd te nemen om iets te zeggen pakte ik snel de telefoon en begon te bellen.

'Je hebt hem ontmoet.'

Zach bleef staan, alsof hij niet tegelijkertijd kon lopen en nadenken.

'Wanneer dan?'

'Laatst, toen je langskwam en die jongeman m'n computer had gemaakt. Je kwam hem tegen toen hij net wegging.'

'Die jongen die geen geld wilde aannemen?'

'Precies.'

'Zandkleurig haar.'

'Nee, nogal lang, donker haar.'

'Heb je mijn haar gezien?'

Zach liep opzij en probeerde zijn spiegelbeeld in een etalageruit op te vangen. We liepen in Camden High Street, winkel in, winkel uit, terwijl we af en toe kleren pasten, maar niets kochten. Lynne liep twintig meter achter ons, met haar hand in haar zak.

'Het valt uit,' zei hij. 'Ik zou het moeten scheren, als ik ook maar een beetje eerlijk was. Wat vind jij?'

Hij draaide zijn bezorgde gezicht naar me toe.

'Laat het gewoon zitten,' zei ik. 'Ik denk niet dat een geschoren schedel jou staat.'

'Wat is er mis met mijn schedel?'

'Zoals ik al zei bleek die jongen, die Morris heet, ook de zoon van een van de vermoorde vrouwen te kennen.'

'Dus zou hij haar vermoord kunnen hebben?'

'Nou ja, hij is de enige schakel tot nu toe.'

'Maar dat kan toch niet? Ik heb hem weliswaar maar acht seconden gezien, maar hij leek me heel normaal.'

'Nou en? Ik heb met de psychologe gepraat die een deskundige is in dit soort zaken. Ze zei dat het waarschijnlijk iemand is die een normale indruk maakt. Ik hoop vurig dat hij het is. Dat hij achter de tralies verdwijnt en ik mijn leven weer kan oppakken.' Ik pakte Zachs hand. 'Ik was er heilig van overtuigd dat ik zou doodgaan, weet je. Ze hebben die andere twee vrouwen ook willen beschermen, maar dat is niet gelukt. Ze werden vermoord. Ik denk de hele tijd aan doodgaan. Aan dood zijn. Ik ben ontzettend bang geweest.'

Tranen begonnen over mijn gezicht te stromen. Het was er niet bepaald de juiste tijd of plaats voor, met al die winkelende mensen die ons voorbijholden. Zach sloeg zijn armen om me heen en gaf me een zoen op mijn kruin. Soms kon hij heel aardig zijn. Hij haalde een paar redelijk schone zakdoekjes uit zijn zak en gaf ze aan me. Ik veegde mijn gezicht af en snoot mijn neus.

'Je had om hulp moeten vragen,' zei hij.

'Wat had jij gedaan?'

'Iets,' zei hij. 'Over dood zijn, bijvoorbeeld. Denk maar aan de tijd voordat je werd geboren. Je was miljard, triljard jaar dood. Dat vind je toch niet eng?'

'Jawel.'

Plotseling kwam er iemand naast me lopen. Het was Lynne.

'Ik heb een boodschap van hoofdinspecteur Links. Hij wil je meteen spreken.'

'Wat is er aan de hand?'

Lynne haalde even haar schouders op.

'Hij zei alleen maar dat hij je wil spreken.'

Wat waren ze aardig tegen me op het bureau. Ik mocht meteen doorlopen en werd naar een chiquer kantoor gebracht, apart van de andere bureaus in de kantoortuin. Ik werd in een stoel gezet voor het bureau en kreeg thee met twee koekjes op een schoteltje en ze zeiden dat Links zo zou komen. Ik had nog maar een paar slokjes thee op en had mijn koekje één keer ingedoopt, toen Links en Cameron het kantoor binnenkwamen. Ze zagen er allebei serieus en formeel uit. Cameron ging op de bank aan de ene kant zitten en Links ging achter het bureau zitten. Dus het was zijn kantoor.

'Hebt u thee gekregen?' vroeg hij.

Ik hield mijn kopje omhoog. Er viel eigenlijk niet veel te zeggen.

'Ik wilde u meteen op de hoogte brengen,' zei hij. 'We hebben Morris Burnside gesproken en hem van elke verdenking uitgesloten.'

De kamer leek om me heen te verschuiven, waardoor ik duizelig en daas werd.

'Wat?'

'Ik kan u verzekeren dat dit een positieve stap is.'

'Maar hoe hebben jullie hem zo snel onschuldig kunnen verklaren?'

Hij had een paperclip van zijn bureau gepakt. Eerst had hij die uit elkaar getrokken, zodat hij recht was. Nu probeerde hij hem weer in zijn oude vorm terug te buigen. Dat had ik ook vaak geprobeerd. Het komt nooit meer goed. Maar door die handeling hoefde hij me in ieder geval niet recht aan te kijken.

'Ik heb van dokter Schilling vernomen dat u erachter bent gekomen dat er nog twee andere moorden hebben plaatsgevonden, twee moorden die met dit onderzoek verband houden dus. Analyse van documenten heeft uitgewezen dat dezelfde persoon betrokken was bij de moorden op Zoë Haratounian en Jennifer Hintlesham en dat hij de dreigbrieven schreef die u ook hebt ontvangen. En dat blijkt niet alleen uit de documenten.' Links sprak nu alsof hij hevige pijnen leed. 'We weten dat de moordenaar de moeite heeft genomen om een voorwerp dat mevrouw Hintlesham toebehoorde in de flat van mevrouw Haratounian te plaatsen, teneinde... eh... de zaak te vertroebelen.' Hij boog de paperclip weer recht. 'Op de ochtend van de moord op Zoë Haratounian was Morris Burnside in Birmingham op een congres over informatietechniek, dat het hele weekend duurde. Hij bemande een kraam en deed demonstraties. We hebben een paar telefoontjes gepleegd. Er zijn talrijke getuigen die hem daar de hele zondag hebben gezien, van 's ochtends tot 's avonds.'

'Kan hij er niet tussenuit zijn geknepen?'

'Onmogelijk.'

'Hoe reageerde hij op uw ondervraging?'

'Hij was natuurlijk wel een beetje geschrokken. Maar hij was heel beleefd en werkte goed mee. Aardige jongeman.'

'Was hij kwaad?'

'Helemaal niet. Maar goed, we hebben niet gezegd dat we van u zijn naam hadden doorgekregen.'

Ik boog me naar voren en zette mijn theekopje op het bureau. 'Mag ik dat hier even neerzetten?’

‘Gaat uw gang.'

Ik had geen energie meer over. Het leek alsof ik helemaal leeg was gelopen. Ik had gedacht dat me niets meer kon gebeuren. Maar nu moest ik terug in de boze wereld. Ik kon er niet meer tegen. Ik was te moe.

'Ik dacht dat het allemaal voorbij was,' zei ik vlak. 'Het komt wel goed,' zei Links, die me nog steeds niet aankeek. 'De bescherming gaat door.'

Ik stond op en zocht verdwaasd de deur.

'U moet het als een positieve stap zien. We hebben een mogelijke verdachte uitgesloten. Dat is een stap vooruit.' Ik keek om me heen. 'Wat?' zei ik.

'Eén minder om ons druk om te maken.’

‘En nog maar zes miljard te gaan,' zei ik. 'O nee, we kunnen vrouwen en kinderen ook uitsluiten. Dat zal zo'n twee miljard zijn. Min één.'

Links stond op.

'Stadler zal u even uitlaten,' zei hij.

Het was een kwestie van half leiden, half dragen. Onderweg bleef hij staan in een rustig stuk gang. 'Gaat het wel?' vroeg hij. Ik kreunde iets. 'Ik moet je zien,' zei hij. 'Wat?'

'Ik denk de hele tijd aan je. Ik wil je helpen, Nadia. Ik heb je nodig en ik denk dat jij mij nodig hebt. Je hebt me nodig.' Hij streelde over mijn arm.

'Eh?' Het duurde even voordat ik in de gaten had wat hij deed. Ik kreunde weer iets en rukte me los. 'Raak me niet aan,' zei ik. 'Raak me nooit meer aan.'

 

17

Toen kwam de angst opzetten. Ik kreeg er knikkende knieën van, mijn ingewanden werden vloeibaar. Ik kroop in bed en lag naar het plafond te staren, terwijl ik probeerde nergens aan te denken, maar tegelijkertijd wanhopig probeerde na te denken. Een paar uur hoop en euforie, en wat nu? Wat moest ik doen, nu ik terug was bij het begin van nog maar een paar dagen of een week geleden? Alleen leken het geen dagen, maar maanden en jaren, een naargeestige, angstaanjagende eeuwigheid van angst. Ik sliep, was wakker, sliep weer, muffe, kriebelige slaap, de lichtste slaap, waar dromen loeren en je vastgrijpen als dik wier dat net onder het wateroppervlak heen en weer deint. Het was donker en toen was het schemerig en daarna eindelijk weer licht, een staalblauwe lucht buiten het raam. Ik lag te luisteren naar een vogel die buiten zong. Ik tuurde op mijn horloge. Halfeeven. Ik trok de dekens over mijn hoofd. Wat moest ik vandaag doen?

Het eerste wat ik deed was Zach opbellen. Hij nam op met een dikke stem van de slaap.

'Zach, met mij, Nadia. Sorry, maar ik moest je bellen. Het was hem toch niet. Het was Morris niet. Hij had het niet kunnen zijn.'

'Kut,' zei hij.

'Precies. Wat moet ik nou doen?' Ik was ongemerkt gaan huilen. Tranen druppelden in mijn mond, kriebelden tegen mijn neus, liepen langs mijn nek naar beneden.

'Weten ze het zeker?'

'Ja, hij is 't niet.'

'Kut,' zei hij weer. Ik kon horen dat hij iets probeerde te zeggen dat niet zo ontmoedigend klonk.

'Ik ben terug bij af, Zach. Hij krijgt me te pakken. Ik kan dit niet. Ik kan niet zo doorgaan. Het heeft geen zin.'

'Jawel, Nadia, dat kun je wel.'

'Nee.' Ik veegde met de mouw van mijn nachthemd over mijn betraande, snotterige gezicht. Mijn klieren deden zeer en mijn keel brandde. 'Nee, ik kan het niet.'

'Hoor nou 's even. Je bent dapper. Ik heb vertrouwen in je.'

Dat bleef hij maar zeggen: ik heb vertrouwen in je, je bent dapper. En ik bleef maar huilen en snuffen en zeggen: ik ben maar ik, en: nee, ik kan het niet. Maar op de een of andere manier knapte ik ervan op steeds hetzelfde te zeggen, mijn protesten werden zwakker. Ik hoorde mezelf zelfs giechelen toen Zach me bezwoer dat ik honderd zou worden. Hij liet me beloven dat ik ontbijt zou maken. Hij zei dat hij me over een uurtje zou terugbellen, en dat hij later langs zou komen.

Gehoorzaam roosterde ik wat oud brood en at het op met een grote kop zwarte koffie. Ik ging in de keuken zitten en staarde uit het raam. Mensen liepen voorbij en ik dacht bij mezelf: misschien is hij het wel, met dat honkbalpetje en die wijde broek, die iets met getuite lippen floot wat ik niet kon horen. Of die met de koptelefoon, met dat keffende hondje aan de lijn. Of hij, met die slordige baard en kalende kop, ineengedoken in zijn gewatteerde jack op een snoeihete dag aan het eind van augustus. Iedereen. Het kon iedereen zijn.

Ik probeerde niet aan Jenny te denken nadat ze was vermoord. Als ik me die foto voor de geest haalde, werd mijn keel bijna dicht- gedrukt van de paniek. Voordat ik de dossiers zag, was de moordenaar een loerende bedreiging geweest, iets abstracts en bijna onwezenlijks. Maar er was niets abstracts aan Zoës lieve gezicht of aan Jenny's groteske lijk. Ik begon aarzelend een persoonlijke haat jegens hem te ontwikkelen, een intiem, doelbewust gevoel. Terwijl ik aan de keukentafel zat hield ik dat gevoel vast, ik liet het scherper worden in mijn gedachten. Hij was geen wolk, geen schaduw, iets angstigs in de lucht die ik inademde. Hij was een man die twee jonge vrouwen had vermoord en mij wilde vermoorden. Hij tegen mij.

Ik vond een ongeopende brief, waar al buiten op de envelop stond dat ik een prijs had gewonnen, en begon achterop notities te maken. Wat wist ik? Hij had Zoë midden juli vermoord, Jenny begin augustus. Het 'escaleerde', zoals Grace het uitdrukte. Een medaillon van Jenny, dat al weken zoek was, was in Zoës flat aangetroffen, een foto van Zoë was tussen Clives spullen gevonden, maar dat waren de enige dingen die de twee vrouwen met elkaar verbonden. De enige schakel — een zwakke schakel, die niets te betekenen bleek te hebben - tussen mij en Jenny was Morris. Ik dacht aan de anderen die ondervraagd waren: Fred natuurlijk, maar nooit als verdachte, omdat hij al vrijuit ging toen de moord nog niet eens gepleegd was; Clive; Guy, de makelaar; een zakenman die Nick Shale heette; een vroeger vriendje van Zoë, die net terug was van een wereldreis; Jenny's ploeg architecten, aannemers, hoveniers en schoonmakers. En nu Morris. Het enige wat de politie in mijn ogen had bereikt, was het uitschakelen van de voor de hand liggende verdachten.

Ik nam een slokje van mijn afkoelende koffie. Waar kwam ik in het verhaal voor? Ik zat aan mijn keukentafel en deed een armzalige poging om mijn eigen detective te zijn, ik beloerde mannen door mijn raam en dacht: hij, of hij, of wie dan ook. Ik liep tegen dezelfde muur aan waar de politie al weken tegenaan liep.

Ik liep naar mijn slaapkamer en vond het stukje papier waarop ik de namen en adressen had geschreven die ik uit de dossiers had gepikt die Stadler me had laten zien. Ik staarde ernaar, totdat de letters vaag werden. Toen, bij gebrek aan een beter idee, haalde ik diep adem en pakte de telefoon.

'Goedemorgen, met Clarke's. Kan ik u helpen?' Een vrouwenstem, geveinsd enthousiast.

'Ik begrijp dat u een flat in Holloway Road te koop hebt. Zou ik die kunnen bekijken?'

'Momentje, alstublieft,' zei ze, en ik moest een paar minuten luisteren naar Bach op een kinderorgeltje.

Een mannenstem introduceerde zichzelf met een discreet kuch- je. ^

'Met Guy. Kan ik u helpen?'

Ik herhaalde mijn verzoek.

'Fantastisch,' zei hij. 'Geweldig gelegen. Zeer handig voor Holloway Road.'

'Kan ik vandaag komen kijken?'

'Zeker. Schikt vanmiddag?'

'Is de eigenaar er dan ook?'

'Ik leid u zelf rond.'

Bofte ik even.

Ik belde nog een nummer van het stukje papier. Ik weet eigenlijk niet waarom. Misschien omdat zij van alle mensen in de dossiers de enige was die verdriet leek te hebben.

'Hallo?'

Wat zeg je in zo'n geval? Ik besloot met de deur in huis te vallen.

'Ik ben Nadia Blake. Je kent me niet. Ik wilde met je praten over Zoë.' Het was even stil aan de andere kant. Ik hoorde haar niet eens ademen. 'Sorry,' zei ik. 'Ik wilde je niet van streek maken.'

'Wie ben je? Ben je van de krant?'

'Nee, ik ben net zo iemand als zij. Ik krijg namelijk ook brieven van de man die haar heeft vermoord.'

'O, god, wat vreselijk. Nadia, zei je?'

'Ja.'

'Kan ik iets doen?'

'Misschien kunnen we een afspraak maken, dacht ik.'

'Ja, natuurlijk. Ik heb nog vakantie. Ik geef les.'

'In haar flat, om twee uur, is dat goed?'

'Haar flat?'

'Ik krijg een rondleiding.'

'Waarom?'

'Ik wilde het huis zien.'

'Is dat wel zo'n goed idee?' Ze klonk aarzelend. Misschien dacht ze dat ik gek was.

'Ik wilde gewoon meer over Zoë weten.'

'Ik kom wel. Wat bizar. Je hebt geen idee.'

Ik had vier uur de tijd voor de afspraak. Er was een andere agente vandaag. Bernice. Ik zei dat ik om een uur of twee naar een flat in Holloway Road ging en ze vertrok geen spier, ze knikte alleen maar wezenloos en maakte een aantekening in het boekje dat ze bij zich had. Misschien kende ze Zoës oude adres niet, of misschien was iedereen het wachten gewoon zat. Toen ging ik lang in bad, waste mijn haar, weekte in het zeepwater tot de huid van mijn vingers en tenen zacht en gerimpeld was. Ik lakte mijn teennagels en deed een jurk aan die ik bijna nooit droeg. Ik had hem bewaard voor een speciale gelegenheid, een chic feest waar ik mijn volgende droomprins zou ontmoeten, maar het leek me stom om daar nu op te wachten. Ik zou hem net zo goed voor Zoës flat kunnen aantrekken, voor Louise en Guy. Het was een prachtige, licht turquoise, strakzittende jurk met korte mouwtjes en een laag uitgesneden ronde hals. Ik deed een ketting om, kleine oorbellen, een paar sandalen. Ik zag er fris en elegant uit, alsof ik naar een zomerfeest ging en champagne in een weelderige tuin zou drinken. Om het plaatje te vervolmaken deed ik lippenstift op.

Om twaalf uur kwam Bernice binnen om te zeggen dat er twee jongemannen voor de deur stonden. Ik gluurde door het raam in de gang en zag Josh staan wiebelen. Naast hem stond iemand met donker, slordig haar met een zwart linnen jasje aan. Hij had een pakje sigaretten in zijn ene hand en een bos bloemen in de andere en glimlachte tegen de deur waarin ik zou verschijnen.

Toen ik in die paar euforische uren had gedacht dat Morris de moordenaar was, had ik het gezicht van een moordenaar voor me gezien: sluw, met kille ogen, als die van een haai. Nu zag ik dat hij jongensachtig en aantrekkelijk was. Hij zag er nogal aandoenlijk uit, met die opgeplakte glimlach en het in papier gewikkelde boeket omhooggestoken.

'Kom binnen.'

Josh zei iets binnensmonds 'en stommelde naar binnen, struikelend over zijn losse veters. Morris stak de bloemen naar voren.

'Ik zou jou bloemen moeten geven als excuus voor mijn verdachtmakingen,' zei ik. 'Maar toch bedankt. Ze zijn prachtig.' Spontaan ging ik op mijn tenen staan en gaf hem een zoen op zijn wang. Bernice deed de deur als een gevangenisbewaker achter ons dicht.

'Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik zo kom binnenvallen,' zei Morris, die toekeek terwijl ik een kan met water vulde en de bloemen erin zette.

'Hack vond dat we bij elkaar moesten komen,' zei Josh.

Hij liep weer als een onrustig dier in de woonkamer rond, pakte dingen op en zette ze weer neer, gleed met zijn handen over voorwerpen.

'Ga zitten, Josh. Je werkt op m'n zenuwen. Leuk dat jullie er zijn. Het is een beetje een raar gevoel.'

'Hoezo?'

'Nou ja, kijk dan hoe we hier zitten.' Ik begon hopeloos te giechelen en Josh deed uit nerveuze beleefdheid mee. Morris keek ons fronsend aan.

'Hoe kunnen jullie nou lachen?' vroeg hij, toen ik met mijn hysterische gegrinnik ophield. 'Er loopt daar buiten iemand rond die je wil vermoorden.'

'Je had me vanmorgen moeten zien. Of gisteren, toen ik hoorde dat jij het helemaal niet was. Ik hoop dat je het niet verkeerd opvat als ik zeg dat ik ontzettend graag wilde dat jij het was.'

'Hoop is een wreed iets,' zei Morris, die ernstig knikte.

Ik keek Josh bezorgd aan.

'Gaat het goed met je?'

'Best.'

Hij zag er helemaal niet best uit, hij zag er afschuwelijk uit, zijn gelaatskleur was bijna groen en zijn ogen waren bloeddoorlopen. Ik stond op en bracht hem naar de bank en duwde hem in de kussens.

'Wanneer heb jij voor 't laatst iets gegeten?'

'Ik heb geen honger.'

'Ik ga iets voor je maken. Pasta misschien, als ik die in huis heb. Wil jij ook?' vroeg ik aan Morris.

'Ik help je wel,' zei hij. 'Ga lekker liggen,' zei hij tegen Josh, terwijl hij hem een klopje op zijn schouder gaf. 'Kracht verzamelen.' Josh ging achteroverliggen en sloot zijn ogen. Er kwam een flauwe glimlach op zijn gezicht.

Morris sneed tomaten. Ik vond een halve zak pastaspiralen. Ik goot ze kletterend in een pan en zette water op.

'Ben je erg bang?' vroeg hij, net als Josh.

'Bij vlagen,' zei ik. 'Ik probeer sterk te blijven.'

'Mooi zo,' zei hij, terwijl hij doorsneed. 'Helpen ze je wel?'

'Wie?'

'De politie.'

'Gaat wel,' zei ik ontwijkend.

Ik had geen zin om erop in te gaan. Ik had een blikje zwarte olijven zonder pit gevonden. Toen de pasta gaar was, gooide ik er een handjevol overheen en druppelde daar weer wat olijfolie op. Het zag er tamelijk minimalistisch en chic uit. Maar ik had het met Parmezaanse kaas en zwarte peper moeten afmaken. Nou ja. Morris was nog steeds heel langzaam en methodisch tomaten in kleine blokjes aan het snijden.

'Hoe denk je dat hij eruitziet?' vroeg hij.

'Daar denk ik niet aan,' zei ik, terwijl ik verbaasd stond van mijn vastberadenheid. 'Ik denk aan de vrouwen. Aan Zoë en Jenny.'

Hij schraapte de tomaten in een kom.

'Als ik iets kan doen,' zei hij, 'vraag het dan gewoon.'

'Dank je,' zei ik. Maar niet al te enthousiast. Ik heb genoeg vrienden.

Tijdens het eten vertelde ik Josh en Morris over mijn afspraak om Zoës flat te bekijken. Ze waren blijkbaar allebei met stomheid geslagen.

'Waarom gaan jullie niet mee?' vroeg ik plotseling, terwijl ik meteen al half spijt had van dat voorstel.

Josh schudde zijn hoofd.

'We moeten met Gloria mee naar haar moeder,' zei hij bitter.

Hij leek een stuk opgeknapt na de pasta, al lagen de olijven in een net hoopje naast zijn bord.

'Ja,' zei Morris glimlachend. 'Ik ga wel mee.'

'Er komt ook een vriendin van Zoë,' zei ik. 'Ze heet Louise.'

'Dat is gek,' zei Morris.

'Wat?'

Morris leek een beetje van zijn stuk gebracht.

'Je leert mensen kennen die Josh' moeder kenden. En nu mensen die Zoë kenden. Dat lijkt me vreemd.'

'O ja?' zei ik. 'Blijkbaar moet ik dat doen.'

Hij mompelde iets wat klonk alsof hij daarmee instemde. Toen hij zijn pasta op had, stond hij op en viste een klein mobieltje uit de zak van zijn jack.

'Even m'n antwoordapparaat checken,' zei hij. Hij ging bij het raam staan, drukte toetsen in op het ding en luisterde fronsend. 'Kut,' zei hij na een tijdje, terwijl hij zijn jack dichtdeed. 'Iemand heeft me dringend nodig, dus ik moet de flat laten schieten. Sorry, dat vind ik erg rot, ik had immers beloofd om je te helpen.'

'Geeft niets.'

Hij pakte mijn hand en kneep er even in. Toen ging hij weg. Hij vond me leuk, ik zag dat hij me leuk vond. Hij vond me al van- ' af de eerste keer leuk, toen hij mijn computer kwam maken. Begreep hij dan niet dat mijn hoofd daar in de verste verte niet naar stond, dat het onmogelijk leek dat ik ooit weer begeerte zou voelen?

Josh ging vrij snel daarna ook weg. Ik gaf hem een zoen op zijn wang bij de deur en tranen welden op in zijn ogen.

'Tot ziens,' zei ik zo opgewekt mogelijk. 'Pas goed op jezelf.'

En toen, voordat hij naar buiten sjokte, flapte hij eruit: 'Jij eerst. Pas jij maar eerst goed op jóúzelf.'

 

18

Guy droeg een chocoladebruin pak, een Bart Simpson-das en had een brede glimlach op zijn gezicht. Hij had parelwitte tanden en een gebruinde huid. Hij schudde me stevig de hand. Hij vroeg of hij Nadia tegen me mocht zeggen en sprak die naam vervolgens de hele tijd uit, alsof hij hem op een cursus had geleerd. Terwijl hij de voordeur van het slot deed, zei een stem achter ons: 'Nadia?'Toen ik me omdraaide, zag ik een vrouw die ongeveer even lang was als ik en even oud. Ze had een geel mouwloos topje aan en een vuurrode rok, die zo kort was dat ik bijna de ronding van haar billen kon zien. Haar bruine blote benen waren sterk en welgevormd. Haar glanzende bruine haar zat in een paardenstaart. Haar lippen waren rood gestift, dezelfde kleur als haar rok. Ze zag er opgewekt, alert, strijdlustig uit. Ik veerde op.

'Louise? Wat fijn dat je bent gekomen.'

Ze glimlachte geruststellend. We liepen samen een armoedig halletje in en een smalle trap op.

'Dit is de woonkamer,' zei Guy overbodig, toen we in een benauwde ruimte kwamen, die muf en onbewoond rook. Twee dunne oranje gordijnen waren half dichtgetrokken over de kleine ramen en ik liep ernaartoe om ze open te doen. Wat een deprimerend flatje.

'Moet je horen,' zei ik tegen Guy. 'Vind je het goed als we gewoon even rondkijken zonder jou? Dat je buiten wacht?'

'Wil je niet...?'

'Nee,' zei Louise. Toen hij weg was: 'Engerd. Zoë kon hem niet uitstaan. Hij vroeg haar mee uit. Viel haar steeds lastig.'

We wierpen elkaar een treurige glimlach toe. Ik voelde tranen achter mijn ogen prikken. Zoë met de lieve glimlach had hier gewoond. Achter die deur was ze doodgegaan.

'Ze lijkt me heel aardig,' zei ik. 'Ik wou...' Toen zweeg ik.

'Ze was een fantastisch mens,' zei Louise. 'Vreselijk, om "was" te moeten zeggen. De kinderen op school waren dol op haar. Mannen vielen ook als een blok voor haar. Ze had iets...’

‘Ja?'

Louise liep rond met ogen die duidelijk dingen zagen die ik niet kon zien. Ze liep bijna in zichzelf te praten.

'Ze verloor haar moeder toen ze klein was, hè. En op een bepaalde manier straalde ze dat altijd uit, dat ze geen moeder had gehad. Daardoor had je het gevoel dat je haar moest beschermen. Misschien is ze daarom wel...'

'Wat?'

'God mag het weten. Waarom pikt iemand een bepaalde vrouw eruit?'

Ze keek me aan.

'Die vraag houdt mij ook bezig,' zei ik.

Ik liep de kamer rond en keek: er was nog niets weggehaald, hoewel iemand kennelijk alles had opgeruimd. Boeken lagen netjes op stapeltjes, een paar potloden, een liniaal en een gummetje lagen op een gelinieerd notitieboekje op het tafeltje bij het raam. Ik deed het open en op de eerste bladzijde stond een lijstje onderwijsplannen, keurig gerangschikt. Zoës handschrift: kleine lusletters, netjes. Aan de muur hing een ingelijste krantenpagina, met een foto van Zoë, omringd door tientallen kinderen, met een enorme watermeloen in haar handen.

We liepen de keuken in. Op het afdruiprek stonden mokken, verdorde bloemen hingen slap in een vaas. Een fles witte wijn stond bij de waterkoker. De ijskast stond open, glimmend van leegheid.

'De flat is nu van haar tante,' zei Louise, alsof ik haar gevraagd had hoe het zat.

Ik pakte een rekenmachientje van het aanrecht en drukte zomaar een paar toetsjes in, totdat er een bedrag op het schermpje kwam.

'Was ze heel erg bang?'

'Ja, ze logeerde bij mij. Ze was helemaal over de rooie, maar op die laatste dag leek ze juist wat rustiger. Ze dacht dat het wel goed zou komen. Ik zat buiten, hè.' Louise draaide haar hoofd met een ruk naar de straat. 'Ik zat in mijn auto te wachten, geparkeerd bij een dubbele gele streep. Ik wachtte en wachtte. Toen toeterde ik en wachtte nog even en schold haar uit. Toen belde ik aan. Uiteindelijk heb ik de politie gebeld.'

'Dus je hebt haar lichaam niet gezien?'

Louise keek me schichtig aan.

'Nee,' zei ze ten slotte. 'Dat mocht ik niet. Pas later hebben ze me naar de flat gebracht om er te kijken. Ik kon het niet geloven. Ze stapte uit de auto en zei dat ze zo terug zou zijn.'

'Gaat het goed, dames?' riep Guy van de trap.

'We komen er zo aan,' schreeuwde ik terug.

Samen liepen we haar slaapkamer in. Het bed was afgehaald en er lag een knoedel lakens en slopen op de stoel. Ik deed de klerenkast open. Haar kleren hingen er nog. Ze had er niet zoveel. Drie paar schoenen stonden op de bodem. Ik stak mijn hand uit en voelde aan de stof van een lichtblauwe jurk, een katoenen jasje met een loszittende zoom.

'Kende je Fred?' vroeg ik.

'Ja, hoor. Een charmeur. Zoë kon maar beter niet met 'm omgaan. Hij was niet bepaald een steun voor haar. Ze was opgelucht toen ze het uiteindelijk met hem uitmaakte.'

'Dat wist ik niet.'

Ik sloot even mijn ogen en haalde me de foto van haar lijk voor de geest, dat vredig op de grond lag alsof ze daar in slaap was gevallen. Misschien had ze geen pijn gehad. Ik deed mijn ogen open en daar stond Louise, die me bezorgd aankeek.

'Waarom ben je hier gekomen?' vroeg ze. 'Wat heeft het allemaal te betekenen?'

'Ik weet het niet,' zei ik. 'Ik hoopte dat ik iets të weten zou komen, maar ik heb geen idee wat. Misschien ben ik gewoon op zoek naar Zoë.'

Ze glimlachte. 'Zoek je een aanwijzing?' vroeg ze.

'Stom, hè? Is er iets weg?'

Louise keek om zich heen.

'Dat wilde de politie ook weten. Ik wist het eigenlijk niet zo goed. Het enige wat ik had opgemerkt was dat een wandkleed dat ze van Fred had gekregen er niet meer hing.'

'Ja,' zei ik. 'Dat zag ik in het dossier over de plaats van het misdrijf.'

'Lijkt me vreemd om zoiets te stelen. Het kan niets waard zijn geweest.'

'De politie denkt dat de moordenaar het gebruikt heeft om dingen weg te halen.'

Louise keek bedenkelijk. 'Dan neem je toch een plastic zak uit de keuken?'

'Tja, ik denk niet dat iemand rationeel denkt als hij net iemand heeft vermoord.'

'Maar goed, ze had niet zoveel spullen. Haar tante heeft misschien al dingen weggehaald. En de politie natuurlijk. Maar voor de rest ziet alles er nog net zo uit als ik me herinner. Akelig huis, hè?'

'Ze haatte het. Vooral aan het eind. Maar het zegt helemaal niets over wat voor iemand ze was.' Louise liep naar de woonkamer terug en ging op de bank zitten. 'Op de laatste dag van haar leven gingen we samen winkelen. Om wat kleren voor haar te kopen, totdat ze al haar spullen had weggehaald, snap je. We kochten een slipje en een beha en sokken en toen zei ze dat ze een T-shirt wilde hebben. Die van mij waren haar allemaal te groot. Ze was een schriel kipje en door al die angst was ze ook nog eens afgevallen. Dus gingen we naar de kinderwinkel een eindje verderop en daar vond ze een dun zomerjurkje en een wit T-shirt met geborduurde bloemetjes erop. Tien tot elf jaar, stond er op het label. Tien tot elf jaar, en het paste haar precies. Ze ging de paskamer in en toen ze naar buiten kwam zag ze er zo lief uit, joh, met dat slordige haar van haar en die magere armpjes en dat stralende gezicht, een beetje giechelig, in een kinder-T-shirt.'

De tranen druppelden over Louises gezicht. Ze deed geen moeite om ze af te vegen.

'Zo denk ik aan haar,' zei ze. 'Ze was drieëntwintig, ze had een goeie baan en een flat en zo. Maar als ik aan haar denk, zie ik haar staan giechelen in die kinderkleren. Ze was zo klein, zo jong.' Ze zocht in haar tas en haalde er een zakdoekje uit en veegde haar gezicht af. 'Dat had ze aan toen ze vermoord werd. Opgetut in haar gloednieuwe kleren. Schoon en fris als een madeliefje.'

'Dames,' riep Guy weer, terwijl hij zijn hoofd om de deur stak. Onthutst keek hij toe hoe we midden in de kamer stonden met de armen om elkaar heen, terwijl de tranen over ons gezicht stroomden. Ik wist niet om wie ik huilde, maar zo bleven we een tijdje staan huilen. Toen we weggingen pakte Louise mijn gezicht met beide handen vast, en zo bleef ze even staan, terwijl ze me strak aankeek.

'Het allerbeste, Nadia, mijn nieuwe vriendin,' zei ze. 'Ik denk aan je.'

 

19

De volgende avond lag ik even voor zevenen thuis op de bank toen er werd aangebeld. Tot dat moment was alles misgegaan, 's Nachts had ik aan Zoë en Jenny liggen denken. Ik beschouwde ze nu als vriendinnen. Meer dan dat, misschien. Terwijl ik in bed lag, zag ik mezelf op een voetpad lopen en ik wist dat Zoë en Jenny daar ook hadden gelopen. Soms zag ik de sporen waar ze waren geweest en steeds besefte ik dat zij hetzelfde hadden gezien als ik nu zag. Ze waren vooruitgelopen en terwijl het licht op die vroege morgen om de randen van de gordijnen speelde, bedacht ik dat ze daar op me wachtten, in het duister en het niets.

Hadden ze nagedacht over de dood? Wat hadden ze gedaan? Ik bedoel niet welke voorzorgsmaatregelen ze hadden genomen. Waren ze anders gaan leven? Wat doe je als je misschien nog maar een dag of een week te leven hebt? Het leven zou dan dierbaarder worden. Ik zou helder moeten denken, belangrijke boeken moeten lezen. Ik wist niet zeker of ik wel belangrijke boeken had. Nadat ik was opgestaan en koffie had gezet, zocht ik de planken af en vond een dichtbundel die ik ooit op mijn verjaardag had gekregen. Die gedichten zouden bij uitstek geschikt zijn om uit je hoofd te leren, maar ik kon ze niet eens goed lezen. Er was blijkbaar iets mis met mijn hersens. Ik kon de betekenis van de gedichten niet vatten. Ze waren een soort muziek die ze bij de buren draaiden, maar zo zacht dat ik niet kon horen wat het was. Ik zette het boek terug op de plank en deed de televisie aan.

Een dag daarvoor had ik nagedacht over hoe ik de rest van mijn leven constructief kon doorbrengen. Nu keek ik naar een discussieprogramma over vrouwen die affaires hadden met het vriendje van hun zus en daarna keek ik naar een kookprogramma waarin ook spelletjes werden gedaan, en daarna was er een herhaling van een serie uit de jaren zeventig en een vrij oud aandoende documentaire over een koraalrif. De duikers hadden surfplanken. Ik zag ook een heleboel weerberichten.

Als ik op mijn achtentwintigste doodging en iemand schreef een in memoriam, wat niemand zou doen, wat zou hij dan weten te zeggen? 'In haar latere jaren vond ze haar draai als redelijk geslaagde clown op kinderpartijtjes.' Zoë was onderwijzeres geweest, hoewel ze zelf haast nog een kind was. Jenny had drie kinderen. Zij had Josh, een kind dat bijna man was.

Ik viel op de bank in slaap en toen ik wakker werd, keek ik naar het eind van een western en een tijdje naar indoor bowlen en een quiz en weer een kookprogramma, en toen werd er aangebeld. Ik deed open. Josh en Morris stonden op de stoep. De warme dampende geur van Indiaas eten waaide binnen. Morris was in gesprek met een agente.

'Ja, ze kent ons. En de andere vrouw die hier was heeft onze naam en adres al genoteerd. Ik kan het u weer geven, als u dat wilt.' Hij draaide zich om en zag me. 'We hebben eten gehaald en we waren in de buurt, dus we dachten: we gaan even langs.'

Ik had een wezenloze blik in mijn ogen. Dat kwam niet door hen. Het kwam doordat ik een hele dag voor de buis had gezeten. Ik voelde me als verdoofd.

'Laat maar,' zei Morris. 'Geen probleem. We gaan wel ergens op een bankje buiten eten of in een portiek. Ergens onder een straatlantaarn. In de regen.'

Ik kon een glimlach niet bedwingen. Het was nog steeds een zonnige, stralende dag.

'Doe niet zo achterlijk. Kom binnen.' De agente keek bedenkelijk. 'Het is goed. Ik ken ze.'

Ze brachten de heerlijke geur mee naar binnen en zetten drie draagtassen op tafel.

'Je gaat zeker ergens eten,' zei Morris.

'Toevallig niet, nee,' bekende ik.

Ze deden allebei hun jacks uit en gooiden ze op de grond. Ze voelden zich duidelijk thuis.

'Ik heb Josh gered van een nachtmerrieachtige soiree in zijn huis en we gingen op vrouwenjacht.'

Josh glimlachte zo ongemakkelijk dat ik hem bijna wilde zoenen, alleen zou dat alles nog erger maken. Ze begonnen kartonnen doosjes bekleed met aluminiumfolie uit te pakken.

'We wisten niet of je van pittig hield,' zei Morris, terwijl hij de kartonnen dekseltjes losmaakte. 'Dus we hebben maar van alles gehaald, van extreem mild in roomsaus, tot gevaarlijk heet en nog wat dingen ertussenin, en een paar nans, papadums, dal en groenten. Bier voor de grote mensen, en pils voor Josh.'

Ik trok een wenkbrauw op.

'Mag jij alcohol, Josh?'

'Natuurlijk wel,' zei hij agressief.

Nou ja. Ik had al genoeg aan mijn hoofd. Ik pakte borden, glazen en messen.

'Wat hadden jullie gedaan als ik niet thuis was geweest?' vroeg ik.

'Morris wist zeker dat je thuis zou zijn,' zei Josh.

'O ja?' vroeg ik, terwijl ik Morris quasi-ironisch aankeek.

Hij glimlachte.

'Het was niet vervelend bedoeld,' zei hij. 'Ik dacht dat je misschien een beetje trillerig zou zijn.'

'Dat klopt,' zei ik. 'Het ging niet zo goed met me.'

'Dat zie ik,' zei hij. 'Eet nou maar.'

En dat deden we, en het was lekker. Ik had behoefte aan lekker, rommelig, ordinair eten, met allemaal dingen door elkaar, en ik scheurde stukjes nan af en doopte ze in verschillende sauzen. We daagden elkaar uit om hapjes van het heetste gerecht te nemen, met glazen koud bier achter de hand. Ik geloof dat Morris de boel belazerde en alleen maar een piepklein hapje nam, terwijl hij zich vreselijk dapper voordeed, maar Josh haalde een paar keer diep adem en stopte inderdaad een grote lepel van het pittige vlees in zijn mond, kauwde en slikte. We staarden hem aan en zweetdruppels kwamen uit de poriën van zijn voorhoofd te voorschijn.

'Straks ontplof je nog,' zei ik. 'We kunnen beter een eindje opzij gaan.'

'Nee, niks aan de hand,' zei Josh met verstikte stem, waarop we allemaal in lachen uitbarstten. Het was de eerste keer dat ik hem met een vrolijker gezicht zag dan een onhandige, verlegen grimas en ikzelf kon me niet meer herinneren wanneer ik me voor het laatst slap had gelachen. Er was helemaal niets te lachen geweest.

'Nou jij,' zei Josh.

Overdreven keurig nam ik een grote hap en slikte hem door. Ze stonden toe te kijken alsof ik een stuk vuurwerk was dat maar niet af wilde gaan.

'Hoe doe je dat?' vroeg Morris ten slotte.

'Ik ben gek op heet eten,' zei ik. 'En ik kan het als een dame innemen.'

'We zijn diep onder de indruk,' zei Josh.

Daarna nam ik haastig een enorme slok bier.

'Gaat het wel?' vroeg Josh.

'Ik heb een beetje dorst,' zei ik nonchalant.

In verrassend snel tempo waren er alleen nog de afgekoelde resten van een maaltijd. Terwijl ik de tafel afruimde, wat inhield dat ik de bakjes in elkaar zette, liepen de jongens naar mijn beruchte computer. Ze bogen zich eroverheen en ik hoorde zo nu en dan iemand zijn adem inhouden of bulderend lachen. Ik kwam terug met nog een glas bier en nam er kleine slokjes van. Ik voelde me aangenaam duizelig.

'Het is komisch, ja, ik weet het.'

'Nee, het is fantastisch,' zei Josh, die behendig met de muis aan het klikken was. 'Je hebt allemaal van die oeroude programma's met 1.1 en 1.2. Het is net een software-dinosauruspark. Hé, wat is dit?'

Mijn computer bleek een patiencespel te bevatten dat ik nog nooit had ontdekt. Kende ik de regels? riepen ze tegen me. Nee, die kende ik niet. Dus begonnen ze met veel geschreeuw en vechtend om de toetsen te spelen.

'Het lijkt wel een avondje met twee dertienjarigen,' zei ik.

'Nou en?' zei Josh.

Hij leek een stuk losser te worden. In ieder geval was hij veel relaxter tegen mij. Hij straalde niet meer zo'n angstige, verlegen eerbied uit. Ze riepen dat ze meer bier wilden en ik bracht ze twee blikjes uit de ijskast.

'Ik heb het gevoel dat ik prinses Leia uit STAR WARS ben in dit verhaal,' zei ik.

Josh draaide zich even van het scherm om en keek me peinzend aan.

'Chewbacca eerder, denk ik,' zei hij.

'Wie?'

'Laat maar zitten.'

Misschien was het niet helemaal goed dat ik té aangeschoten werd. Ik ging koffie zetten. Ik schonk een mok in. Heel zwart, heel heet.

'Er is koffie,' riep ik.

Josh was helemaal in het spel verdiept. Hij was vergeten dat ik bestond. Maar Morris slenterde naar me toe en schonk een kopje in.

'Heb je ook melk?'

'Ik haal het wel even.'

'Blijf maar zitten, ik vind het wel.'

Morris liep naar de keuken en ik keek naar Josh, die ingespannen naar het scherm staarde. Zijn armen zagen er verbazend dun en wit uit. Hij was nog een kleine jongen. Terwijl hij al zo groot was. Morris kwam terug.

'Leuk huis,' zei hij. 'Lekker rustig.'

'Zoek je een huis?' vroeg ik. 'Dan moet je eens gaan kijken naar de flat waar ik gisteren ben geweest. Alleen niet zo rustig.'

'Hoe ging het?'

'Ik weet het niet,' zei ik. 'Ik weet niet zo goed wat ik daar deed. Het was waarschijnlijk stom, maar ik had het gevoel dat het belangrijk was. Ik heb Zoës vriendin ontmoet, Louise. Leuke meid. Ik ben dichter bij Zoë gekomen daardoor.'

Morris nam een slokje koffie.

'Kun je echt geven om iemand die je nooit hebt gekend?'

'Nou ja, ik voel me wel een beetje verbonden met Zoë en Jenny, hè.'

'Heb je vorige week in het nieuws de aardverschuiving in Honduras gezien?'

'Nee.'

'Ze hebben al meer dan tweehonderd lijken geborgen. Ze weten niet eens hoeveel mensen er nog vermist worden.'

'Wat afschuwelijk.'

'Het was een klein kolommetje in het buitenlandse nieuws in mijn krant. Als het in Frankrijk was gebeurd, zou het belangrijk nieuws zijn geweest. Als het Engelssprekende mensen was overkomen, zou het op de voorpagina hebben gestaan.'

'Sorry,' zei ik. 'Je zult misschien begrijpen dat ik op dit moment een beetje erg met mezelf bezig ben. Dat komt doordat ik me de hele tijd bang en misselijk voel. Dan krijg je dat.'

Morris boog zich naar voren en zette zijn koffie voorzichtig op een tijdschrift neer, alsof mijn armoedige tafel nog verder in waarde zou kunnen dalen.

'Voel je dat echt?' zei hij meelevend.

'Ja,' zei ik. 'Ik probeer het te vergeten of het te verdoezelen, maar het is een allesoverheersend gevoel. Als je ziek bent, heeft alles wat je eet een beetje een vreemde smaak, ken je dat? Nou, zo voelt het.'

'Als je erover wilt praten, dan kan dat, hoor. Vertel me maar wat je voelt. Geeft niet wat.'

'Dat is lief van je, maar er zit verder niets achter. Ik wil alleen maar dat het overgaat.'

Morris keek rond. Josh was nog steeds in het spel verdiept.

'Wat ga je doen?' zei hij.

'Ik weet het niet. Ik had het stomme idee dat ik zelf aanwijzingen kon proberen te zoeken, maar dat is volgens mij zonde van de tijd. De politie heeft alles al uitgeplozen.'

'Wat zocht je dan?'

'Ik heb geen idee, is dat niet idioot? In een hooiberg naar een speld zoeken is één ding, maar in een hooiberg naar iets zoeken waarvan je niet eens weet wat het is, is natuurlijk van de gekke. Misschien zoek ik een plukje hooi. Ik heb sommige politiedossiers even ingekeken.'

'Mocht je hun dossiers inzien?' zei Morris scherp.

Ik lachte.

'Nou ja, zo'n beetje.'

'Wat stond erin? Waren er ook sectierapporten?'

'Het meeste was bureaucratisch gedoe. Maar er waren ook een paar gruwelijke foto's. Wat er met Jenny was gebeurd. Dat wil je niet weten. Ik zie het nog steeds voor me als ik mijn ogen dichtdoe.'

'Dat kan ik me voorstellen,' zei Morris. 'Ben je iets wijzer geworden?'

'Niet echt. Wel veel informatie, hoor, maar niet iets waar ik mee opschoot. Het was gruwelijk, maar eigenlijk ook zinloos. Ik hoopte, denk ik, iets te herkennen, een schakel die ons met elkaar verbond: Zoë, Jenny en Nadia, de drie vreemde stiefzusters.'

'Je hebt mij gevonden,' zei hij glimlachend.

'Ja. En denk maar niet dat ik je niet meer in de gaten hou, Morris. En dan had je ook nog Guy, de makelaar, die misschien een schakel is tussen Zoë en Jenny. Ik vond het maar een vreemde snoeshaan. Maar ik weet iets van kansberekening. We wonen allemaal in Noord-Londen. Dus het zou vreemd zijn als er geen schakels tussen ons waren. We zijn natuurlijk in dezelfde winkels geweest, we zijn elkaar op straat gepasseerd. Maar daar gaat het niet om. Het maalt gewoon maar door in mijn hoofd. Er moet iets zijn. Dat kan niet anders. Ik heb met een psychologe gepraat en die had het over een stelregel dat de misdadiger altijd iets meebrengt naar de plaats van het misdrijf en altijd iets weghaalt. Vind je dat niet intrigerend?'

Morris haalde zijn schouders op.

'Nou ja,' ging ik verder, 'ik vind het intrigerend. Ik heb het gevoel dat ik het allemaal in mijn hoofd heb. Die hooiberg zit in mijn hoofd en ik voel dat er twee strootjes zijn en als ik die samen kan brengen, kan ik misschien mijn leven redden.'

'Natuurlijk kun je dat,' zei Morris. 'Je mag de moed niet opgeven.'

'Ik denk wel eens dat ik dat wel zou moeten doen. Weet je wanneer ik echt verdrietig ben? Op het sporadische moment waarop ik voel hoe het zou kunnen zijn als ik dit allemaal achter de rug heb en weer een normaal leven kan leiden en oud worden.' Ik moest ophouden en mezelf vermannen, voordat de tranen over mijn wangen zouden stromen. Ik voelde dat er iemand naast me stond. Het was Josh. Ik schonk koffie voor hem in. 'Deze avond was een beetje zo,' zei ik. 'Iets onverwachts en terloops.'

We zwegen even. Josh leek weer ouder nu hij met twee volwassenen op de bank zat. We dronken koffie en betrapten elkaar op blikken en glimlachjes.

'Dus jij bent bezig om een verband te zoeken tussen jou en die andere twee vrouwen,' zei Morris, 'Zoë en, eh, de moeder van Josh.'

'Natuurlijk.'

'Ik heb daarover nagedacht en mag ik iets zeggen dat misschien heel dom is? Maar het is maar een idee.'

'Ga je gang,' zei ik. 'Dat is weer eens wat anders dan mijn gekwek.'

'Er is namelijk een duidelijke schakel tussen jullie drieën.'

'Wat?'

'Het is eigenlijk een strikvraag, maar welke mensen hebben jullie gemeen?’

‘Wie?'

Ik keek van Morris naar Josh. Plotseling brak er een flauwe glimlach door op zijn gezicht.

'Ik weet het,' zei hij zelfgenoegzaam.

'Wie dan? Zeg op.'

'Ik vind dat je nog even door moet raden.' Hij was me verdorie aan het plagen, als een irritant jonger broertje.

'Zeg op, verdomme, Josh, of ik knijp heel hard in je neus.' Ik hief dreigend mijn hand op.

'Oké, oké,' zei hij. 'De politie.'

'Waren het steeds dezelfde mensen?' vroeg Morris.

'Ik geloof van wel,' zei ik. 'Maar echt...'

'Er is trouwens wel een belangrijke zwakke plek in mijn briljante theorie.'

'Wat dan?'

'De eerste, Zoë. De politie heeft pas na de eerste brief contact met haar gekregen.'

'O ja.'

We vervielen weer in stilzwijgen. Plotseling leek het alsof er een klein bommetje achter in mijn hoofd afging. Daar had ik nou al die tijd naar gezocht.

'Dat is niet waar,' zei ik.

'Wat?' zei Morris.

'Wat je zei: dat ze haar pas na de eerste brief leerden kennen.'

'Hoe bedoel je? Hoe kenden ze haar dan?'

'Dat stond in het dossier. Zoë had de krant gehaald, vlak voordat die briefjes kwamen. Ze had een dief op straat aangevallen. Ze had hem met een watermeloen geslagen. Ze was beroemd, haar foto stond in de krant. De politie kende haar dus wél.'

'Ik bedoelde het niet helemaal serieus,' zei Morris. 'Maar toch... het is misschien goed om erover na te denken of er iets vreemds is aan de manier waarop ze jou behandeld hebben. Het zal wel de normale, afstandelijke handelwijze zijn die de politie altijd hanteert.'

Ik keek een beetje schichtig op. Ik moest doen alsof er niets vreemds aan de hand was.

'Ja,' zei ik. 'De normale handelwijze.' Ik weet dat ik niet goed kan liegen. Had iemand dat geantwoord als hij de waarheid sprak?

'Voel je je wel goed?' vroeg Morris.

'Ja, natuurlijk. Hoezo?' Mijn gedachten raasden door mijn hoofd. Er was veel te veel om over na te denken, veel te veel om te overwegen. 'Het zou toch geen politieman kunnen zijn?'

'Wat denk jij, Josh?'

Josh schudde peinzend zijn hoofd.

'Nee, dat is gewoon te bizar. Alleen was ik... nee, dat slaat nergens op.'

'Wat?' zei ik. 'Zeg op.'

'Misschien heb je gehoord dat voordat mijn moeder... nou ja, je weet wel, toen hebben ze mijn vader opgepakt, omdat er iets van mijn moeder was neergelegd in de flat van die andere vrouw, Zoë. Wie had dat anders kunnen doen?'

Het werd zo stil als in een donkere grot.

'Dit moet ik even helder krijgen,' zei ik. 'Het is net een cryptogram. Daar ben ik niet intelligent genoeg voor.'

'Het spijt me,' zei Morris. 'Blijkbaar heb ik iets in gang gezet. Ik had mijn mond moeten houden.'

'Nee,' zei ik, 'doe niet zo dom. Het is goed om erover na te denken. Ik kan het alleen niet geloven. Wat moet ik nou doen?'

Morris en Josh keken elkaar alleen aan en haalden hun schouders op.

'Goed op jezelf passen,' zei Morris. 'Goed je ogen openhouden.' Hij knipoogde naar Josh. 'We moeten weg,' zei hij.

Ik liep met ze mee naar de voordeur.

'Wat moet ik nou doen?' herhaalde ik dramatisch.

'Goed nadenken,' zei Morris. 'Dat zullen wij ook doen. Misschien verzinnen we wel iets. En vergeet niet dat we aan jouw kant staan.'

Ik deed de deur dicht en ging niet eens zitten. Ik bleef bij de deur staan, en ik dacht na, steeds maar weer. Ik probeerde mijn gedachten in een passende vorm te gieten. Mijn hoofd deed zeer.

Ik ben er, ik zit er middenin. Onzichtbaar. Ik sta voor haar en ze glimlacht tegen me op die speciale manier van haar, waardoor haar ogen rimpelen. Ze giechelt om mijn grapjes. Ze legt haar hand op mijn schouder. Ze heeft me op de wang gezoend, een zachte, droge zoen, die in mijn huid brandt. Ze laat de tranen in haar ogen komen en ze veegt ze niet af. Er zijn niet veel mensen meer die ze vertrouwt, maar mij vertrouwt ze wel. Ja, ze vertrouwt me blind. Wanneer ik bij haar ben, moet ik niet lachen. Het lachen laadt zich in me op, als een bom.

Ze is sterk, veerkrachtig. Ze buigt, maar breekt niet. Ze is niet ingestort. Maar ik ben sterk, ik ben sterker dan zij, sterker dan iedereen. Ik ben slim, slimmer dan die dommeriken die naar aanwijzingen zoeken die er niet zijn. En ik ben geduldig. Ik kan zo lang wachten als nodig is. Ik kijk en ik wacht en ik lach vanbinnen.

 

20

'Jij,' zei ik.

'Ik,' zei Cameron. We staarden elkaar aan. 'Ik ben vandaag Lynne. Bevel van bovenaf.'

'O.' Ik was gaan opendoen in een dunne ochtendjas en mijn haar was nog niet geborsteld. Ik had Lynne of Bernice verwacht. Ik wilde niet dat hij me zo zag. Zijn blik gleed van mijn gezicht omlaag naar mijn borst, mijn blote benen. Instinctief legde ik mijn hand op mijn hals en ik zag dat hij even flauwtjes glimlachte. 'Ik ga wat aantrekken,' zei ik.

Ik trok een spijkerbroek en een T-shirt aan, daar was niks mis mee. Ik borstelde mijn haar naar achteren en stak het op. Het was koeler vandaag, ik dacht bijna dat ik herfst in de lucht rook, een soort frisheid. Ik verlangde naar de herfst: verkleurende bomen, jagende, grijze luchten, regen en wind. Peren aan de boom in de achtertuin, bramen van het kerkhof verderop. Ik dacht aan wandelingen door het kreupelhout bij het huis van mijn ouders, laarzen op knisperende bladeren. Ik dacht aan het open haardvuur bij Janet thuis en geroosterd brood met boter eten. Kleine dingen.

Ik hoorde Stadler in de keuken, vertrouwd met alle apparaten. Ik dacht aan wat Morris gisteren had gezegd en ik dacht: ja, het zou kunnen, het zou waar kunnen zijn. Ik liet mijn gedachten de vrije loop over de gebeurtenissen tussen mij en Cameron, ik haalde herinneringen op terwijl hij in de kamer ernaast met kopjes rammelde. Hij had zijn hoofd tussen mijn borsten gestopt, kreunend, had me op de grond gedrukt, was wild geweest, hardhandig, teder. Toen hij met zijn hunkerende ogen naar me staarde, wat had hij gezien? Wat zag hij nu? Moest ik bang voor hem zijn?

Ik haalde diep adem en liep ook naar de keuken.

'Koffie,' zei hij.

'Dank je.'

Het was stil. Toen zei ik: 'Ik heb vandaag een afspraak om bij mijn ouders langs te gaan. Ze wonen in de buurt van Reading.'

'Goed.'

'Ik wil graag dat je buiten wacht. Ik zal ze niet vertellen dat jij er bent.'

'Maken ze zich zorgen?'

'Niet hierover. Ze weten het niet. Ik heb 't ze niet verteld.'

Maar ze maakten zich altijd zorgen, dacht ik. Daarom had ik niets tegen hen gezegd. Elke keer dat ik de telefoon opnam, hoorde ik in gedachten al de zachte, zenuwachtige stem van mijn moeder met die ondertoon van paniek. Ze verwachtte altijd slecht nieuws van me te horen. Iedere keer dat ze mijn stem door de telefoon hoorde, dacht ze dat ik haar iets ergs zou vertellen, waardoor haar ongerichte angsten een bestemming zouden vinden. Ze had nooit vertrouwen in me gehad, ik weet niet waarom. Ze twijfelde aan mijn vermogen om voor mezelf te zorgen en mijn leven op orde te krijgen. Maar vandaag ging ik het ze vertellen. Ik had geen keus.

'Nadia, we moeten praten.' Hij zette zijn kopje neer en boog zich naar me toe.

'Ik wilde je iets vragen.'

'Over ons. Jij en ik.'

'Ik wilde je iets over Zoë en Jenny vragen.'

'Nadia, we moeten praten over wat er is gebeurd.'

'Nee.' Ik probeerde zakelijk te blijven. Ik deed mijn best om mijn kopje recht te houden.

'Dat meen je niet echt,' zei hij.

Ik keek naar hem. Lang, stevig, als een muur tussen mij en de rest van de wereld. Hij had sterke, plompe handen met haar op de knokkels. Die handen hadden mij vastgehouden, me gestreeld, mijn geheime delen gevoeld. Hij staarde me aan, kleedde me uit met zijn ogen.

'Ik ben verliefd op je,' zei hij hees.

'Heb je het aan je vrouw verteld?'

Hij kromp even ineen en zei toen: 'Zij heeft er niets mee te maken. Het gaat alleen om jou en mij, hier in jouw huis.'

'Vertel eens wat over Zoë en Jenny,' dramde ik door. 'Je hebt me nooit wat over ze verteld. Wat waren het voor vrouwen?' Hij schudde geërgerd zijn hoofd, maar ik zette door. 'Dat ben je me verplicht.'

'Ik ben je niets verplicht,' zei hij, maar hij hief zijn handen omhoog in een gebaar van overgave en daarna sloot hij even zijn ogen. 'Zoë: ik kende Zoë niet zo goed. Daar heb ik nauwelijks de kans voor gehad. Ik zag haar voor het eerst op een gigantische foto uit een krant die bij ons op het bureau aan de muur was gehangen, je weet wel, toen ze die berover met een watermeloen bewusteloos had geslagen. Ze was een soort heldin voor de jongens en een meid waar je schuine moppen over tapte.'

'Maar wat was ze voor iemand?'

'Ik heb haar nooit ontmoet.'

'En Jenny? Die moet je toch goed gekend hebben.' Ik keek aandachtig naar zijn gezicht.

'Jenny was een ander verhaal.' Hij begon te grijnzen bij de herinnering, maar toen toomde hij zichzelf in. 'Ook klein van stuk. Jullie zijn allemaal klein,' voegde hij er peinzend aan toe. 'Maar sterk, energiek, gesloten, duister, kwaad. Een opgewonden standje was ze. Slim. Ongeduldig. Ernstig gestoord soms.'

'Ongelukkig?'

'Dat ook.' Hij legde een hand op mijn knie en ik liet hem even begaan, hoewel zijn aanraking golven van walging door me heen stuurde. 'Maar ze had je kop eraf gebeten als je dat had gezegd. Een soort waakhond.'

Ik stond op om me te bevrijden van zijn hand, schonk nog wat koffie in om iets te doen te hebben.

'We moeten zo gaan,' zei ik.

'Nadia.'

'Ik wil niet te laat komen.'

'Als ik 's nachts in bed lig, zie ik jou, je gezicht, je lichaam.'

'Blijf bij me uit de buurt.'

'Ik ken je.'

'Je denkt dat ik doodga.'

Voordat we weggingen belde ik Links, waar Cameron bij was, en zei dat inspecteur Stadler me naar mijn ouders zou rijden en dat we ergens in de middag zouden terugkomen. Ik hoorde de aarzelende toon in Links' stem: hij begreep niet waarom ik belde om hem te vertellen wat ik ging doen. Maar dat kon me niets schelen. Ik herhaalde hardop en duidelijk wat ik had gezegd, zodat hij het wel moest horen, zodat Cameron het ook moest horen.

We spraken niet veel onder het rijden, eerst over de M4 en daarna over kleine wegen. Ik gaf hem korte instructies terwijl hij reed en me met zijn loodzware blik aankeek. Ik zat met mijn handen in mijn schoot en probeerde uit het raampje te kijken, maar steeds voelde ik dat hij zijn hoofd naar me toe draaide, zijn broeierige blik.

'Wat doen je ouders?' vroeg hij, vlak voordat we er waren.

'M'n vader was leraar aardrijkskunde, maar hij is vervroegd met pensioen gegaan. M'n moeder heeft van alles gedaan, maar is grotendeels huisvrouw geweest en heeft voor mij en m'n broer gezorgd. Daar, bij de kruising. Je gaat niet mee, hoor.'

Het huis was een halfvrijstaand huis uit de jaren dertig, dat niet veel verschilde van de andere in de doodlopende straat. Cameron parkeerde voor de deur.

'Wacht even,' zei hij, toen ik de deurkruk wilde pakken. 'Ik moet je iets zeggen.’

‘Wat?'

'Er is nog een brief gekomen.'

Ik leunde achterover in de stoel en sloot mijn ogen.

'O god,' zei ik

'Ik moest aan je beloven dat ik je alles zou vertellen.'

'Wat stond erin?'

'Hij was kort. Er stond alleen: je bent wel dapper, maar dat zal je niet helpen. Zoiets.'

'Was dat alles?' Ik deed mijn ogen open en keek hem van opzij aan. 'Wanneer is die verstuurd?'

'Vier dagen geleden.'

'Heb je iets kunnen vinden naar aanleiding van het briefje?'

'We gebruiken het om onze psychologische evaluatie te verbreden.'

'Niets,' zei ik met een zucht. 'Nou, dan verandert er dus niet veel. We wisten al dat hij nog steeds rondloopt, toch?'

'Inderdaad.'

'Ik zie je over een paar uurtjes.'

'Nadia.'

'Wat?'

'Je bént ook dapper.' Ik staarde hem aan. 'Het is waar,' zei hij.

Ik keek hem aan.

'Net zo dapper als Zoë en Jenny?'

Hij gaf geen antwoord.

Mam had lamsstoofpot gemaakt met rijst, maar het had te lang opgestaan zodat het klonterde, en een groene salade. Ik hield erg van lamsstoofpot als klein meisje. Hoe kun je je moeder ooit vertellen dat je iets niet meer lust? Het was moeilijk eten, kraakbeenachtig en te veel scherpe botsplinters. Pap trok een fles rode wijn open, hoewel geen van beiden ooit alcohol dronk bij de lunch. Ze waren erg blij om me te zien. Ze sloofden zich voor me uit, alsof ik een vreemde was. Ik voelde me ook een vreemde bij deze twee lieve oude mensen, die nog niet echt oud waren.

Altijd voorzichtig, altijd behoedzaam in hun leven. Ze waren ook voorzichtig met mij, ze bleven elke keer dat ik 's avonds uitging voor me op, ze legden een kruik in mijn bed als het koud was, ze zeiden dat ik extra kleren moest aantrekken, ze slepen mijn potloden voor me aan het begin van elk nieuw semester. Ik werd er gek van, van die zorg, van hun aandacht voor elk detail van mijn leven. Nu bracht de herinnering een intens nostalgisch gevoel naar boven, een klomp heimwee onder mijn ribben.

Ik bedacht dat ik het pas na de lunch zou vertellen. We dronken koffie in de woonkamer, met mintchocolaatjes. Ik zag Cameron achter het stuur zitten. Ik schraapte mijn keel.

'Ik moet jullie iets vertellen,' zei ik.

'Ja?'

Mam keek me verwachtingsvol, gespannen aan.

'Ik... er is een man die...' Ik zweeg en keek hoe blij haar gezicht oplichtte. Ze dacht dat ik eindelijk een serieuze vriend had. Ze had Max nooit gezien als iets voor de lange termijn. Ik kon de woorden niet uit mijn mond krijgen. 'Ach, het is eigenlijk niet belangrijk.'

'Nee, ga verder. We willen het horen, hè, Tony?'

'Straks,' zei ik, en ik stond met een ruk op. 'Eerst moet papa me laten zien hoe het met de tuin staat.'

De pruimen rijpten aan de boom en hij kweekte pronkbonen, sla en aardappelen. Er stonden tomatenplanten in zijn kas en hij wilde me met alle geweld een plastic bakje met cherrytomaatjes meegeven.

'Je moeder heeft een paar potten aardbeienjam voor je klaarstaan,' zei hij.

Ik pakte zijn arm.

'Pap,' zei ik. 'Pap, ik weet dat we het niet altijd eens waren, huiswerk, sigaretten, drank, make-up, laat thuiskomen, politiek, drugs, vriendjes, geen vriendjes, serieus werk, noem maar op, maar ik wou alleen maar zeggen dat je een goede vader bent geweest.'

Hij mompelde een verlegen 'Nou, nou' en gaf me een klopje op mijn schouder.

'Je moeder zal wel denken waar we blijven.'

Ik nam afscheid in de gang. Ik kon ze niet goed omhelzen, met de tomaten en de jam in mijn handen. Ik drukte mijn wang tegen die van mijn moeder en ademde de bekende geuren in van vanille, poeder, zeep en mottenballen. De geur van mijn jeugd.

'Dag,' zei ik en ze glimlachten en zwaaiden. 'Dag.'

Heel even liet ik de gedachte toe dat ik ze nooit meer zou zien, maar zo mag je niet denken, je kunt niet het pad aflopen en in de auto stappen en glimlachen en doorgaan, als je je zo laat gaan.

Op de terugweg naar huis deed ik net of ik sliep. Ik zei tegen Stadler dat hij in zijn auto moest blijven nadat hij het huis had geïnspecteerd. Ik wilde een tijdje alleen zijn. Hij begon te protesteren, maar toen ging zijn pieper, die aan zijn broekriem vastzat, af en ik smeet het portier in zijn gezicht dicht.

Ik ging op de rand van mijn bed zitten met mijn handen op mijn knieën. Ik sloot mijn ogen en deed ze daarna weer open. Ik luisterde naar mijn ademhaling. Ik wachtte, niet tot er iets gebeurde, maar tot het nare gevoel wegtrok.

Toen ging de telefoon, alsof hij binnen in mijn schedel rinkelde. Ik stak mijn hand uit en nam op.

'Nadia.' De stem van Morris klonk hees en dringend.

'Met mij. Niets zeggen. Luister, Nadia, ik heb iets ontdekt. Ik kan het niet door de telefoon zeggen. We moeten elkaar zien.'

Ik voelde de angst in mijn maag groeien, een groot gezwel van angst.

'Wat is er?'

'Kom zo gauw mogelijk bij mij. Je moet iets zien. Is er iemand bij je?'

'Nee, ze zijn buiten.'

'Wie?'

'Stadler.'

Ik hoorde Morris scherp inademen. Toen hij weer begon te spreken, was hij heel kalm en langzaam.

'Blijf bij hem uit de buurt, Nadia. Ik wacht op je.'

Ik legde de hoorn neer en stond op, balancerend op de ballen van mijn voeten. Dus het was toch Cameron. Mijn angst ebde weg en ik voelde me sterk, energiek en helder. Eindelijk was het moment daar. Het wachten was voorbij, en daarmee alle verdriet en angst. Ik was er klaar voor en het was tijd om te gaan.

 

21

Terwijl ik de deur uit liep, zag ik alles heel helder. Ik wist wat me te doen stond. Het leven was nu heel overzichtelijk. De laag angst was er nog, maar zelfs die was wat dunner geworden. Cameron was meteen de auto uit en stond naast me, met een vragende, zelfs hoopvolle blik in zijn ogen.

'Ik ga even wat eten halen,' zei ik.

We liepen samen verder. Ik zei niets.

'Het spijt me,' zei hij na een tijdje. 'Alles wat er is gebeurd. Ik wil het gewoon goedmaken. Voor jou en mij. Ons.'

'Waar heb je 't over?' vroeg ik.

Hij gaf geen antwoord. We liepen door High Street over het trottoir, totdat we voor Marks & Spencer kwamen. We mochten geen ruzie krijgen, niets dat zijn argwaan zou wekken. Ik legde mijn hand op zijn onderarm. Contact, maar niet overdreven.

'Sorry,' zei ik, 'maar ik ben nu even niet rationeel bezig. Het is niet het moment.'

'Dat begrijp ik,' zei hij.

Ik maakte aanstalten om de winkel in te lopen. Ik zuchtte. 'Ik ben zo terug.'

'Ik wacht hier.'

'Heb jij nog iets nodig?'

'Laat maar.'

De Marks & Spencer in Camden Town heeft een kleine achteruitgang. Het roltroittoir op en naar buiten, en binnen een paar minuten zat ik in de metro. Toen ik met de roltrap naar het perron ging, met de warme luchtstroom langs me heen, had ik over mijn schouder gekeken. Hij was er niet, dat was zeker.

Tijdens het korte metroritje probeerde ik wijs te worden uit wat Morris had gezegd. Ik had het gevoel alsof ik wekenlang in een dikke mist had vastgezeten, die nu weliswaar niet helemaal oploste, maar wel dunner werd, zodat er een soort landschap zichtbaar werd. Als het een politieagent was geweest, als het Cameron was geweest, werd het onmogelijke ineens iets voor de hand liggends. De politie had gemakkelijke, onvoorwaardelijke toegang tot Zoës flat, tot Jenny's huis. De moed zonk me in de schoenen. Tot mijn flat. Maar waarom zouden ze dat doen? Waarom zou Cameron dat doen?

Ik hoefde alleen maar aan Camerons starende ogen te denken en ik wist het antwoord. Ik dacht terug aan mijn eerste gesprekken met de politie, Cameron in de hoek met zijn blik strak op me gericht. Cameron in mijn bed. Nooit eerder had iemand zo naar me gekeken, me zo aangeraakt, alsof ik een onbeschrijflijk aantrekkelijk en vreemd voorwerp was. Ik had het gevoel dat hij naar me wilde kijken, me wilde strelen, in me wilde gaan, me wilde proeven, dat allemaal tegelijk, alsof hij er nooit genoeg van zou krijgen. In het begin was het geweldig opwindend geweest, maar daarna stootte het me af en nu kon ik er met mijn verstand niet bij. Om vlak naast de vrouw te liggen die jij doodsbang maakt, om met haar te neuken, haar al haar geheimen te ontfutselen. Wat een kick. Maar viel er wel iets te bewijzen? Had Morris iets gevonden wat ik kon gebruiken?

De flat van Morris was maar een paar minuten lopen van het metrostation. Er waren massa's mensen op straat. Hij woonde in een klein steegje dat moeilijk te vinden was. Ik liep er eerst voorbij, maar toen vroeg ik het aan iemand die het wist en liep verder de hoek om. Het steegje met kasseien was verlaten op deze zaterdagavond. Aan het eind was een deur met een kaartje bij de bel: Burnside. Ik belde aan. Het bleef even stil. Was hij misschien niet thuis? Toen hoorde ik een aantal krukken omdraaien, hendels omhooggaan en hij deed de deur open. Hij zag er heel vreemd uit, één brok energie. Hij had een wijde broek aan met overal grote zakken en een overhemd met korte mouwen. Hij liep op blote voeten. Maar er was iets in zijn ogen, iets schitterends en levendigs, dat fascineerde. Hij straalde een energie uit als een soort krachtveld. Hij was een aantrekkelijke man, sterker nog (en dat ontmoedigde me een beetje), hij was een man die zichzelf verliefd waande. Ik hoopte dat hij niet van een mug een olifant had gemaakt, in de hoop dat hij iets met me kon beginnen.

'Nadia,' zei hij met een warme glimlach.

Hij stond in de deuropening en keek over mijn schouder. Ik draaide me om en keek mee. Er was niemand te zien, in het hele straatje niet.

'Hoe heb je ertussenuit kunnen knijpen?' vroeg hij.

'Ik ben toch goochelaar?' zei ik.

'Kom binnen,' zei hij. 'Het is een rommel.'

Ik vond het helemaal niet rommelig. We waren meteen in een kleine, gezellige woonkamer gekomen, met een deur aan de andere kant, die op een korte gang uitkwam.

'Was dit een pakhuis?'

'Een werkplaats, geloof ik. Ik pas op deze flat voor een vriend die in het buitenland is.'

Het enige wat een beetje uit de toon viel was een strijkplank en een strijkijzer opzij van de tafel.

'Je hebt staan strijken,' zei ik. 'Ik ben diep onder de indruk.'

'Alleen dit hemd,' zei hij.

'Ik dacht dat het nieuw was.'

'Dat is juist de truc,' zei hij. 'Als je je kleren strijkt, zijn ze als nieuw.'

Ik glimlachte.

'De echte truc is nieuwe kleren aantrekken,' zei ik.

Ik liep de kamer rond. Ik was verslaafd aan het bekijken van andermans huizen. Ik bewoog me met het instinct van een meesterspeurder in de richting van een groot kurkbord aan de muur, waarop hier en daar afhaalmenu's waren geprikt, visitekaartjes van loodgieters en elektriciens, en, wat vooral interessant was: kiekjes. Morris op een feest, Morris ergens op een motor, Morris op een strand, Morris en een meisje.

'Die lijkt me leuk,' zei ik.

'Cath,' zei hij.

'Is ze je vriendin?'

'Nou, we hadden wel iets.'

Ik lachte heimelijk. Ze was zijn vriendin. Als mannen van een meisje zeiden dat ze iets met haar hadden, was dat net zoiets als mannen die een pleister over hun trouwring deden. Ze wilden hun beschikbaarheid in het midden laten.

'Waar is de rest?'

'Wat?'

'De andere foto's,' zei ik. 'Veel punaises, weinig foto's.' Ik wees. Er zaten overal lege plekken op het bord.

'O,' zei hij. 'Die verveelden me.' Hij lachte. 'Je had detective moeten worden.'

'Nu we het daar toch over hebben, dit kan maar beter iets opleveren, want anders wordt inspecteur Stadler ontzettend kwaad. Ik kom waarschijnlijk goed weg ais ze me alleen het verspillen van diensttijd ten laste leggen.'

Morris gebaarde dat ik op een stoel aan tafel moest gaan zitten en hij ging tegenover me zitten. 'Ik heb nog eens nagedacht over dat gesprek dat ik met Stadler had, en met... hoe heette die ander ook weer?'

'Links?'

'Ja, precies, en ik ben ervan overtuigd dat er iets vreemds met Stadler aan de hand is. De manier waarop hij over die twee andere vrouwen praatte was heel bizar, dus ik wou dat even met jou bespreken. En ik vond ook dat ik je bij hem weg moest halen.'

'Heb je bewijs?'

'Wat?'

'Ik dacht dat je misschien iets had gevonden dat we tegen hem konden gebruiken.'

'Sorry,' zei hij. 'Ik wou dat het zo was.'

Ik probeerde te denken. De mist in mijn hoofd, die aan het opklaren was, werd plotseling weer dikker. Toen voelde ik plotseling een kilte door me heen gaan.

'Het heeft toch geen zin,' zei ik dof.

Morris keek me niet-begrijpend aan. 'Wat niet?'

'Die theorie van de politie. Ik was zo enthousiast over Zoë en die watermeloen en haar connectie met de politie, voordat de briefjes kwamen. Maar daarmee komt Jennifer nog niet in het verhaal voor.'

'Waarom niet?'

'Haar medaillon werd in Zoës flat gelegd voordat Zoë doodging, voordat Jennifer de brieven kreeg, voordat ze de politie belde.'

'Misschien heeft de politie dat medaillon daar zelf neergelegd.'

Ik dacht even na.

'Ja, dat zou kunnen,' zei ik weifelend. 'Maar dat verklaart nog steeds niet wat Jenny ermee te maken heeft. Waarom zou hij haar uitkiezen?'

'Misschien heeft Stadler haar ergens gezien.'

'Dat kun je van iedereen wel zeggen. De politietheorie staat of

valt met het feit dat de betrokkenen met alle vrouwen te maken hadden.'

Ik was gedeprimeerd en voelde me misselijk. 'Er klopt niets van,' zei ik. 'Ik ga maar weer 's.'

Morris boog zich naar voren en aaide even over mijn arm. 'Blijf nog even,' zei hij. 'Nog even, Nadia.'

'Het had zo mooi kunnen zijn,' zei ik dof. 'Het was zo'n goeie theorie. Zonde om die overboord te gooien.'

'Terug naar de hooiberg,' zei Morris. Hij glimlachte tegen me, alsof dat grappig was. Zijn tanden, zijn hele gezicht straalden.

'Weet je wat?' zei ik dromerig.

'Nee?'

'Ik vond het steeds zo raar dat ik Zoë en Jenny nooit heb gekend. Maar nu is het anders. Ik beschouw ons als zusters, maar ook steeds meer als een en dezelfde persoon. We hebben dezelfde dingen ervaren. We hebben 's nachts wakker gelegen met dezelfde angsten. En we komen op dezelfde manier aan ons eind.'

Morris schudde zijn hoofd. 'Nadia...'

'Ssst,' zei ik, alsof ik het tegen een klein kind had. Ik praatte nu bijna alleen in mezelf en wilde niet dat mijn dagdromerij werd verstoord. 'Toen ik naar de flat ging met Louise, dat is Zoës vriendin, was dat een ongelooflijke ervaring. Het leek wel alsof ze altijd al mijn beste vriendin was geweest, alsof we elkaar herkenden. Het was zo vreemd toen ze vertelde hoe ze die laatste middag met Zoë was gaan winkelen, het leek wel alsof ze het had over een keer dat wij samen waren gaan winkelen. En zij voelde dat ook. Dat kon ik merken.'

En op dat moment loste de mist plotseling op en werd het landschap zichtbaar — daar was het — koud en hard in de zon, ik zag het duidelijk. Er was geen twijfel mogelijk. Sinds ik het labrapport had gelezen, had het me niet meer losgelaten.

'Wat is er?'

Ik schrok op. Ik was bijna vergeten dat Morris er was. 'Wat?' zei ik.

'Je lijkt een beetje afwezig,' zei hij. 'Waar dacht je aan?'

'Ik dacht,' zei ik, 'dat toen Zoë vermoord werd, ze een T-shirt aanhad dat ze de dag ervoor met Louise had gekocht. Raar, hè?'

'Dat zou ik niet weten,' zei Morris. 'Wat is daar zo raar aan, Nadia? Zeg 's.'

'Zonde om dat smerig te maken,' zei ik.

Morris staarde me aan alsof hij mijn gedachten probeerde te lezen. Dacht hij soms dat ik gek werd? Goed zo. Ik leunde over de tafel en pakte zijn hand. Die was klam. Die van mij was koel en droog. Ik hield zijn rechterhand tussen mijn twee handen en kneep erin.

'Morris,' zei ik. 'Ik heb reuze zin in een kop thee.'

'Ja,' zei hij. 'Ja, natuurlijk, Nadia.' Hij glimlachte aan één stuk door. Hij kon er niet mee ophouden.

Hij stond op en liep de kamer uit. Ik keek naar de voordeur. Er zat een aantal hendels en krukken aan. Dan nog een meter of zestig over het uitgestorven steegje, niemand in de buurt. Ik stond op en liep naar het prikbord.

'Kan ik iets doen?' schreeuwde ik.

'Nee,' riep hij vanuit de keuken.

Ik keek naar het bord. Eronder stond een bureautje met laden. Zo stil als ik kon trok ik het eerste laatje open. Chequeboekjes, bonnetjes. Ik trok het tweede open. Ansichtkaarten. Het derde. Catalogi. Het vierde. Een stapeltje foto's. Ik pakte er een paar op. Ik wist ongeveer wat ik te zien zou krijgen, maar toch ging er een huivering van afschuw door me heen. Morris en iemand en iemand en Fred. Morris en Cath en Fred. Morris en iemand en Fred. Ik stopte er een in de achterzak van mijn spijkerbroek. Misschien zou die op mijn lijk gevonden worden. Ik deed de lade dicht en ging weer aan tafel zitten. Ik keek rond. Dit moest maar genoeg zijn. Ik maakte mijn hoofd leeg. Nee, dat is verkeerd gezegd. Ik maakte mijn hoofd niet leeg, ik stopte het vol. Ik dwong mezelf te denken aan de foto van de vermoorde Jenny. Ik dwong mezelf na te denken over elk detail. Wat zou Jenny doen als ze zat waar ik nu zat?

Morris kwam binnen, goochelend met een theepot, twee mokken, een pak melk en een pakje volkorenbiscuitjes. Hij zette alles op tafel en ging zitten.

'Wacht even,' zei ik, voordat hij kon inschenken. 'Ik wil je iets laten zien.' Ik stond op en liep om de tafel heen. 'Het is een soort goocheltruc.'

Hij glimlachte weer tegen me. Zo'n lieve glimlach. Hij zag er gelukkig en opgewonden uit. De opwinding scheen als een licht achter zijn ogen.

'Ik kan niet zo erg goed goochelen,' zei ik, 'maar het eerste wat je leert is dat je het publiek nooit van tevoren vertelt wat je gaat doen. Als het misgaat, kun je altijd doen alsof het de bedoeling was. Let op.' Ik haalde het dekseltje van de theepot, tilde de pot op en toen gooide ik die razendsnel in zijn gezicht. Een beetje thee kwam ook op mij terecht. Ik voelde het niet eens. Hij brulde als een wild dier. In één beweging pakte ik het strijkijzer met beide handen. Ik had maar één kans en ik moest zwaar letsel toebrengen. Hij had zijn handen voor zijn gezicht geslagen. Ik hief het strijkijzer omhoog en liet het daarna met volle kracht op zijn rechterknie neerkomen. Er klonk een krakend, gruizig geluid en nog een schreeuw. Hij kromp ineen en zakte opzij van de stoel. Wat verder nog? Ik dacht aan de foto. Ik voelde me witheet, gloeiend als een pook. Zijn linkerenkel was bloot. Weer sloeg ik met het strijkijzer. Nog meer gekraak. Nog meer geschreeuw. Ik liep achteruit, maar terwijl ik dat deed voelde ik een hand die mijn broek vastgreep. Ik hief het strijkijzer weer op, maar toen ik verder achteruitging, verslapte de hand.

Ik liep zo ver mogelijk van hem vandaan. Hij lag met uitgespreide armen en benen op de grond, in een verwrongen houding, jammerend. Zijn gezicht, voorzover ik het kon zien, was vol vurige, rode blaren.

'Als je ook maar één centimeter naar me toe komt,' zei ik, 'breek ik elk botje in je lijf. Je weet dat ik dat zal doen. Ik heb de foto's gezien. Ik heb gezien wat je Jenny hebt aangedaan.'

Toch liep ik steeds verder achteruit, terwijl ik hem voortdurend in de gaten hield. Ik keek vluchtig om me heen, op zoek naar de telefoon. Met het strijkijzer nog in mijn hand en het snoer slepend over de vloerplanken, begon ik te bellen.

 

22

Toen ik de hoorn neerlegde, bleef ik staan, zo ver als ik in die kleine kamer van hem vandaan kon blijven. Hij lag nog steeds kreunend en hijgend als een hoopje op de grond. Ik vroeg me af of hij kracht aan het verzamelen was, of hij overeind zou komen en op me af stormen. Moest ik hem weer slaan? Moest ik de deur uit rennen? Ik was als verlamd. Ik kon niets doen. Plotseling begon ik over mijn hele lichaam te trillen. Ik leunde tegen de muur in een poging te kalmeren.

Ik zag een beetje beweging in hem komen, eerst aarzelend, toen doelgerichter. Hij probeerde zichzelf overeind te hijsen en kreunde van de inspanning. Ik besefte algauw dat het er niet in zat dat hij zou kunnen opstaan. Zijn benen weigerden duidelijk dienst. Hij kon zich alleen maar, jammerend van de pijn, over de grond slepen, zodat hij tegen de boekenplank kon leunen. Hij duwde zichzelf wat verder omhoog en draaide zich om, zodat hij me kon zien. Zijn gezicht was ernstig verbrand, er zaten blaren op zijn wangen en voorhoofd. Een van zijn ogen zat halfdicht. Kwijl liep uit zijn mond en over zijn kin. Hij hoestte.

'Wat doe je nou allemaal?'

Ik zei niets.

'Ik begrijp het niet,' zei hij. 'Ik heb het niet gedaan.'

Ik omklemde het strijkijzer.

'Eén beweging en ik sla je verder aan gruzelementen.'

Hij verschoof een eindje en schreeuwde het uit van de pijn.

'Jezus,' hijgde hij. 'Het doet godsallejezus zeer.'

'Waarom heb je het gedaan?' vroeg ik. 'Ze had kinderen. Wat had ze jou misdaan?'

'Je bent gek,' zei hij. 'Ik heb het niet gedaan, Nadia. Ik zweer het. Je weet toch dat ik honderdvijftig kilometer verderop zat toen Zoë vermoord werd?'

'Dat weet ik,' zei ik.

'Wat?'

'Ik weet dat je Zoë niet hebt vermoord. Je was het van plan, maar je hebt 't niet gedaan. Je hebt Jenny vermoord.'

'Je hebt 't mis, ik zweer 't,' zei hij. 'O god, wat heb je met m'n gezicht gedaan? Waarom heb je me dat aangedaan?'

Hij huilde nu.

'Je wilde me vermoorden. Net als haar.'

Ik kon nauwelijks praten. Mijn adem kwam er stokkend uit, mijn hart beukte.

'Ik zweer 't, Nadia,' zei hij fluisterend.

'Hou je bek, godverdomme. Ik heb de foto's gezien. In de la.'

'Wat?'

'Van jou en Fred. De foto's die je van 't bord hebt gehaald voordat ik kwam.'

Hij reageerde meteen.

'Die heb ik verstopt, dat geef ik toe. Ik raakte in paniek, omdat het een slechte indruk zou maken. Maar dat wil niet zeggen dat ik iemand heb vermoord.'

'Zoals je ook in paniek raakte toen we Louise in de flat zouden ontmoeten?'

'Nee, ik kreeg echt een telefoontje. Nadia, je ziet het helemaal verkeerd...'

Ik weet niet wat ik voor ogen had. Misschien wilde ik alleen maar dat hij bekende wat hij had gedaan en dat hij iets, hoe onbeholpen ook, zei waardoor het begrijpelijk werd. Nu besefte ik dat hij nooit zou inbinden en ik het nooit zou begrijpen. Hij zou liegen tot hij erbij neerviel en misschien zou hij uiteindelijk gaan geloven in die leugens. Ik staarde hem aan, naar zijn vervellende gezicht, zijn kronkelende lichaam, zijn ene oog dat naar me op staarde.

'Ik zou je moeten vermoorden,' zei ik. 'Ik zou je moeten afmaken voordat de politie komt.'

'Misschien wel,' zei hij. 'Want ik heb het niet gedaan, Nadia, en ze hebben geen bewijzen tegen me. Dus dan ben ik vrij en jij gaat naar de gevangenis. Maar zou je dat kunnen? Zou je dat kunnen, Nadia? Zou je me kunnen vermoorden?'

'Ik heb er reuze zin in, dat kan ik je verzekeren.'

'Doe het dan. Toe dan, schat. Toe dan.' Er droop speeksel over zijn gezicht. Hij probeerde te glimlachen.

'Ik heb zin om je te laten lijden zoals je Zoë en Jenny hebt laten lijden.'

'Ik zal je helpen,' zei hij en met veel gehijg en gekreun begon hij naar me toe te kruipen als een grote, dikke, afschuwelijke slak. Het ging heel erg langzaam.

'Als je nog dichterbij komt, ram ik je hersens in,' zei ik, terwijl ik het strijkijzer stevig vasthield.

'Doe maar,' zei Morris. 'Je gaat toch al naar de gevangenis. En mij laten ze gaan. En doen ze dat niet, dan ben ik zo weer op vrije voeten. Dus kun je me maar beter naar de andere wereld helpen.'

'Hou op, hou op,' schreeuwde ik en begon te huilen. Ik had het gevoel dat hij niet alleen over de grond kroop, maar ook in mijn hoofd. Op het moment dat ik het strijkijzer naar hem toe wilde smijten, werd er op de deur gebonsd en mijn naam geroepen. Ik keek rond, er waren lichten buiten. Ik rende door de kamer en deed open. Het bleek makkelijk te gaan. Het was in een paar seconden gebeurd. Een vage massa figuren rende langs me heen. Er waren een paar agenten in uniform en Cameron. Achter hem zag ik twee politiewagens staan en eentje kwam aanrijden. Cameron keek de kamer rond. Hij zweette, zijn das hing over zijn schouder.

'Wat heb jij in godsnaam gedaan?'

Ik zei niets. Ik bukte en zette het strijkijzer op de grond.

'Heb je een ambulance gebeld?'

Ik schudde mijn hoofd. Hij schreeuwde iets te^en een van de agenten, die naar buiten liep.

'Ze viel me aan,' zei Morris. 'Ze is gek geworden.'

Cameron keek van Morris naar mij en weer terug, kennelijk verbijsterd. 'Ben je gewond?' vroeg hij aan Morris.

'Nou en of,' zei hij. 'Ik ben zwaargewond. Ze is geschift.'

Cameron liep naar me toe en legde zijn hand op mijn schouder.

'Gaat het?' fluisterde hij.

Ik knikte. Ik bleef maar kijken naar Morris, die ineengezakt op de grond lag en elke keer dat ik naar hem keek, staarde hij terug. Staarde naar me met één oog, dat niet scheen te knipperen. De agent boog zich voorover en zei iets, maar hij bleef maar naar mij staren.

'Ga zitten,' zei Cameron tegen me.

Ik keek om me heen. Hij moest me de kamer door leiden naar een van de stoelen bij de tafel. Ik ging zo zitten dat ik Morris niet hoefde te zien. Ik dacht dat ik zou overgeven als ik hem nog één tel zou zien.

'Luister goed, Nadia. Ik moet dit zeggen voordat we verder gaan. Je hoeft niets te zeggen. Maar als je wel iets zegt, kan dat als bewijs gebruikt worden, voor het geval je iets ten laste wordt gelegd. Je hebt ook recht op een advocaat. We kunnen er eentje voor je regelen, als je dat wilt. Begrijp je dat?'

Ik knikte.

'Nee, je moet hardop zeggen dat je het begrijpt.'

'Ik begrijp het. Ik wil best praten.'

'Wat is er nou gebeurd?'

'Kijk maar in die la daar.'

Hij liep naar de openstaande voordeur en blafte iets tegen een rechercheur. Een ambulance kwam met veel kabaal aanrijden. Een man en een vrouw in groene overalls renden naar binnen en bogen zich over Morris. Cameron staarde me aan. Hij haalde dunne plastic handschoenen uit zijn zak, die meer op de goedkope pruldingen leken die je gratis in benzinestations krijgt dan het soort dat chirurgen gebruiken. Hij deed de lade open en bekeek de foto's.

'Hij kende Fred,' zei ik.

Het begon steeds meer op een klucht te lijken. Cameron staarde verbijsterd naar de foto. Morris jammerde van de pijn toen ze zijn broek lossneden. Toen kwam Links binnen.

'Wat is hier in godsnaam...?' zei hij, in een poging het tafereel te begrijpen.

'Ze heeft Morris met een strijkijzer geslagen,' zei Cameron.

'Godverdomme. Waarom?'

'Ze zegt dat hij de moordenaar is.'

'Maar...'

Cameron gaf Links een van de foto's. Hij staarde ernaar. Toen keek hij me aan.

'Ja, maar dan nog...' Hij wendde zich weer tot Cameron. 'Heb je haar op haar rechten gewezen?'

'Ja. Ze zegt dat ze wel wil praten.'

'Mooi. En Burnside?'

'Ik heb nog geen kans gehad om met hem te praten.'

Links boog zich naar Morris en liet hem de foto zien. Hij schudde alleen maar zijn hoofd en kreunde. Toen kwam Links bij me zitten. Ik was kalm, helder.

'Heeft Morris je aangevallen?'

'Nee,' zei ik. 'Als Morris me had aangevallen, was ik nu dood. Nee, niet dood. Stervend. Bezig vermoord te worden.'

'Maar Nadia,' zei Links vriendelijk, 'je beseft toch wel dat Morris Burnside Zoë Haratounian bijvoorbeeld niet heeft kunnen vermoorden? Hij was er niet.'

'Dat weet ik. Ik weet wie Zoë heeft vermoord.'

'Wat? Wie dan?'

'Ineens wist ik het. Jullie hielden maar vast aan het idee dat degene die de briefjes stuurde haar ook moest hebben vermoord. Maar stel dat iemand anders haar eerst vermoord heeft?'

'Waarom zou iemand anders haar willen vermoorden?'

'Ik dacht aan iets wat Grace Schilling tegen me zei. Dat de misdadiger altijd iets van zichzelf achterlaat op de plaats van het misdrijf en ook altijd iets weghaalt. Hebben jullie dat wel eens gehoord?' Ik keek op naar Cameron, die in de lade aan het rommelen was. 'Ik heb het labrapport gelezen. Weet u nog wat er stond over het T-shirt dat ze aanhad toen ze gevonden werd?'

'Jawel, maar hoe kun je in vredesnaam...'

'Weet u nog wat er stond?'

'Dat het dezelfde sporen vertoonde van de. flat, evenals haar andere kleren, de kleden, de bedden. Alleen van haar en haar ex- vriend.'

'Maar er konden helemaal geen sporen van Fred op dat T-shirt zitten. Toen ze haar huis binnenging, zat het in een plastic zak. Ze had het de vorige dag gekocht met haar vriendin Louise.' Ik draaide mijn hoofd om zodat ik Morris kon zien. Hij was een en al aandacht. 'Fred heeft haren op Zoës T-shirt achtergelaten toen hij haar wurgde.'

Ik meende bijna een heel flauw glimlachje te zien doorbreken op Morris' gezicht.

'Dat wist je niet, hè?' zei ik tegen hem. 'Jouw vriend heeft Zoë vermoord voordat jij dat kon doen.' Ik keek naar Stadler en Links. 'Twee moordenaars. Begrijpen jullie? Twee. Vonden jullie het niet vreemd dat de moorden zo verschillend waren? Dat van dat escaleren was gewoon gelul. Het kwam doordat ze door verschillende mensen zijn gepleegd. Ben je daarom zo tekeergegaan, Morris? Heb je Jenny gestraft omdat je Zoë was misgelopen?'

'Ik weet niet waar je 't over hebt,' zei hij.

'Maar het had ook een voordeel,' zei ik. 'Je had ineens een perfect alibi. Je kreeg de kans om dicht bij me in de buurt te komen, om me echt te zien lijden.'

'Maar hoe heeft Fred het kunnen doen?' vroeg Links. 'Mevrouw Haratounian was niet eens van plan om terug naar huis te gaan.'

'Ik denk niet dat het met voorbedachten rade was,' zei ik. 'Daar heb ik hier over zitten nadenken. Ik dacht aan dat vreemde ding dat gestolen was, dat armoedige wandkleed dat ze van Fred had gekregen. Waarom zou iemand dat meenemen? Ik denk niet dat het gestolen is. Ik denk dat Fred het gewoon TERUG heeft gepakt. Ik denk dat hij zijn spullen kwam ophalen. Zoë kwam plotseling thuis en toen pakte hij de ceintuur van haar ochtendjas en heeft haar gewurgd.

Daarom was het sporenonderzoek zo moeizaam. Wat hij meenam, was ooit van hem geweest. Wat hij achterliet, was alleen maar meer van wat er al was. Meer Fred. Te veel Fred. En ook hij had een perfect alibi. De politie wist dat hij de briefjes niet had kunnen schrijven. Dus wie zou Zoë anders hebben vermoord dan de man die zei dat hij dat ging doen? Grappig, hè, Morris? Jij en Fred zouden samen een geweldig team zijn, als jullie het maar hadden geweten.'

De verpleegkundigen hadden Morris op een brancard gelegd en brachten een infuus in.

'Gaan jullie zijn zakken niet doorzoeken?'

'Hoezo?'

'Ik weet het niet. Volgens mij wilde hij me kwaad doen.'

Cameron keek even naar Links, en die knikte. De mooie, nieuwe broek van Morris was nu in tweeën. Hij had ontzettend veel zakken en Cameron begon ze te doorzoeken. Ik zag iets glimmen in zijn hand. Hij hield een snaar omhoog.

'Wat is dit?' vroeg hij aan Morris.

'Ik was iets aan het repareren,' zei hij.

'En daar heb je een pianosnaar in een strop voor nodig?'

Hij gaf geen antwoord. In plaats daarvan staarde hij me aan en zei fluisterend: 'Schat. Ik kom terug, schat.'

De verpleegkundigen tilden de brancard op en droegen hem naar buiten. Links schreeuwde iets tegen een van de agenten in uniform.

'Jullie tweeën gaan mee naar het ziekenhuis. Wijs hem onderweg op zijn rechten. Constante bewaking, geen bezoek.'

Ik keek toe hoe hij weggedragen werd. Hij keek me strak aan, totdat ze de hoek omgingen, met zijn ene, alerte oog, zijn aardige moordenaarsgezicht. Hij glimlachte tegen me door zijn masker van bloed en blaren heen.

'En Fred?' vroeg ik.

Links zuchtte.

'We gaan hem meteen ondervragen. Of zo gauw we kunnen.'

'En ik? Mag ik weg?'

'We brengen je wel thuis.'

'Ik loop liever. Alleen.'

Links ging pal voor me staan.

'Mevrouw Blake, als u weigert in een politiewagen te stappen met politiebescherming, laat ik u opsluiten.'

'Ik denk,' zei ik, zo kalm mogelijk, 'ik denk dat ik me veiliger voel in mijn eentje.'

'Goed dan,' zei hij nors. Ik zag de angst op zijn gezicht: hij zag publiekelijk eerverlies in het verschiet, een carrière in duigen.

'Ik was altijd al veiliger in mijn eentje.'

 

23

Wat heb ik daarna gedaan? Wat doe je als je je leven terugkrijgt?

De eerste dag en nacht was ik bij mijn ouders, ik hielp mijn vader met het schilderen van de tuinschuur en lag op mijn buik op de verschoten chenille sprei in mijn oude slaapkamer, met de geur van mottenballen en stof in mijn neus, terwijl mijn moeder zenuwachtig rondscharrelde in de keuken, thee zette met te veel melk en gemberkoekjes bakte die ik niet lustte. Iedere keer dat ze me zag, keek ze me strak aan met haar roodomrande ogen, en kneep even in mijn schouder of legde haar hand zachtjes op mijn haar. Ik had ze een beetje verteld wat er was gebeurd, maar ik had alles weggelaten. Alles wat ertoe deed.

Toen ging ik naar huis terug en maakte de flat schoon. Mijn eerste gedachte was geweest dat ik halsoverkop zou verhuizen, mijn koffers zou pakken en opnieuw beginnen, maar wat had dat voor zin als ik niet met mezelf opnieuw kon beginnen? Ik wilde het niet. Dus gooide ik de openslaande deuren open en trok een oude katoenen tuinbroek aan, die eruitzag alsof ik die voor de grap had gekregen, of in ieder geval wist ik niet meer dat ik hem had gekocht. Ik zette de radio aan, zodat er vrolijke, domme muziek door alle kamers schalde. Ik ruimde alle laden op. Ik vulde vuilniszakken met gescheurde panty's, oude enveloppen, stukjes gebarsten zeep, lege toiletrollen, lekkende pennen, schimmelige kaas. Ik legde kranten op een stapel voor de papierbak, zette flessen in een grote doos. Ik vouwde kleren op of hing ze in de klerenkast, stopte was in een wasmand, legde rekeningen op een stapeltje, goot bleekwater in de gootsteen en de wc en overal waar dat nodig leek. Ik ontdooide de ijskast, boende de keukenvloer. Ik lapte de ramen. Ik nam stof af, godbetert.

Het duurde twee dagen. Twee dagen lang werkte ik aan één stuk door, van 's morgens tot 's avonds. Het was een soort meditatie. Ik had gedachten zonder echt na te denken, liet herinneringen bovendrijven zonder er echt op in te gaan of te zoeken waar ze vandaan kwamen. Ik was niet euforisch en voelde zelfs geen enkele opluchting, maar stukje bij beetje kreeg ik het gevoel dat ik weer op het spoor terugkwam. Ik pakte Morris' visitekaartje van mijn bureau en zag weer voor me hoe hij me met zijn schitterogen aanstaarde toen hij werd weggedragen! en ik gooide het bij het andere afval in de vuilnisbak. Ik maakte een prop van het papier waarop ik aantekeningen had gemaakt uit de dossiers die Cameron stiekem voor me had meegebracht, en gooide die ook weg, maar eerst schreef ik Louises adres over. Ik raapte twee knoopjes op van de grond. Van Cameron? Ik hield ze een tijdje in mijn handpalm, voordat ik ze in een schoenendoos legde, waarin ik voortaan mijn naaispullen zou bewaren.

Ik luisterde alle boodschappen op het antwoordapparaat af, en dat waren er veel, omdat de eerste geruchten van het verhaal de media hadden bereikt. Er stonden zelfs foto's van ons - van Zoë, Jenny en mij, hoewel ik niet wist hoe ze aan die van mij waren gekomen - op een rijtje boven aan pagina 3 van de PARTICIPANT, alsof we alle drie vermoord waren. Of alle drie nog leefden. Er werd gebeld door journalisten en vrienden wilden plotseling weten hoe het met me was, en Cameron belde een paar keer met een sissende, stiekeme stem, en mensen die ik maar een paar keer in mijn leven had ontmoet belden op, ademloos omdat ze ontdekt hadden dat ze iemand kenden die plotseling en kortstondig een klein beetje beroemd was. Ik nam de telefoon niet meer op.

Dat deed ik pas weer op een vroege ochtend, nadat er vier dagen verstreken waren, een winderige, stralende dag waarop de zon door de openslaande deuren scheen en de eerste herfstbladeren onder de perenboom lagen, waar ik voor het eerst mijn armen om Cameron heen had geslagen en hem had gezoend. Ik dacht erover om met de tuin te beginnen en de doorns weg te hakken, toen de telefoon ging en het antwoordapparaat aanschakelde.

'Nadia,' zei een stem, waardoor ik onmiddellijk ophield met kokend water over een theezakje gieten. 'Nadia, met Grace. Grace Schilling.' Stilte. 'Nadia, als je dit hoort, neem dan de telefoon op.' Toen: 'Alsjeblieft. Het is dringend.'

Ik liep de kamer door naar de telefoon.

'Met mij.'

'Ha. Kunnen we elkaar ergens ontmoeten? Ik moet je iets belangrijks vertellen.'

'Kan dat niet door de telefoon?'

'Nee, ik moet je spreken.'

'Echt belangrijk?'

'Ik denk van wel. Kan ik over, zeg, drie kwartier bij je langskomen?'

Ik keek om me heen naar mijn glanzende huis dat naar bleek- water en boenwas rook.

'Niet hier. Op de Heath?'

'Ik kom naar jouw kant. Tien uur, bij het paviljoen.'

'Goed.'

Ik was te vroeg, maar ze was er al. Het was een warme ochtend, maar ze had een lange jas aan, alsof het winter was. Haar haar zat streng naar achteren, waardoor haar gezicht merkwaardig plat leek, en ouder en vermoeider dan ik me herinnerde. We gaven elkaar stijfjes een hand en liepen de heuvel op, waar een man in zijn eentje aan het vliegeren was met een enorme, grote stuntvlieger, die flapperde en schokte in de wind.

'Hoe gaat het me je?' vroeg ze, maar ik haalde alleen maar mijn schouders op. Ik had geen zin om met haar over mijn geestesgesteldheid te praten.

'Wat is er aan de hand?'

Ze bleef staan en haalde een pakje sigaretten te voorschijn, streek een lucifer af in de kom van haar hand en inhaleerde diep. Toen keek ze me met haar grijze ogen strak aan.

'Het spijt me, Nadia.'

'Was dat zo belangrijk?'

'Ja.'

'Ach, nou ja.' Ik schopte een steentje weg en keek het na terwijl het in het gras ketste. Boven ons dook en danste de rode vlieger. 'En wat moet ik dan terugzeggen van jou?'

Ze fronste, maar gaf geen antwoord.

'Wil je soms dat ik je vergeef of zo?' vroeg ik nieuwsgierig. 'Ik ben niet dood, hoor.' Ze kromp even ineen. 'Ik kan niet zomaar m'n armen om je heen slaan en zeggen: komt wel goed, komt wel goed.'

Ze maakte een ongeduldig gebaar met haar hand, alsof ze een wolk insecten wegjoeg uit de ruimte tussen ons.

'Dat wil ik ook niet. Ik zeg dat het me spijt, omdat het me spijt.'

'Hebben ze je gestuurd? Is dit een groepsspijtbetuiging?'

Ze glimlachte en nam een trekje van haar sigaret.

'God, nee. Het is verboden om contact te hebben met getuigen.' Weer zo'n droog glimlachje. 'Zolang de zaak en het onderzoek nog lopen. En tv-documentaires.'

'Heb jullie dan problemen?'

'O ja,' zei ze vaagjes. 'Maar dat geeft niets. We hóren ook problemen te hebben, Nadia. Onze handelwijze was...' Ze verbeterde zichzelf. 'Ik wou zeggen: onvergeeflijk. Het was onprofessioneel. Stom. Blind. Verkeerd.'

Ze gooide haar sigaret op het pad en drukte hem uit met de neus van haar smalle schoen.

'Misschien moet ik dit op band opnemen voor Clives advocaat.'

Ze fronste.

'Ja, hij gaat er werk van maken. En Zoës tante. Mij kan het niet zoveel schelen. Maar Zoë en Jennifer kunnen me wel schelen. En jou. Het kan me wel schelen wat jij hebt doorstaan.'

We liepen het pad af naar beneden, naar de vijver. Rimpels wind waaiden over het water en lawines van bladeren vielen op de grond. Er stond een klein jongetje met zijn moeder, die stukjes brood naar de dikke, ongeïnteresseerde eenden gooide.

'Het was eigenlijk niet jouw schuld,' zei ik aarzelend. 'Het was toch niet jouw beslissing? Om niet te vertellen hoe het zat, bedoel ik?'

Ze keek me aan, maar gaf geen antwoord. Ze had besloten om de volledige schuld op zich te nemen en er zich niet gemakkelijk van af te maken.

'Als je er wat aan hebt,' dramde ik door, 'denk ik dat je, binnen de grenzen van de situatie, niet zo oneerlijk was als je had kunnen zijn.'

'Dank je, Nadia. Maar ik denk niet dat ik dat in mijn cv ga zetten. Het is vreemd,' ging ze verder. 'Ik heb altijd de mond vol over dat je je eigen leven in de hand moet houden, maar dit liep uit de hand. Toen de eerste stap eenmaal was genomen - om de pers niet in te lichten over Zoës dood, om de plaatselijke bevolking geen schrik aan te jagen, om geen onbekwaam beeld, of nog erger, van onszelf te geven - kwam de tweede stap en de derde, en voordat zij, wij het wisten zaten we op een koers waar we niet meer vanaf konden. Met als resultaat dat we ons te barsten logen en de mensen die bij ons om hulp vroegen die hulp niet gaven.' Ze glimlachte droevig naar me. 'Dat is trouwens geen excuus.'

'Al die angst,' zei ik.

'Ja.'

'Ik heb nooit echt in God kunnen geloven. Jij?'

Ze schudde haar hoofd.

'Er zijn twee vrouwen,' zei ik, 'met wie ik me verbonden voel, hoewel ik ze nooit heb ontmoet. En dan zijn er twee mannen, die ik dus wel heb ontmoet. Jij?'

Ze haalde diep adem.

'Ik heb Fred ontmoet toen hij na Zoës moord werd ondervraagd, en toen heb ik Morris ontmoet natuurlijk, nadat jij had ontdekt dat hij zowel jou als mevrouw Hintlesham kende.'

'Nu moet je me even iets uitleggen, Grace, want jij hebt verstand van zulke dingen. Ze leken normaal. Kon je je dan voorstellen, toen je ze ontmoette, kon je zien dat het potentiële moordenaars waren? Hadden ze iets... neem nou Fred. Had die een gewelddadig verleden?'

'Nu wel.'

'Ik bedoel...'

'Ik weet wat je bedoelt. Je wilt van me horen dat deze mannen anders zijn, toch? Je wilt een etiket op ze plakken: gevaarlijk. Of: gek.' We bleven bij de vijver staan en ze stak nog een sigaret op. 'Dat gaat nu gebeuren, natuurlijk. Mensen als ik gaan Morris ondervragen en dan komen ze erachter dat hij misbruikt werd of verwaarloosd, dat hij geslagen werd of juist te veel verwend, dat hij naar een geweldsfilm had gekeken of dat hij uit het klimrek op zijn hoofd was gevallen. En iemand zal uiteindelijk de pers te woord staan en zeggen dat Fred haar vijf jaar geleden heeft mishandeld of zoiets. En dan krijg je woedende politici en allerlei zogenaamde deskundigen, die vragen waarom niemand dat eerder had gezien.'

'En?'

'Er viel niets te zien. Als iemand een moord pleegt, doet hij dat meestal met iemand die hij kent. Dat wijzen de statistieken uit. Fred kreeg de bons van Zoë en hij was vernederd en woedend, en toen, jammer voor hen allebei, maar vooral voor Zoë, was hij ineens alleen met haar. En toen vermoordde hij haar. Zo simpel is het. Die dingen gebeuren. Hij is waarschijnlijk niet moordzuchtiger dan de meeste mensen, alleen heeft hij toevallig een moord gepleegd die niemand oploste, omdat de vrouw toevallig dreigbrieven kreeg van iemand anders.'

'Bemoedigend,' zei ik droogjes.

'Ik had niet gedacht dat je bemoedigd wilde worden. Ik geloof niet dat je me ooit om bemoediging hebt gevraagd. Dat is toch jouw stijl niet? Morris, tja, Morris is natuurlijk wél een ander geval, je zou hem gek kunnen noemen, zoals je iederéén die zinloze misdrijven pleegt gek kunt noemen. Of slecht, als je in zulke termen wilt geloven. Maar daar schieten we niets mee op, toch? Want wat jou dwarszit is dat ondanks al die angst en gruwelijkheid en dood hier geen les uit te leren valt, hier geen etiket op te plakken is.'

'Precies.' We liepen verder, terug naar het pad waar we waren begonnen, en we zwegen enkele minuten.

'Mag ik je iets vragen, Nadia?'

'Ga je gang.'

'Dat zit me al een hele tijd dwars. Hoe heb je in vredesnaam die dossiers onder ogen gekregen?'

'O, dat. Ik ben met Cameron Stadler naar bed geweest en toen heb ik hem gechanteerd.'

Ze keek me aan alsof ik haar zojuist een klap in haar gezicht had gegeven. Ze zag er komisch uit.

'Vraag maar niets,' zei ik. 'Dat wil je niet weten.'

Toen begon ze te lachen, een aarzelend, niet helemaal vrolijk geluid, maar ik lachte mee en algauw hielden we elkaar vast, giechelend en grinnikend als tieners. Toen hield ze abrupt op en ze kreeg een ernstige uitdrukking op haar gezicht.

'Je kunt je niet de rest van je leven schuldig blijven voelen,' zei ik.

'Wedden?'

'Nee, laat maar.'

We kwamen bij een splitsing en ze bleef staan. 'Ik moet die kant op,' zei ze. 'Tot ziens dan maar, Nadia.'

'Tot ziens.'

Ze stak haar hand uit en ik schudde hem. Toen liep ik dezelfde weg terug die we waren gekomen, naar de plek waar de vlieger nog steeds in de lucht hing.

'Nadia!'

Ik keek om. 'Ja?'

'Je hebt ons gered,' riep ze. 'Ons, jezelf, de andere vrouwen die zouden volgen. Je hebt ons allemaal gered.'

'Dat was pure mazzel, Grace. Mazzel.'

 

24

Het was te koud voor sneeuw. De lucht was ijzig blauw en de stoep glinsterde nog van de rijp van de afgelopen nacht. Mijn adem wolkte in de lucht, mijn ogen traanden, mijn neus voelde rood en schrijnend en mijn kin brandde boven de kriebelige wol van mijn oude, rafelige das. De wind was een mes. Ik liep snel, met gebogen hoofd.

'Nadia? Nadia!' Een jonge stem waaide over straat. Ik draaide me om en kneep mijn ogen toe.

'Josh?'

Het was 'm. Hij was met een groep jongens en meisjes van zijn leeftijd, allemaal ingepakt in dikke jacks en mutsen, die tegen elkaar aan bigden, maar hij stak de straat over. 'Ik zie jullie zo,' riep hij tegen hen, gebarend dat ze vast moesten gaan. Hij zag er steviger uit dan ik me herinnerde, minder bleek en slungelig. Hij bleef vlak voor me staan en we lachten een beetje onwennig tegen elkaar.

'Joshua Hintlesham, ik heb aan je gedacht,' zei ik, in een poging opgewekt te klinken.

'Hoe is het?'

'Ik leef nog.'

'Goed zo,' zei hij, bijna alsof dat niet vanzelfsprekend was. Hij keek zenuwachtig om zich heen. 'Ik had je moeten opzoeken,' zei hij. 'Maar ik voelde me rot. Dat ik met Morris langskwam, en zo. Alles.'

Het leek meer dan vijf maanden geleden sinds hij bij mij op de bank had gezeten, een zielig hoopje magere botjes. Ik wist niet wat ik tegen hem moest zeggen, want er was te veel tussen ons: een grote berg van verschrikking, verlies en angst.

'Heb je tijd voor een kopje koffie of zo?' Hij deed zijn wollen muts af toen hij dat zei en ik zag dat hij zijn haar feloranje had geverfd en een piercing in zijn oor had.

'En je vrienden dan?'

'Dat is wel goed.'

We liepen samen zwijgend verder tot we bij een Italiaans cafétje kwamen. Het was er donker, warm en rokerig, en op de toonbank stond een espressoapparaat te sissen en te spetteren.

'Zalig,' zuchtte ik en ik trok mijn jas en handschoenen uit, deed mijn muts en das af.

'Ik trakteer,' zei hij, quasi-nonchalant, met een zelfvoldane blik op zijn gezicht, terwijl hij het geld in zijn zak liet rinkelen.

'Oké, rijke stinkerd, doe mij maar een cappuccino.'

'Wil je iets eten?' vroeg hij hoopvol.

Ik wilde hem niet teleurstellen. 'Zo'n amandelbroodje.'

Ik ging aan een tafeltje in de hoek zitten en keek naar hem terwijl hij bestelde. Daar stond Jenny's oudste zoon, leunend op de toonbank met zijn oranje haar, die zijn best deed om een man te zijn, die cool en zelfverzekerd probeerde te doen, voor mij. Hij moest vijftien zijn geworden, berekende ik. Hij was nu bijna een man. Over een paar jaar was hij van school.

Hij zette mijn koffie en amandelbroodje voor me neer. Hij had zelf warme chocola genomen en die dronk hij met kleine slokjes op, waardoor zich een snorretje van schuim op zijn bovenlip vormde. We glimlachten weer tegen elkaar.

'Ik had je moeten opzoeken,' zei hij weer.

We dronken onze drankjes gulzig op en keken elkaar aan boven de rand van de kopjes.

'Ik hoorde dat je Morris aardig te pakken hebt gehad,' zei hij.

'Het was hij of ik.'

'Is dat echt waar, van dat strijkijzer?'

'Klopt.'

'Dat moet zeer hebben gedaan.'

'Wat heet.'

'Daar zou ik dan blij om moeten zijn,' zei hij. 'Ken je die Yakuza-bendes in Japan? Als die je vermoorden, doen ze van alles met je tot je bewusteloos bent. Daarna slepen ze je naar buiten en rijden met een auto een paar keer over je heen totdat al je botten gebroken zijn. Er is een theorie dat pijn op een zeer primitief niveau wordt gevoeld, ook als je in coma bent of bijna dood.'

'Fijn,' zei ik met een grimas.

'Ik had een tijdje het idee dat ik Morris iets moest aandoen. Ik dacht eraan dat hij al die tijd dat hij met me omging wist wat hij met m'n moeder had gedaan.'

'Dat was nou juist de kick.'

'Maar toen dacht ik: lik me reet. Misschien als hij vrijkomt.'

'Hij komt pas vrij als hij een bibberig oud mannetje is.'

'Een bibberig oud mannetje met een reumatisch knietje,' zei Josh grijnzend.

'Laten we het hopen. Fred komt eerder vrij. Ik had het daarover met Links. Hij wordt pas volgend jaar berecht, maar voor zoiets onbelangrijks als het wurgen van je ex-vriendin omdat ze je aan de kant heeft gezet, krijgt hij niet meer dan acht tot tien jaar.'

Hij zette zijn kopje op tafel en streek met zijn duim over zijn bovenlip om de chocola weg te vegen.

'Ik weet niet wat ik je wil vragen,' zei hij een beetje bitter. 'Ik denk vaak dat ik je dingen wil vragen over alles wat er gebeurd is, maar nu weet ik niet wat ik wil vragen. Ik weet wat er is gebeurd en zo, dat weet ik allemaal al, dat is 't niet.' Hij fronste en staarde me hulpeloos aan met die ogen van hem die me steeds aan Jenny deden denken, en plotseling leek hij veel jonger, was hij de Josh die ik me uit onze rampzalige zomer herinnerde.

'Je denkt dat er iets is wat ik je zou moeten kunnen vertellen.'

'Zoiets, ja,' mompelde hij, en tekende met zijn vinger in een bergje suiker op tafel. Ik herinnerde me dat ik bijna hetzelfde tegen Grace had gezegd, al die maanden geleden op de Heath. Ik haalde diep adem.

'Je moeder is vermoord door Morris omdat hij dat leuk vond. Toen koos hij mij uit, en als ik niet zo'n mazzel had gehad, had je nu kunnen zitten naast de volgende vrouw op wie hij zijn zinnen had gezet, of degene daarna. Er is geen redelijke verklaring voor. Het had iedereen kunnen zijn, alleen was het toevallig Jenny. En ik vind het heel verschrikkelijk,' zei ik nog, na een korte stilte.

'Oké,' mompelde hij, terwijl hij nog steeds met gebogen hoofd patronen maakte in de suiker.

'Hoe gaat het op school?'

'Ik zit nu op een andere. Het leek verstandig om van school te veranderen.'

'Ja.'

'Het gaat beter. Ik heb vrienden.'

'Mooi.'

'En ik ben bij iemand.'

'Een vriendin, bedoel je?'

'Nee, iemand om over dingen te praten.'

'O, nou, dat is ook mooi.' Ik keek hem hulpeloos aan.

'En jij?'

'Ik?'

'Wat doe je nu?’

‘Van alles.'

'Hetzelfde als eerst dus?'

'Nee,' ontkende ik heftig. Ik wees op de kleine nylon tas onder mijn stoel. 'Weet je wat er in die tas zit?’

‘Wat dan?'

'Vijf jongleerballen, onder andere.' Hij keek me aan alsof hij me niet begreep. 'Vijf,' herhaalde ik. 'Wat vind je daarvan?’

‘Ongelooflijk,' zei hij, duidelijk onder de indruk. 'Ik heb een meesterlijk plan om helemaal uit dit werk te stappen, maar intussen heb ik niet stilgezeten.’

‘Laat 's zien,' zei hij. 'Hier?'

'Vooruit, laat zien.’

‘Wil je dat echt?’

‘Ik moet 't zien.'

Ik keek om me heen. Het was bijna leeg in het café. Ik pakte ze uit de tas, drie in de ene hand, twee in de andere. Ik stond op. 'Let je goed op?' zei ik. 'Ja.'

'Je moet je goed concentreren.’

‘Doe ik.'

Ik begon. Het ging ongeveer één tel goed, en toen vlogen ze alle kanten op. Een bal raakte Josh, een kwam tegen mijn lege koffiekopje aan.

'Nu heb je een algemene indruk,' zei ik en kroop onder de tafel om er eentje te pakken die in de hoek was gestuiterd. 'Is dat 't?' zei hij glimlachend.

'Nou ja, als het zo makkelijk was, zou iedereen 't doen.’

‘Nee, het was fantastisch,' zei hij en hij begon onbedaarlijk te lachen. Misschien was dat mijn cadeau aan Josh, en mijn afscheid: Nadia de clown, de vrouw die niet doodging, die gekleurde ballen in het rond gooide in een donker cafeetje. Een giecheltje, of misschien was het een snik, welde in mijn borst op. Ik raapte de ballen bij elkaar en stopte ze terug in de tas.

'Ik ga maar 's,' zei ik.

'Ik ook.'

We zoenden elkaar bij de deur van het café, een op elke wang, en daarna liepen we de bittere kou in. Toen we ieder een andere kant wilden op gaan, zei hij: 'Ik leg nog steeds bloemen op haar graf, wist je dat?'

'Daar ben ik blij om,' zei ik.

'Ik vergeet het nooit.'

'O Josh,' zei ik. 'Je mag best een keer wat vergeten. Iedereen mag wel eens wat vergeten.'

Maar toen ik naar het pad langs het kanaal liep en daarover naar mijn huis liep, dacht ik bij mezelf: ik kan het niet vergeten. Ik zal hen nooit vergeten, de vrouwen die zijn gestorven. Zoë en Jenny. Soms weet ik zeker dat ze dood zijn. Ze zijn er niet, ze zullen er nooit meer zijn, hoe lang ik ook op ze wacht, deze vrouwen die ik nooit heb ontmoet. Maar toch betrap ik mezelf erop dat ik nog steeds geloof dat ik hen zal zien als ik de bocht om loop, als ik in een drukke bus stap en over het gangpad door de mensen heen dring op zoek naar een plaatsje, als ik de gezichten in een bewegende mensenmenigte afspeur of ik de vriendin zie met wie ik een afspraak heb, als ik 's ochtends mijn ogen open na een droom die echt leek, ook toen hij al voorbij was.

Ik ken hun gezichten heel goed, beter dan de gezichten van alle anderen, beter dan het gezicht van mijn moeder, mijn vader, beter dan het gezicht van een minnaar waar ik ooit met hartstocht en hoop naar keek. Ik ken hun gezichten net zo goed als mijn eigen gezicht in de spiegel. Ik heb mijn ogen blind gestaard op hen, ik heb naar aanwijzingen gezocht, ik heb ze gesmeekt om hun betekenissen prijs te geven, om me te helpen. Het scheefhouden van een neus, het optillen van een kin, hoe ze precies glimlachte, met glanzende tanden, hoe ze precies fronste, met dat groefje tussen haar ogen. Elke rimpel, groef, lijn, schaduw, holte, vlek, wond.

Ik heb hen nooit ontmoet, maar toch mis ik hen. Ik heb hen toen niet gekend, maar nu ken ik hen wel, nu het te laat is. Ik ken hen zoals niemand anders dat ooit zou kunnen. Ze zouden mij ook kennen. Misschien hadden we elkaar niet gelegen, maar onderhuids zijn we zusters, want hun angst was mijn angst, hun schaamte was mijn schaamte, hun woede was mijn woede, en hun paniek en hun schending, en hun gevoel dat ze machteloos stonden en hun besef dat de verschrikking steeds dichterbij kwam. Ik weet wat ze voelden. Ik heb het ook gevoeld.

Anderen zullen hen mettertijd vergeten of zullen hen in ieder geval loslaten. Zo moet het gaan als er iemand doodgaat. De mensen die zeiden dat ze van hen hielden, zullen diezelfde woorden tegen iemand anders zeggen. Dat is goed, dat is juist, dat is de enige manier waarop we het leven aankunnen. We zouden gek worden als we ons alles maar herinnerden en eraan vasthielden. Dus glijden ze langzaam weg. Al hun gebreken en hun irritante gewoontes en hun eigenaardigheden zullen vervagen en ze zullen minder levendig en minder menselijk worden. Te mooi om waar te zijn: lege, glanzende oppervlakken, waarin andere mensen naar hun eigen spiegelbeeld kunnen staren. Hun graven zullen steeds minder bezocht worden. Algauw herdenken we alleen nog sterfdata en dagen van speciale betekenis. Mensen zullen verhalen vertellen over dat ze hen ooit hadden gekend, want in de nabijheid van een tragedie voelen ze zich op de een of andere manier gewichtig. Ze zullen een eerbiedige, gedempte stem opzetten als ze over hen praten: o ja, was dat niet vreselijk, wat er met Zoë, met Jenny gebeurd was? Was het niet treurig?

Maar ik kan hen niet zomaar vergeten. Ik moet hen met me meedragen, overal waar ik nu ga, dwars door het leven dat ik weer terug heb gekregen, door de jaren die zij niet gehad hebben, door alle liefde en verlies en verandering die zij nooit hebben meegemaakt. Iedere dag zeg ik het weer tegen hen: vaarwel.