4
Merry
1974
Ik liep te sloffen door de droge bladeren. Ik hoopte dat ik eruitzag als een normaal meisje van bijna negen dat met haar oma boodschappen deed, en niet als wie ik eigenlijk was: een meisje zonder moeder, met een vader in de gevangenis en afkomstig uit een tehuis voor meisjes, wat gewoon een andere naam was voor weeshuis.
‘Je zus is ook deze keer niet meegekomen?’ Oma pakte mijn hand en wachtte tot er wat minder verkeer langs raasde op Flatbush Avenue.
‘Ze moet huiswerk doen.’ Elke zaterdag als we naar de gevangenis gingen, eens in de twee weken, stelde oma dezelfde vraag en gaf ik hetzelfde antwoord, om maar niet te hoeven zeggen dat Lulu weigerde om papa te zien.
‘Hoe is het daar nu?’ Oma had het altijd over ‘daar’ als ze eigenlijk Duffy Parkmans Tehuis voor Meisjes bedoelde.
‘Prima.’ Ik kneep zachtjes in haar hand.
‘Prima? Dat zal wel. Je woont in een weeshuis, wat is daar nou prima aan? Het is allemaal de schuld van die Cilla. Puh. Ik spuug op haar en die waardeloze echtgenoot van d’r.’ Oma Zelda deed dat elke zaterdag, spugen op tante Cilla of haar vervloeken. ‘Kunnen we al oversteken?’ vroeg ze.
Ik keek naar links en naar rechts. ‘Ja, het is veilig.’
We liepen om het stalletje van de fruitverkoper heen, die gehuld was in twee dikke versleten truien. Oma ontweek een stapel pompoenen.
‘Het gaat heel goed, oma. Ik geloof dat uw ogen vooruitgaan.’
Oma schudde haar hoofd. ‘In je dromen, tatelah. Mijn ogen zijn kaputt.’
‘U moet positief blijven denken, oma, doen wat Susannah zegt en goed karma naar uw ogen stralen. Misschien kunt u dan weer beter zien. En dan kunnen Lulu en ik bij u komen wonen.’ Ik kneep even in haar hand om te laten merken hoeveel ik van haar hield en dat ik haar wel zou steunen. Zie toch eens hoe sterk ik ben en hoe betrouwbaar!
‘Genoeg daarover. Elke week hetzelfde verhaal,’ zei oma. ‘Ze staan het niet toe dat ik jullie in huis neem. En trouwens, die nieuwe vriendin van jou, Susannah, die ziet er misschien wel uit als een Breck-meisje, maar ze is toch gewoon een rare hippie.’
Oma noemde iedereen die haar niet aanstond een hippie, dat deed ze al zolang ik me kon herinneren. Hoe dan ook, oma vond Susannah misschien niet zo leuk, maar ik vond haar zo ongeveer de aardigste persoon die ik ooit had ontmoet. Ik had haar in de gevangenis leren kennen, waar ze elke week op bezoek ging bij haar man, en niet één keer had ze gevraagd waarom papa daar eigenlijk zat. Daaruit bleek wel hoe aardig ze was.
Ik vroeg me af wat mama van Susannah zou hebben gevonden. Susannah droeg nooit make-up. Mama droeg altijd appelrode Sneeuwwitje-lippenstift, en ze tekende perfecte zwarte lijntjes rond haar ogen. Een saaie Sally zou mama haar hebben genoemd. Ik herinnerde me nog dat mama die uitdrukking vaak gebruikte. Lulu zei dat ik al mijn herinneringen gewoon zat te verzinnen, maar dat was niet zo. Ik herinnerde me heus wel dingen van toen ik klein was.
De meeste moeders die geen lippenstift droegen zagen er bleek en ziek uit, maar Susannah vond ik zonder make-up precies goed, net een personage uit het boek Het kleine huis op de prairie. Als we in de gevangenis zaten te wachten tot het bezoekuur begon, gaf Susannah me altijd wijze raad, over wat belangrijk was in het leven, vooral als oma naar de wc was en Susannah en ik alleen waren.
‘U kunt een oogtest doen,’ zei ik, zoals Susannah had voorgesteld. ‘Wij krijgen zulke testen op school ook. Ik zou alles uit mijn hoofd kunnen leren en het dan aan u leren, zodat u slaagt voor de test. En dan kunnen we bij u komen wonen.’
Oma moest lachen. ‘Liefje, ik kan niet eens voor mezelf zorgen, laat staan voor jou en Lulu. Het duurt niet lang meer of ik moet naar een verzorgingstehuis. Met die ogen van mij en ook mijn suiker kan ik niet eens meer zonder stok lopen. Beloof me dat je me komt opzoeken als ik in een tehuis zit.’
Ik drukte mijn vingers zo hard in de palm van mijn hand dat ik de botjes kon voelen; dat was een trucje dat Lulu me geleerd had om te zorgen dat je niet hoefde te huilen. Hoe zouden we ooit wegkomen uit Duffy Parkman als oma naar een verzorgingstehuis ging?
‘Als Lulu en ik bij u zouden komen wonen, dan zouden wij voor u zorgen en dan hoefde u helemaal nooit naar een tehuis.’
‘Neem dit maar van mij aan, Merry.’ Mijn oma zuchtte diep, helemaal vanuit haar tenen zoals ze altijd deed. ‘Zorg dat je nooit zo oud wordt als ik.’
We gingen Woolworth binnen; de verkoopsters waren bezig hun kassa in orde te maken en de lange toonbanken in te richten. Het meisje van de snoepafdeling, dat zoals altijd haar speldje droeg, een gouden kitten met diamanten oogjes, glimlachte naar ons, een lach zo zoet als jelly beans. Ik vond het geweldig dat ze werkelijk leek uit te kijken naar ons bezoek, week na week. Elke zaterdag kocht oma voor mij een zakje snoep.
Ik reikte naar een veelkleurige snoepketting, mijn hand boven de pastelrondjes die aan een elastiek waren geregen; ik bad stilletjes dat ik de ketting mocht hebben.
‘Goed. Kies je chozzeri maar. Ik hoef de tandartsrekeningen niet te betalen. Zoek ook iets uit wat Lulu lekker vindt.’ Oma vouwde haar knokige vingers en snoof even aan het snoep – zoete troep, vond ze. ‘Ik begrijp meer dan jullie denken, hoor.’
‘Misschien gaat Lulu de volgende keer wel met ons mee,’ loog ik. Lulu had gezworen dat ze papa nooit meer wilde zien en altijd als ik probeerde haar toch over te halen, wees ze me erop dat hij onze moeder had vermoord. Ze spuwde de woorden zo ongeveer recht in mijn gezicht. Hoe kun je zelfs maar naar hem kijken? Dezelfde lucht inademen als hij? Moet je zien wat hij je heeft aangedaan.
En dan streek ze met haar hand over mijn litteken. Wat is dat toch met jou? Waarom ga je naar hem toe?
Omdat hij me nodig heeft.
Omdat ik niet weet wat hij zal doen als ik niet ga, Lulu.
Ik wist niet hoe ik tegen haar moest zeggen dat ik bang was dat als ik niet zou gaan om hem gelukkig te maken, alles misschien nog veel erger zou worden. Lulu leek zich niet druk te maken om dat soort dingen.
Oma boog zich hoofdschuddend over de bakken met snoep. ‘Vindt papa dit lekker?’ Ze wees naar een berg gesuikerde gomballen. Ik rook de geur van de mottenballen die tussen haar truien in de kast lagen. En de kersenlucht van de keelpastilles van Smith Brothers waarop ze voortdurend zat te zuigen, hing als een wolkje om ons heen, vermengd met de indringende lucht van de Dippity-Dosmurrie waarmee ze haar dunner wordende haar altijd in strakke golfjes vastzette.
Op de zaterdagen dat we niet bij papa op bezoek gingen rook ik zelf ook naar Dippity-Do als ik weer terugging naar Duffy Parkman. Op die middagen zette oma me altijd op de rand van het bad en kamde dan het roze, gelatineachtige goedje door mijn haar terwijl ik heel stil probeerde te blijven zitten. Daarna draaide ze mijn haar in sponzige roze krullers. Met van die lange pijpenkrullen kwam ik dan weer terug op Duffy, zodat alle meisjes me uitlachten; iedereen deed er juist alles aan om zo steil, steil, steil mogelijk haar te krijgen, maar ik wilde oma nou eenmaal niet kwetsen. En hoe dan ook, het voelde fijn dat oma met haar vingers aan mijn haar zat te friemelen; die pesterijen daarna kon ik dan ook wel verdragen.
‘Circus Peanuts heeft hij het liefst.’ Ik liet mijn vinger langs de houten bakken glijden op zoek naar de oranje marshmallowsnoepjes waar papa zo dol op was. ‘Ik wou dat we die voor hem mee konden nemen.’
‘Laat die Peanuts maar zitten. Hij kan in de kantine wel snoep kopen. Ik zal hem wat geld sturen. Ik geloof dat hij Right Guarddeodorant nodig heeft – dat schreef hij me. Maar hij schrijft veel te klein.’ Oma gaf me een opgevouwen stuk papier. ‘Hier, lees maar.’
Ik vouwde het goedkope witte briefpapier open; ik haatte de wazige blauwe stempel waardoor de hele wereld wist dat deze brief uit de Richmond County-gevangenis afkomstig was. Vanwege die poststempel vouwde ik papa’s brieven altijd op tot piepkleine vierkantjes en dan verstopte ik ze in een tandenborstelkoker zodat Enid en Reetha met haar schilferkop ze niet konden vinden. Zij waren mijn vijanden. Ze noemden me altijd ‘boevenkind’.
Enid en Reetha waren de meest weerzinwekkende meisjes die er op Duffy rondliepen, met van die kromme tanden en brandplekken en korsten, God mocht weten waarvan. Ze kwelden me de hele tijd. De paar vriendinnetjes die ik had en ikzelf waren de schattige meisjes en we waren dan ook altijd samen. Duffy Parkman was een omgekeerde wereld, waar lelijkheid domineerde.
Ik vouwde het papier open en las fluisterend de woorden die mijn vader geschreven had.
Ma, dit heb ik nodig. Tandpasta. Snoep. Deodorant. Stort zoveel als je kunt op mijn rekening maar zorg dat je zelf genoeg overhoudt! Boeken – Ian Fleming of Len Deighton, als je er een paar kunt vinden die ik nog niet heb. Alles wat je me kunt toesturen is goed, ma. Dank je. Ik hoop echt dat jij en mijn Sugar Pop zaterdag kunnen langskomen. Gaat het wel goed met je benen? Ben je al naar de dokter geweest om medicijnen tegen de pijn te vragen? Misschien zou het goed voor je zijn om een week of twee naar Florida te gaan, dat helpt misschien tegen de pijn. En zeewater is toch goed voor je artritis? Liefs, Joey.
‘Florida, tss,’ zei oma misprijzend. Daarna moest ze glimlachen. ‘Joey heeft een goed hart.’
‘Heeft u de boeken kunnen vinden?’ vroeg ik.
‘Ik heb alle winkels in Brooklyn afgezocht.’
‘En hadden ze ze?’ Met mijn vinger raakte ik stiekem het litteken op mijn borst aan; oma mepte mijn hand weg.
‘Ik heb ze, ik heb ze. Wat ben je toch een zenuwlijertje!’ Oma leunde op mijn schouder terwijl ze meer rechtop ging staan nadat ze de bakken met snoep goed had bestudeerd. ‘Laten we gaan, anders komen we te laat.’
Het was druk aan boord van de veerboot naar Staten Island. Een koude wind blies over het dek en er stonden hoge golven. Ik hoopte maar dat ik niet misselijk zou worden. Altijd als we met de veerboot gingen, noemde oma dat het goedkoopste afspraakje dat je kunt hebben.
‘Kijk, net wat ik zeg. Voor een stuiver hebben ze een plek om te zoenen.’ Oma wees met haar kin naar een stelletje dat stond te zoenen. ‘Goedkoper dan uit eten en naar de film, niet? Het goedkoopste afspraakje dat je kunt hebben. Maar misschien dat-ie spaart voor de kapper, om wat aan dat poeha hippiehaar te doen.’
Ik staarde naar de man en de vrouw op wie ze doelde. Zijn haar viel in dikke, krullerige strengen tot op zijn rug. Hij wikkelde de zwarte fluwelen cape van zijn tengere vriendinnetje dichter om haar heen en omhelsde haar innig.
‘Waarom wilden mensen hippie worden?’ vroeg ik aan oma. Lulu zei dat ik me dat niet kon herinneren omdat ik toen nog te klein was, maar ik herinnerde me echt wel dat mama een keer zei dat ze misschien haar kans was misgelopen. Als ze niet met papa was getrouwd, zei ze, dan was ze misschien ook wel vrij geweest. Ze zou naar Woodstock zijn gegaan. Ik wist zeker dat dit waar was, ook al dacht Lulu dat ik me niks meer kon herinneren.
‘Om te doen waar ze zin in hadden zonder zich druk te maken over wat andere mensen ervan vonden.’ Oma zei het gnuivend, alsof ze bang was dat ik misschien ook de wijde wereld in zou trekken en een hippie zou worden. Nou, als ik dat zou doen, dan maakte ik me misschien ook niet meer zo druk over het feit dat ze me ‘boeven-kind’ noemden. Ik zou met een zwaai mijn cape om me heen slaan en ze allemaal laten verdwijnen.
De veerboot was aangekomen bij de kade en maakte een schraperig, piepend geluid toen hij aanlegde; in een reflex trok ik mijn hoofd tussen mijn schouders. Nu moesten we nog een lange rit met de taxi maken; oma hield de tikkende meter dan altijd nauwlettend in de gaten. Oma weigerde de bus te nemen. ‘Ik rijd niet met die dreck naar de gevangenis,’ zei ze altijd, alsof wij op de een of andere manier beter waren dan de rest van het treurige volkje dat we op die zaterdagen tegenkwamen.
Toen we eenmaal veilig in de taxi zaten, leunde ik met mijn voorhoofd tegen het vuile raam en zag Staten Island stilletjes voor mijn ogen aan me voorbijtrekken. Ik zat anders nooit in een auto, alleen bij deze bezoekjes. Langs de kant van de weg stonden vrijstaande huizen met her en der wat iele boompjes in de rechthoekige voortuintjes. Ik wist zeker dat op Staten Island de zon vaker scheen dan in Brooklyn.
Als je dichter bij de gevangenis kwam, zag je de omgeving voor je ogen veranderen. In plaats van de weids opgezette bungalows stonden hier vooral grote vervallen huizen, vervolgens bijna alleen nog woonwagens en daarna met name winkeltjes. Wegrestaurants en schoenenwinkels stonden zij aan zij met treurig uitziende gebouwen waaraan bordjes hingen met ADVOCAAT/ABOGADO erop. De wereld werd grijzer.
De Richmond County-gevangenis doemde op als was het Dracula’s kasteel. Elke keer dat ik hier kwam verwachtte ik dat de brede houten deur zou openvallen als een ophaalbrug. Het gebouw was ingepakt in prikkeldraad, net een spinnenweb. De taxi stopte bij het hek voor de hoofdingang; vanaf de omheining was het nog een flinke afstand tot de deur.
Oma telde heel precies het geld uit voor de rit en hield daarbij één oog gericht op de meter, alsof ze bang was dat de rekening verder omhoog zou schieten terwijl zij haar muntjes nog bij elkaar zocht. Ik stapte als eerste uit en reikte haar de hand om haar te helpen uitstappen. Ik gaf haar haar wandelstok aan. Ze bromde wat en wreef over haar rug voordat ze de stok van me aannam. Toen ze de deur van de taxi dichtsloeg, wankelde ze een beetje. Ik hield mijn adem in, bang dat ze zo voorover op straat zou vallen.
‘Gaat het?’ vroeg ik. Ik werd bevangen door wilde paniek. Als er iets met oma gebeurde, wat moest ik dan doen, helemaal alleen op Staten Island? Als er iets met oma of met Lulu gebeurde, dan was ik helemaal alleen op deze wereld.
Oma stak haar hand op en wuifde mijn bezorgdheid weg: ‘Maak je geen zorgen. Vandaag ga ik nog niet dood.’
‘Alstublieft oma, zulke dingen moet u niet zeggen.’
‘Oké. Ik beloof je dat ik niet dood zal gaan als we samen zijn, goed?’
Kon oma misschien gedachten lezen? Wist ze dat ik bang was dat ze dood zou gaan precies op het moment dat ik bij haar was, maar ook dat ik af en toe stilletjes moest huilen, ’s avonds als ik in bed lag in het tehuis, omdat ik juist voor me zag hoe ze helemaal in haar eentje doodging en dat haar lichaam dan de hele week lag weg te rotten tot zaterdag, tot ik met mijn sleutel kwam en de deur van haar appartement opendeed?
O God, alstublieft, laat het op een zaterdag zijn dat Lulu er ook bij is, niet op een papa-bezoekdag.
Oma veegde het stof van haar marineblauwe stippeltjesjurk en ging rechtop staan. ‘Kom. Je vader wacht op ons.’
Hand in hand liepen we het hek door. Ik klopte nog eens op de zakken van mijn overgooier, controleerde voor de honderdduizendste keer of ik niets bij me had wat op de zwarte lijst stond die oma op haar koffietafeltje had liggen. Ik had de lijst uit mijn hoofd geleerd, op de manier waarop we van onze leraar historische jaartallen moesten onthouden: zeg ze in gedachten op, dan hardop, en herhaal dat vijf keer.
Regel: Kinderen onder de achttien moeten een geboortebewijs bij zich hebben. Ze moeten worden begeleid door een ouder of een toeziend voogd.
Het was vanwege de gevangenis dat oma Zelda onze toeziend voogd werd, zelfs al voordat Mimi Rubee stierf. Mimi Rubee wilde me niet meenemen naar papa, maar nadat ik gesmeekt en gesmeekt had, stemde ze er ten slotte mee in dat oma Zelda me zou meenemen, en dat oma dus voogd werd, ook al had tante Cilla daar enorm kabaal over gemaakt. Nu kon ik niet meer terug. Oma verwachtte dat ik ging, en papa … Ik wist niet wat papa eventueel zou doen als hij me niet meer te zien kreeg.
Regel: Hoeden, jasjes, snoep, drinken, kauwgom zijn niet toegestaan. Geen uitdagende kleding. Zakken moeten leeg zijn.
De smalle lockers waar we alles in moesten proppen, stonken naar natte jassen en rottende etenswaren, spullen die mensen hadden geprobeerd langs de bewakers naar binnen te smokkelen waarschijnlijk.
Regel: U mag alleen aan het begin en aan het einde van het bezoek de gevangene even omhelzen.
Daar zag ik altijd enorm tegenop, tegen die omhelzing, maar ik keek er eigenlijk ook wel naar uit.
Regel: Gevangenen mogen in totaal vijf kleine pocketboeken in ontvangst nemen, behalve boeken die ongeschikt worden bevonden door de dienstdoende bewaker.
Terwijl we door de lange smoezelige gang naar de controlepost liepen, wenste ik vurig dat McNulty de dienstdoende bewaker was. Hij glimlachte altijd en keek nauwelijks naar de boeken die we meebrachten. Het ergst was de bewaker die Rogers heette, die vond altijd minstens één boek per bezoek ‘ongeschikt’, hij noemde dat boek dan ‘racistisch’. Ik had oma gevraagd wat dat precies betekende, ‘racistisch’, maar zij had haar hoofd geschud en gezegd ‘hou je snater eens dicht’. Susannah zei dat het iets met seks te maken had. Wat seks was wist ik wel. Daar had ik op Duffy genoeg over gehoord.
Regel: Gevangenen mogen in totaal vijf familiefoto’s in ontvangst nemen. Portretfoto’s mogen niet groter zijn dan 10 bij 15.
Ik had al twee dollar gespaard voor een camera, van de kwartjes die oma me soms toestopte. Lulu, die wist dat ik papa graag foto’s wilde geven, had me bezworen dat ik nooit van m’n leven een foto van haar mocht maken. Niet om aan hém te geven, zei ze.
Oma gaf een klopje op de zakken van mijn overgooier. ‘Leeg?’
Ik knikte en liep achter oma aan de gang door. Vrouwen en kinderen en ook een paar mannen stonden in de rij te wachten voor de bewakers. Ik ging op mijn tenen staan om te kunnen zien welke bewaker dienst had. McNulty! Maar zelfs nu ik wist dat hij daar stond, voelde ik kleine angstbelletjes in mijn keel opborrelen. Ik kneep nerveus mijn handen tot vuisten. Ik zag Susannah nergens.
Voor me stond een bleke, pafferige vrouw; haar hoofdhuid schemerde door haar dunne rode haar heen. Achter oma stond een vrouw voortdurend in zichzelf te mompelen – ‘verdomme, verdomme, verdomme’. Ze droeg enorme zilveren oorringen en haar afrokapsel was nog groter dan haar hoofd.
‘Ik ben benieuwd of ze mevrouw Angela Davis doorlaten, met die bezopen oorringen,’ fluisterde oma, waarbij ze haar hoofd met een klein rukje naar achteren gooide.
‘Sssst.’ Ik wist dan wel niet wie Angela Davis was, maar ik geloofde niet dat oma het als compliment had bedoeld. Ik probeerde niet te kijken of de vrouw de opmerking gehoord had. Mijn maag knorde. Ik had meer snoep moeten eten op de veerboot.
Toen we vooraan in de rij stonden, keek McNulty me glimlachend aan. Hij was lang en stond keurig rechtop, zoals de soldaten die het paleis in Engeland bewaakten. ‘Ben je er alweer?’
Ik grijnsde breed terug en deed mijn armen omhoog, zodat hij me kon fouilleren. Dat deed hij vlug, in tegenstelling tot sommige andere bewakers. Ik haatte die anderen.
‘Je papa zit al ongeduldig op je te wachten.’ McNulty had een aardig gezicht, het was net alsof hij echt hoopte dat ik het leuk zou hebben bij papa. Ik probeerde iets te verzinnen om terug te zeggen, iets waardoor ik een goede indruk zou maken.
‘Ik wens u een fijne dag, meneer,’ zei ik. De vrouw met het afrokapsel smakte afkeurend met haar lippen, alsof ze me daarmee iets duidelijk probeerde te maken.
McNulty kneep even in mijn schouder. ‘Je bent een lief, braaf meisje, Merry. Ga maar gauw naar je papa toe.’