Na de veldslag waren hun herinneringen nog het enige wat ze hadden.
Ze herinnerden zich de wereld zoals die was: een nieuwe wereld, een rauwe wereld, hun wereld. Waar zij heer en meester waren van alle schepsels. Waar de mensheid niets meer was dan hun vee: om te worden gehoed, geslacht en gegeten.
Ze herinnerden zich de smaak van het mensdom… en die was heerlijk. O zo heerlijk.
Maar hun herinneringen waren aangetast door verbittering: herinneringen aan een jongen die geen jongen was, die hen had verdreven. Hen had verbannen. En hen had opgesloten in de Gindse Wereld.
Daarom bedachten de demonen een plan. Eeuwenlang werd het voorbereid, en er was alweer een eeuw verstreken van wachten op een geschikte kandidaat die het plan kon uitvoeren. Ze hadden geduld, want zij maten de tijd niet met de menselijke maat, en de beloning was ongekend groot. Het plan was eenvoudig: de relieken moesten bij elkaar worden gebracht om de poort tussen de twee werelden te openen.
Ze hadden alleen nog de juiste tussenpersoon nodig: een mens die naar absolute kennis zocht en bereid was daar alles voor te doen.
Ze hadden geduld.