11

‘Ik heb thee gezet. Ik wist niet hoeveel suiker u gebruikt.’

Sarah Miller stond in de deuropening van de slaapkamer. Haar mond viel open van verbijstering.

De kamer was verlaten: Judith Walker was vertrokken.

Het bed van haar broertje was keurig opgemaakt, het lichtblauwe donsdek was opgevouwen en gladgestreken, het ratjetoe van knuffelbeesten lag genoeglijk op de hoofdkussens. De enige aanwijzing dat ze hier gelogeerd had, was het vleugje zoete parfum. Verbaasd liep Sarah terug naar de keuken, waar ze een slok nam van haar lauwe thee en knabbelde aan het biscuitje dat ze op de onderste plank van de kast had gevonden, waar haar moeder het had verstopt. Een onnatuurlijk gebruinde nieuwslezer presenteerde het journaal van zeven uur.

Hoe laat zou Judith Walker zijn vertrokken? En waarom?

Boven zich hoorde Sarah de kenmerkende stampende voetstappen van haar moeder op de houten vloer. De muren waren zo dun dat ze haar moeders gang van slaapkamer naar badkamer precies kon volgen. Geen wonder dat Judith was vertrokken. Haar moeder stond bekend om haar schelle stem, en gisteravond was ze zeldzaam goed in vorm. Natuurlijk had Judith de ijzige ontvangst gevoeld. Gelijk had ze om in alle vroegte te vertrekken.

Nadat Sarah haar thee had opgedronken zocht ze lang naar haar tas, totdat ze zich herinnerde dat ze die op kantoor had laten staan. Met tegenzin ging ze naar haar werk. Wat zou ze tegen meneer Hinkle zeggen? Ze was gaan lunchen en niet meer teruggekomen. Haar moeder had met bijna duivels genot gezegd dat ze nu waarschijnlijk haar baan kwijt was. Gisteravond kon het haar niets schelen, maar die ochtend…

Ze trok de deur achter zich dicht terwijl James wankelend van de trap kwam. Soms, heel soms, haalden ze ’s ochtends dezelfde trein. Sarah vond dat altijd vreselijk. De rit naar de stad in het gezelschap van haar moeders nieuwste vriend was altijd licht gênant. Ze wist nooit wat ze tegen hem moest zeggen, en James wilde eigenlijk alleen maar zijn krantje lezen en was blij dat hij even respijt had van Ruth Millers eindeloze stroom verwijten. Maar deze ochtend zou hij niet met haar forenzen. James droeg nog steeds de irritant ritselende badjas die hij met kerst van haar moeder had gekregen. Sarah had de lege flessen tequila in de gootsteen zien staan en wist dat de kalende autoverkoper ook die dag niet op zijn werk zou verschijnen. Sarah trok een grimas. Ze besefte dat ze opnieuw vrijwel haar hele loon aan haar moeder zou moeten afstaan.

Terwijl ze gehaast de straat uit liep, voelde ze zich, schuldbewust, een moment opgelucht dat Judith al vertrokken was. Ondanks haar frustratie over de wending die haar leven had genomen, hield Sarah van regelmaat. Door Judith had haar prettig overzichtelijke leventje toch een deukje opgelopen. Nog steeds begreep ze niet helemaal wat haar de dag daarvoor had bezield. Eerst was ze een volstrekt vreemde te hulp geschoten, en daarna… werd alles een beetje vaag. Afijn, het was gebeurd. Ze had haar momentje van moed gehad in een leven dat door lafheid werd gekenmerkt.

Ze grinnikte. Misschien had ze eindelijk laten zien wat ze zoal in haar mars had. Misschien was dit het begin van een nieuwe toekomst, een hoopvolle en kansrijke toekomst. Maar toen ze het saaie grijze bankgebouw inliep en zich haastte naar haar verstikkende werkkamer, vreesde ze dat haar leventje langs dit oersaaie, platgetreden pad zou blijven voortkabbelen.

De telefoon ging al over toen Sarah nog naar haar bureau liep.

‘Hallo?’

‘Ik ben op zoek naar Sarah Miller.’ De man aan de lijn klonk beschaafd en had een vaag, ontraceerbaar accent.

Sarah fronste haar wenkbrauwen. Alleen haar klanten hadden dit nummer, en deze stem kwam haar niet bekend voor. ‘Met Sarah Miller.’

‘Spreek ik met Sarah Miller, wonende aan de Dennenlaan te Crawley?’

‘Dat klopt. Met wie spreek ik?’

‘Gisteren hebt u moedig een bejaarde vrouw geholpen. Een zekere Judith Walker. U hebt haar zelfs tot aan haar huis in Bath vergezeld…’

‘Met wie spreek ik?’

‘Ze gaf u iets belangrijks mee dat van mij is. En ik zou heel graag willen dat u nu meteen naar uw huis gaat om dat voorwerp voor mij op te halen, alstublieft.’

‘Dit moet een grap zijn of zo, maar u belt me op mijn werk. Als u me wilt verontschuldigen…’

De lijn kraakte en piepte, er zat een echo op. ‘Vanmiddag om precies twaalf uur zullen mijn medewerkers bij u op de stoep staan. Ik raad u met klem aan thuis te zijn en het object van mevrouw Walker aan hen mee te geven.’

‘Maar ik heb helemaal niets van mevrouw Walker gekregen…’ antwoordde Sarah. De verbinding werd met een klik verbroken.

Meteen daarna ging de telefoon weer.

‘Nogmaals, ik heb helemaal niets van Judith Walker in bezit…’

‘Sarah, ik ben het, Hannah. Seth, ik bedoel, meneer Hinkle, wil je onmiddellijk spreken op zijn kamer.’

‘Ik kom er meteen aan.’ Sarah slaakte een diepe zucht: nu zou ze het te horen krijgen. Ze vergat het vreemde telefoontje en beende gehaast door de lange gang naar de werkkamer van haar baas.

Seth Hinkle ging lang geleden misschien nog voor aantrekkelijk door. De middelbare man speelde echter al zo lang de rol van bedrijfsbeul, dat zijn creatieve geest praktisch volledig was uitgeblust. Nu droeg hij pakken van bijna tweeduizend euro die zijn buikje – het gevolg van te veel laatste biertjes in zijn stamkroeg om de terugkeer naar zijn kijvende vrouw en jengelende tweeling zo lang mogelijk uit te stellen – nauwelijks verhulden. Hij stond met zijn rug naar het raam, klaar voor zijn preek.

Sarah ging rustig zitten.

‘Hoe lovenswaardig ik je gedrag ook vind, toch moet ik je eraan herinneren dat ik hier een bedrijf run.’ Seth Hinkle stond zodanig in het tegenlicht dat de ochtendzon een verontrustende aura om hem heen vormde.

Sarah merkte dat hij zijn preek had geoefend.

‘Als je je niet aan onze betrekkelijk eenvoudige regels kunt houden, kun je misschien beter op zoek gaan naar een andere baan.’ Hij keek verschrikt de andere kant op toen beiden beseften dat zijn blik op Sarahs borsten rustte. ‘Onder normale omstandigheden zou ik geen andere keus hebben gehad dan je te ontslaan. Maar,’ ging hij langzaam verder met een vertrokken gezicht, alsof hij in een zure appel had gebeten, ‘Sir Simon heeft een minuut of vijf geleden ons kantoor gebeld.’

Sarah deed moeite haar lach in te houden. Door zijn geslis klonk Seth Hinkle als een sputterende slang toen hij de naam van het directielid liet vallen.

‘Gaat het een beetje, juffrouw Miller?’

‘Jawel hoor, ik heb kriebel in mijn keel, meer niet. Wat wilde u zeggen?’

‘Het schijnt dat vanochtend ene Judith Walker Sir Simon heeft gebeld. Ze was bijzonder complimenteus over jou en jouw opvallende optreden als barmhartige Samaritaan.’

De woorden volgden elkaar nu trager op. Seth Hinkle rekte zijn s’en zo lang mogelijk op. Sarah beet wat harder in het zachte vlees van haar binnenwang om in de plooi te blijven.

‘Sir Simon was aangenaam verrast over je moedige daad van gisteren. Volgens hem is je voorbeeldige gedrag goed voor het imago van de bank…’ Na een diepe zucht raffelde hij de rest van zijn preek af. ‘Hij vroeg of ik persoonlijk mijn complimenten en beste wensen aan je wilde overbrengen.’

‘Dank u wel, meneer Hinkle.’ Sarah stond op om te vertrekken.

Seth Hinkle keek haar indringend aan. ‘Die vrouw die je gisteren hebt geholpen, kende je die?’

‘Nee, meneer Hinkle.’

‘Wist jij soms dat zij een bekende van Sir Simon was?’

‘Eh, nee.’

Seth Hinkle legde een rijtje botte potloden recht op zijn onberispelijke bureau. ‘Dus je wilt me vertellen dat je een volstrekt onbekende bejaarde vrouw hebt geholpen, een reis van twee uur naar haar huis hebt gemaakt, en toen je ontdekte dat er bij haar was ingebroken, haar edelmoedig mee naar je huis hebt genomen, waar ze een nacht mocht blijven logeren.’

‘Dat klopt, meneer Hinkle.’

‘Neem je wel vaker vreemden mee naar huis?’

‘Nee, meneer Hinkle.’

‘Hmm. Waarom deze vrouw dan wel?’

‘Dat weet ik eigenlijk niet.’

Hinkle vouwde zijn handen in elkaar en verplaatste langzaam zijn blik van Sarahs borsten naar de ruimte boven haar hoofd. ‘Zal ik jou eens zeggen wat ik denk? Ik denk dat deze kwestie zo rot is als een mispel. Jij weet maar al te goed dat jouw positie hier op zijn best wankel kan worden genoemd, en dat jouw motivatie op zijn zachtst gezegd matig is. Je hebt de aanbevelingen van het management in de wind geslagen. Ik neem aan dat je beseft dat in de aanstaande reorganisatie van deze afdeling er mogelijk geen plaats meer voor je is.’ De middelbare man slaakte een diepe zucht en streek met zijn hand over de schilferende huid van zijn schedel. In het eens zo weelderige, kastanjebruine haar waren de eerste plukjes grijs verschenen. Hinkle was een beul. Iedereen op de afdeling wist dat hij graag mensen een uitbrander gaf, liefst aan vrouwelijke personeelsleden. ‘Volgens mij wist jij op een of andere manier dat deze vrouw een kennis van Sir Simon was, en probeerde je met hulp van haar een wit voetje bij hem te halen.’

Sarah wilde zich verweren, maar besloot te zwijgen.

‘Je kunt nu gaan. Maar ik zal je voortaan goed in de gaten houden.’

Sarah knikte en maakte zich snel uit de voeten, voordat haar baas de brede grijns op haar gezicht kon zien. Ze hield haar gezicht in de plooi toen ze de kamer uit liep, hooghartig nagestaard door juffrouw Morgan, Hinkles secretaresse, tevens zijn nichtje. Glimlachend liep ze door de lange, galmende gang. Hinkle had gekeken als een boer met kiespijn toen hij het complimentje van Sir Simon doorgaf. Het eerste wat ze nu ging doen, was het adres van deze Sir achterhalen om hem persoonlijk een bedankbriefje te sturen… Nee, eerst zou ze contact opnemen met Judith Walker en haar bedanken voor het goede woordje dat ze voor haar bij een directielid had gedaan. Gisteren had ze inderdaad beloofd dat ze haar baas zou bellen, maar Sarah was het allang vergeten. Judith blijkbaar niet.

Er was niemand in de werkkamer, die Sarah deelde met een junior accountmanager. In stilte zoemden de computers.

Ze googelde Judith Walker.

Er verschenen tientallen links in haar browser, allemaal naar kinderboeken: fantasyboeken voor jongvolwassenen met titels als De betoverde berg en De tovenaarsmantel, waarmee ze heel populair was geworden. Natuurlijk was haar adres niet openbaar. Daarvoor liepen er te veel gestoorde figuren rond die uit waren op bekendheid. Misschien was de ravage in Judiths huis door een fan aangericht. Maar waarom zou iemand dat doen? Als Judith een popster of beroemde actrice zou zijn geweest… Maar wie zou zo’n vriendelijke, oude kinderboekenschrijfster iets willen aandoen?

Als Sarah goed genoeg haar best zou doen, zou ze Judiths huis heus wel kunnen vinden, al kon ze zich de reis erheen nog maar vaag herinneren. Ook zou ze contact kunnen opnemen met Judiths uitgever, maar die zou haar adres niet zomaar prijsgeven, net zomin als de bibliotheek waar Judith de dag daarvoor nog aan haar research had gewerkt. Wél zou de bibliotheek een kopie hebben van de kiezerslijsten, een database met de namen en adressen van alle kiesgerechtigden. Judith had gezegd dat ze bijna heel haar leven op hetzelfde adres woonde. Sarah besloot tijdens haar lunch naar de bibliotheek te gaan. De telefoon onderbrak haar gedachten.

‘Hallo.’

‘Ik ben op zoek naar Sarah Miller.’

Sarah herkende meteen de beschaafde mannenstem van eerder die dag. ‘Luister, ik weet niet welke streek u mij wilt leveren, maar ik heb het heel druk vandaag en wil graag met rust gelaten worden.’

‘Mevrouw Miller, ik kan u verzekeren dat dit geen grap is. En ik ben diep teleurgesteld dat u nog op uw werk zit. Zoals ik al aankondigde: vandaag kloppen mijn medewerkers bij u aan. U kunt ze nog treffen, mits u onmiddellijk uw kantoor verlaat.’

‘Wie bent u? Wat wilt u van me?’ Sarah voelde de paniek toeslaan en kreeg het doodsbenauwd van het enge, geamuseerde toontje in de stem van de man.

‘Ik wil het voorwerp hebben dat Judith Walker u heeft meegegeven.’

‘Ik zei toch dat ik niets…’

‘Stel me alsjeblieft niet teleur, kind.’ Het dreigement klonk impliciet maar duidelijk door in de griezelig lage mannenstem.

12

Sarah Miller zweette als een otter toen ze op haar sneakers door de straat rende. Ze was blij dat ze haar hakschoenen op kantoor had laten liggen. Met haar ogen knipperend in de brandende middagzon hield ze een taxi aan, die kort daarna vastzat in het stilstaande stadsverkeer. Nadat ze in Oxford Street tien oneindige minuten lang in de taxi had gezeten, werd het haar te veel. Abrupt rekende ze af met de verbijsterde taxichauffeur, stapte uit en stoof de straat in richting metrostation Tottenham Court.

De onverdraaglijke metrorit leek eindeloos te duren. Het was warm en benauwd in de wagon, het stonk er naar snacks, muffe parfum en ongewassen lijven. Sarah had een ingetogen karakter, maar nu wierp ze een woedende blik naar de bedelende straatmuzikant met rastahaar, en reageerde ze ronduit bot op de Aziatische toerist in een lelijk rood vest die haar in gebroken Engels om informatie vroeg. Op Victoria Station stapte ze over en wegens plaatsgebrek moest ze blijven staan totdat ze de stad uit waren en naar de buitensteden reden. Nadat ze eindelijk een zitplaats had bemachtigd, leunde ze met haar bonzende hoofd tegen het koele raam en liet ze het landschap aan zich voorbijglijden. Ze bleef zichzelf voorhouden dat het om een slecht getimede, flauwe grap ging. Of misschien had haar baas een snood plan bedacht om haar te kunnen ontslaan. Als Hinkle zou ontdekken dat ze het kantoor had verlaten zonder zich af te melden, zou ze zeker de bons krijgen. Maar de man die haar gebeld had, klonk zo zelfverzekerd, zo dwingend en zo angstaanjagend, dat Sarah diep vanbinnen wist dat dit geen grap was.

Toen de trein het station van Crawley binnenreed, sloeg de paniek haar om het hart. Gehaast verliet ze het station en aangekomen in de straat waar ze was opgegroeid, begon ze te rennen. Zwaar hijgend en met pijn in haar zij hield ze de pas in, en in de schaduw van de keurig bijgehouden haag van de buren stond ze eindelijk stil. Ze keek naar het huis van haar moeder. Er leek niets aan de hand. De vensters zaten dicht, het poortje stond op slot, Freddies blauwe racefiets lag verlaten op het ongemaaide, door de zon verschoten gazon.

Sarah keek de straat in, maar zag niets ongewoons. Geen onbekende auto’s of zoekende vreemdelingen. Ze keek op haar horloge. De beller had gezegd dat zijn medewerkers er binnen een uurtje zouden zijn, maar dat was bijna drie kwartier geleden. Wat waren dat voor medewerkers? Waren ze alweer vertrokken? Stonden ze binnen te wachten, naar haar te kijken door die vreselijke kanten gordijnen van haar moeder? Wat wilden ze eigenlijk? Een voorwerp dat Judith Walker volgens hen aan haar had gegeven.

Sarah stapte uit de schaduw en liep naar het poortje. Er klopte iets niet. Ze wist dat ze er met haar neus bovenop stond, maar toch kon ze het niet zien.

Ze staarde naar de huizen van de buren en vergeleek die met haar huis. Wat betreft stijl, architectuur en grootte waren ze identiek: vrijstaande, uit rode baksteen opgetrokken huizen met vier slaapkamers, vlak na de oorlog gebouwd. De kamers waren ruim, de plafonds hoog en de erkers diep.

Ze zocht in een binnenzak naar een zakdoek om het zweet van haar voorhoofd te deppen, en ineens zag ze wat er niet klopte. De afgelopen zomer was nog nooit zo nat en koud geweest, maar de herfst was onnatuurlijk, verbijsterend mooi, met hogedrukgebieden boven bijna heel Zuid-Engeland, waardoor de temperaturen abnormaal hoog waren voor de tijd van het jaar. In de woningen naast het huis van haar moeder stonden alle ramen open om frisse lucht door de kamers te laten circuleren. Maar de ramen van het huis waarin zij woonde, waren gesloten.

Die zaten allemaal potdicht.

Misschien moest James zijn kater eruit zweten. Of waren haar moeder en broertjes niet thuis. Maar dan zou het fietsje niet meer in de tuin liggen…

Sarah opende de knarsende poort en haastte zich over het tuinpad. Terwijl ze naar de voordeur liep, voelde ze haar hart bonzen, zo hard dat ze er bijna misselijk van werd. Ze besefte dat ze bang was. Ze hield zich voor dat er niks aan de hand was. Ze zou de sleutel in het slot steken en de deur openen, waarna Martin in zijn voetbaloutfit de gang uit rende; de keukendeur zou opengaan en haar moeder zou haar nors en afkeurend begroeten, onaangenaam verrast omdat ze al zo vroeg thuis was, en…

En Sarah zou opgelucht zijn.

De sleutel draaide gemakkelijk om in het slot, de zware gelakte voordeur ging geluidloos open in zijn goedgeoliede scharnieren. Op de drempel knipperde ze met haar ogen, turend in de donkere hal. Ze opende haar mond om te zeggen dat ze thuis was, maar werd overdonderd door de stank. Sarah bedekte haar mond en neus, probeerde de mengeling van verschillende smerige geuren niet in te ademen, vreemde geuren die vloekten met de namaak bloemenodeur die meestal in het huis hing. Ze kon verschillende geuren onderscheiden: de stank van urine en poep, de zure lucht van braaksel. Maar enkele andere geuren – kruidige, vlezige, metaalachtige – herkende ze niet.

Sarah liep de hal in. Ze voelde een zompige, stroperige natheid onder haar voeten, trok haar been op en veegde haar voet af aan de witte traptrede, een donkerrode streep achterlatend op het gipsmarmer.

Verstijfd van angst begon Sarah te hyperventileren. Ze probeerde kalm te worden door zichzelf wijs te maken dat dit een grap was, bedacht door haar familie als straf voor de logé die ze had meegenomen. Ze zocht naar een verklaring voor de stank, toen ze iets op haar hoofd voelde druppelen, traag maar gelijkmatig. Een dikke, warme vloeistof. Sarah keek naar boven.

En begon luidkeels te gillen.

13

Sarah pootte bloembollen voor haar moeder.

Voor een tienermeisje was ze die zaterdagochtend heel vroeg opgestaan, maar ze wilde zó graag haar permanent verongelijkte moeder een plezier doen, dat ze vrijwillig bollen in de tuin pootte. Ze woelde met haar handen in de warme aarde, die merkwaardig vochtig was om haar kleine vingers. Toen ze haar handen uit de grond trok, veranderde de kleur van de bruine aarde in knalrood. Ze tuimelde steil achterover en zag dat de hele tuin was veranderd in een zee van bloedrode bloemen. Hier en daar staken de uiteengereten lichaamsdelen van haar overleden vader uit de grond. Als een razende probeerde ze de tere bloemen te plukken en de lichaamsdelen van haar vaders verscheurde lichaam bij elkaar te leggen. Maar de bloemblaadjes verkruimelden als dorre reepjes huid en onthulden daaronder bleek, slap vlees. Het bloed dat van haar vingers droop, vormde een vreemd patroon van hiërogliefen.

Overal om haar heen bloeiden bloemen, de een nog afzichtelijker dan de ander, allemaal bloedrood met lijkwit.

Er vloeide bloed.

Heel veel bloed.

Nog nooit in haar leven had ze zoveel bloed gezien.

14

‘Mevrouw Miller? … Mevrouw Miller? … Sarah?’

De stem van een man. Helder en opgewekt. Hij klonk volwassener dan die van haar broertje Martin – dat jongetje met het blonde haar dat zwart zag van geronnen bloed – maar jonger dan James – haar moeders minnaar wiens blauwe ogen uit hun kassen hingen.

Sarah Miller schokte overeind met een schreeuw die het beschermvlies van haar keel verscheurde. Ze schreeuwde en schreeuwde, met horten en stoten ademde ze in en uit. Het bloed klopte in haar slapen, haar hart ging wild tekeer. Ze had de smaak van ijzer in haar mond, die leek op de vlezige, metaalachtige stank waarvan haar huis doortrokken was.

Overal om zich heen hoorde Sarah de stemmen van professioneel ogende mensen in witte jassen. Ze zag bezorgde gezichten en felle lampen. Haar omgeving drong slechts minimaal tot haar bewustzijn door. Plotseling voelde ze een prik in haar armholte en zag ze iemand in een witte jas een naald in haar arm steken.

Het drong niet tot haar door. Ze zag alleen maar nachtmerrieachtige, verschrikkelijke beelden voor zich: van haar moeder, die uitgespreid op de keukentafel lag, van de kleine Freddie, geknakt en gevild op de trap, van Martin hangend aan de kroonluchter in de hal, en van James, goeie genade, wat hadden ze toch met hem gedaan? En overal lag bloed. Ongelooflijk veel bloed. Nog nooit had ze in haar leven zoveel bloed gezien.

Eindelijk begon de injectie te werken en viel ze in slaap.