22
Merry
september 2002
Toen ik wakker werd had ik enorme behoefte aan een kop sterke koffie, maar ik had de puf niet om die zelf te maken. Valerie en ik waren de nacht ervoor als laatsten uit de Parish Lounge gerold, al vond ik het wel goed van mezelf dat ik de cola’s met Jim Beam telkens had afgewisseld met gewone cola. En extra bonuspunten had ik verdiend door niet die ene jongen mee naar huis te slepen, die te knap en te jong was en ook iets te geïnteresseerd deed.
Ik slofte op mijn slippers door de dorre esdoornbladeren de hoek om van mijn eigen appartement naar dat van Lulu. Er hing verandering in de lucht, dat wilde ik althans graag geloven: dat de herfst nieuwe dingen zou brengen, want daar was ik wel aan toe.
Ik had gedurende de zomermaanden zo’n vijf, zes dates gehad met Michael Epstein en gehoopt dat deze ogendokter mijn ingang tot een nieuw leven zou zijn. Maar rond Labor Day had ik me abrupt van hem afgekeerd, bijna net zo abrupt als ik hem in eerste instantie in mijn bed had toegelaten. De ogendokter bleek niet het type te zijn dat ik makkelijk kon inpalmen met mijn zogenaamd gespleten persoonlijkheid die hoorde bij mijn tragische weesmeisjesverhaal. Hij bleek te eerlijk te zijn, niet iemand tegen wie ik zonder gewetenswroeging kon liegen. Maar hij had ook niet die magische kwaliteiten die ik volgens Lulu direct zou herkennen, iets waardoor ik onmiddellijk wist dat het veilig was om mijn geheimen met hem te delen.
Soms was ik bang dat Drew de enige man op aarde was die die eer ten deel viel, en hij was al bezet door Lulu.
‘Mammie slaapt nog,’ kondigde Ruby aan toen ik de keuken binnenkwam.
‘Heeft papa al koffie gemaakt?’ Ik boog voorover om haar een kus te geven.
‘Jij ruikt gek,’ zei Ruby. ‘Heb je nog niet gedoucht?’
‘Nog niet,’ zei ik. ‘Schenk liever een kop koffie voor me in, mevrouwtje-met-de-slechte-manieren.’
‘Je weet toch dat ik geen hete dingen mag aanraken,’ zei Ruby. ‘Het is een test, of niet?’
‘Inderdaad.’ Lulu en Drew stelden de regels op en ik testte vervolgens of iedereen zich er wel aan hield. Ik graaide een mok uit het keukenkastje.
Drew kwam binnen. Met een handdoek wreef hij zijn haar droog. ‘Is je eigen koffie op?’
‘Vergeten boodschappen te doen.’
Hij overhandigde me een beslagen, zilveren kannetje uit de ijskast. Ik goot de lobbige crème waar Drew de Nebraska-man zo dol op was in mijn koffie en zag hoe de dikke slierten diep wegzonken en een lichte kleur gaven aan de zwarte, dampende vloeistof; dat lukte me met die magere melk van mij nou nooit.
‘Het is een nieuwe melange,’ zei Drew. ‘Wat vind je ervan?’
Drew had een obsessie voor koffie. Ik nam een klein slokje, en daarna nog een. ‘Geweldig. Perfect.’ Als ik ooit ging trouwen, dan zou mijn man vast een heel gruwelijke obsessie hebben, waar we ons allebei dood voor moesten schamen, iets met porno of friet met gesmolten kaas.
‘Aan jouw oordeel hebben we ook niks, jij vindt álles lekker,’ zei Drew hoofdschuddend.
‘Waarom vraag je het dan?’
‘Nou, niet álles … Michael vraagt nog altijd naar je.’
‘Hou daar nu maar eens een keer over op, Drew.’
Hij gaf me een schoteltje aan voor bij mijn koffiekopje. ‘Het is een goeie vent, Merry.’
Ik plofte neer aan tafel. ‘Ruby, geef me eens zo’n kommetje aan.’
Ruby keek even op van het boek dat opengeslagen voor haar lag. ‘Ik ben aan het lezen.’
‘En ik heb hulp nodig van mijn nichtje, want ik ben zo moe dat ik eerst mijn koffie moet opdrinken om krachten te verzamelen, anders kan ik zo meteen niet eens de melk over mijn Cheerios gieten. Wees eens lief en pak een kommetje voor mij.’
Ruby snoof, een minachtend geluidje om aan te geven wat ze van me vond, maar stond toch op. ‘Tante Merry, zaterdag blijf ik slapen bij mijn vriendinnetje Jessica, haar vader brengt ons naar zwemles, en dan ben ik er niet om je te bedienen, hoor.’ Ze sleepte een wit trapje voor het aanrecht en reikte naar een kommetje. Ze was klein voor haar leeftijd, net als ik vroeger.
‘Dat is mooi.’ Ik gaapte met mijn hoofd in mijn nek.
‘Je bent wel moe zeg,’ merkte Drew op.
‘Ik heb tot één uur vannacht zitten lezen.’
‘Dat moet een heel interessant boek zijn geweest.’ Hij had me blijkbaar thuis horen komen vannacht.
‘Dank je, lieverd.’ Ik nam het kommetje van Ruby aan. ‘Dat was het zeker,’ antwoordde ik. Ik dronk mijn koffie op en hield mijn beker omhoog om bijgeschonken te worden; mijn hand trilde.
Drew schonk me nog wat koffie in. ‘Ik maak me wel zorgen om jou. Al dat gelees tot diep in de nacht …’
Ik lepelde wat cornflakes met melk naar binnen en probeerde niet te laten merken hoe smerig ik het vond. Mijn maag leek te twijfelen of er nou moest worden overgegeven of dat de misselijkheid nog net in bedwang was te houden. Soms hielp het om iets te eten; ik hoopte maar dat dat nu ook het geval was.
‘Goeiemorgen.’ Lulu kwam gapend de keuken binnenwandelen; ze had de Boston Globe opgerold onder haar arm, het rode elastiekje zat er nog om. ‘Cassandra is niet wakker te krijgen, zoals gebruikelijk.’ Ze pakte de koffiemok die Drew haar aanreikte. ‘Ruby, ga je eens aankleden voor school.’
Ruby omklemde met haar armpjes Lulu’s middel. ‘Cassandra heeft je nog niet eens een knuffel gegeven, hè?’
‘Hup, mee jij, tijd om aan te kleden.’ Drew zette Ruby met een zwaai op zijn schouders en wierp me bij het verlaten van de keuken een veelbetekenende blik toe. Wat wilde hij daarmee zeggen? Dat ik een enorme slet was? Sorry hoor, we kunnen niet allemaal zo’n net meisje zijn als Lulu.
‘Als Cassandra straks misschien een middeltje tegen acne nodig heeft,’ zei Lulu hoofdschuddend, ‘dan gaat Ruby klagen dat het niet eerlijk is. Waarom mag ik geen pukkels hebben? En dan zal Cassandra zeggen: Ik had ze het eerst, dus zij mag ze niet. Zul je zien.’
Een golf van liefde overspoelde me toen ik mijn zus zo zag zitten met haar voeten op de stoel, lief en warrig in haar oude T-shirt en boxershort. Haar haar viel over haar voorhoofd; ze droeg het normaal gesproken bijna altijd in een staartje, wat ik jammer vond. Zonder lippenstift zag Lulu er jonger uit dan anders, en ze zag er altijd al vrij jong uit. Ze klaagde zelf dat ze er zonder make-up uitzag als iemand met bloedarmoede, maar dat vond ik helemaal niet, eerder heel puur en ontwapenend.
‘Dat deden wij vroeger nooit, hè?’
‘Wat niet?’
‘Continu klagen over wie wat mocht hebben.’ Ik nam nog een hap cornflakes.
‘Tegen wie hadden we moeten klagen? En waar hadden we ruzie over moeten maken? Die drie boeken die we hadden?’
Ik hoorde aan Lulu’s stem dat ze geen zin had om hierover te praten, maar door de cafeïne en het voedsel dat ik naar binnen had gewerkt voelde ik me ineens een stuk beter; mijn hoofdpijn en misselijkheid waren verdwenen, en alleen daarom al voelde ik me ongewoon prettig. Ik had zin om het moment wat te rekken en lekker sentimenteel jeugdherinneringen op te halen met mijn zus.
‘Dat is waar, maar dan nog,’ hield ik vol. ‘We vochten nooit om spulletjes. We zorgden altijd goed voor elkaar.’
Lulu trok haar benen van de stoel. ‘Ik ben blij dat Ruby en Cassandra af en toe zo opstandig zijn. Godzijdank dat het zulke verwende apen kunnen zijn. Wij werden helemaal nooit verwend vroeger.’
‘Misschien daarvoor wel, voordat alles misging? Zou dat niet kunnen?’
Lulu bracht Ruby’s ontbijtkommetje naar de gootsteen. ‘Alsjeblieft, het is nog vroeg. Moeten we dat per se nu allemaal weer oprakelen?’ Ze stond met haar rug naar me toe.
Ik leunde met mijn ellebogen op tafel, mijn handen onder mijn hoofd. ‘Maar denk je niet dat we het af en toe heus wel leuk hadden vroeger? Voordat het gebeurde? Papa zegt dat we ook wel een paar goeie spullen hadden. Of denk je soms dat hij dat allemaal verzint?’
Lulu draaide zich met een ruk om. ‘Hou er alsjeblieft over op. Het wás niet leuk, ook niet af en toe. Alles aan onze kindertijd is deprimerend. Elk klein klotedingetje.’
‘Geldt dat ook voor mij, vind je mij ook deprimerend?’ Ik voelde tranen opkomen en kneep hard in mijn arm.
‘Ja, jij ook, als je zo doet tenminste.’
Tegen de tijd dat ik op mijn werk was, had ik het gesprek al enigszins weten te relativeren en mijn gekwetste gevoelens weggestopt. Lulu had een ontzettende hekel aan opstaan. Ik had nooit zo vroeg over deze dingen moeten beginnen, dat was het allerdomste wat je kon doen. Wat ongetwijfeld ook meespeelde was dat Lulu als geen ander doorhad wanneer iemand een kater had, en als ze dat merkte, kon ze erg vals doen. Lulu wist waarschijnlijk precies hoeveel drankjes ik op had, dat het niet veel had gescheeld of ik was weer met de verkeerde het bed ingedoken, en ook hoeveel lepels Pepto-Bismol ik had geslikt na het ontbijt.
Ik gooide mijn tas op mijn bureau, blij dat ik Colin had weten te ontwijken toen ik binnenkwam. Ook hij leek altijd direct in de gaten te hebben wanneer ik me rot voelde om me vervolgens expres aan mijn hoofd te zeuren en me te kwellen.
Ik luisterde mijn antwoordapparaat af; het stond vol met het gebruikelijke gejammer van mijn cliënten, het ene onzinverhaal na het andere, allemaal smoesjes waarom ze niet konden komen. Oma dood. Oom dood. Neef in coma. Zus overreden door auto. Oom vermoord door broer. Als je dat allemaal moest geloven, hadden mijn cliënten de afgelopen jaren half Boston uitgemoord, alles om maar onder hun afspraak bij de reclassering uit te komen. Ik bladerde ondertussen door mijn agenda, met een accentueerstift in de aanslag.
‘Gaat het?’
Ik keek op. Valerie stond in de deuropening; ze keek wazig uit haar ogen. ‘Zeg, hebben we het gisteravond extreem bont gemaakt of worden we gewoon te oud om zoveel te drinken?’ vroeg ze.
Valerie had niet de moeite genomen om haar haar enigszins te fatsoeneren voor ze van huis ging, maar haar krullen gewoon met wat speldjes in een slordig knotje samengebonden. De ene dag zag ze er bijna slonzig uit en de andere dag stralend en prachtig, het kon haar weinig schelen en daar was ik wel jaloers op. Als ze moe wakker werd, besteedde ze geen enkele aandacht aan haar uiterlijk. Ze bepoederde en besprenkelde zichzelf alleen op dagen dat ze grote plannen had. En als dat je niet aanstaat, dan is dat jouw probleem – dat was Valeries motto.
Wat was mijn motto eigenlijk? Niet in vino veritas, want ik ging minstens twee keer per week met Valerie wat drinken, maar ik had haar nog nooit mijn geheim verteld, alleen een keer quasi-opgebiecht dat ik een oom had die in New York in de gevangenis zat. Mijn motto was denk ik zoiets geworden als ‘de waarheid verdraaien om de mensen te paaien’.
Ik stak mijn vinger in de lucht om Valerie duidelijk te maken dat ze heel even geduld moest hebben. Ik spoelde terug om het laatste bericht nog een keer af te luisteren.
Dit is Michael Epstein. Alweer. Ben je misschien bereid om ons nog één kans te geven? Zo ja, dan wil ik je graag uitnodigen om met me mee te gaan naar New York; er is daar binnenkort een congres waar ik naartoe moet. Dan slapen we in het Waldorf Astoria-hotel. Lijkt je dat wat? Om een keertje mee te maken hoe de rijken der aarde leven? Bel me. Dan zal ik een chic New Yorks outfitje voor je kopen. Grapje. Nou ja, niet echt. Ik zou het heerlijk vinden om jou te overladen met cadeaus. Nogmaals: bel me.
Ik luisterde het bericht nog een keer af op de speaker, zodat Valerie het ook kon horen.
‘Moet ik me beledigd voelen?’ vroeg ik. ‘Denk je dat Drew hem hiertoe heeft aangespoord?’
‘Misschien. Nu ik zie hoe je erbij zit vanochtend denk ik dat hij met spoed de ogendokter heeft gebeld. Snel, neem mijn schoonzus, nu! Ik geef je geld toe! Maar toch: ik vind dat je het moet doen.’
Ik streepte met mijn accentueerstift de naam door van mijn laatste cliënt die afgezegd had. ‘Waarom dan?’
‘Je hebt hem nooit echt een kans gegeven. Dat ranzige ventje dat je gisteravond bijna meegesleept had gaat je echt niet meenemen naar het Waldorf, hoor.’ Valerie leunde over mijn bureau en pakte mijn koffiemok om er slurpend een slok uit te nemen.
‘Ranzig? Het was toch een lekker ding?’ Ik griste mijn mok uit haar handen. ‘Moet je zien, nu zit er allemaal lippenstift aan de rand.’
‘Nou, het is maar lippenstift, geen herpes of zo. Ja, lekker koppie, maar wel ranzige bedoelingen. En daarbij, alleen een lekker koppie, daar heb je niks aan. Het was zo’n jongen die te oud is om nog studentje te spelen maar wel de hele tijd in ordinaire kroegen rondhangt.’
‘En wij waren twee vrouwen die te oud zijn om nog in ordinaire kroegen rond te hangen. Wat zegt dat over ons?’
‘Dat we verschrikkelijk wanhopig zijn. De dokter was toch goed in bed?’ Valerie gooide met een zwaai haar benen op mijn bureau, ik staarde naar de versleten zolen van haar mocassins.
‘Jack the Ripper was ongetwijfeld ook goed in bed,’ zei ik. ‘Dat zijn zulke slechte mannen altijd.’
‘Er zijn anders genoeg klootzakken die er niks van bakken in bed. Geloof mij maar, dat weet ik beter dan jij.’
‘O ja?’ Ik verschoof wat papieren op mijn bureau, de stapel met dingen die per se vandaag gedaan moesten worden dichter bij de telefoon.
‘Wil je soms een wedstrijdje doen wie de meeste klootzakken heeft geneukt?’
Mijn hoofd bonkte. Ik legde mijn voorhoofd op het koele, metalen bureaublad. ‘Nee, ik zou niet willen dat dát nu net de enige wedstrijd is die ik ooit heb gewonnen.’
Een halfuur later – de woorden van Valerie, scherp maar wel eerlijk, nog nagalmend in mijn hoofd – sprak ik bij Michael in dat ik op zijn aanbod inging. Vervolgens nam ik genoeg Advils om mijn afspraak met Victor Dennehy te kunnen doorstaan. Hij kwam binnen met dat macholoopje van hem alsof hij verwachtte dat ik ter plekke kreunend op mijn rug zou gaan liggen met mijn benen wijd. Zijn broek hing onder aan zijn kont zodat ik uitzicht had op een stukje van zijn bleke onderrug.
‘Hé, mevrouw Zach. Ik ben op tijd, hè?’
Nóg zo iemand voor wie op tijd komen blijkbaar een topprestatie was. Victor glimlachte zelfvoldaan en ging onderuitgezakt in de stoel tegenover mijn bureau zitten, zijn benen wijd uit elkaar.
‘Ga eens rechtop zitten, Victor.’
‘Ben ik soms op een cursus goede manieren beland of zo?’
‘Misschien wel ja. Als je zo gaat zitten tijdens een sollicitatiegesprek, dan zal echt niemand je aannemen.’
‘Mensen met een strafblad nemen ze sowieso niet aan.’
‘Niet als je je zo gedraagt, nee.’
Victor keek me dreigend aan, maar ging toch meer rechtop zitten; hij deed zijn benen bij elkaar zodat zijn geliefde kroonjuwelen uit zicht verdwenen. Ik sloeg zijn dossier open, een dik pak papier, en nam de rapporten door. ‘Zo te zien vertoon je nog altijd vervelend gedrag bij de cursus voor vrouwenmishandelaars. En je bent ze ook nog geld schuldig.’
‘Geld, geld, geld. Dat is het enige waar het die lui om gaat. Alsof dat hun nieuwe religie is of zo.’ Hij pakte mijn briefopener en tikte ermee tegen de rand van mijn bureau. ‘Ze zouden die cursus voor niks moeten geven.’
Ik leunde naar voren en nam hem de briefopener af. Mijn cliënten waren soms net kinderen van zes, gezien de manier waarop ze dingen van mijn bureau gristen. ‘Zou jij willen werken met iemand als jezelf, gratis en voor niks?’
Altijd dezelfde vragen, altijd dezelfde klachten. Elke week voelde ik me meer vergiftigd vanbinnen. Tegen de tijd dat Jesse, mijn laatste cliënt die ochtend, mijn kantoor binnenkwam, was ik er na aan toe om hem af te blaffen alleen maar omdat ik moe en hongerig was.
‘Gaat het wel, mevrouw Zachariah?’ vroeg Jesse terwijl hij binnenkwam. ‘U ziet er niet al te best uit.’
Ik lachte cynisch. ‘Dank je, fijn om te horen.’
De tranen prikten in mijn ogen. Verschrikkelijk vond ik het, dat mijn lichaam zo primair reageerde op zulke minieme tekenen van sympathie. ‘Het gaat prima.’ Ik ging rechtop zitten. ‘Gewoon een allergische reactie.’
‘Op ons?’ Jesse zwaaide met zijn arm om al die treurige types aan te duiden die hier in de gangen van het gerechtsgebouw rondhingen.
‘Stuifmeel.’
‘Dat kan niet,’ zei hij. ‘Stuifmeel is een zomerallergie, in de herfst heb je ambrosia.’
‘Ook goed,’ zei ik terwijl ik zijn dossier erbij pakte. ‘Ambrosia.’
‘U bent niet echt in een goeie bui, hè?’ Hij hield zijn hoofd ietsje schuin. ‘Ik kan u wel weer laten lachen.’
‘Hoe dan?’
Hij haalde iets uit zijn achterzak en overhandigde me een opgevouwen stuk papier. ‘Kijk hier maar eens naar.’
Ik vouwde het open en begon te lezen. ‘Je bent geslaagd! Je hebt je staatsexamen gehaald!’
Er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Jep. U had gelijk. Het was helemaal niet zo moeilijk. Ik wist meer dan ik dacht.’ Hij trok zijn schouders naar achteren en viel weer terug in zijn nonchalante houding, alsof zijn enthousiasme van net slechts een kleine oprisping was.
‘En?’
‘En?’ bauwde hij me na. ‘O ja, én ik heb me ingeschreven voor wat vakken. Maar niet aan Roxbury Community College – ik weet wel dat ik uit de buurt moet blijven van hoe-heet-ie-ook-alweer.’
Dat Jesse de man die hij bijna doodgeslagen had ‘hoe-heet-ieook-alweer’ noemde, beviel me niet, maar nu was niet het moment om daar ruzie over te gaan maken.
Michael zag er erg naar uit om mij mee te nemen naar New York. Hij wist natuurlijk niet dat ik er al ontelbare keren was geweest sinds ik niet meer bij de familie Cohen woonde; minstens één keer per maand ging ik bij mijn vader op bezoek.
Naar New York vliegen bleek meer gedoe dan een auto huren, zoals ik normaal altijd deed. Tegenwoordig was het zo dat je op luchthavens schuldig was totdat te bewijzen viel dat je heel misschien iets minder schuldig was. De veiligheidsbeambten op Logan Airport waren duidelijk op hun hoede, op het wantrouwige af. Was dit waar mijn cliënten elke dag mee te maken hadden? Als ze Michael en mij al als potentiële terroristen behandelden, dan zouden mijn cliënten, die er heel wat minder keurig uitzagen dan wij, waarschijnlijk het vliegtuig tijgerend moeten zien te bereiken, met hun handen op hun rug gebonden.
‘Veiligheid gaat tegenwoordig voor beleefdheid,’ zei Michael minzaam toen ik er iets over zei.
Onze taxi zette ons af voor het Waldorf Astoria. Ik wachtte even tot hij de chauffeur betaald had en zag dat hij een behoorlijke fooi gaf. Krenterigheid kon ik tenminste van mijn lijstje met negatieve punten strepen – wel leek hij door en door conservatief te zijn, nog erger dan ik al had vermoed. Een portier in een blauw uniform hield de deur van de taxi voor ons open en reikte me de hand, in een witte handschoen gestoken, alsof ik de koningin zelf was.
Mijn mond viel bijna open toen we de gigantische lobby in liepen, maar ik wist me te beheersen. Al dat marmer, de koperen ornamenten, werkelijk alles in die enorme ruimte glom me tegemoet. Het was overweldigend. Ik keek naar mijn schoenen, van Valerie geleend, en mijn kleren, in de uitverkoop gekocht, en in plaats van bewonderende kreetjes te slaken, snoof ik minachtend. ‘Als je bedenkt hoeveel weeskinderen je kunt voeden met het geld dat hier over de balk is gesmeten …’
Michael sloeg een arm om me heen. ‘Als je je daar prettiger bij voelt, kunnen we straks wel in de Bowery gaan eten. Misschien kunnen we dan ook wat daklozen meenemen naar onze kamer, kunnen ze daar vannacht slapen.’
Ik glimlachte. ‘Nee. Je moet je aanpassen, toch?’
‘Aan mij of aan de omgeving hier?’ Hij leidde me naar de receptiebalie.
Michael leek slimmer te zijn dan ik aanvankelijk had gedacht en dat maakte me ongemakkelijk. Voordat ik met een ad rem weerwoord kon komen, stonden we al voor de receptioniste. Ze was perfect opgemaakt, daar zou ik niet aan kunnen tippen, zelfs niet als ik voor een chique gelegenheid alles uit de kast haalde.
‘Dokter Epstein, welkom.’ Ze knikte hem vriendelijk toe – ook weer, zoals blijkbaar gebruikelijk hier in het Waldorf, alsof ze iemand van koninklijke afkomst tegenover zich had. ‘Kamer 445 is voor u in orde gemaakt.’
In de kroonluchters schitterde gedempt licht.
In de gangen waren de muren met gevlamde zijde bekleed.
Aan het plafond vormden weelderige gipsuitsneden engeltjes en cherubijntjes.
En toen zag ik onze kamer. O, wat een kamer! Het bed was groter dan mijn woonkamer. Meer kussens, zachtere kussens, dan ik zelf ooit had gehad, kussens waar prinsessen hun hoofd op neervlijden. De grote klerenkast – ingelegd met, wat was het, goud? – stond met haar wulpse rondingen klaar om gevuld te worden met alle kleren die ik er maar in kwijt wilde.
Nadat de piccolo met Michaels fooi in de hand de kamer had verlaten, omhelsde Michael me als in een oude zwart-witfilm. Ik had niet raar opgekeken als er een regisseur tevoorschijn was gesprongen om ‘cut’ te roepen.
‘Wat zullen we eerst doen? Wat drinken? Eten? Winkelen?’ vroeg hij met zachte stem, zijn lippen vlak bij mijn oor.
‘Ja, ja, en ja. Maar eerst maar wat drinken. Ja, eerst wat drinken.’ Het kon me niet schelen dat het halverwege de middag was. De luxe omgeving deed niets af aan het feit dat ik in een stad was die ik vooral associeerde met de gevangenis. Mijn eerste zorg was om een beetje te ontspannen.
Toen we terugkwamen uit de hotelbar zag de wereld er gelukkig al heel wat zachter en waziger uit. Ik stapte onder de douche; ik was helemaal verliefd op de roomwitte tegeltjes, de dof zilveren kranen en de zachte badjas die voor me klaarlag. En op de luxe badspulletjes; allemaal erg chic de friemel, zoals oma Zelda dat zou hebben genoemd. In een badkamer als deze kon je alle narigheid van je afspoelen.
Michael kwam achter me staan terwijl ik mijn gezicht in de dampende straal hield. ‘Vervelend?’
Ik leunde naar achteren en voelde zijn borsthaar op mijn rug kriebelen. ‘Absoluut niet.’
‘Zal ik je haar wassen?’
‘Graag. En dank je.’
Ik deed mijn ogen dicht, voelde hoe hij de shampoo inmasseerde. De zoete geur van amandelen omringde ons. Hij kneedde vrij hard.
‘Verpest ik zo je haar?’ vroeg hij. ‘Doe ik het te ruw?’
‘Mijn haar overleeft het wel. Doe maar lekker ruw.’
Het voelde alsof ik werd besprongen door spoken uit het verleden toen ik de volgende middag aan boord van de Staten Island-veerboot stapte. Ik had al jaren niet meer met deze boot gereisd, maar omdat ik geen auto had, kon ik me alleen met taxi’s en veerboten verplaatsen. Michael had vanochtend verplichte congresdingen. Ik had gezegd dat ik cadeautjes ging kopen voor mijn nichtjes. Het deed me denken aan vroeger, toen ik altijd moest liegen tegen schoolvriendinnetjes over waar ik zaterdags naartoe ging, als meneer Cohen me naar de gevangenis reed.
De aanblik van het Vrijheidsbeeld deed me pijnlijk beseffen dat ik oma miste. Ik zag het gat waar het World Trade Center had gestaan en tikte zo obsessief op mijn borstkas dat ik bang was dat mijn medereizigers zouden denken dat ik een hartaanval had gekregen. Dingen konden zomaar in één klap van de aardbodem verdwijnen, waarna je niet eens meer zeker wist of ze wel ooit echt hadden bestaan.
Toen de taxi me afzette voor het hek met prikkeldraad van de Richmond-gevangenis voelde ik me al helemaal uitgeput. McNulty was inmiddels met pensioen en ik bleek hem meer te missen dan de dochter van een gevangene een bewaker behoorde te missen. Susannah en Coriander waren er allang niet meer en Vette Annette zocht haar Peter niet meer op. Mijn vader had me verteld dat Annette vijftig kilo was afgevallen. Vijftig kilo! Moet je je voorstellen, jij weegt in je eentje niet meer dan dat! Nadat ze al die kilo’s was kwijtgeraakt, had Annette een scheiding aangevraagd. En nu had Pete via internet een nieuwe vrouw gevonden, ook heel dik.
In de bezoekersruimte hing dezelfde zurige lucht als anders, de lucht van te veel nerveuze lichamen die te dicht op elkaar waren gepakt. Mijn vader zat aan ons tafeltje; het oude hout was bij elk bezoek weer wat meer gehavend, krassen en kerven die het verstrijken van de tijd markeerden. Zijn haar had nu een grijze peper-en-zoutkleur, maar hij was nog altijd gespierd, van die typische gevangenisspieren.
Hij stond op. Toen ik op hem af liep begon hij breed te glimlachen.
‘Sugar Pop! Wat zie je er weer prachtig uit. Om door een ringetje te halen, twee ringetjes, nee drie!’
Elke keer als ik kwam zei hij iets in die trant, maar ik grijnsde ook deze keer weer; ik bleef hunkeren naar zijn woorden.
‘Hoe gaat het met alles?’
‘Goed hoor. En moet je horen, ik ben hier in New York met een heel speciaal iemand.’ Ik bewoog mijn wenkbrauwen op en neer, net Groucho Marx. ‘Een dokter nog wel.’
‘Is je zus hier?’ Mijn vader ging meteen rechtop zitten. ‘Waar is ze?’
O, Jezus, ik kon mijn kop er wel afhakken. ‘Nee. Nee, pap, sorry. Ik wilde je niet blij maken met een dooie mus. Ik bedoel: ik ben hier met een date. Hij is oftalmoloog, een ogendokter. Dat moet je aanspreken, toch?’
Hij sloeg zich tegen zijn voorhoofd. ‘Wat stom van me. Natuurlijk, als ze gekomen was dan zou ze wel tegelijk met jou zijn binnengekomen.’
‘Sorry, pap.’ Ik zag dat hij zijn teleurstelling probeerde te verwerken. ‘Hoe dan ook. Een ogendokter dus. Niet slecht toch?’
‘Hoe lang zijn jullie al bij elkaar?’
‘Een paar maanden.’ Ik overdreef een beetje zodat het beter klonk.
‘En je hebt me nooit iets over hem verteld?’
‘Ik wilde eerst zeker weten of het echt wat werd.’
‘En?’
Ik stak mijn handen in de lucht, een soort ‘wie zal het zeggen’-gebaar. ‘Misschien. Wat vind je ervan?’
‘Je weet best wat ik vind. Niemand is goed genoeg voor mijn kleine meisje.’
Mijn vader vouwde zijn handen. ‘Maar een vent die zomaar eventjes met jou een hotelletje induikt in Manhattan, dat belooft niet veel goeds. Wat wil-ie van je? Vertel mij wat over mannen. Niets gaat voor niets. Uiteindelijk hebben mannen toch het liefst een traditioneel meisje. De rest is alleen maar voor de lol.’
Ik ging op mijn handen zitten om te voorkomen dat ze naar mijn litteken zouden gaan.
‘Heb je foto’s meegebracht?’ Mijn vader wreef verlekkerd in zijn handen.
Uit mijn zak diepte ik foto’s van Ruby en Cassandra op, hun eerste schooldag. Ze droegen spiksplinternieuwe Gap-outfitjes en hielden elkaars hand vast, grijnzend voor de foto, op de achtergrond het raam van de woonkamer.
Mijn vader boog zich glimlachend over de foto’s. ‘Jeetje, wat een fantastische meiden. De kleinste lijkt precies op je moeder. En op jou. En heb je ook nieuwe foto’s van Lulu bij je?’
Ik gaf hem een foto van Lulu en Drew die was genomen op Labor Day, toen we een barbecue hielden.
Hij schudde zijn hoofd, glimlachte naar de foto.
‘Lulu wil niet dat je haar nog brieven stuurt. De meisjes worden ouder,’ flapte ik eruit.
Jaren geleden had ik mijn vader opgebiecht dat Lulu en ik ons eigen verhaal hadden verzonnen en dat onze ouders in dat verhaal allebei dood waren. Sindsdien refereerde ik alleen impliciet aan deze leugens, zoals onze hele familie alleen op een indirecte manier over belangrijke dingen sprak.
‘Wat gaan jullie doen als ik straks vrijkom?’ vroeg hij. ‘Me verstoppen?’
Als hij vrijkwam.
‘Je moet nog acht jaar. Tegen die tijd verzinnen we wel iets,’ zei ik.
‘Ik heb goed nieuws, ik heb het je nog niet verteld, maar mijn advocaat denkt dat ik echt een kans maak bij de volgende bijeenkomst met de reclasseringscommissie.’
Hoe vaak had ik dat wel niet gehoord? ‘Dat zal wel, pap.’
‘Je zult nog verbaasd opkijken, jongedame.’
Lulu beweerde dat mijn relatie met onze vader was verstold toen ik vijfenhalf was, toen hij naar de gevangenis moest, en dat er sindsdien geen enkele ontwikkeling in zat. Ik had haar toegebeten dat je van een paar diensten op de afdeling psychiatrie nou niet meteen een scherpzinnig psychiater werd, maar toch, haar opmerking schoot me regelmatig weer te binnen. Jammer alleen dat dat geen enkele invloed had op mijn gedrag.
‘Ik weet het, ik weet het, je denkt: laat die man maar kletsen,’ zei hij. ‘Maar dit zou weleens de kans kunnen zijn waarop ik heb gewacht. Al die tijd heb ik me goed gedragen, dat telt toch mee. Ik ben een modelgevangene geweest, Tootsie.’
Ik rilde. Mijn vader droomde ervan om vrij te komen, maar voor Lulu en mij was het een nachtmerrie. ‘De zitting is in december, hè? Wanneer zou je dan op z’n vroegst vrijkomen?’
Mijn vader grijnsde, zijn hele gezicht klaarde op, alsof hij even vergeten was dat hij mij had neergestoken, mama had vermoord. ‘Als de stemmen mijn kant op gaan en de stemming binnenkort gehouden kan worden, dan zou ik in de lente al weg mogen.’
Ik hoefde me heus geen zorgen te maken. Lulu zei dat hij nooit vervroegd zou worden vrijgelaten.
‘Nou, vertel me eens iets meer over die dokter van je,’ zei mijn vader. ‘Krijg ik misschien dan toch nog een kleinkind van jou?’
‘Michael heeft voor ons een kamer in het Waldorf Astoria geboekt. Hij moet naar een medisch congres. Gisteren zijn we naar Saks geweest.’ Ik streek even met mijn handen over mijn zachte, dunne kasjmier truitje. ‘Vind je ‘m leuk?’
‘Rood heeft je altijd mooi gestaan.’ Hij bekeek me, maar zonder de gebruikelijke goedkeurende glimlach. ‘Dus hij heeft je mee uit winkelen genomen. Wie denkt hij wel niet dat je bent? Hij behandelt je alsof je een dure hoer bent. Je bent toch geen sloerie? Wat is dat eigenlijk voor eikel, die vent?’
Ik deed de deur van onze hotelkamer open. Michael lag op bed met een arm achter zijn hoofd, zijn schoenen uit; hij keek naar een honkbalwedstrijd op de flatscreen-tv die was ingebouwd in de grote klerenkast.
‘Waar was je?’ vroeg hij. ‘Ik maakte me al zorgen.’
‘Sorry.’ Ik ging op de met zijden stof gecapitonneerde stoel zitten en schopte mijn dure nieuwe schoenen uit, de kamer in. Ik werd gek van die stoel – ongemakkelijk, en zo klein dat ik me afvroeg wiens kont hier in godsnaam wél op paste.
‘Gaat het wel?’ vroeg hij; hij richtte zich iets op.
Ik haalde mijn schouders op. ‘Gewoon moe.’
Hij pakte de afstandbediening, zette de tv uit en kwam naar me toe. ‘Arm kleintje, heb je helemaal in je eentje de hele dag door New York moeten slenteren? Heb je wel telkens een taxi genomen, zoals ik je had gezegd?’
Daar had hij me inderdaad geld voor gegeven. Wilde hij me daar soms nog even fijntjes aan herinneren? Ik verstijfde helemaal toen hij met zijn duimen de knopen in mijn nek wilde masseren. Zat hij soms te wachten op een soort terugbetaling?
‘Wat ben je gespannen. Waar ben je geweest?’ Hij keek de kamer rond. ‘Geen pakjes en tassen? Komen ze die zo nog brengen van beneden?’ Hij pakte alvast zijn portemonnee, klaar om weer een grote fooi te geven.
‘Is dit een kruisverhoor?’ Hij had zijn hand nog in mijn nek liggen; ik schudde me van hem los. ‘Geen cadeautjes, geen pakketjes. Helemaal niks. Oké?’
‘Hoho, kalm maar! Ik was gewoon benieuwd waar je was geweest. Naar een museum? In het Metropolitan loopt een Renoir-tentoon-stelling. Dat wilde ik je nog zeggen.’
Hij zag er zo verdomd serieus uit, de meneer met zijn goede opleiding, zo keurig netjes en gladgestreken, dat ik spontaan zin kreeg om bier te drinken en keiharde muziek te draaien tot hij gillend zou wegrennen.
‘Ja, Michael, ik heb wat musea bezocht en toen heb ik een tochtje gemaakt met de Staten Island-veerboot.’ Ik liet me op bed vallen.
Zijn gezicht betrok. ‘Dat had ik nu juist gepland voor morgenochtend, samen met de veerboot naar Staten Island. Nou ja. Dan moeten we maar wat langer in bed blijven.’
Hij kwam naast me liggen, streelde mijn lichaam, wilde mijn jasje openknopen. ‘Zin in een massage?’
Een massage, dat was codetaal voor: ik heb zin in seks. Merry, Merry, die zou al zijn lusten wel bevredigen, daar was ze immers voor? Ik duwde zijn arm weg en sprong uit bed. ‘Zit niet zo aan me te klauwen. Jezus, ik had echt nooit mee moeten gaan.’
Hij trok zich zonder enige emotie op zijn gezicht terug, zette de tv weer aan en keek verder naar de wedstrijd. ‘Laat me maar weten als je honger hebt. Dan kunnen we roomservice wel bellen.’ Hij zweeg even en staarde me aan, ik kon onmogelijk van zijn gezicht aflezen wat hij dacht. ‘Of je gaat de hort op. Of, als je dat liever doet, als je bang bent dat ik niet met mijn klauwen van je af kan blijven, dan kunnen we ook apart van elkaar eten.’
Ik deed mijn armen over elkaar. ‘Mij best.’