Hoofdstuk 5
Bloomingdale’s. Ik had ervan gehoord, ik had de bruine tasjes gezien, maar ik had er nog nooit over gedacht er eens naartoe te gaan.
Onderweg in de taxi had Jenny me gebrieft over waar we naar op zoek waren. Zij was tijdens het föhnen begonnen aan mijn persoonlijke Geheel Nieuw Leven Plan en het eerste dat we moesten doen, was zorgen dat ik fatsoenlijk werd uitgerust voor een verblijf in New York City. En heel toevallig viel dat prachtig samen met Jenny’s tweede regel van ‘wat-te-doen-na-het-verbreken-van-een-belangrijke-relatie’: koop alles nieuw.
Nu had ik heus wel eens geshopt: ik had de Top Shop aan Oxford Circus op een vrijdagavond gedaan, me tot aan mijn ellebogen in de uitverkoop van Selfridges gestoken, juweeltjes gescoord op Portobello Market…Maar dit was een heel ander verhaal.
Na een vlugge taxatie van mijn huidige make–up;voorraad (onvoldoende), een korte beschrijving van mijn toilettas (pure afschuw) en de bevestiging dat mijn kredietlimiet geen punt was zolang we het niet te gek maakten, besloot Jenny dat we op de begane grond zouden beginnen: bij de cosmetica.
Ze stoof op de MAC-toonbank af met de vastberadenheid van een Kanaalzwemmer. Binnen enkele tellen zat ik in de stoel van een stylist en liet ik ene Razor de eenvoudige make–up; die ik die ochtend had aangebracht, verwijderen.
Razor was de sympathiekste vent met een hanenkam die ik ooit had ontmoet. Zijn make–up; was werkelijk geweldig en toen ik zag wat hij allemaal met een eyeliner kon, schaamde ik me gewoon.
‘Oké, eerst hebben we een fatsoenlijke basis nodig, om de teint gelijkmatig te kunnen verdelen—je ziet erg bleekjes, pop—dan pas werken we met een blusher. Misschien abrikoos voor overdag en iets rozigers voor de avond? Dan storten we ons op je ogen. Aangezien dit vrij nieuw voor je is, zullen we je lippen een andere keer aanpakken en nu gewoon gaan voor een paar neutrale kleuren. En misschien een klassieke rode, voor als je in een moedige bui bent…’ zei hij, al zwaaiend met sponsjes, borsteltjes, tubes en potjes.
‘Doe die lippen vandaag ook maar, hoor,’ zei ik goedig. Ik vond het zo rot dat ik Razor teleurstelde met mijn bleke vel. ‘Ik heb vandaag niet zoveel op, maar ik hou echt van make–up;: ik draag het heel vaak!’
Razor en Jenny wisselden een bedenkelijke blik.
‘Pak dit eyelinerborsteltje eens even, lieverd,’ zei Razor en stak het me toe alsof het een gouden scepter was.
Ik nam het ding van hem aan en bekeek het vragend. ‘Is dit voor eyeliner? Ik gebruik eigenlijk alleen maar potloden,’ zei ik peinzend, mijn hoofd een beetje schuin. Ik durfde het borsteltje niet te gebruiken. Geen probleem: Razor rukte het me alweer uit handen, voor ik zelfs maar een poging had kunnen wagen.
‘Jep, ik denk dat we gewoon maar eens beginnen met de basis,’ zei hij, terwijl hij me een schouderklopje gaf. Het was vast opbeurend bedoeld, maar zo voelde het niet.
Echter, een halfuur later had ik een gezicht dat perfect bij mijn kapsel paste: stralende huid, grote donkere ogen en mijn lippen, zoals beloofd, neutraal van kleur en makkelijk bij te werken.
Jenny zat wat te spelen met een doosje fluorescerend groene oogschaduw, toen Razor met een dramatisch: ‘Tadaaaaa!’ aankondigde dat ik klaar was. Hij keek erbij alsof zijn schoothondje de eerste prijs van de Crufts-hondenshow in de wacht had gesleept.
‘Wauw!’ riep Jenny uit. Ze glimlachte er niet bij, maar nam mijn gedaanteverandering in opperste ernst in zich op. ‘Razor, dit is ongelofelijk! Angie, je ziet er schitterend uit!’
En al was het misschien maar voor even: zo voelde ik me ook.
Ik kon me niet herinneren wanneer ik voor het laatst nieuwe make–up; had aangeschaft. ‘Ik neem alles,’ riep ik vlug, zonder mezelf tijd te geven om erover na te denken.
Razor begon me nauwgezet te vertellen over elk flesje, borstel-tje, kleurpalet; deed er zelfs een paar flyers bij, zodat ik het thuis op zijn minst een keer kon proberen. Maar ik was veel te opgewonden om goed te luisteren en drukte hem snel mijn creditcard in de hand. Weldra was ik $ 250,- armer en een middelbruine MAC-tas rijker.
Het voelde heerlijk.
We slenterden weer verder.
Jenny stopte bij meerdere toonbanken, voor allerlei spulletjes waar ik ‘echt niet buiten kon’. Algauw liepen we beiden met een stel overvolle tassen en hadden we genoeg make–up; om alle gasten van het Union mee op te maken.
‘Ik moet ook nog parfum hebben!’ zei ik, toen we langs de Cha-nel-balie liepen. ‘Ik draag al tien jaar hetzelfde geurtje. Mark…eh, mijn ex gaf het me elke kerst weer,’ lichtte ik toe. ‘Dus zo wil ik never-nooit-niet meer ruiken.’
Jenny gaf me een dikke knuffel: zowel haar armen als alle bruin-papieren tassen slingerden om mijn nek. ‘Je begint het door te krijgen,’ zei ze en trok me naar de Chanel-dame toe. ‘Angela Clark: als deze dag er opzit, heb ik een echte New Yorker van jou gemaakt. Een grote fles N°5 moet het worden…en dan lunchen!’
Tegen de tijd dat ik een clubsandwich met kip en een cola-light had weggewerkt en Jenny een hamburger, een portie frietjes en nóg een chocoladebrownie achter de kiezen had, wist ik dat zij een geboren en getogen New Yorkse was, die na haar studie naar de binnenstad was verhuisd, in verband met haar droom de nieuwe Oprah te worden.
Na een zomer in Californië was ze, eenmaal terug in NYC, gaan werken als serveerster in het restaurant van een groot toeristenhotel—om ‘haar medium te bestuderen’ (ik geloof dat ze daarmee gewoon ‘mensen’ bedoelde). Ze bleek echter per ongeluk zo goed in het hotelvak, dat ze algauw werd opgemerkt en gepromoveerd naar de receptiebalie.
Toen het Union Hotel afgelopen voorjaar zijn deuren opende, had ze er gesolliciteerd naar de functie van receptioniste, om haar contacten te verbreden. Het boetiekhotel bleek massa’s jonge beroemdheden aan te trekken: over het algemeen blond, gebruind en uitgemergeld, of macho, hunk en homoseksueel. En nu beschouwde Jenny zichzelf dus als de amateur-psycholoog met de beste connecties van heel New York—een positie die haar toegang verschafte tot de beste clubs en restaurants én de privénum-mers van allerlei Hollywood-sterren (en nog belangrijker: hun agenten).
‘Maar hoe kan het dan dat je nog niet constant met je kop op tv bent?’ vroeg ik, terwijl ik mijn lepel in haar brownie stak. Mmm, verrukkelijk.
‘Nog niet doorgebroken,’ zei ze schouderophalend. ‘De gemiddelde agent heeft niet zoveel macht dat hij een nobody als ik een talkshow kan bezorgen. Alleen als je naam Tyra Banks is, kan je dat ‘zomaar’ overkomen.’
Ik vond haar zo mooi, zo leuk, zo verdomde vastberaden, dat ik het echt raar vond dat ze niet op de cover van elk landelijk tijdschrift stond. ‘Jij komt er wel!’ zei ik met een glimlach en schoof haar het laatste hapje brownie toe. ‘Ik heb nog nooit iemand als jij ontmoet—en dat meen ik. Je hebt mij toch maar mooi doorzien en op weg geholpen. Thuis zat ik nu in een stinkende pyjama op de bank ijs te eten en te grienen bij Living TV.’
‘Nou, het zal nog wel wat meer tijd kosten dan één dag, een bezoekje aan de kapper en een laag make–up;…maar we komen er wel!’ zei ze met een grijns, terwijl ze haar toetje opat. ‘Joh, je bent nog niet eens in Soho geweest. Ik heb een heel plan voor jou, pop. Wat denk je: wil je je door deze bemoeizieke yank naar Angela-Clark-versie-twee laten leiden?’
‘Ik heb toch niks beters te doen,’ lachte ik.
Het was gek om bij de hand te worden genomen door iemand die ik pas vierentwintig uur geleden had ontmoet. Maar tegelijkertijd leek het ook volkomen logisch. Ik had het gevoel dat ik Jenny al mijn leven lang kende. En hier met haar in New York leken Londen en Mark wel heel erg ver weg en heel erg lang geleden.
Na de lunch gingen we verder: met de uiterst belangwekkende taak van het samenstellen van mijn nieuwe garderobe.
Na een snel rondje over de derde verdieping en met drie armen vol kleding werd ik een paskamer in gedirigeerd, waar Jenny en twee verkoopsters steeds weer met nieuwe rekken vol kleren verschenen. Er werd uiteindelijk gekozen voor een schitterende superstrakke 7 for All Mankind-spijkerbroek, waarin zelfs mijn korte benen er sexy uitzagen (aldus Jenny) en een J Brands met uitlopende pijpen, die ik casual kon dragen met mijn Converse-gympen en een oud T–shirt, of chic met mijn Louboutins (aldus Jenny).
Een van de hulpvaardige (en vast op provisiebasis werkende) verkoopsters verklaarde zelfs dat mijn benen, hoewel ze een tikje aan de korte kant waren, wel een mooie vorm hadden en als zodanig echt wel gezien mochten worden! En tot mijn opwinding ontdekte ik ook nog, dat ik in Amerika slechts maatje 36 had! Dat alleen al was reden genoeg om hier op zijn minst een paar weken te blijven.
De verkoopster kwam eerst met een rek vol ultrakorte mini-jurkjes. Maar we moesten allebei algauw erkennen dat ik daarin nooit meer dan tien meter zou kunnen lopen, zonder eraan te sjorren. Toen we een paar centimeter toevoegden, viel ik voor een snoezige blauwe jersey-jurk van French Connection, een prachtige bedrukte tuniek van Mare by Mare Jacobs en een paar grandioze stukken van Ella Moss en Splendid:T–shirtjurken zo zacht als wolken; nooit geweten dat zoiets bestond. Primark was voor mij op slag verleden tijd.
Diverse T–shirts van C&C California, korte broeken en makkelijke rokjes later, stapten we over op de avondkleding.
‘Oké, voor een date…denk ik aan iets dat tegelijkertijd spannend en leuk is. Maar wel klassiek. En lekker zittend: je kunt niet sexy zijn als je je niet goed voelt.’ Met een korte polsbewegingjoeg Jenny de verkoopsters opnieuw de winkel in.
In mijn ondergoed gluurde ik om het hoekje van de saloondeur tot het volgende kledingrek eraan kwam. In een mum van tijd waren ze terug. Met Vera Wang Lavender, Tori Burch, Nanette Lapore, DVF, 3.1 phillip lim, Paul & Joe Sister. En nog meer Mare Jacobs. O, wat was dit leuk!
‘Wat heb je nu aan?’ riep Jenny door de deur heen.
‘Niks,’ antwoordde ik, terwijl ik een fantastische Mare by Mare Jacobs bedrukte zijden halterjurk over mijn hoofd liet glijden. ‘Alleen mijn ondergoed.’
‘Ik heb het afschuwelijke gevoel dat ik daar ook maar eens naar moet kijken.’
Jenny’s afschuwalarm steeg tot niveau oranje bij het zien van mijn M&S-herenonderbroek met hartjes en daarbij vloekende beha. Vervolgens kleurde ze vreemd roze, toen ik ook nog eens toegaf niet precies te weten welke beha-maat ik had.
‘Da’s gewoon niet goed,’ zei ze hoofdschuddend. En ze liep weer de winkel in, waar ze van alles, in allerlei stijlen en maten, van de rekken griste.
‘Wil je soms dat die bos hout van je op je veertigste op je knieën hangt?’ En ze duwde me terug de paskamer in (die onderhand wel mijn nieuwe leefomgeving leek), bewapend met beugel-, balconet-, push-up-, T–shirt-, plunge-, voorgevormde en strapless beha’s.
En voor ze bij mijn creditcardbedrijf doorhadden wat er aan de hand was, liep ik alweer over een andere verdieping, voor slippers, flatjes en hakken bij mijn nieuwe outfits.
Ondanks Jenny’s pleidooi voor Romeinse sandalen—die dit seizoen je-van-het zouden zijn—vond ik dat toch echt meer iets voor mijn oudtante Agatha, dus liet ze dat idee uiteindelijk maar varen. De balletpumps, teenslippers (heuse Havaiana’s!) en twee paar slee-hakken gingen echter wel de tas in.
Toen pas gingen we weer naar beneden, beladen met tassen—groot, middelgroot, klein. En ook al had ik in slechts vier uur tijd meer dan een maandinkomen uitgegeven, ik was te opgetogen over de piepkleine getalletjes op de maatlabels (op eentje stond zelfs 34!) om wroeging over mijn aankopen te voelen (ook al was die 34 omgerekend natuurlijk gewoon maatje 38).
Terwijl we terugzoefden naar de begane grond, nam ik de officiële lifthouding aan (terwijl Jenny in haar handtas rommelde): aanwinsten vastklampen, geen oogcontact met de andere liftge-bruikers, recht voor je uit staren. Maar in plaats van mijn eigen spiegelbeeld, zag ik een heel ander iemand in de glimmende liftdeur. Niet anders zoals op Louisa’s trouwdag (de gewone ik, maar dan met meer make–up; en een ingewikkeld kapsel), maar glossyanders. Als ik mijn hoofd bewoog, deinde mijn haar mee; door Razors make–up; had ik gigantische Bambi-ogen en lippen waar net in leek te zijn gebeten; en de kick van het spenderen van ruim een hypotheekaflossing aan kleding en accessoires had me een opgewonden kleurtje gegeven, dat je met geen enkele blusher voor elkaar kreeg (al wist ik dat ik meerdere exemplaren van dat spul in mijn tas had, om straks in het hotel een paar serieuze pogingen te wagen).
‘Kom vlug. We zullen op dit tijdstip echt moeten vechten om een taxi,’ mompelde Jenny toen de deuren opengleden en mijn prachtige nieuwe spiegelbeeld meenamen. ‘Stond jij jezelf soms te bewonderen?’
‘Goed zo!’ zei Jenny. En ze pakte mijn arm en sleurde me weg uit mijn nieuwe Favoriete Plek ter Wereld.
Ach, wat dan nog als ik nu officieel blut was? Waar had ik anders een noodcreditcard voor? En ik ging tenminste wel blut in stijl.
Bovendien had ik het op Lexington Avenue veel te druk met rondkijken om over dat soort dingen na te denken. Het was overal te druk, te warm en te lawaaiig, maar ik vond alles geweldig. Als ik naar rechts keek, droomde ik weg in het eindeloze zicht op de binnenstad, dat je dankzij het roosterpatroon van de New Yorkse straten had; een soort kanalen, omlijst door hoog in de lucht stekende wolkenkrabbers. Aan mijn linkerhand droegen tientallen toeterende en slippende taxi’s, samen met het schroeiende zonlicht bij aan de opstijgende warme damp, die kronkelingen tekende in de lucht. Ik vond het allemaal schitterend.
‘Hoe ver denk jij dat je nog kunt lopen voor je flauwvalt?’ rukte Jenny me uit mijn dagdroom.
‘Eh…een kwartiertje misschien.’ Ik wist niet of het echt een vraag was of dat ze me gewoon probeerde uit te dagen. Ik wilde in ieder geval eigenlijk geen nieter meer lopen.
‘Dan doen we nog zoveel te voet als ons lukt.’ Ze knikte naar een zebrapad en stortte zich in het verkeer. ‘Kom op, Angie!’
We marcheerden de straat over, liepen een blok, staken nog een keer over, recht over Park Avenue en nog verder, langs Madison. En zo, sleurend met mijn kostbare tassen, tikten er in rap tempo vijftien minuten sjouwtijd weg.
‘Ik wilde gewoon even bij 5th zien te komen,’ riep Jenny. En ze stak haar arm uit, terwijl we nog één keer overstaken. ‘En hier pakken we een taxi.’
De taxirit dwars door Manhattan was zo mogelijk nóg spannender dan die de stad in. We tuften over 5th Avenue, raceten een blok of vijf en kwamen dan weer met een schok tot stilstand voor een rood licht. Mijn tassen, mijn hoofd en mijn buik botsten meer dan eens hard tegen het tussenschot tussen ons en de chauffeur. En elke keer dat we stopten, was er wel weer een nieuw bekend iets. Saint Patrick’s Cathedral rees ineens totaal misplaatst tussen de winkels op, als een Brownie Hut naast een Harvey Nicks, maar hier in New York leek dit op de een of andere manier toch volkomen logisch. Toen we langs de kolossale openbare bibliotheek met zijn brullende leeuwen reden, kon ik het niet nalaten te bedenken dat als alle bibliotheken van die grote leeuwen buiten hadden staan, de mensen misschien meer zouden lezen (of er op zijn minst op zouden klauteren om zichzelf op de foto te laten zetten).
‘Kijk: het Empire State Building. ‘Jenny wees door mijn raampje naar een onopvallend uitziend gebouw naast ons. Ik zag niet meer dan een gigantische rij—ook niet als ik mijn hoofd tegen het raampje drukte. Toen ik de vettige strepen zag, die daarop waren achtergelaten door een van mijn voorgangers, trok ik me vlug terug.
‘O shit, dat wilde ik echt graag zien,’ zei ik en leunde nog wat verder naar voren (trachtend niet te denken aan al die andere vlekken die zich wellicht om mij heen bevonden).
‘Ah joh, dat staat er morgen ook nog wel,’ zei Jenny, terwijl ik bijna tegen het achterraam aan kroop om de beroemde toren, terwijl we ervan wegreden, te blijven zien klimmen—tot we weer eens plotseling stopten en ik met mijn kin op de achterbank knalde.
‘We komen zo bij het Flatiron: da’s veel cooler.’
Ze had geen ongelijk. Het Flatiron-gebouw was ongelooflijk, driehoekig en puntig…Maar ja, alles wat we hier passeerden was eigenlijk geweldig: schitterend, keurig, typisch New Yorkerig…en cool. Dit was zo’n ongelooflijk andere stad dan Londen! (en als deze taxichauffeur niet heel gauw een heer-in-het-verkeer werd, tevens de laatste stad die ik ooit zou zien).
Een kwartier later waren we bij het puntje van het eiland en hielden halt bij de South Ferry Terminal.
‘Gaan we niet een veerboot?’ vroeg ik.
Jenny had de hele rit downtown mysterieus en ongewoon stil voor zich uit zitten kijken, terwijl ik alles in me opnam en Star-bucks-filialen telde.
‘Hmm, jij bent écht nog niet klaar voor Staten Island,’ lachte ze. Ze gaf de chauffeur een briefje van twintig en sprong uit de taxi, een groot aantal tassen meegrissend. Ik kroop, samen met de rest, achter haar aan. ‘Maar je bent wel helemaal klaar voor…dit!’
We liepen een eind over de stoep en toen een druk park in, waar ik zo werd afgeleid door de vele standbeelden en lange rijen kletsende, lachende en ijsjes etende mensen, dat ik al bijna bij het hek was toen ik het zag.
Maar toen bleef ik dan ook stokstijf staan. Daar had je het: het duidelijkste, echtste symbool van New York, van heel Amerika. Fier hield het de wacht over de baai. Het Vrijheidsbeeld!
Jenny draaide zich zoekend in mijn richting, met een hand boven haar ogen. ‘Niet slecht, hè?’
Ik knikte slechts (wist echt even niet wat ik moest zeggen) en liep langzaam op haar af. We lieten onze tassen vallen en leunden over de reling. Het was prachtig: mijn eigen filmmoment!
‘Ik heb zitten bedenken waar we naartoe konden gaan, toen jij stond te passen,’ zei Jenny zacht. ‘En toen dacht ik: waar beter dan de eerste plek waar duizenden mensen New York voor het eerst hebben gezien. Misschien niet zo origineel, maar zeg nou zelf: wie kan je beter in de stad verwelkomen dan Lady Liberty?’
‘Het is zó gek,’ zei ik, nog steeds starend over de rivier. ‘Ik heb het op tv en zo wel duizend keer gezien, maar om het in het echt te zien…gewoon daarzo, in werkelijkheid…Wauw!’
‘Ja,’ zei Jenny, ‘ik herinner me ook nog de eerste keer dat ik haar zag. Het was het allereerste dat ik deed toen ik in de binnenstad was komen wonen. Als kind kwamen wij hier nooit, echt nooit. Mijn moeder haat deze plek. Maar die dame hier staat toch maar mooi op iedereen te passen. New York bestaat uit miljoenen verschillende mensen, Angie, en die komen hier allemaal iets zoeken—net als jij.’
‘Alsjeblieft zeg, da’s wel erg veel eer voor mij: ik was immers niet op zoek,’ zei ik, starend naar wat ik vermoedde dat Ellis Island moest zijn. ‘Ik was op de vlucht.’
‘Nee, jij onderschat jezelf,’zei Jenny, terwijl ze me recht aankeek. ‘Oké, misschien zorgt niet iedereen voor een hele oceaan tussen haarzelf en haar ex, maar het is ook niet niks wat jij te verwerken hebt! En da’s geen peutengebabbel: dat zeg ik vanwege mijn eigen ervaring. Toen mijn ex me in de steek liet, zakte ik als een pudding in elkaar. Als een pudding, echt waar! En ik had niet eens een excuus om zo ongelofelijk zielig te doen, want het was allemaal mijn eigen schuld én ik had ook nog eens een stel fantastische vrienden die me aan alle kanten opvingen.
Maar als jij het gevoel had dat je sociaal netwerk niet sterk genoeg was, dan was vluchten gewoon het beste wat je kon doen! En New York is dan ook nog eens een geweldige plek om naartoe te vluchten. Dat is immers dé stad voor een nieuw begin. Mensen gaan naar Los Angeles om ‘zichzelf te vinden’; ze komen naar New York om een ander mens te worden.’
‘Tja, als jij het zegt…’ zei ik en dacht aan wat er allemaal was gebeurd. Het was misschien gek, maar sinds die Chanel-balie had ik geen seconde meer aan Mark gedacht. ‘Het is allemaal zo raar, zo onwerkelijk. Ik heb ergens het gevoel dat ik…ik weet niet…meer zou moeten voelen of zo.’
‘Je verkeert dus nog steeds in shock,’ zei Jenny, terwijl ze zich weer richting baai draaide. ‘Ach, d’r zijn ergere plekken om in shock te verkeren dan Bloomingdale’s…Maar serieus: jij hebt een gigantisch persoonlijk trauma opgelopen. Wist je dat het verbreken van een relatie bijna net zo heftig is als een sterfgeval?’
‘Zo voelt het inderdaad wel een beetje,’ moest ik toegeven. Ik wilde het hier eigenlijk helemaal niet over hebben, zo in het openbaar. Ik kwam tenslotte nog steeds uit Engeland en wij Britten huilen niet en plein public. ‘Het ene moment denk ik: voorbij is voorbij, wil ik er niet eens meer aan denken; het volgende kan ik nog steeds niet geloven wat me allemaal is overkomen. Maar ik geloof wel dat het goed is dat ik hier nu ben.’
Voordat Jenny kon roepen dat ze het helemaal met me eens was óf dat ik niet goed bij mijn hoofd was, werden we onderbroken door een luid gerinkel. Mijn telefoon. Ik trok hem uit mijn tas en stond al in de startblokken om mijn moeder eraan te herinneren hoe duur internationaal bellen naar een mobieltje wel niet was, toen ik zag wie het was.
Mark!
Ik keek naar het oplichtende schermpje en vroeg me af waar hij in vredesnaam over kon bellen, na dat laatste gesprek van ons. Was hij soms van gedachten veranderd? Had hij spijt? Had ik Tims hand zo ernstig toegetakeld dat hij moest worden geamputeerd?
Tring, tring! Neem op, neem op!
En toen, zonder erbij na te denken, keilde ik mijn telefoon zo hard als ik kon over de reling, het water in. Het voelde heel erg goed. ‘Sorry hoor,’ zei ik, met een diepe zucht en dacht tegelijkertijd: heb ik dat écht gedaan?
‘Jazeker, deze stad is een uitstekende plek om trauma’s aan te pakken, lieverd. Wij hebben zelf een boel meegemaakt en zijn daar ook prima uit gekomen.’ Jenny haalde een pakje zakdoekjes uit haar tas en gaf het mij—puur preventief natuurlijk. Ze zei helemaal niets over de telefoonraket die ik zojuist had gelanceerd.
‘Mijn god, ja,’ zei ik vlug en pakte de zakdoekjes van haar aan. ‘Als je bedenkt wat iedereen hier heeft meegemaakt, wat ze hebben overleefd…nou, dat zet zo’n verbroken relatie wel in het juiste perspectief.’
‘Ja, da’s waar. Maar dat is niet wat ik bedoelde, lieverd,’ zei Jenny. ‘Ik bedoelde dat jij naar de juiste plek bent gekomen, om iets zwaars, iets lastigs te verwerken wat je van binnen helemaal opvreet. Wat dat is, is voor iedereen verschillend.
Voor mij was het feit dat Century 21 vijf maanden na 11 september zijn deuren alweer opende, een openbaring. Toen wist ik dat ik dapper genoeg was om alles te verwerken: als zij de boel ook weer open konden gooien, om mij met 70 % korting schoenen van topontwerpers te verkopen, dan kon ik ook sterk zijn.’
Ze pakte mijn hand. ‘Maar nu moet ik naar mijn avonddienst. En jij zult wel kapot zijn. Zullen we teruggaan naar het hotel?’
Ik wierp nog één blik op het beeld. Wauw: ik was in New York!
En ja, ik was ongelooflijk moe.
‘Ja, graag.’
We raapten alle tassen bijeen en riepen een taxi aan.
Hnim…een nieuwe vriendin, een nieuwe garderobe én een nieuwe stad. Vergeleken met zaterdag was dit beslist geen slechte dag.