1

Er was een vrouw overleden.

Ze was zesenzestig jaar, blakend van gezondheid, vitaal, een niet-rookster die zelden een glaasje dronk. Ze was gewoon naar bed gegaan en niet meer wakker geworden. Familie en vrienden waren in de rouw, de begrafenis werd geregeld, de bloemstukken besteld, de dienst georganiseerd.

Viola Jillian was in de wolken.

Ze had de vrouw nooit ontmoet, wist niet eens van haar bestaan totdat ze hoorde dat ze was overleden. Toch was ze blij dat ze gestorven was. Viola schaamde zich een beetje over haar blijdschap, maar ze was wel zo egoïstisch om zich niet te diep te schamen. De dood van deze vrouw bood haar tenslotte een unieke kans. Een kans die, zo bleef ze zich voorhouden, niet vaak voorkwam, en als dat gebeurde, moest je hem met beide handen aangrijpen. Dit was haar kans. De weelderige brunette, met ogen als die van Elizabeth Taylor, maakte sinds een aantal weken deel uit van de ensemblecast van Oliver!, dat in theater Drury Lane opnieuw werd opgevoerd. De overleden vrouw was de moeder van de hoofdrolspeelster, en de producenten van de musical hadden Viola verteld dat ze de volgende avond Nancy mocht spelen.

De jonge vrouw had de verdrietige Nancy onmiddellijk haar deelneming betuigd, al deed ze dat pas nadat ze haar publiciteitsagent-schuine-streep-scharrel achter de vodden had gezeten om ervoor te zorgen dat er genoeg pers in de zaal zou zitten tijdens haar debuut. Dit was haar kans, en die zou ze volledig uitbuiten.

Viola Jillian had altijd beroemd willen worden.

Meestal ging Viola op zondag met een paar meisjes van de cast nog even naar de kroeg, maar ze wilde goed uitgerust zijn voor haar steroptreden in het West End. Viola kende de theatergeschiedenis: alle grote sterren waren per toeval ontdekt. En diep in haar egoïstische hartje wist ze dat ze een grote ster was. Ze fantaseerde dat ze zou worden ontdekt. Ze had er het talent, het uiterlijk en de drive voor. Haar ambities reikten verder dan het theater, ze wilde ook in films acteren. Ze had al een paar rolletjes gehad in Britse televisieseries als EastEnders en Coronation Street, maar baalde ervan om altijd maar de tweede, of zelfs vijfde of zesde viool te spelen, en vreesde dat ze zou worden getypecast. Ze was bijna vierentwintig, de tijd drong. Laat anderen maar de hele avond zuipen in de Ku Bar, zij ging op tijd naar bed.

Het was een schitterende herfstavond, onbewolkt en zacht, toen ze vroegtijdig de bar verliet. Ze besloot te voet naar haar dichtbijgelegen appartement in Soho te gaan.

Na nog geen tweehonderd meter lopen voelde Viola een tinteling achter in haar nek. Ze was haar leven lang danseres geweest, en iedere danser kende dit gevoel uit ervaring, meestal wanneer een toeschouwer zijn aandacht op hem of haar richtte.

Viola wist dat er iemand naar haar keek.

Het was halftwaalf, de straten van Londen waren gevuld met de laatste slempers op de zondagavond. Viola trok haar tas strak tegen zich aan en zette de pas erin, stevig doorlopend over Shaftesbury Avenue. Onlangs hadden er enkele gewelddadige roofovervallen plaatsgevonden, ze had geen zin om daar het slachtoffer van te worden. Haar appartement lag op minder dan tien minuten lopen. Bij elke straathoek keek ze achterom, maar ze zag geen achtervolger, hoewel de tinteling in haar nek bleef. Viola schoot de minder drukke Dean Street in en kwam snel wandelend aan in een vrijwel uitgestorven straatje.

Pas toen ze veilig bij haar appartementencomplex was aangekomen en de deur achter zich had dichtgedaan, ontspande Viola zich. Ze bedacht dat ze haar toenemende paniekaanvallen eens met haar psychiater moest bespreken. Voor een actrice leidde ze een tamelijk doorsneeleven; de kans dat een vrouw als zij ooit slachtoffer van geweld zou worden was vrijwel nihil. Ze lachte om haar bespottelijke angst en neuriede een van Nancy’s bekendste liedjes. In de hal nam ze haar post door. Ze gooide enkele achterstallige rekeningen weg en bewaarde de kortingsbon van Anthropology, de mode- en accessoirezaak die kortgeleden in Regent Street was geopend. Haar gedachten dwaalden af naar veel praktischer zaken. Ze vroeg zich af of ze haar kleedster zover kon krijgen de rode jurk van Nancy te vermaken zodat ze meer van haar decolleté kon laten zien en haar twee fraaiste kenmerken beter tot hun recht kwamen.

Pas toen ze de trap opging, hoorde ze de gedempte schreeuw vanuit 1C. Het appartement van mevrouw Clay.

Ze had niet de gewoonte zich met andermans zaken te bemoeien, vooral niet als het een vrouw van in de zeventig betrof die voortdurend klaagde dat Viola te veel lawaai maakte, en liep verder de trap op. Ineens klonk zacht het gerinkel van gebroken glas. Viola hield haar pas in, draaide zich om en ging naar beneden: dit klonk verdacht.

Bij de voordeur van de bejaarde vrouw drukte ze haar wang tegen het kille hout en met haar ogen dicht stond ze te luisteren. Het enige wat ze vanuit het appartement hoorde, was een zwak gerochel, het geluid van een moeizame ademhaling.

Zachtjes klopte ze aan, bang om de andere bewoners te wekken. Toen er geen reactie kwam, drukte ze haar vinger op de verlichte bel. Tsjaikovski’s Ouverture 1812 schalde aan de andere kant van de deur. Even dacht ze de bel te horen, tot ze besefte dat het waarschijnlijk de klassieke radiozender was, het enige kanaal waar mevrouw Clay naar luisterde, meestal al heel vroeg in de ochtend.

Nog steeds geen reactie.

Opnieuw belde ze aan en ze realiseerde zich dat de muziek ongewoon hard stond. Nog nooit had ze zo laat op de avond iets gehoord vanuit het appartement van haar benedenbuurvrouw. Plotseling vroeg Viola zich af of mevrouw Clay een hartaanval had gekregen. Ze leek te blaken van gezondheid en was ongelofelijk kwiek voor haar leeftijd. ‘Frisse buitenlucht,’ had ze ooit gezegd, toen ze Viola berispte om haar roken, een gewoonte waarmee ze op de toneelschool was begonnen. ‘Ik kom van het platteland. De buitenlucht die je daar binnenkrijgt, houdt je levenslang gezond.’

Viola drukte weer op de bel, stevig deze keer. Haar vingertop tekende zich wit af tegen de plastic deurbel. Misschien hoorde mevrouw Clay het geklingel niet door de muziek, die nu vervelend hard stond. Toen ze geen reactie kreeg, graaide Viola in haar schoudertas en haalde haar sleutelbos tevoorschijn. Maanden geleden had de bejaarde vrouw haar de sleutel van haar appartement gegeven, ‘in geval van nood’.

Ze doorzocht haar bos, vond eindelijk de goede sleutel, stak die in het slot en opende de deur. Meteen bij binnenkomst werd ze getroffen door een akelige lucht: een penetrante, metaalachtige geur, scherp en onaangenaam, gemengd met de stank van uitwerpselen. Viola kromp ineen, kreeg kotsneigingen en hield haar hand voor haar mond, tastend naar de lichtknop. Ze drukte erop, maar het bleef donker. Ze liet de voordeur openstaan om wat licht in het halletje te laten vallen, ging verder… en merkte dat de vloerbedekking onder haar voeten zompig was, doorweekt en kleverig van een vloeistof die te dik was om water te kunnen zijn. Waar stond ze in? Ze wilde het liever niet weten; wat het ook was, ze kon het altijd afspoelen. Hoopte ze.

‘Mevrouw Clay… Mevrouw Clay?’ riep ze luid om boven de ouverture uit te komen. ‘Beatrice? Ik ben het, Viola Jillian. Kan ik iets voor u doen?’

Het bleef stil.

De oude vrouw had waarschijnlijk een hartaanval of beroerte gekregen, en Viola vreesde nu dat ze een ambulance moest laten komen en de hele nacht zou moeten doorbrengen in het ziekenhuis. Ze zou er de volgende ochtend vreselijk uitzien.

Viola opende de deur naar de woonkamer. En stond stil. De stank was sterker hier, een zure urinelucht prikte in haar ogen. In het weerkaatste licht zag ze dat de kamer volledig overhooplag. De prachtige muziek bleef klinken en vormde een spottend contrast met deze ontwijde chaos. Elk meubelstuk lag op zijn kop, de leuningen van de stoelen bij de haard waren afgebroken, de achterkant van de roze bloemetjesbank was in tweeën gebroken, in lange slierten liep de kapok uit de opengesneden kussens. Laden waren uit de kast getrokken en leeggekiept, schilderijen van de muur getrokken, lijsten verwrongen. Op de vloer lag een antieke victoriaanse spiegel. Vanuit een diepe inkeping in het midden van het glas liep een web van scheuren, alsof er iemand op had getrapt. Mevrouw Clays uitgebreide verzameling glazen figuurtjes was in het tapijt vermalen.

Een inbraak.

Viola haalde diep adem en probeerde kalm te blijven. Er was ingebroken in het appartement. Maar waar was mevrouw Clay? Terwijl ze zich een weg baande door de chaos en de scherven knarsten onder haar voeten, hoopte ze maar dat de bejaarde vrouw niet thuis was toen het gebeurde. Toch wist ze bijna zeker dat ze er was. Zelden ging Beatrice Clay ’s avonds nog de deur uit. ‘Te gevaarlijk,’ zei ze altijd.

Boeken verschoven toen ze tegen de slaapkamerdeur duwde, hem net genoeg openend om de lichtknop te raken, maar ook nu ging het licht niet aan. In het zwakke schijnsel vanuit de hal zag Viola dat ook deze kamer ondersteboven was gekeerd en dat er een hoge stapel donkere kleren en dekens op het bed lag.

‘Beatrice? Ik ben het, Viola.’

Het hoopje kleren op het bed kwam in beweging en verschoof. Viola hoorde een licht gehijg. Ze stoof de kamer in en zag de bovenkant van het hoofd van de bejaarde vrouw. Ze trok de bovenste deken naar zich toe; hij was warm, nat en druipend. De vrouw in het bed verkrampte. Waarschijnlijk was ze door die smeerlappen vastgebonden. Viola wilde de volgende deken pakken toen de slaapkamerdeur krakend naar binnen zwiepte, waarbij licht op het bed viel.

De keel van Beatrice Clay was doorgesneden, maar niet voordat haar lichaam op afschuwelijke wijze was verminkt. Ondanks haar gruwelijke wonden leefde ze nog, haar mond en ogen open in een stille doodstrijd, haar adem raspend en reutelend.

De gil van de jonge vrouw verstomde achter in haar keel.

Er viel een schaduw over het bed.

Misselijk van angst draaide Viola zich om naar de gestalte in de deuropening. Er straalde licht van het klamme, naakte vlees. Ze zag dat het een lange, gespierde man was, maar door het tegenlicht bleven zijn gelaatstrekken in het duister. Hij tilde zijn linkerarm omhoog, en in het licht fonkelde vocht dat over de speer stroomde die hij in zijn hand hield. De man stapte naar binnen, en nu kon ze hem ruiken: de volle, vlezige muskusgeur van zweet en bruinrood bloed.

‘Alstublieft…’ fluisterde ze.

Zwart licht danste op het lemmet van het wapen. ‘Dit is de Lans van de Smartelijke Strijd.’ Op weerzinwekkende wijze begon hij daarop met het dodelijke wapen de maat te slaan van de zenuwslopende Ouverture 1812, en op het dramatische hoogtepunt van het muziekstuk maakte zijn schouder een werpende beweging en schoot het licht op haar af.

Het was pijnloos.

Viola voelde plotseling een kilte onder haar borst, daarna de warmte die uit haar lichaam stroomde en haar omvademde. Er druppelde vocht over haar buik. Ze wilde iets zeggen, maar had niet de kracht om de woorden uit te brengen. Ze merkte dat er nu licht was in de kamer, staalblauwe en groene vlammen vonkten op, kronkelend om het bladvormige lemmet van de speer.

Ze was neergestoken, grote god, ze was neergestoken.

De vuurstralen die om de schacht van de speer wentelden, laaiden op en beschenen de huid van de hand waarin het wapen lag. Toen Viola op haar knieën viel, met beide handen tegen de gapende wond in haar borst gedrukt, zag ze voor het eerst dat de man verontrustend mooi en lang was.

Heel lang.

Lang, donker en knap.

Viola probeerde na te denken en vroeg zich af of haar ogen haar bedrogen, of dat haar oordeel door de opkomende pijn werd vertroebeld.

De lans stak in de lucht, slangen van koud vuur likten naar het hoofd van de belager, beschenen zijn gezicht. Toen ze in zijn ogen keek, besefte de jonge vrouw dat ze geen Nancy zou spelen in de voorstelling van morgen.

Viola Jillian zou nooit een ster worden.