19

Lulu

juli 2002

Nog voor de wekker ging werd ik wakker, met een droge mond van de airconditioning. Het was maandagochtend. Mijn tienjarige dochter Cassandra, de oudste, stond over me heen gebogen met haar handen in haar zij en toegeknepen oogjes; ze keek kwaad, maar zo te zien niet omdat ze ergens pijn had. De golf adrenaline die ik in eerste instantie door mijn lichaam voelde gaan, zwakte iets af. Ik stelde me in op een nieuwe dag vol klein leed in huize Winterson. Al op jonge leeftijd had Cassandra zich de rol aangemeten van rechter en waakhond van de familie; elke dag opnieuw velde ze haar oordelen over wat in haar ogen wel of niet eerlijk, gemeen of rechtvaardig was. Als actrice-in-de-dop kon ze zich soms behoorlijk hysterisch gedragen binnen ons gezin. Soms had ik spijt dat ik haar op toneelles had gedaan. Ze had zich erop gestort alsof ze een kleine Meryl Streep was.

‘Ruby krijgt altijd haar zin, alleen maar omdat ze kleiner is,’ zei Cassandra, zonder me de gelegenheid te geven eerst de slaap uit mijn ogen te wrijven. ‘Jij en papa behandelen haar alsof ze een baby is en ik mag helemaal niks.’

‘Wat is er aan de hand?’

‘Ruby wilde pannenkoeken en ik wilde wafels en papa zei dat hij een muntje zou opgooien. Maar toen ging ze huilen en kreeg ze natuurlijk precies wat ze wilde, die huilebalk.’

Ik wist dat er meer dingen meespeelden, maar het vooruitzicht me daarin te moeten verdiepen, vermoeide me zeer. ‘Kom er maar even bij liggen, lieverd.’ Ik hield het laken en de deken iets omhoog.

Cassandra kwam onder de hemelsblauwe patchworkdeken liggen en haalde diep adem, klaar om te gaan klagen. Mijn dochter rook naar mijn dure zeep, waar volgens haar iedereen recht op had, en zeker zijzelf.

Ik hoefde pas om tien uur op mijn werk te zijn, maar de meisjes zouden zo direct al weggaan. Drew had hun zomervakantie volgepland met leuke dingen; vandaag zouden ze naar het strand gaan, meende ik. Drew werkte thuis; we hadden de zolderkamers verbouwd tot een studio voor hem.

Cassandra kroop dicht tegen me aan. De slaapkamer was prettig fris en licht. De zomerse witte meubels deden me denken aan Martha’s Vineyard. De witte luiken voor de ramen, mijn collectie porseleinen vazen en de transparante schalen op de boekenkast en op het dressoir hadden een kalmerende uitwerking op me. Drew had de muren wit geverfd, sneeuwwit, en een schilderij van hemzelf opgehangen, datgene wat ik het mooiste vond, met blauwe irissen en daarachter een intens stralende zon, zo fel dat hij bijna van het doek af brandde.

‘Pap geeft toch altijd Ruby haar zin,’ klaagde Cassandra.

‘Hij maakt vast morgenochtend wafels voor je klaar.’

‘Maar ik wilde vandaag wafels hebben. Ze is gewoon een huilebalk. Volgens mij deed de snee niet eens pijn.’

‘Wat voor snee?’ Ik ging direct rechtop zitten.

‘Het stelt niks voor, mam.’ Cassandra ging ietsje van me af liggen, op haar rug; ze wipte haar ene been over het andere, haar knie opgetrokken. ‘Het is gewoon stom dat papa haar die aardbeien liet snijden. Hoe dan ook, het stelde echt niks voor. Ze ging gewoon huilen voor de show zodat ze pannenkoeken zou krijgen.’

‘Ik ga even kijken of alles goed is.’

Cassandra hield zich vast aan mijn nachtjapon om te verhinderen dat ik op zou staan. ‘Het bloedde niet eens. Iedereen doet altijd alles voor Ruby.’

‘Genoeg, Cassandra.’ Ik werd ongeduldig. Ik moest Ruby zien voordat ik kon gaan douchen.

‘Dat is niet eerlijk van jou,’ klaagde Cassandra. ‘Niemand is eerlijk.’

‘Wat wil je nu precies?’ Het kostte me moeite om op normale toon te blijven praten, maar wist dat ik daarin al gefaald had. Mijn irritatie sijpelde de rustige blauw-witte slaapkamer binnen.

Ik had er nooit naar verlangd om moeder te worden. Het had me altijd iets geleken waar ik niet goed in zou zijn. Zie je wel, Drew. Dit is nou de reden dat jij de mama bent in ons gezin en ik degene die werkt. Niet dat hij ooit een punt had gemaakt van onze taakverdeling. Drew had enorm bij me gelobbyd voor het moederschap en uiteindelijk had ik toegegeven, hij wilde het zo graag, maar de gedachte moeder te zijn had me enorm beangstigd. Beangstigde me nog altijd, en het bleek nog erger te zijn dan ik me had voorgesteld. Ik had niet gedacht dat de kinderen me zozeer in beslag zouden nemen, dat ik bij elk klein pijntje al kippenvel zou krijgen.

‘Waarom kunnen we niet vandaag met jou naar het strand?’ vroeg Cassandra.

Waarom is het zo moeilijk om het jou naar de zin te maken, terwijl we je zoveel geven? ‘Er mogen van papa toch ook vriendinnetjes mee?’ zei ik. ‘Dan heb je mij heus niet nodig.’

Misschien gaven we ze wel te veel.

Cassandra ging op haar knieën zitten, wilde me dwingen haar te begrijpen. Haar sluike bruine haar dat tot over haar schouders viel, deed me denken aan mijn eigen haar. ‘Jawel, ik heb je wél nodig,’ zei ze. ‘Je gaat nooit mee. Je hebt nog niet eens gezien hoe goed ik de borstcrawl al kan.’

‘Dit weekend, oké? Dat beloof ik.’

‘Dat zal wel,’ zei Cassandra.

Het klonk alsof ik me nooit aan mijn beloftes hield. Was dat hoe ze tegen me aankeek? ‘En dan gaan we naar de boekwinkel en kopen we stapels nieuwe zomerboeken.’

Wat ik ook deed als moeder, ik stelde altijd wel iemand teleur. Ruby en Cassandra waren in constante staat van oorlog met elkaar, wilden altijd iets anders, waren nooit eens allebei tegelijk tevreden. Teleurstelling, het gevoel te falen en andere angsten lagen voortdurend op de loer; er was geen ontsnappen aan.

Zie je nu wel, Drew? Ik wist het. Als je kinderen hebt, kun je ervan op aan dat je de vreselijkste dingen hebt te verduren. Door maar te blijven aandringen, me half te chanteren, had Drew me gedwongen om als gegijzeld door angst te leven. Je bracht een kind ter wereld en vanaf dat moment stond je leven volledig in het teken van allerlei zorgen en angsten.

Had mijn moeder zich ook zo gevoeld? Had zij ook nachten wakker gelegen omdat ze zich druk maakte om wat Merry en mij allemaal zou kunnen overkomen? Maar het lukte me niet om de herinneringen aan mama vast te houden, net zoals je regen niet kon beetpakken. Dat ik als kind had gemerkt dat ze zich zorgen om ons maakte kon ik me niet herinneren, maar ze was mijn moeder, het kon niet anders of ze was bezorgd geweest. Daar troostte ik mezelf dan maar mee, met die gedachte.

Ruby kwam de kamer binnenrennen. Drew kwam erachteraan, voorzichtig balancerend met een volle kop koffie.

‘Heb je haar wakker gemaakt?’ vroeg Ruby aan Cassandra. Ze draaide zich om naar haar vader. ‘Dat mag niet hè, nu krijgt ze zeker straf.’

‘Nee hoor,’ zei ik. ‘Je moet niet zo stoken.’

‘Wat is dat?’ vroeg Ruby.

‘Dat betekent dat je dingen zegt over iemand maar niet op een aardige manier,’ zei ik.

‘Dat je je gedraagt als een baby, dus,’ zei Cassandra. ‘En de hele tijd loopt te huilen.’

‘Jij hebt in je broek gepoept!’ Dat waren vaak de finale woorden die de achtjarige Ruby uitsprak als ze ruzie had met haar zus.

‘Ruby! Hoe vaak moeten we je nog duidelijk maken dat je dat niet mag zeggen?’ zei Drew. Hij gaf me mijn koffie aan. Sinds Cassandra een keer een heftige voedselvergiftiging had opgelopen toen we terugkwamen van de Cape en het niet meer kon ophouden tot we bij een wc waren, was dit Ruby’s favoriete pesterij. ‘Je weet best dat Cassandra toen ziek was.’

‘Je mag niet zo gemeen doen en je zus beledigen,’ voegde ik er nog aan toe.

Cassandra stak haar tong uit naar Ruby en keek toen beschuldigend naar Drew. ‘Ik heb mama verteld dat jij pannenkoeken voor Ruby hebt gemaakt, ook al had ik gewonnen.’

Het leek me een ware sisyfustaak om mijn dochters hun nare trekjes af te leren, Cassandra’s eindeloze gemier over wat rechtvaardig was en wat niet en het eeuwige slachtofferschap dat ze opeiste, plus Ruby’s neigingen om haar zus nog verder op de kast te jagen. Mijn meisjes hadden zoveel eigenschappen waar ik doodmoe van werd dat het me een onmogelijke opgave leek ze enige beschaving bij te brengen. Wat zou het toch makkelijk zijn als ik ze gewoon een hoop lekkers en ander spul kon toewerpen, een beetje zoals je wilde dieren van je af probeerde te houden. Snoep! Speelgoed! Hotdogs! Kom maar, meisjes, aanvallen! En dan van me houden!

‘Maar ik heb me pijn gedaan,’ zei Ruby. Ze hield haar handje omhoog om me de pleister met daarop een plaatje van de Schone Slaapster te laten zien. ‘Kijk!’

‘Cassandra, Ruby heeft zich pijn gedaan. We hebben het hier al over gehad,’ zei Drew. ‘Morgen krijg jij je wafels.’

Cassandra krulde zich op, met haar rug tegen me aan. Ik streek over haar dunne, lichte haar, en was het liefst weggerend, weg van iedereen. Cassandra zuchtte, nam haar verlies. Ze draaide zich naar mij toe en klemde mijn gezicht tussen haar handen. Ze keek me aan alsof haar totale geluk van mij afhing.

‘Blijf alsjeblieft thuis met mij, mama,’ smeekte Cassandra. ‘Dan kan Ruby met papa mee en dan blijven wij samen hier. Niet naar je werk gaan, mama. Alsjeblieft!’

‘Lulu?’ Het geschreeuw van Merry maakte voorlopig een eind aan ons huiselijk drama. ‘Drew? Ik pak even wat koffie, goed?’

‘Prima,’ riep ik terug naar beneden.

Drew gaf een kneepje in Cassandra’s knie. ‘Kom op, liefje. Je weet dat mama moet werken. En we gaan toch zo je vriendinnetjes ophalen?’

Ik hield Cassandra even vast bij haar onwillige schoudertjes om een knuffel te geven voordat ze wegging. ‘Alles komt goed.’

‘Goed’, dat was het toverwoord deze ochtend. Het was goed dat ik Cassandra deze zomer nog niet één hele dag om me heen had gehad, en goed dat Merry zichzelf bediende van de koffie die Drew had gezet, zoals ze bijna elke werkdag deed, omdat dat nu eenmaal makkelijker was dan zelf koffie zetten.

Ik maakte me ook niet druk om het feit dat Merry gewoon in pyjama en pantoffels haar huis uit liep, de hoek om naar onze voordeur. Het ongewone was hier in Cambridgeport juist heel gewoon. In je nachtkloffie over straat lopen was nog niks vergeleken bij wat er verder voor bizarre dingen gebeurden in de wijk van Cambridge waar Drew, Merry en ik woonden.

Het marionettenvrouwtje, dat altijd houten poppen bij zich droeg die ze het woord voor haar liet voeren, woonde links van ons en onze andere buur was een platinablonde drag queen van één meter vijfennegentig, althans: zonder zijn stilettohakken. Nog uitzonderlijker was De Republikein die hier zomaar midden in Cambridge was neergestreken. Hij had zijn huis gehuld in Amerikaanse vlaggen en elke avond blies hij buiten op de veranda voor zijn huis een militair deuntje op zijn trompet.

Vlak na 11 september vorig jaar had onze ultraprogressieve buurt een korte detente beleefd in de verhoudingen met De Republikein. Een paar weken lang verzamelde iedereen zich bij zonsondergang voor zijn huis om te luisteren naar zijn trompetspel. Maar nu, bijna een jaar later, werd hij net als vroeger weer behandeld als een rare outcast.

Soms werd ik met de schrik in mijn lijf wakker, me moeizaam schikkend in de rol van moeder met twee dochters, echtgenote van een liefhebbende man, niet langer zo goed als wees, een weeskind dat het moest doen met één ladekastje in één kamer maar nu een heel huis tot haar beschikking had, dat zich uitstrekte van deze comfortabele slaapkamer tot aan een keurig geordende kelder. Ook al woonde ik al jaren in dit huis, nog altijd had ik moeite om mezelf te plooien naar dit leven, me in de gehele ruimte die mijn leven me bood te durven bewegen.

Ondanks al deze uiterlijke luxe was het volgens mij vooral de nabijheid van Merry die me nog enigszins in balans hield. Ik vertelde het aan niemand, maar deze twee realiteiten, het leven dat ik leefde met mijn dochters, en mijn geheime vader die in een gevangenis in New York was opgesloten, botsten in mijn gedachten soms met een harde klap op elkaar. Mama leefde voor eeuwig in mij voort als de mooie maar boze moeder die ik me herinnerde uit mijn vroege kindertijd. Ik zou altijd voor mijn dochters verborgen moeten houden hoe mijn verhouding met mijn moeder werkelijk was. Nog treuriger was dat mijn herinneringen aan mama van geen enkel nut waren bij mijn pogingen zelf een vorm te vinden voor mijn moederschap, als ik probeerde betekenis te hechten aan wat het moederschap voor mij inhield.

Images

Ik reed over de laatste helling naar de bovenste verdieping van de parkeergarage die tegen het Cabot Medical Health Care Center aan gebouwd was. Het personeel dat hier zijn auto kwijt moest, kon maar beter vroeg komen, want hier gold: de survival of the fastest. Als je pas om tien voor tien aankwam had je grote kans dat je je auto moest stallen op een soort winderige vlakte, ver weg, waar regen, sneeuw of de brandende zon vrij spel had.

Daar dreef Cabot Medical op, op zulke ongemakken en malicieuze dingen, of het nou ging om de haat en nijd in de keiharde strijd om een parkeerplek of om onze nauwkeurige registratie van winst en verlies van de Red Sox. Als je zo dicht bij Fenway Park werkte, hoopte je vurig dat ze zouden verliezen, want dan duurde het seizoen tenminste minder lang, wat weer betekende dat het iets minder krankzinnig druk was op de wegen rond het ziekenhuis. Dat was het enige wat ons interesseerde; de kampioenschapsvlag kon ons geen fluit schelen.

Ik was direct doorgestroomd van Cabot Medical School naar een groepspraktijk in het Cabot Medical Health Care Center. Ze hadden me een baan aangeboden die ik direct had geaccepteerd.

Haastig liep ik van mijn auto naar het trappenhuis, rende vlug naar beneden tot ik op straatniveau was en stak in de brandende zon het plein over naar de ingang, een glazen deur in een met brons bewerkte voorgevel. Trappen op en af rennen was de enige vorm van sport die ik tegenwoordig beoefende.

‘Goedemorgen, dokter Winterson.’ Jerry was de man die de koffie verzorgde, hij runde een kleine koffiecorner met versnaperingen in de lobby. Hij was paraplegisch en had enorm brede armen; zijn werkplek had hij zo ingericht dat hij overal makkelijk bij kon. Niemand waagde het om te gaan klagen over het feit dat je wel heel erg diep moest bukken om bij de suiker en koffiemelk te kunnen. Ik vond het wel bewonderenswaardig hoe Jerry zijn handicap gebruikte als een soort chantagemiddel om wat extra winst te maken. Je kon het immers niet maken om níét iets te kopen bij hem, vooral niet omdat Jerry je altijd het gevoel wist te geven dat als je geen muffin, kop thee of sandwich bij hem kocht, dat een duidelijk teken van discriminatie was.

‘Ik denk dat Jerry inmiddels een heel landhuis bij elkaar heeft gespaard,’ had Maria, de receptioniste, vorige week nog gemompeld, maar ze zei het met een chocoladekoekje in haar hand, gebakken door Jerry’s vrouw.

‘Ik heb al koffie gehad en vandaag mijn eigen lunch meegebracht,’ zei ik in het voorbijgaan tegen Jerry. Ik hield mijn LL Bean-lunchkoffertje omhoog als bewijsmateriaal. ‘Ik kom straks een stuk of tien koekjes kopen voor het stafoverleg later op de dag.’

‘Ja, als ze dan niet al op zijn,’ zei Jerry onheilspellend, op een toon alsof het iets ergs was, en waarschijnlijk ook nog eens mijn schuld, als hij straks al zijn koopwaar verkocht zou hebben.

‘Dat risico neem ik dan maar.’ Ik deed de deur van het inpandige trappenhuis open en rende drie trappen op naar Interne Geneeskunde. Ik betrad de enorme open ruimte, de hal met de betongrijze vloerbedekking waarop verschillende gangen uitkwamen, net een soort fuiken, die werden aangeduid met de letters A, B en C. Ik ging de richting van B in en werd begroet door Maria, die aan de telefoon zat en me even toezwaaide vanachter haar ronde receptiebalie; ze knikte af en toe begripvol met haar hoofd terwijl ze in haar headset praatte. Mijn witte doktersjas had een zuigende aantrekkingskracht op patiënten, zoals verwelkt onkruid zich tot schaars zonlicht wendt.

Mijn computerscherm zat vol plakbriefjes. De afdelingssecretaresses propten onze postvakjes zo vol met administratieve memo’s en reclamemateriaal van farmaceutische bedrijven dat wij van de B-afdeling met elkaar communiceerden via Post-it’s of briefjes die we met plakband op elkaars stoel vastplakten.

Het plezier in ons werk in Cabot Medical werd behoorlijk vergald doordat het management ons dagelijks bestookte met zogenaamde ‘geheugensteuntjes’ over geldkwesties: Waar het op neerkomt: denk aan het kostenplaatje! Meer patiënten in minder tijd! Samenwerken of verzuipen! Het duurde niet lang meer of de medicraten stuurden ons erop uit om bingozaaltjes af te struinen op zoek naar nieuwe patiënten.

Mijn patiëntenschema was inmiddels voor een groot deel gevuld met vrouwen die ik beschouwde als bijna-oud; dokters hadden vaak maar weinig geduld met deze vrouwen in de overgang. Maar ik had met ze te doen. Ooit zou ik een van hen zijn en anders dan veel kennissen van me pretendeerde ik niet dat dat niet zo was. Ik wilde niet zo’n vrouw zijn die op een bepaald moment volledig werd overvallen door haar aftakeling – zo’n vrouw die nauwelijks afscheid had kunnen nemen van de tijd dat iedereen haar nog aantrekkelijk vond, met haar flirtte en haar nodig had, en dan opeens al bijna de pensioenleeftijd bereikt bleek te hebben, waarna ze wegzakte in de grijzige wereld der onzichtbaren.

Ik maakte tijd voor ze, de bijna-oude vrouwen, en zij op hun beurt bemoederden me een beetje, stortten zich op me alsof ik hun eigen, persoonlijke wonderdokter was. O wat is het toch een slimme meid, die dokter Winterson.

Ik pelde een voor een de briefjes van mijn stoel en computer. Een grote felroze Post-it op mijn bureaulamp schreeuwde om aandacht.

Waar ben je? Ik moest helemaal in m’n eentje koffiedrinken met de Allersaaiste Man ter Wereld. Dokter Denton heeft me wel twintig minuten lang zitten doorzagen over de wondere wereld van het tuinieren, nota bene, en ik kon geen kant op. Nu moet ik die onzin weer uit mijn hoofd zien te krijgen, dus kom alsjeblieft langs, dan kan ik je alles vertellen over mijn DATE. Heb je al plannen voor je verjaardag morgen? Zal ik je mee uit lunchen nemen? Zie het schema, er staat weer een massa patiënten voor je deur te trappelen. Sorry daarvoor. Kus, Sophie.

Sophie, de verpleegster met wie ik samenwerkte, was mijn beste vriendin geworden sinds Marta met haar rijke echtgenoot naar Boston was vertrokken. Patiënten kwamen niet alleen voor mij naar Cabot, maar zeker ook voor Sophie. Ze wist precies hoe ze ze gerust moest stellen, ze troosten wanneer ze huilden om het verlies van hun baarmoeder, hun treurige seksleven, of om de haaruitval waar ze telkens als ze in de spiegel keken tot hun verschrikking mee geconfronteerd werden. En zij, op hun beurt, probeerden Sophie te koppelen aan een geschikte echtgenoot en vader voor haar zoontjes, drie onhandelbare kereltjes.

‘Klinkt goed,’ zei ik dan, als Sophie het over een of andere vrijgezelle neef van een van onze patiënten had. ‘Vergeet alleen niet tegen mevrouw Doherty te zeggen dat haar neef zijn zweepje en dompteurstoel meebrengt als hij je mee uit eten neemt.’

Sophie stak haar hoofd om de deur. ‘Je afspraak van twintig over tien zit al op je te wachten en die van tien over half is net binnengekomen. En, o ja, tussendoor komt ook Audra Connelly nog even langs om je te zien. Ze heeft een baan gevonden en moet medisch gekeurd worden voordat ze mag beginnen.’

Ik bestudeerde het schema op mijn computerscherm, ingedeeld in kleurencodes met dank aan de medicraten, de hoge heren die voor ons bepaalden wat goed en nuttig was. ‘En hoe had je dat precies voor je gezien? Ik kan niet toveren.’

‘Jij bent hier de dokter. Je vindt er wel iets op.’

Ik knikte. De man van Audra was pasgeleden overleden aan alvleesklierkanker; de ooit zo reusachtige en opgewekte politieagent was in rap tempo verschrompeld tot een wandelend lijk met een gelige, strak over zijn botten gespannen huid. Ik vond er wel iets op. ‘Hoe laat?’ vroeg ik. ‘Wacht, ik zie het al.’

Ze had een gaatje gevonden voor Audra om tien over vier. Ik masseerde mijn nek.

‘En gaan we morgen nog lunchen voor je verjaardag?’ vroeg Sophie.

Morgen jarig.

Vandaag de gedenkdag van mijn moeders dood.

Merry en ik vonden het allebei moeilijk om die gebeurtenis te gedenken, maar als we er helemaal geen aandacht aan schonken, zaten we het hele jaar toch alleen maar te wachten tot we daarvoor gestraft gingen worden, dus deden we elk jaar samen in ieder geval iets. We waren een paar keer met z’n tweetjes naar haar graf gegaan, met rode rozen. In de wazige herinneringen die ik aan haar had begon mijn moeder steeds meer te lijken op Sneeuwwitje: haar lippen de kleur van vers bloed, haar haar nog donkerder dan zwartgelakt Chinees porselein, en haar huid zo wit als die van een geisha.

Maar meestal keken we samen naar treurige films, ter nagedachtenis aan mama. We hadden Mimi Rubee vaak genoeg horen zeggen: Mijn Celeste was zo mooi, ze had wel model of filmster kunnen worden. Toen we nog in het tehuis woonden, spaarden we de kwartjes op die oma Zelda ons toestopte om daarmee op mama’s sterfdag stiekem naar het Loews Theater te gaan. En nadat we verhuisd waren naar de familie Cohen bleven we dat doen. Het leek op de een of andere manier ongepast om hun te vragen ons op die dag naar mama’s graf te brengen.

Elk jaar kozen we de treurigste film met de meest tragische actrices die we maar konden vinden. We waren wel met onze tijd meegegaan: eerst naar Loews in Brooklyn, daarna thuis op de bank met een video en inmiddels waren het dvd’s geworden. Sniffend en snotterend keken we naar films als Sophie’s Choice en Terms of Endearment, en we vroegen ons dan altijd af hoe toegewijd onze eigen moeder geweest zou zijn als ze nog geleefd had. Ik kon me in ieder geval niet voorstellen dat zij haar haar bij de wortels grijs zou laten worden zoals de moeder in Terms of Endearment wanneer haar dochter zo ziek is. Ik werd al helemaal beroerd van schuldgevoelens als ik er alleen maar aan dácht. Merry zou de film voor vanavond huren. We zouden samen kijken. Merry zou iets te veel drinken. We zouden huilen. En dan gaan slapen. Allemaal om jou te gedenken, mama.

Images

Tegen vieren was ik blij dat ik zo meteen een patiënte zou treffen met wie ik enigszins vertrouwd was, zodat ik even rustig kon gaan zitten en een gesprekje voeren. Daar was ik wel aan toe. De medicraten konden de boom in. Ik had pijn aan mijn voeten en mijn maag trok grommend samen van de honger. Door al die extra patiënten had ik niet eens tijd gehad om te lunchen.

‘Audra,’ zei ik terwijl ze binnenkwam, ‘hoe gaat het met je?’

‘Goed hoor. Ik denk dat ik een nieuwe baan heb gevonden.’

‘Weet je zeker dat je daar al aan toe bent?’ Audra’s man was nog maar vier maanden geleden gestorven.

‘Heel erg zelfs. Als ik nog langer elke avond tv moet kijken, ben ik bang dat ik een schoen door het scherm gooi. Ik heb een beetje geholpen in Ocean View, u weet wel, het verzorgingstehuis waar mijn moeder en ook Hals vader wonen, maar ik geloof dat ze zelfs daar genoeg van me beginnen te krijgen.’ Ze glimlachte even. Op haar mond zat nog een laatste restje lippenstift, al piekerend had ze de rest al weggehapt. Ze zag er dunner uit dan de laatste keer dat ik haar had gezien, en dat kon ze zich eigenlijk niet veroorloven; ze was zo’n typisch Iers vrouwtje, zonder een grammetje vet. ‘De kinderen komen te vaak langs. Ze moeten verder met hun eigen leven.’

‘Laten we het nu alleen over jou hebben. Om wat voor baan gaat het?’ vroeg ik. Ondertussen checkte ik vlug even haar vitale lichaamsfuncties.

‘Bibliothecaresse op de Brookline Schools. Ik denk dat die baan perfect voor me is.’

‘Ze mogen blij zijn dat je er wilt werken,’ zei ik. ‘Bloeddruk, goed. Gewicht, te laag. Hoe voel je je?’

‘Het gaat wel, afgezien van het feit dat mijn avondeten te vaak bestaat uit een bakje cornflakes.’

‘Je moet jezelf net zo verwennen als je hem hebt verwend.’ Ik wreef de stethoscoop warm tussen mijn handen. ‘Even diep ademhalen.’

‘Kent u een vrouw die dat doet?’ vroeg Audra. Ze blies haar ingehouden adem uit. ‘Dat doen we toch alleen voor anderen?’

‘Nog klachten?’

‘De gebruikelijke dingen. De meisjes van de bridgeclub hebben hetzelfde. We hebben pijntjes. Onze voeten doen pijn. Verwelkte gezichten.’ Audra glimlachte weer even. ‘Maar goed dat schoonheid geen vereiste is voor deze baan.’

Ik raakte haar schouder aan. ‘Je zult er altijd prachtig uitzien. Een klassieke schoonheid, net Katherine Hepburn. Daar is elke vrouw jaloers op.’

Merry had op mijn voicemail ingesproken dat ze Doctor Zhivago had gehuurd. Mijn voorkeur ging uit naar Geraldine Chaplin, de echtgenote, meer dan naar Julie Christie. Chaplins donkere ogen en haar zachte gelaatstrekken waren minder bedreigend dan Christies schoonheid.

Ik raakte in paniek; wat voor kleur ogen had mijn moeder eigenlijk gehad? Blauw? Of diepbruin, net als die van Merry? We hadden alleen zwart-witfoto’s van mama. Wie wist het nog? Wie zou ik het kunnen vragen?

‘Nou ja, ik heb wel net zo’n gerimpelde hals als Hepburn, dat klopt. Maar ik maak me er niet meer druk om hoor.’ Ze klapte even in haar handen waardoor ik wakker schrok uit mijn dagdromerij. ‘Geloof mij nou maar. Echt hoor, ik heb een geweldig leven gehad, en nu ben ik klaar voor een nieuw avontuur.’

‘Een nieuw avontuur, inderdaad. Je weet toch nooit wat het leven allemaal voor je in petto heeft? Zo, maak je jurk maar los en ga daar dan even liggen, dan zal ik je borsten onderzoeken, we zijn bijna klaar.’

Audra’s borsten vol sproeten waren duidelijk de borsten van iemand die een paar keer moeder was geworden. Haar dunne, papierachtige huid hing slap van ouderdom, haar tepels vertoonden nog de sporen van hongerige zuigelingen. ‘Wil je je armen even optillen, Audra?’ Ik ging dichterbij staan, duwde mijn bril iets omhoog. ‘Doe je handen maar achter je hoofd, oké?’

Het papier op de onderzoekstafel stroopte op toen Audra iets naar achteren schoof. Door het felle, fluorescerende lamplicht, dat weerkaatste in de witte, stalen kastjes en chromen apparatuur, werd elke moedervlek en elk ouderdomsvlekje op Audra’s huid nog eens extra benadrukt. Met mijn vingertoppen tastte ik Audra’s kleine borsten af, volgens de nieuwe methode die ik geleerd had waarbij je telkens, op elk plekje, drie maal een zekere mate van druk uitoefende, steeds iets meer. Ik beperkte me niet tot een cirkelvormige beweging rond haar borsten, maar werkte van boven naar beneden over haar hele borstkas, zodat ik al het borstweefsel kon onderzoeken, het gebied tussen het sleutelbeen en de bh-lijn en verder tot in de oksels.

Er leek niets aan de hand te zijn, afgezien van een ruw plekje bij haar tepel. Ik trok de lamp wat dichterbij en boog voorover; de huid rond haar rechtertepel was een beetje rood en schilferig. Ik voelde eraan met mijn vinger en kneep er toen even in om te zien of er afscheiding uit kwam. Bij haar linkertepel zag de huid er normaal uit. Ik bestudeerde de rechterborst nog een keer, voelde met mijn vinger tot waar de huid precies schilferde, en onderzocht toen de tepelhof.

‘Heb je last van je rechtertepel?’

‘Nee. Is er iets niet goed?’ Audra draaide haar gezicht naar me toe en keek me aan. Tot dat moment had ze erbij gelegen zoals de meeste vrouwen die een intiem onderzoek moesten doorstaan, met de blik op het plafond gericht en onbeweeglijk als een etalagepop. Nu was de bezorgdheid aan haar gezicht af te lezen.

Ik keek nog een keertje naar haar borst en toen naar Audra. ‘Ik zie dat je een beetje uitslag hebt. Is je dat zelf ook opgevallen?’

‘Nu je het zegt, het jeukt wel een beetje. Moet ik me zorgen maken?’

‘Laat dat zorgen maken maar aan mij over,’ zei ik en dat meende ik ook. Mijn collega’s vonden dat ik me te veel focuste op zeldzame afwijkingen terwijl er ogenschijnlijk niks aan de hand was. Ik was zo bang om iets over het hoofd te zien dat ik vaak allerlei testen liet doen, iets wat de medicraten nu juist stellig probeerden te ontmoedigen. ‘Het lijkt gewoon een onschuldige huiduitslag. Heb je recentelijk een ander wasmiddel gebruikt? Of andere zeep? Misschien een nieuw merk bh gekocht?’

‘Ik zwem weleens in het Brighton Y. Kan het aan het chloor liggen?’

‘Dat is zeker mogelijk,’ zei ik. ‘Chloor kan de huid enorm irriteren. Maar aangezien je binnenkort toch een mammografie moet laten maken, zal ik ze nog wat extra testen laten doen.’

‘Moet ik me zorgen maken?’ vroeg ze nog eens.

We moeten ons voortdurend zorgen maken. Elke seconde van de dag.

‘Je hebt al eerder eczeem gehad, en daarbij: je hebt een erg stressvolle periode achter de rug, dus ik denk dat het gewoon eczeem is.’

‘O God, laat het alsjeblieft niet weer eczeem zijn,’ zei Audra.

Laat het alsjeblieft wél eczeem zijn, dacht ik bij mezelf.

Images

De schaal met popcorn was bijna leeg. Om beurten graaiden we over de bodem op zoek naar nog een laatste gepofte maiskorrel tussen de overgebleven harde korrels die koppig hadden geweigerd om zich te transformeren tot tv-snack.

‘Je maakt je altijd overal zorgen over,’ zei Merry. ‘Eén tepel is een beetje ruw en jij ziet haar al direct op het kerkhof liggen.’ Ik had haar verteld over Audra’s onderzoek en dat ik me zorgen maakte.

‘Je bent zelf anders ook totaal gepreoccupeerd met de dood,’ zei ik. Merry en ik waren allebei ons hele leven al in halve afwachting van de dood of plotselinge verdwijning van geliefden en vrienden. Ik vreesde de dag dat Cassandra en Ruby oud genoeg zouden zijn om het huis uit te gaan zonder Drew en mij.

‘Het maakt maar weer eens duidelijk dat je totaal gestoord bent.’ Met de afstandbediening opende ze de dvd-speler om Doctor Zhivago eruit te halen. ‘Mama zou deze film ook goed hebben gevonden. Al zou ze het personage dat gespeeld wordt door Geraldine Chaplin maar niks vinden, die is zo braaf en goed de hele tijd, veel te ongeloofwaardig. Julie Christie zou haar veel meer aanspreken.’

Waar mijn zusje deze onzin vandaan haalde was me een raadsel, ze was nog niet eens zes toen mama doodging. Merry had zelf een mama in elkaar geknutseld, opgebouwd uit flarden herinneringen, foto’s en verhalen die ik haar de afgelopen jaren had verteld.

‘Wie vind jij dan leuker?’ vroeg ik haar.

‘Ik had echt een hekel aan Geraldine Chaplin, alles maar goed goed goed doen en voor iedereen zorgen. En moet je zien wat haar dat heeft opgeleverd.’

‘Nou, ze komt er uiteindelijk toch goed vanaf.’

‘Ja, maar Julie Christie krijgt uiteindelijk Omar Sharif.’ Merry schonk zichzelf nog wat wijn in en ging weer zitten, met haar voeten op de koffietafel. Het was gek om te bedenken dat Merry in december al zevenendertig werd. Ze gedroeg zich nog altijd als een kind dat zat te wachten tot haar leven eindelijk ging beginnen. Alles was los-vast aan haar, net als haar meubels een samenraapsel waren van dingen die toevallig op haar pad waren gekomen: het oude bureau van Drew, boekenkasten gemaakt van bakstenen en oude planken. En haar koffietafel was eigenlijk een reusachtige houten klos bedoeld voor elektriciteitsdraden; waarschijnlijk had ze die gekregen van de telefoonreparateur met wie ze naar bed was geweest.

‘Omar Sharif heeft anders niemand gelukkig gemaakt,’ zei ik.

‘Denk je ook niet dat hij die vrouwen in ieder geval voor eventjes gelukkig maakte?’

‘Waarom zagen ze überhaupt eigenlijk iets in die vent?’ vroeg ik. ‘Het is zo’n troosteloze figuur.’

‘Ik vond hem juist romantisch. Hij geloofde echt in mensen.’ Ze vouwde haar benen onder zich en streek even met haar vingers langs haar borstkas. ‘Ik denk dat papa ook lange tijd in mama heeft geloofd. Hij heeft denk ik te veel in haar geloofd.’

‘En dat is de reden dat hij gedaan heeft wat hij heeft gedaan? Is dat soms je nieuwste theorie?’ Ik pakte de lege pizzadoos van tafel en hield hem recht zodat er geen kruimels op de grond vielen. ‘Verschrikkelijk dat je zoiets zegt. Zeker vandaag.’

‘Ik vraag het me alleen maar af. Waarom word je toch altijd zo boos als ik me zulke dingen afvraag en probeer te begrijpen hoe het allemaal zit?’ Merry raapte de vettige papieren bordjes op.

‘Omdat mama recht heeft op deze ene avond, en omdat zij ook zou willen dat we hem erbuiten lieten.’