18
De kapitein van de brigantijn de Jan-van-gent stond van tafel op en boog naar de drie edele passagiers die hij na de avondmaaltijd voor een beker wijn en zoete koekjes in zijn hut had uitgenodigd. Voor een Tarn was hij nogal klein van stuk, hij had een leerachtig gezicht en was zo kaal als een ganzenei. Maar hij bewoog zich vol zelfvertrouwen en de diepliggende blauwe ogen onder zijn zilvergrijze wenkbrauwen sprankelden van humor.
‘Gravin Orvada, vrouwe Nyla, sir Orrion, ik heb enorm genoten van onze conversatie. Maar nu moet ik naar mijn stuurman toe. We naderen de monding van de baai, waar het varen altijd verraderlijk is vanwege tegenwind, het sterk afnemende tij en de vele ondieptes en rotsen die het water blokkeren. We zullen onze weg zigzaggend door het winderige kanaal moeten zien te vinden. Wees niet bang wanneer het schip zijwaarts ergens tegen aanbotst!… mag ik wellicht voorstellen dat u allen aan dek een frisse neus gaat halen voordat u zich terugtrekt? Het is niet koud buiten. Er is een schitterende zonsondergang en vanaf de boeg hebt u een prachtig uitzicht.’
‘Ik neem toch mijn omslagdoek mee, sir.’ De gravin knikte naar Orrion. Ze droeg een mooie blauwzijden jurk, terwijl Nyla in reebruin kamelot was gekleed.
‘Ik zal hem voor u halen, vrouwe.’ Hij en de kapitein liepen samen weg.
Orvada schonk nog wat rode wijn in haar tinnen beker en dronk die snel leeg. Haar ogen waren hol en haar normaal zo roze en opgewekte, mollige gezicht zag nu bleek en nieuwe rimpels waren om haar mond zichtbaar. Toen ze nogmaals haar hand naar de karaf uitstak, zette Nyla kalm de wijn buiten haar bereik.
‘Als je te veel neemt, krijg je last van je buik en hoofdpijn, moeder!’
De gravin pruilde. ‘Je bent bang dat ik aangeschoten raak en je tegenover de prins voor gek zet!’
‘Dat ook,’ gaf Nyla glimlachend toe. ‘En als jij akelig mistroostig bent, wie zorgt dan voor me als ik… zelf zeeziek word? Er zijn geen andere vrouwen op het schip.’
‘Jij bent nooit zeeziek, jij brutale meid, niet vaker dan ik en jij hebt tenminste je liefje nog die je kan troosten. Geef me nou nog een drup wijn. Die verdooft mijn verdriet en helpt me de nacht doorkomen.’
‘Moeder…’
‘Niet zeuren, dochter. Ik kan er ook niets aan doen dat ik er niet tegen kan dat ik van je vader word gescheiden, maar ik beloof je dat ik van nu af aan een dapperder gezicht zal opzetten. Houd op me als een verwend kind te behandelen en denk aan wijn als een medicijn. Als er een sjamaan aan boord was geweest, had ik wellicht een ander middeltje kunnen krijgen om mijn troosteloosheid te verdrijven. Maar die is er niet en ik wil met alle geweld dat er een eind aan komt.’
Zonder een woord te zeggen schonk Nyla een klein beetje wijn in de beker toen Orrion met de omslagdoek terugkwam.
‘De westelijke hemel is in fantastische kleuren veranderd!’ kondigde hij aan. ‘Nooit zoiets gezien… dunne zwarte wolkenlijnen als een silhouet tegen een vlammenzee, alsof de hemel zelf een razend inferno is die je door een verschroeid doorkijkje van een kolossale muur in de lucht bekijkt. Kom kijken! We varen regelrecht naar de ondergaande zon.’
Gravin Orvada dronk haar wijn op, zette de beker met onvaste hand neer en stond op zodat de jonge man het zachte wol om haar schouders kon draperen. ‘Laat me je bij de goede arm nemen, sir. De trap naar het dek is steil.’
Nyla rolde boos met haar ogen. ‘Moeder!’
‘Een van de zeelui mist ook een hand,’ zei de gravin onverstoorbaar. ‘Hij heeft heel handig een haak op zijn stomp gezet. Misschien, sir Orrion, is dat ook een idee voor jou.’
Hij lachte. ‘Ik zal erover denken.’
Met zijn drieën beklommen ze de trap naar boven en liepen voorzichtig over het dek om de bedrijvige zeelui niet in de weg te lopen. De lucht geurde licht, er stond een bries uit de Westelijke Oceaan en het water had slechts een lichte golfslag. Een zeeman bij de voordekreling was aan het peilen en riep de uitkomsten naar de kapitein, die naast de stuurman stond. Andere bemanningsleden klommen in het want om hun verschillende taken uit te voeren. Alleen een topzeil was gehesen en de brigantijn volgde een merkwaardig meanderende koers door een verbazingwekkend zeelandschap van zwart beschaduwde rotsen en smeulend dieprood water. Zoals de kapitein hen al had gewaarschuwd, dreef de Jan-van-gent regelmatig af alsof ze de controle kwijt was, maar dat was slechts een illusie veroorzaakt door het laveren in de wind. Het schip bleef in het midden van de vaargeul en vorderde traag westwaarts terwijl het afnemend gerij hem meevoerde.
Vanaf de boeg was het uitzicht inderdaad buitengewoon, precies zoals de kapitein had beloofd. De baaimonding zelf was onverwacht breed, maar overal in het water lagen rotsen en blootliggende zandbanken, tot ver in zuidelijke richting zo dicht bezaaid, dat een groot schip er bijna onmogelijk veilig tussendoor leek te kunnen varen. Sommige massa’s verweerd steen braken nauwelijks door het oppervlak heen terwijl andere er hoog bovenuit torenden, ware eilanden, met aan zeezijde steile afgronden en aan landzijde kleine stranden.
Gravin Orvada huiverde ondanks de milde temperatuur en ze klemde zich aan de reling vast. ‘Geen wonder dat de piraten zich in Terminusbaai zo veilig voelen dat ze het oordeel van de Soeverein in de wind kunnen slaan! Alleen een zeeman die dit water kent als zijn broekzak waagt het deze verschrikkelijke rotsblokken en ondieptes te trotseren. Ze hebben dit vast Terminusbaai genoemd omdat dit de laatste plek is waar iemand met een beetje verstand naartoe zou willen.’
De peiler schreeuwde: ‘Bij de streep, zes vadem.’
‘Is dat diep?’ vroeg Nyla aan Orrion.
‘Nee,’ antwoordde hij zacht terwijl hij over de reling gluurde, hij had zijn ogen afgeschermd, ‘dat is ongeveer twaalf el. Maar genoeg om met onze brigantijn doorheen te varen. Maak je geen zorgen, liefje. De kapitein weet wat hij doet. En godzijdank, want aan de kleur van het water te zien wordt deze vaargeul steeds smaller naarmate we dichter het einde ervan naderen.’
Rechts voor hen uit doemde een opvallende formatie op die op een lange, gebroken pilaar leek, een halve league of zo van de steile noordelijke baaikust af. De kapitein had hem Roversnest genoemd en verteld dat die niet alleen de monding van het kanaal markeerde, maar ook de verbinding tussen de ondiepten van de baai en het diepe, open zeewater. De Jan-van-gent dreef daar steeds verder zijwaarts op toe.
Toen was er plotseling een duizelingwekkende lichtflits en een rollende donder als van een onweersklap. Roversnest was gedeeltelijk omsloten door een opflakkerend stofgordijn.
De vrouwen gilden het uit en klampten zich in afgrijzen aan Orrion vast. Terwijl ze met open mond toekeken, schudde de grote rotspilaar op zijn grondvesten en brak met een oordverdovend kabaal af. De kolossale brokstukken vielen neer en tot aan de hemel reikende fonteinen spoten omhoog.
‘Hou vast, hou vast, alle hens!’ schreeuwde een van de matrozen vanuit de tuigage. ‘Er komt verdomme een galopperende golf recht op ons af!’
Orrion trok Nyla en haar moeder achter de boegspriet aan dek. ‘Houd je aan mij vast en veranker jezelf. Als die ons raakt, rolt het schip op zijn zij.’
Anderen schreeuwden en het fluitje van de bootsman snerpte. Toen kwam de golf over hen heen. De Jan-van-gent rolde met geweld op een oor tot het dek bijna verticaal stond. Een monstrueuze golf water donderde over Orrion en de vrouwen heen. Ze tuimelden als hulpeloze poppen over elkaar heen. Hij voelde de kracht van de zondvloed toenemen en hoe hij pijnlijk tegen de verschansing werd gesmeten. Met zijn linkerarm greep hij Nyla bij haar middel en greep uit alle macht haar riem beet. Het water golfde over hen beiden heen. Hij probeerde zijn adem in te houden en trappelde met zijn benen toen hij geen vaste grond meer voelde. Ze worstelde, probeerde los te breken, terwijl kostbare luchtbellen uit haar mond stroomden, maar hij hield haar vast terwijl het water alles om hen heen verduisterde. Ze zonken naar de bodem van de vaargeul. Hoe hard hij ook watertrapte, ze zonken. In het kolkende water zag hij andere vormen bewegen, vaten en losgeraakte werktuigen spoelden van het schip overboord en bewogen zich neerwaarts. Boven hen was een grote zwarte schaduw die van de Jan-van-gent moest zijn…
Een ontzagwekkende uitbarsting van smaragdgroen vuur flitste aan de oppervlakte.
Het water veranderde in een razende maalstroom. Hij en Nyla tolden rond. Iets stootte tegen zijn hoofd en een wanhoopskreet ontsnapte samen met de lucht uit zijn mond. Nyla’s lichaam was slap geworden, maar hij klampte zich nog altijd stevig aan haar vast.
Tot ik sterf, bezwoer hij, houd ik je vast.
En toen werd zijn wereld donker en stil.
Orrion gaf zeewater over, haalde hoestend adem en voelde een pijnlijk gewicht tegen zijn rug drukken. Steeds maar weer drukte het op hem tot hij het uitschreeuwde van de pijn. Hij hoorde een stem zeggen: ‘Laat maar, laat maar, kind! Hij ademt alweer. Help me hem omdraaien.’
Hij opende zijn ogen en zag een dierbaar gezicht vol tranenstrepen. Haar haar was los en hing in vochtige krullen, maar ze glimlachte toen ze zich vooroverboog en hem kuste.
‘Liefje?’ kraste hij terwijl hij probeerde te gaan zitten.
‘Blijf liggen, messire,’ verordonneerde gravin Orvada.
Ze knielde op het grove zand naast haar dochter. Ze waren op het strand van wat op een eilandje leek, omgeven door rotsen die overdekt waren met zeewier een zeediertjes. De lucht was diepblauw met zachtpaarse wolken en een paar sterren verschenen aan de hemel.
‘Wat?’ vroeg hij. ‘Hoe?’
‘Moeder heeft ons allebei gered,’ zei Nyla vrolijk. ‘Ze kan zwemmen! Is het niet wonderlijk? Ik heb nooit een vrouw gekend die dat kon.’
‘Je weet een heleboel niet,’ mompelde de gravin. Ze rommelde in Orrions doorweekte beurs die ze van zijn riem had gehaald. ‘Grote Zeth, messire! Wat heb jij een hoop rotzooi bij je. Er zit tenminste een mes tussen. Maar heb je geen tondeldoos?’
‘Het spijt me, vrouwe. Ik moet nog leren hoe ik met één hand een vuurtje kan stoken.’
‘Nou, dan moeten we strootjes wrijven of zoiets. Ik denk dat ik nog wel weet hoe ik een vuurtje moet maken. Nyla ga fijn droog spul halen dat als aanmaak- spul kan dienen. Hier en daar groeien wel een paar armzalige planten. Verzamel ook wat drijfhout. Zonder een vuur kunnen we nooit de aandacht van onze redders trekken En het duurt niet lang meer of het wordt koud.’
‘Ik zorg ervoor, moeder. Laat Orrion niet achter me aan gaan. Hij moet een tijdje uitrusten.’ Ze liep tussen de kustrotsen door en verdween uit het zicht.
Orrion werkte zichzelf in zittende positie en nam de schade op. Zijn botten leken nog allemaal heel, hoewel zijn hoofd en rug vreselijk pijn deden en elke ademhaling een marteling was. Hij had zijn kleren en stevige laarzen nog aan. Voor het eerst merkte hij dat de gravin de rechtermouw van haar dunne zijden jurk kwijt was en het grootste deel van haar overrok en petticoat. Haar voeten staken alleen in een paar gescheurde rode kousen.
‘Vrouwe, hoe hebt u ons gered?’ vroeg hij, terwijl hij zijn ogen van haar haveloze gedaante afwendde. Hij knoopte zijn wollen wambuis los en wilde die aan haar geven.
‘Ik werd samen met jullie overboord gegooid,’ zei Orvada rustig, ‘en mee de diepte in gezogen. Ik zag dat jullie beiden als een stel bakstenen zonken. Ik ging langzamer naar beneden omdat ik dik ben en ik hield mijn adem in. Toen kwam die verdomde groene flits en een golfstroom sloeg me tegen de bodem van de vaargeul. Ik dacht dat het met me gedaan was. Maar nee! Ik heb mijn schoenen uitgeschopt en zoveel mogelijk kleren uitgetrokken, en mezelf naar de oppervlakte gewerkt. Toen zag ik dat jullie tweeën helemaal in elkaar verstrengeld aan het verdrinken waren. Jij had het voor elkaar gekregen om Nyla’s riem zo strak om je polsen te binden, dat ik jullie onmogelijk uit elkaar kon halen. Das heb ik jullie beiden omhoog gehesen, heb het tot de zijkant van de vaargeul gehaald en jullie naar de ondiepten gesleurd. Dit dorre eilandje was er niet ver vandaan. Ik heb eerst Nyla gereanimeerd. Ze is tenslotte mijn dochter. Toen hebben we ons samen met jou beziggehouden. Volgens mij was je dood, maar ze wilde niet opgeven en bleef maar tegen je ribben duwen. Uiteindelijk begon je te ademen… en dat is dat.’ Ze grinnikte zelfvoldaan.
‘Maar het schip…’ begon hij te zeggen.
Het gezicht van de gravin versomberde. ‘Het was nog licht toen ik jullie uit het water haalde. Sir Orrion, geloof het of niet, maar ik zeg je dat er nergens een spoor van de Jan-van-gent te bekennen is! Ik heb ook geen brokstukken zien ronddrijven, alleen een paar dingen die door de golf overboord zijn gespoeld, net als wij.’
Hij had het niet meer. ‘Waren er geen andere overlevenden? Helemaal niet? Ik weet zeker dat ik lichamen in het water heb zien zinken.’
‘Ik ook,’ antwoordde ze. ‘Toen ik aan land kwam, heb ik nog geroepen, maar niemand gaf antwoord. Als iemand ergens anders een veilig heenkomen heeft gevonden, is die nu te ver weg om ons te kunnen horen.’ Ze pakte een stok op en brak die in tweeën om te kijken hoe droog die was. ‘Heb je enig idee wat het Roversnest en het schip heeft verwoest?’
‘Nee, vrouwe. Als de bliksem in de rotspilaar is ingeslagen, kwam die uit een lucht met de verkeerde soort wolken. Wat die groene flits aangaat waarvan ik onder water een glimp opving, daar kan ik geen chocola van maken.’
Maar tegelijk kwam een onbehaaglijke gedachte bij hem op: hij had eerder zulk vreemd gekleurd licht gezien – of iets dat er heel erg op leek – toen zijn rechterarm door de demonen was afgehakt. Was het mogelijk dat de brigantijn was vernietigd door Hemelrijkmagie?…
Nyla dook weer op, met lege handen maar glimlachend. ‘Aan de landzijde van dit eiland is een soort zanderige schuilplek boven de vloedlijn waar we uit de wind kunnen zitten. Ik heb hout gesprokkeld en wat droge zaadknoppen gevonden die misschien als tondel kunnen dienen. Orrion, moeder en ik helpen je met lopen.’
‘Ik kan het heus wel zelf, hoor,’ zei hij en hij werkte zich overeind. Maar hij wankelde en was gevallen als de vrouwen hem niet hadden opgevangen. Een paar minuten later zaten ze in het beschutte gebied.
Gravin Orvada nam Orrions wambuis aan en trok buiten hun gezichtsveld haar korset uit. Ze kwam terug met een sterk linnen koord dat ze met Orrions mes had afgesneden en bond de uiteinden aan een groene stok, waarmee ze een kleine boog fabriceerde.
‘Kun je met dat ding echt vuur maken?’ vroeg Nyla zich af.
De gravin ging bij de stapel sprokkelhout zitten. Met het mes holde ze een ondiep kuiltje in een stuk droog dennenhout uit, sneed snippers hout af en schikte die rondom het kuiltje samen met de zaadknoppen. ‘In mijn jeugd heb ik in de buurt van ons huis, Waterhoen Manor, schaapherders met een vuurboor een fikkie zien stoken.’ Ze koos een stevige stok uit, korter dan een voet, maakte er aan een kant een scherpe punt aan en draaide die netjes in de boogpees. ‘Je stopt de punt van de stok in het gat, duwt met een holle steen stevig tegen het andere uiteinde van de stok en dan zaag je met de boog heen en weer – zo dus – waardoor de stok als een boor gaat draaien. ‘
‘En de wrijving veroorzaakt warmte in het gat,’ zei Orrion, ‘waardoor het tondel ontbrandt.’
‘Precies.’ De boog-en-stokconstructie glipte onder de steen vandaan en viel uit elkaar. Orvada slaakte een kleurrijke vloek. ‘Daar is een truc voor. Het gaat prima als jullie niet meekijken. Ga ergens anders heen.’
‘We gaan naar levenstekens op het vasteland uitkijken,’ zei Nyla, Orrion met zich meetrekkend naar de waterkant. Ze begonnen de noordkust af te zoeken, die niet heel ver weg was, maar zagen geen lichten. Het was nu bijna helemaal donker.
‘Aan de muur van de bibliotheek op de Dennech Citadel hing een kaart van Terminusbaai,’ herinnert hij zich. ‘Wat ik er nog van weet is dat aan deze kant van de baai maar een paar nederzettingen zijn. De piraten hebben hun vesting en havendorpen meer naar het oosten en aan de zuidkust.’
‘Als iemand een vuur ziet branden, komen ze toch zeker wel kijken?’ zei ze kalm. ‘Als moeder die boor maar aan de gang krijgt.’
‘Ze lijkt wel een heel andere vrouw, helemaal niet die mismoedige, radeloze ziel die huilend in Karum aan boord ging.’
‘Tegenslag kan onverwachte deugden in mensen naar boven brengen, Orry.’
‘Ik hoop dat dat zo is,’ zei hij. ‘God, wat hoop ik dat dat zo is!’
Na een tijdje gingen ze naar de gravin terug en troffen haar koortsachtig zagend aan. ‘Het rookt,’ zei ze door opeengeklemde tanden, ‘maar het tondel weigert vlam te vatten. Volgens mij is het te vochtig.’
‘Misschien een idee als ik er zachtjes op blaas,’ opperde Orrion. Hij liet zich plat op het zand vallen en schoof dicht naar de plank met de zaden en houtsnippers. ‘Ik hou met mijn hand dit stuk hout op zijn plek en blaas op de snippers.’
Nyla zei: ‘Kan ik iets doen?’
‘Ga maar bidden,’ zei haar moeder kortaf en ze ging weer met de boogboor aan de gang.
Een minuscuul rookflardje steeg uit het gat op en Orrion merkte dat hij het advies van de gravin opvolgde en om een vlammetje bad. Hun levens hingen ervan af of ze een vuurtje konden maken. Zonder vuur zouden ze op deze verlaten rots van dorst en kou omkomen. Een vlam. Alstublieft, God en Sint-Zeth, een vlam…
‘Hemeltjelief!’ De gravin slaakte een kreet van angst en liet de boogboor vallen.
Nyla slaakte een gilletje. ‘Je vinger, Orry! O nee! Hij brandt!’
Dat was niet helemaal waar. Zijn linkerhand die de plank met het gaatje had vastgehouden, vertoonde een geel vlammetje, aan de top van zijn wijsvinger. Met grote ogen tilde hij zijn hand op. Het vlammetje danste en raakte de vingernagel net niet. De huid zelf brandde niet.
‘Magie!’ hijgde gravin Orvada en ze staarde hem aan alsof hij een tweede hoofd had gekregen. ‘Jij bezit bovennatuurlijk talent, Orrion Wincantor, net als naar verluidt je koninklijke vader tijdens zijn rechtszaak jaren geleden. Hij was vrijgesproken, maar sommigen geloven…’
‘O, wat kan het schelen?’ riep Nyla uit. ‘Orry, steek de tondel aan!’
Hij raakte het hoopje houtsnippers en pluizige zaden aan. Het vlamde onmiddellijk op. Nyla legde er twijgjes en stokjes op.
‘Kleine stukjes, eerst kleine stukjes!’ zei de gravin, haar aandacht weer richtend op het enige wat ertoe deed. ‘Prima, zo gaat het goed. En nu grotere stukken…’
Verbijsterd keek Orrion hoe de vingervlam vanzelf uitging toen hij dat vroeg. Hij kende de geruchten over zijn vader. En hij niet alleen! Corodon was verdacht goed in bepaalde trucs. En natuurlijk waren Bramlows bovennatuurlijke krachten onmiskenbaar.
‘Maar als ik talent bezit,’ zei hij, ‘waarom hebben de Broeders van Zeth dat dan niet ontdekt… en me van Cathra’s troon uitgebannen?’
De gravin keek naar hem op, haar angst en afkeer gingen in een andere emotie over. ‘Kennelijk is je talent niet te traceren, maar niettemin heel echt aanwezig. En aangezien je ons leven ermee hebt gered, ben ik dolblij dat je het hebt, lieve jongen.’
‘Ik wist er niets van,’ fluisterde hij. ‘Had er nooit bij stilgestaan.’ Maar toen herinnerde hij zich wat de demonen tegen hem hadden gezegd toen hij op de bergtop om een wonder had gebeden.
JE BENT HET TENMINSTE WEL WAARD. EVENALS DE ANDERE TWEE DIE ZICH NAAST DE ROTSEN SCHUILHOUDEN…
Nyla pakte een grote dennentak en legde het zo neer dat die tijdens het opbranden steeds een stukje verder in de vlammen kon worden geduwd. Toen legde ze er meer stokken op en stapte achteruit om zich in de warmte te koesteren.
‘O, heerlijk’ Nu kunnen we ons laten opdrogen. Orry trek je laarzen en kousen uit. Ik kleed me tot mijn ondergoed uit en hang mijn jurk en petticoat aan een driepoot van stokken.’
‘Dochter!’ zei de gravin verontwaardigd.
‘Orrion en ik gaan trouwen,’ zei Nyla en ze gooide haar hoofd naar achteren. ‘En op deze manier zijn mijn kleren sneller droog.’
‘O, goed dan.’
‘En we moeten Orry’s talent geheimhouden, moeder, zodat de Zeth Broederschap hem niet opeist. Wat maakt het nou uit dat mijn lief magie kan bedrijven? Hij wordt toch nooit koning.’
Orvada had zich teruggetrokken toen het vuur opvlamde. Nu glimlachte ze droogjes en strekte haar voeten naar de vlammen uit. ‘Ik zal niks verklappen over je talent, sir Orrion, tenzij jij dat wilt. Dat is wel het minste wat een loyale schoonmoeder kan doen.’
Orrion rende naar haar toe en gaf haar een kus op de wang. ‘Dank u. Laten we nou maar zorgen dat we opdrogen en dit vuur zo groot maken als we kunnen.’
De uren verstreken. Ze vielen allemaal in slaap, wakker wordend als het vuur tot gloeiende kooltjes uitdoofde en ze het in de koele lucht koud kregen. Nadat ze hun droge kleren weer hadden aangetrokken, gingen ze meer drijfhout verzamelen.
Op dat moment zag Orrion het licht op het water. Het was geel, als van een olielantaarn, en het deinde zachtjes dichterbij. De grote wassende maan ging net achter de Cuva-heuvels in het oosten onder, maar er schenen miljoenen sterren in de heldere hemel zodat hij een klein bijbootje kon onderscheiden dat naar hun eilandje werd geroeid. Het licht hing aan de boegspriet.
‘Hallo!’ riep hij. ‘Hallo boot! We zijn met drie schipbreukelingen en bidden om jullie hulp.’
‘We komen eraan,’ zeiden een paar hoge stemmetjes in koor.
Orrion had zijn stapel hout laten vallen. De twee vrouwen kwamen aanrennen. ‘Ik denk dat het kinderen zijn,’ zei hij zachtjes. ‘Wat doen die in hemelsnaam zo laat op het water?’
‘Die zijn ongetwijfeld aan het vissen,’ zei de gravin. ‘Arm volk doet niet zo moeilijk over de jeugd als jullie edelen. De boeren bij Waterhoen Manor zetten ook de kleintjes aan het werk, als ze vijf jaar waren moesten ze al aren lezen en voor het pluimvee zorgen, en potkruiden verzamelen en zo.’
‘Die komen uit een roversnest,’ waarschuwde Orrion. ‘We moeten voorzichtig met ze zijn. Als ze ons aan Rork Karum uitleveren, weet hij wel een smerige manier om achter onze identiteit te komen en dan houdt hij ons vast voor losgeld. Dames, zeg alsjeblieft niets. Laat mij maar met deze jonge redders onderhandelen.’
Gravin Orvada gromde binnensmonds maar zei niets toen het bijbootje over het zand schuurde. Het had een mast, maar het zeil was met dit rustige weer opgerold. Orrion waadde erheen, greep het meertouw en trok het vaartuig op het strand terwijl de twee kleine roeiers hun roeispanen neerlegden en van boord sprongen om te helpen. Het waren een jongen en een meisje, ze zetten grote verbaasde ogen op, waren broodmager en niet ouder dan een jaar of elf. Ze hadden vlasachtig spriethaar, droegen een geweven wollen tuniek met een koord om hun middel, een kort jasje met capuchon van gehavend dun leer en stevige sandalen zonder kousen.
‘Stervormige draak!’ riep de jongen uit terwijl hij de toegetakelde volwassenen behoedzaam aankeek. ‘Komen jullie van dat schip dat door de bliksem is getroffen?’
‘Ja,’ zei Orrion met een vriendelijke glimlach. ‘Hoe heten jullie?’
‘Dat was verschrikkelijk,’ zei het meisje met ijzingwekkend leedvermaak. Ze leek de oudste van de twee. ‘Natuurlijk was het maar een Tarns schip.’ Ze lachte nerveus. ‘Wij hebben het niet zo op de Tarnianen. Dit is Ree en hij is mijn broertje Klagus.’
Orrion ging op zijn hurken zitten en voelde hoe ongerust ze waren. ‘Wij zijn geen Tarnianen. Wij komen uit Didion, net als jullie. We zijn verkleumd en hebben honger, en willen graag naar huis, naar onze mensen in Dennech-Stad. Weet je waar dat is?’
De jongen haalde zijn schouders op. ‘Ergens in het binnenland. Wij hier weten niks van het binnenland.’
‘Waren jullie aan het vissen?’
‘We moeten wel,’ zei het meisje. ‘We zijn thuis met ons tweeën, m’n moeder en nog een klein kind.’ Ze trok een gezicht. ‘En we hebben ook geen eten over, tenzij je voor onze vis wilt betalen. Het zijn grimmels. Lekker mals als je ze grilt.’
‘Wat is een redelijke prijs om ons eten te geven en als je moeder de vis voor ons klaarmaakt?’ vroeg Orrion kordaat.
Het vismeisje keek stuurs, tuitte haar lippen en zei ten slotte: ‘Een zilverpenny. Geen cent minder!’
‘Afgesproken,’ zei Orrion en hij stak zijn linkerhand uit.
Ze legde er een koud, groezelig handje in en zag nu pas dat zijn rechterhand ontbrak. ‘Het brengt geluk als je een eenhandige of een benige man tegenkomt. Wat ga je morgen doen? Je past niet in onze hut. Geen ruimte.’
‘Kun je de boot naar de haven van Karum varen? We willen daar zo snel mogelijk heen. Ik betaal je drie penny’s en ook nog voor een lekkere maaltijd in de taveerne daar. Vanuit Karum weten we onze weg naar Dennech wel te vinden.’
Ree keek naar haar broer. ‘Wat denk je, Klagus?’
‘Ja,’ zei hij met een laconieke knik naar de volwassenen. ‘Na middernacht trekt de zeewind aan. Dan brengen we onze vangst naar de vroege markt. Jullie kunnen ook mee, als je het niet erg vindt om tussen de vismanden te zitten.’
‘Dat vinden we helemaal niet erg,’ zei Nyla vleiend. ‘We zijn dol op vis. Ik zal je aan boord helpen, moeder.’
‘Zeg níéts,’ bracht Orrion de vrouwen gespannen fluisterend in herinnering.
Toen ze op de boeg zaten en het meisje in het midden was gaan zitten, duwden Orrion en de jongen het bijbootje af en sprongen erin. In een oogwenk waren de kinderen stevig aan het roeien. Orrion was wel zo wijs om zijn hulp niet aan te bieden. De vissertjes waren trots op hun kunsten, wierpen zijdelingse, meesmuilende blikken naar elkaar bij de gedachte dat ze zo meteen op een buitenkansje met heus geld konden rekenen.
Hij dacht: misschien wil de moeder van de kinderen voor nog een penny ons wel wat kleren geven. En als we naar Karum vertrekken, verstop ik een gouden halfmark in de hut, waar iemand het later zeker zal vinden.
Maar het maakte geen fluit uit als de vissers ontdekten dat zijn beurs vol goud zat. Zo jong als ze waren, zouden Klagus en Ree hun drieën zonder met de ogen te knipperen aan de piraten uitleveren…
Nyla en de gravin zeiden niets, zaten met hun hoofden naast elkaar. Na een tijdje leken ze in slaap te zijn gevallen.
Orrion zei zacht tegen de kinderen: ‘Is er nog meer volk van het vergane schip gevonden?’
‘Niet dat we weten,’ zei de jongen. ‘Vanavond zijn er maar weinig gaan vissen. Dit is een verlaten deel van de baai. Allemaal ondiep water en riffen. Het enige wat we hebben gezien was de boot van Oude Tig, eerder vanavond… en later dartelde een hele troep enorme zeehonden in het maanlicht rond. Dat was me een gezicht! Ze sprongen recht uit het water, alsof ze een verjaardag of ander feestje vierden.’
‘Zeehonden?’ Orrion voelde een lichte siddering. ‘Hoe groot waren ze?’
Het meisje zei: ‘Monsterlijk! De grootste die we ooit hebben gezien. Ze hadden rode ogen die als kolen in het donker opgloeiden. We waren zo bang dat de kleine Klagus het bijna in zijn broek deed, maar ze deden ons geen kwaad. Te druk met dansen of wat dan ook.’
‘Wat… wat raar.’ Orrion kon niet voorkomen dat zijn stem enigszins trilde.
Het mysterie van de ondergang van de Jan-van-gent was opgelost. En hij, Orrion Wincantor, was waarschijnlijk de enige die wist waar de Salka-horde van plan was Hoog Blenholme binnen te vallen.
Wat moet ik doen? vroeg hij bij zichzelf. Waag ik het erop en wacht ik tot morgen om dit verschrikkelijke nieuws aan de autoriteiten van de Dennech citadel door te geven?… En als ik hertogin Margaleva en haar mensen inlicht, geloven ze me dan en ondernemen ze vervolgens actie voor het te laat is?
Verdoofd van afgrijzen zat hij achter in het bijbootje. De twee onvermoeibare kinderen trokken aan de riemen, stuurden het bootje razendsnel naar de kust. De wassende maan was onder, maar boven de noordelijke hooglanden piepten nog een paar stralen groen en karmozijnrood licht, als spookachtige bakens tussen de sterren.
De Lichten.
De demonen.
JIJ BENT HET WAARD.
Ik heb talent, dacht hij. Zou ik ook op de wind kunnen spreken, net als de andere ingewijden? Ik heb het nooit geprobeerd. Ik heb me nooit kunnen voorstellen dat ik dat kon. Maar ik moet het nu proberen. God moet me helpen, maar ik moet het doen!
Wie moest hij oproepen? Bramlow had zeker talent en hem kon hij vertrouwen. Maar misschien had hij meer geluk als hij iemand probeerde die al sinds zijn geboorte achttien jaar geleden het dichtst bij hem stond: zijn tweelingbroer Corodon…
De twee kinderen giechelden hardop. Het meisje zei: ‘Man, je ziet eruit alsof je een bedorven mossel hebt gegeten! Voel je je beroerd?’
‘Een beetje,’ zei hij. ‘Ik ga proberen wat te slapen. Maak me wakker als we aan land zijn.’
Hij sloot zijn ogen en ging op zoek naar de wind.
De bel van kasteel IJswold sloeg het uur voor middernacht en Conrig vloekte. ‘Waar blijft die verdomde tovenaar? Ik heb hem gezegd dat hij om tien uur moest komen! Coro, leg nog wat hout op het vuur. Bram kijk of je die schurk ergens kunt schouwen.’
Het was tochtig in baron Jordus’ kleine solarium en de twee reusachtige, stinkende wolfshonden, die eerder door de bedienden waren weggejaagd, waren op een of andere manier weer binnengekomen en lagen nu voor de haard te slapen, maakten in hun dromen gekke geluiden en stuiptrekkingen.
De Hoge Koning ijsbeerde rusteloos door de schemerige kamer terwijl de kroonprins en Vra-Bramlow aan tafel zaten die werd verlicht door een tweearmige kandelaar. Op een bijpassend zilveren dienblad stonden een versierde karaf met ondermaats bier, een paar gedeukte bekers en een schaal taaie vleesversnaperingen. Niemand had die aangeraakt. Corodon, gewapend met breedzwaard en dolk, gooide een paar houtblokken op het slinkende vuur en stookte met een pook in de kolen. De novice, die over het gouden reliquiarium streek waarin Bazekoys blauwe parel zat, hield op met het repeteren van die bezwering en bedekte zijn hoofd met zijn kap in een poging de wind af te speuren.
Conrig had zijn zoons opgedragen aanwezig te zijn tijdens de ceremonie waarin de zegels geactiveerd zouden worden, maar het dringende verzoek van de senior Zethbroeders en de Tarnse Grootsjamaan om er ook bij te zijn afgewezen. De koning wilde dat alleen zijn eigen bloedverwanten de activeringsformule van de Grote Stenen te horen zouden krijgen.
Bramlow duwde zijn kap naar achteren. ‘Beynor komt eraan, sire. Zoals u heeft bevolen, is hij alleen.’
‘Ga allebei op een kruk naast de haard zitten,’ zei de koning. ‘Wees op je hoede voor verraad! Bram, jij verdedigt mij als eerste.’
‘Ik begrijp het, sire.’ De novice nam het reliquiarium en stopte dat in de mouw van zijn gewaad, wel wetend dat Beynor zich scherp van zijn aanwezigheid bewust zou zijn. Maar zou de goedgunstige macht van de parel de Soeverein tegen het trouweloze Beaconvolk kunnen beschermen? Niemand van de
Broeders of de Tarnse sjamanen wist of Bazekoys talismans daar ooit op waren getest.
Ik mag mijn vader niet in de steek laten, dacht Bram. Maar een andere gedachte knaagde aan hem: had hij Conrig niet al in de steek gelaten door stilzwijgend in te stemmen met zijn plannen om die verschrikkelijke zegels te gaan gebruiken?
‘Goedenavond, mijn leenheer.’ Beynor stapte het solarium binnen en sloot de deur achter zich.
Conrig knikte. ‘Majesteit van Moss.’
De tovenaar had de vermommingsbezwering en de gewaden van de Orde van Zeth afgelegd en droeg nu een eenvoudig donkergroen gewaad, omgord met de versierde riem van het koninklijk zwaard van Moss. ‘Zoals u ziet, heb ik het koninklijke zwaard zelf in zijn schede in mijn kamer achtergelaten. Uw dappere zoons hoeven niet voor uw veiligheid te vrezen.’
‘Mooi zo,’ zei Conrig. ‘Haal de zegels tevoorschijn en zeg me hoe ik ze moet activeren. We hebben ze onmiddellijk nodig. We hebben de Salka-horde gelokaliseerd.’
Beynor fronste zijn wenkbrauwen bij het gebiedende optreden van de koning. ‘Werkelijk? Heel goed, ik heb de stenen paraat. Het zou van meer respect voor de Grote Lichten getuigen als u zou knielen…’
‘Nee. Ik ben de Soeverein. Ik zal voor het Beaconvolk staan zoals ik voor God zelf zou staan.’ Hij kwam overeind.
‘We kunnen alleen maar hopen dat de Lichten begrip hebben voor het koninklijk protocol.’ Beynor opende zijn gordelbeurs, haalde er een klein zakje uit en liet de inhoud op de tafel vallen. Hij haalde elke maansteen uit zijn omwikkeling en legde ze op een rijtje. ‘Welke steen wilt u als eerste activeren?’
‘Vernietiger, natuurlijk.’ Conrigs donkere ogen flitsten op.
‘Uiteraard.’ Beynor glimlachte licht. ‘Als u die veilig wilt kunnen gebruiken, moet u wel bedenken dat dit een bepaalde techniek vergt die alleen ik u kan Ieren. Elke poging van uw kant om…’
‘Ik zal je nooit kwaad doen, tenzij je vuil spel met me speelt, tovenaar-koning. Schiet op met die instructies. Ik moet alle zegels activeren.’
Beynors blik verplaatste zich naar de twee toekijkende prinsen. ‘Weet u zeker dat deze jonge mannen getuigen moeten zijn van het activeringsritueel?’
‘Níémand zal getuige zijn van de activering,’ verklaarde Conrig glashelder. ‘Als jij me eenmaal hebt geleerd hoe ik de bezwering moet uitspreken, neem ik de maanstenen mee het balkon op en spreek de woorden onder de sterren uit, alleen. Wat er ook gebeurt, het zij zo. Maar alleen ik zal met de Grote Lichten spreken.’
Een ogenblik was Beynor van zijn stuk gebracht. Toen haalde hij zijn schouders op. ‘Zoals u wilt.’ Hij begon met de koning de vragen te oefenen die de Zegelbewaarder zou stellen en de juiste antwoorden die hij in de Salka-taal moest geven.
‘Waarom moet ik met dat Beaconvolk in een vreemde taal praten? Ik dacht dat ze onmetelijk wijs waren. Verstaan ze de eilandtaai dan niet, die spreekt iedereen hier!’
‘Ik kan u alleen vertellen wat Rothbannon, de eerste tovenaar-koning, heeft opgeschreven. Hij hamerde erop dat de juiste uitspraak van de Salka-woorden cruciaal was. als je ze niet goed uitspreekt, kan dat je leven kosten. Welnu… hebt u alles uit het hoofd geleerd?’
‘Ja,’ gromde Conrig.
‘Zorg ervoor dat u de schijf steeds met één zegel tegelijk aanraakt. Tijdens de activering kan het zijn dat u wat pijn voelt. Op die manier testen de Lichten uw vastbeslotenheid uit, uw bereidheid om de prijs voor hun magie te betalen.’
‘Ha! Om de Soevereiniteit te redden, ben ik bereid elke prijs te betalen!’ Hij pakte de drie zegels en stopte ze terug in hun zakje. De schijf hield hij in zijn hand. ‘Blijf binnen, wat er ook gebeurt. Mijn zoons zien erop toe dat je gehoorzaamt.’
‘Uw overdreven voorzorg is niet nodig,’ zei Beynor waardig. ‘Maar wat u wilt.’ Hij ging op een stoel aan tafel zitten en schonk zichzelf een beker bier uit de zilveren karaf in. Een van de wolfshonden snurkte even en viel toen weer in slaap.
De deur naar het balkon had een smal raam. Conrig wilde werkelijk geen getuigen bij zijn eerste poging om hogere magie te bedrijven, want hij was bang dat hij het zou verprutsen en net zo publiek vernederd zou worden als toen in Rotsfort.
Ik sterf nog liever in een astrale bliksemflits, dacht hij, dan dat die snotaap en mijn jongens me in een schandelijke toestand zien!
De maan was ondergegaan en de hemel was bezaaid met diamanten. Sterker nog, het noorderlicht was precies op tijd verschenen, buitengewoon helder voor zo vroeg in de herfst. Dat moest een voorteken zijn…
Hij haalde Vernietiger uit het zakje en legde de andere zegels op de balkonrand tot ze aan de beurt waren. Toen drukte hij het stafje stevig tegen het in goud gevatte maanstenen rondeel.
De stenen voelden ijskoud aan. Toen ze begonnen op te gloeien, doorboorde een plotselinge pijnscheut zijn hart en hij hapte hoorbaar naar adem. De pijn verergerde en hij merkte hoe zijn zicht op de kasteelkantelen en het omliggende donkere landschap vervaagde. Hij hing in het luchtledige in het sterrenfirmament. Alleen de hemel restte nog, met een enkel opvliegend gezicht in een donkerrood Licht geëtst.
CADAY AN RUDAY? Het wezen bulderde in zijn geestesoor, vroeg wat hij wilde.
Conrig bulderde de woorden die hij had geleerd terug. ‘GO TUGA LUV KRO AN AY COMASH DOM!’ Wat betekende: ‘Dat het Koude Licht me macht verleent.’
Een angstaanjagende pijnscheut sloeg door hem heen en hij verloor bijna zijn greep op de stenen. Het gezicht leek hem snauwend te vragen: KO AN SO? Wilde weten wie hij was.
Met al zijn kracht rechtte hij zijn gekwelde lichaam en riep het antwoord. ‘CONRIG WINCANTOR, IJZERKROON GENAAMD, DE SOEVEREIN VAN HOOG BLENHOLME! EN WIE BEN JIJ VOOR DEN DUIVEL?’
Het gezicht van het Licht leek uit elkaar te barsten van woede. En begon toen te lachen. Het was een vernietigend geluid, als een reusachtige, tollende bel, en de sterren leken ineen te krimpen en te verbleken door zijn geweld. Toen zweeg het luchtwezen, staarde Conrig aan en de sterren hervonden hun schittering.
‘Nou?’ zei de koning berustend. ‘Heb ik je beledigd? Dat was niet de bedoeling. Maar ga je gang, sla me maar dood vanwege mijn onbeschaamdheid, als je dan zo nodig moet. De tovenaar-koning zal mijn zoon instrueren om zich met de juiste eerbied tot je te wenden wanneer híj deze zegels probeert te activeren.’
WE ZULLEN JE NIET DOODSLAAN. DEZE KEER NIET. WE HEBBEN LANG GEWACHT TOT EEN MENS MET JOUW POTENTIEEL ONS ZOU BENADEREN. ALS TEKEN VAN ONZE GOEDGUNSTIGHEID. ZULLEN WE JE IN JE EIGEN TAAL AANSPREKEN… JE VRAAGT WIE IK BEN, MAAR WIJ HEBBEN GEEN NAMEN ZOALS JULLIE AARDLINGEN. IK BEN DE ZEGELBEWAARDER, DIE DEGENEN DIE IN ONZE MACHT WILLEN DELEN AANVAARDT OF AFWIJST.
‘Goed dan, Zegelbewaarder, accepteer je me? Kan ik Vernietiger en de andere twee Grote Stenen tegen onze Salka-vijanden inzetten? Als betaling mag je elke pijn uit me knijpen die je wilt…’
VAN JOU WILLEN WE MEER DAN DAT.
Conrig voelde zich als verdoofd, alle opwinding verdween, liet hem achter met het verschrikkelijke gevoel dat zijn ziel uit zijn lichaam werd getrokken. ‘Ben ik dood?’ vroeg hij. ‘Heb je me vermoord?’
ZEER ZEKER NIET. WE WILLEN ALLEEN JE VOLLEDIGE AANDACHT. WE HEBBEN RESPECT VOOR JOU EN ANDERE KRACHTIGE PERSONEN IN JULLIE AARDRIJK. WE WILLEN GRAAG DAT VELEN VAN JULLIE DE ZEGELMAGIE MET HEEL HUN HART VERWELKOMEN. ZOALS DE SALKA DAT OOIT HEBBEN GEDAAN. RECENTELIJK HEBBEN DE GROTE AMFIBIEËN ONS TELEURGESTELD. ZE ZIJN TIMIDE EN APATHISCH GEWORDEN, AARZELEN OM DE NODIGE OFFERS TE BRENGEN DIE NODIG ZIJN OM DE GROOTSTE MACHT TE VERKRIJGEN. EN DUS WENDEN WE ONS TOT JULLIE SOORT, EN BIEDEN ONZE GESCHENKEN AAN.
Conrig was als door de bliksem getroffen toen de bedoeling van het Licht tot hem doordrong. Ten slotte zei hij: ‘Maar als jullie aan veel mensen zegels als Vernietiger schenken, zullen we elkaar uiteindelijk op leven en dood bestrijden! We zijn geen vreedzaam ras, Zegelbewaarder.’
JE BEGRIJPT HET NIET, CONRIG WINCANTOR. BEPAALDE GROTE STENEN KUNNEN SLECHTS DOOR BEPAALDE GROTE PERSONEN WORDEN GEBRUIKT. ZE ZIJN NIET VOOR DE STOMPZINNIGEN, DE OPSCHEPPERS OF CORRUPTEN… NOCH ZIJN ZE VOOR DIEGENEN DIE HUN DOELEN BOVEN DE ONZE STELLEN. ER ZIJN HONDERDEN VERSCHILLENDE KLEINE ZEGELS DIE HET GEWONE VOLK MAG ACTIVEREN EN GEBRUIKEN: VÈRSPREKERS, HELERS, BEESTGEBIEDERS, GEDAANTEWISSELAARS, VLAMSTENEN… EN NOG VEEL MEER. EN JIJ ZULT DEGENE ZIJN DIE ZE AAN JE GETALENTEERDE ONDERDANEN MAG VERLENEN, UITERAARD OP HET JUISTE MOMENT. MAAR MENSEN MOETEN EERST BEWIJZEN DAT ZE MEER WAARD ZIJN DAN DE SALKA, MEER BEREID ZIJN OM… DEEL TE NEMEN AAN EEN BEPAALD SPEL DAT WIJ LICHTEN GRAAG SPELEN.
‘Kun je dat voorstel nader verklaren?’
LATER. NADAT JIJ. CONRIG IJZERKROON, HEBT BEWEZEN DAT JE HET HELEMAAL WAARD BENT.
‘Wat gebeurt er nu? Ik heb al gevraagd of jullie me macht willen verlenen. Ben je van plan mijn verzoek in te willigen?’
TASHIN AH GAV. WE STEMMEN IN. DE DRIE GROTE STENEN ZIJN AL TOT LEVEN GEWEKT EN AAN JE GEBONDEN. OM ZE TE GEBRUIKEN HEB JE GEEN SALKA-BEZWERING NODIG. DRAAG ZE EENVOUDIGWEG OP WAT ZE MOETEN DOEN. ER STAAT EEN EVENREDIGE PIJNPRIJS TEGENOVER… MAAR MISSCHIEN NIET ZO ERNSTIG ALS WE WEL VAN ANDEREN ZOUDEN VRAGEN. WE WILLEN JE GRAAG AANMOEDIGEN.
Het Licht legde uit waar de verschillende stenen toe in staat waren evenals hun beperkingen. Conrig kon zijn geluk nauwelijks op. Zonder enige twijfel stelden deze drie zegels hem in staat om over de wereld te heersen. En het ruwe materiaal om meer exemplaren te maken, lag nu binnen handbereik…
‘Dank je wel, Zegelbewaarder, MO TENGALAH SHERUV.’
WE HEBBEN NOG EEN LAATSTE WAARSCHUWING: VERTEL DE VERVLOEKTE NIETS OVER ONZE AFSPRAAK… EN GEEF DE MAANSTEENSCHIJF NIET AAN HEM TERUG. HIJ VORMT ÉÉN GEVAAR VOOR JOU EN ONS.
‘Beynor mag dan door jullie Lichten zijn vervloekt, hij is nog altijd een machtig tovenaar. Hij zal me dwingen de schijf aan hem terug te geven, en houdt daarmee de macht over degenen die ze na mijn dood erft.’
NEE, DAT HEEFT HIJ NIET. WE HEBBEN DE SCHIJF AAN JOU GEBONDEN, ZOALS ZEVENHONDERD VAN JULLIE JAREN GELEDEN IS GEDAAN MET DE ORIGINELE DRIE SCHIJVEN DIE AAN DE EERSTE MENS WAREN VERLEEND EN DIE DEZE AFSPRAAK HEEFT VOORGESTELD, ENE VRA-DARASILO LEDNOK. DE WAARDELOZE LAFAARD! UITEINDELIJK WAS HIJ TE BANG OM DE SCHAT ZEGELS DIE WE HEM HEBBEN GEGEVEN TE GEBRUIKEN. HIJ HEEFT ER ALLEEN MAAR BOEKEN OVER GESCHREVEN – DE DWAAS – EN TOEN HIJ STIERF, STIERF DE VERBINTENIS MET DE MAANSTEENSCHIJVEN MET HEM. WE HEBBEN DARASILO EEN KORTE WEG NAAR MACHT GEBODEN. HIJ HEEFT DIE AFGEWEZEN. WE HOPEN DAT JIJ VERSTANDIGER BENT.
‘Wees daar maar zeker van. Jullie hebben me gegeven waar ik mijn hele leven al naar heb verlangd. Ik zal de zegels goed gebruiken. Dat jullie de schijf aan mij hebben verbonden, was een meesterzet.’
DAT DACHTEN WIJ OOK.
Door Conrig toe te staan de zegels in zijn eigen taal te bevelen en het voor Beynor onmogelijk te maken de schijf terug te nemen, had het Beaconvolk efficiënt de tovenaar-koning de weg versperd om nog enige invloed op de Soevereiniteit uit te oefenen. Beynor had niet langer een pressiemiddel om zijn wil op te leggen.
Conrig zei: ‘Mag ik nu naar mijn eigen wereld terugkeren? Ik moet een oorlog voorbereiden.’
JE KUNT GAAN… TOT HET MOMENT DAT WE ELKAAR OPNIEUW ZULLEN SPREKEN. WE HOPEN DAT WE DAN EEN UITSTEKENDE NIEUWE MENSENBONDGENOOT VOOR JE HEBBEN.
‘Wie dan?’
ZODRA JE HEM ZIET WEET JE WIE HET IS.
Het angstaanjagende gezicht van de Zegelbewaarder verdween en de koning realiseerde zich dat hij weer in zijn lichaam terug was. Hij stond op het balkon en voelde geen pijn. Een koude bries waaide uit het noorden en de lucht rook naar naderende sneeuw… maar daar had hij een remedie tegen! De vingerring met de naam Weermaker gloeide met subtiel leven op de balkonrand, evenals de net zo bruikbare IJsmeester die ernaast lag.
Maar de Grote Steen waar Conrig het meest ontzag voor had, lag veilig in zijn hand: Vernietiger, de sleutel tot de overwinning tegen de invallende monsters. Hij pakte het breekbare stafje op en vroeg zich af of hij het zou wagen om hem te testen.
Niet hier, dacht hij glimlachend. Binnen, als die hoerenzoon Beynor toekijkt!
Hij stopte de schijf en de zegels in hun zakje en ging het solarium binnen. Beynor keek op, zijn uitgemergelde gezicht onaangedaan. ‘En, mijn leenheer, hebt u de zegels tot leven gewekt?’
‘Heb je me niet door de deur geschouwd… of mijn gesprek met het Licht afgeluisterd?’
‘Ik kon niets opvangen,’ antwoordde de tovenaar-koning kil. ‘Ik ben inderdaad even bang geweest dat u door een tragisch bovennatuurlijk ongeval zou worden gegrepen. Ik deed nog een poging om u te hulp te schieten, maar u zoons hielden me tegen.’
Bram en Coro stonden aan weerskanten van de tovenaar. De kroonprins hield een getrokken zwaard in zijn hand en de novice hield het reliquiarium met beide handen hoog in de lucht.
‘Ik heb de Verban-alle-schadelijke-bezweringenspreuk uitgesproken, vader,’ zei Bramlow, ‘en Coro heeft de tovenaar-koning fysiek tegengehouden.’
‘Goed gedaan, jongens,’ zei de koning. ‘Ontspan je nu maar. Zijne majesteit wil me geen kwaad doen.’
‘Zeer zeker niet,’ zei Beynor nonchalant. Maar zijn vuisten hingen stijf gebald langs zijn zij.
‘Vader, de zegels…’ waagde Bramlow.
Conrig beende naar de tafel. Een voor een haalde hij de drie kleine graveerwerkjes uit hun zakje en legde ze neer. De prins slaakte een kreet van ontzag.
‘Ze gloeien. Ze leven!’ riep Corodon uit en hij stak zijn hand uit.
‘Nee!’ schreeuwde Conrig en hij greep de jongen bij de pols. ‘Raak een levend zegel dat niet aan jou verbonden is nooit zonder toestemming van de eigenaar aan, anders vermoordt hij je.’
De kroonprins wankelde achteruit. ‘Ik wilde niet…’
‘Dat weet ik wel. Het is al goed… ik wil jullie nog een maansteen laten zien.’ Hij haalde de glanzende schijf uit het zakje en hield het voor Beynors ogen. ‘Mij is een speciale gunst verleend. Deze activeringsschijf, die het wakende Licht over een inactief zegel oproept, is nu ook aan mij gebonden. Niemand anders heeft daar macht over.’
‘Nee!’ riep Beynor uit. ‘Dat zouden de Lichten nooit doen!’
‘En toch hebben ze het gedaan,’ zei de koning. ‘Het ziet ernaar uit dat ze jou niet vertrouwen, tovenaar-koning. Mij is bevolen je de schijf niet terug te geven.’
‘Maar mijn leenheer! U hebt mij nog altijd nodig om de zegels veilig te gebruiken, en u hebt gezworen…’
‘Die eed is een farce. Het licht heeft me uitgelegd hoe elk zegel werkt. Bovendien is het mij toegestaan om hun macht in mijn eigen taal op te roepen… en niet in die van de Salka.’
‘Zou u dat willen bewijzen, mijn leenheer?’ Het was een schaamteloze vraag, maar Conrig schonk hem een beminnelijk knikje.
‘Baron Jordus IJswold heeft een afschuwelijke smaak als het gaat om zilver serviesgoed, vind je ook niet? Vooral die karaf is lelijk. En het bier is zuur.’ De koning wees met de maanstenen staf op de fles. ‘Vernietiger, maak dat ding daar met de grond gelijk maar beschadig verder niets.’
Er klonk een scherpe ontploffing. Een wolk schitterende groene stoom met een penetrante geur dwarrelde op en loste toen in het niets op. De twee wolfshonden sprongen overeind en begonnen uit alle macht te blaffen.
Conrig lachte. Na een geschokt moment, deden de prinsen met hem mee.
Beynor maakte een nijdig gebaar om de honden het zwijgen op te leggen. Toen zei hij met gespannen stem: ‘Wilt u zeggen dat u onze overeenkomst, dat de zegels naar wederzijds voordeel worden ingezet, nietig verklaart?’
‘Helemaal niet.’ De Soeverein verzamelde de stenen en stopte ze in het zakje terug. ‘Je krijgt de troon van Moss, zoals je hebt verzocht, maar ik heb je diensten niet langer nodig als koninklijk adviseur. Jij en je maatje vertrekken morgen bij dageraad uit dit kampement. Je krijgt paarden ter beschikking. Ga naar Oost-Didion. Zoek je vroegere onderdanen op die in de buurt van Incayo en de naburige steden nederzettingen hebben gesticht. Maak jezelf daar geliefd, zodat ze je als hun leider zullen accepteren.’
‘Dat zal nog moeilijk worden…’
‘Lijkt me niet. De Mosslandse migranten zijn doodarm, terwijl jij stinkend rijk bent, zo is het toch? Ik heb gehoord dat bepaalde bezittingen van Didions gestorven kanselier op de avond van zijn dood zijn verdwenen. Kilians twee oudere volgelingen, de meest voor de hand liggende verdachten van de diefstal, zijn Wildenest ontvlucht. Kort daarna verdween Garon Kortling ook. De lichamen van de mannen zijn in een poepdoos van een taveerne vlak bij Twicken gevonden, Garon keerde naar het kasteel terug en werd door jou in dienst genomen. Moet ik nog doorgaan?’
‘Beynor zei niets.
‘Zolang je mij trouw zweert, steun ik je aanspraak op de troon van Moss. Uiteindelijk zullen de Salka je land uit gegooid worden. De Soevereiniteit helpt al zijn trouwe vazalstaten met de wederopbouw van de steden die door de monsters zijn vernield. Ben jij een van die vazallen?’
Een ogenblik glansde er een zwarte woede in de ogen van de gedwarsboomde tovenaar. Toen boog hij zijn hoofd. ‘Ja, mijn leenheer.’
Tot er een nieuwe Soeverein is die gevoeliger is voor mijn overredingskracht.
‘Uitstekend. Je kunt gaan.’
De tovenaar-koning draaide zich om liep zonder nog een woord te zeggen de deur uit en sloot hem achter zich.
Conrig deed het zakje zegels in zijn beurs. ‘Jongens, blijf nog een paar minuten bij me zitten. Dan gaan we allemaal naar bed, want het leger marcheert morgenochtend naar Tarn voor een confrontatie met de vijand. Maar ik wil mijn grootse toekomstvisioen nu met jullie delen, zodat jullie ook dromen over hoe de komende wonderlijke gebeurtenissen van invloed zullen zijn op jullie levens. Wat ik vanavond van het Beaconvolk heb gekregen, is meer dan een middel om de Salka te overwinnen. Zoveel meer!’
Grijnzend van gretige verwachting gingen Bramlow en Corodon zitten en luisterden naar de plannen van hun vader. Tegen de tijd dat Conrig klaar was met zijn uitleg, was de glimlach van de twee jonge mannen bevroren.
‘Begrijpen jullie hoe het plan tot volle wasdom komt?’ zei Conrig. ‘De sleutel is IJsmeester, het zegel waarvan we dachten dat die van de drie het minst betekende. Maar dat komt omdat Beynor er niets van heeft begrepen. Het Licht, Zegelbewaarder genaamd, heeft me verteld dat het zegel niet alleen bevriest, maar ook ontdóóit. Zelfs als de top van Demonen Rust weer in winters ijs en sneeuw is gewikkeld, kan het zegel het smelten en komt het ruwe mineraal tot onze beschikking. Bedenk eens wat dat betekent, jongens. Denk daar maar eens over na!’
De prinsen konden hem alleen maar sprakeloos aanstaren.
‘Ik begrijp dat het jullie allemaal een beetje te veel wordt,’ zei Conrig vriendelijk. ‘Geen wonder. We hebben het er later nog wel over, als jullie de tijd hebben gehad om het tot je door te laten dringen. Welterusten, mijn zoons. Slaap lekker.’
Ze knikten en zeiden tegelijk: ‘U ook, sire.’
Toen de broers naar hun kamer gingen, vond Coro eindelijk zijn tong terug en begon opgewonden te babbelen over de glorieuze reikwijdte van het visioen van de Soeverein.
Bramlow onderbrak hem. ‘Houd je mond! Begrijp je dan niet wat er met vader is gebeurd? Ben je dan volslagen achterlijk?’
‘Hoor eens even, je hebt geen enkele reden om zo tegen me te praten!’ viel de kroonprins uit. ‘Wat bedoel je, verdomme? Er is een wonder geschied en jij doet alsof er een ramp is gebeurd…’
Bramlow onderbrak hem opnieuw. ‘Het Beaconvolk heeft een onweerstaanbaar aas uitgegooid en vader heeft toegehapt! Ze hebben hem macht gegeven, Coro. Macht waarmee zij macht over hem krijgen. Maar de Lichten willen niet alleen de Hoge Koning. Ze willen ons allemaal.’
Diep onder het eeuwige ijs van de Dorre Landen kreunde de Ene die de Hemel Verloochende van onuitsprekelijk verdriet.
‘Hij is bezweken. Ik wist dat het een keer moest gebeuren, maar hoe bitter is het als het zich echt voltrekt! IJzerkroon roept zijn eigen doem over zich af… maar zal de rest van de bevolking op dit eiland ook bezwijken? Zeg het me, vrienden!’
We zien slechts een paradox, zeiden de Gelijkgezinden, en geen duidelijk beeld van de uitkomst. Maar het Conflict in het Hemelrijk is nu begonnen. We moeten allemaal moedig zijn… wat er ook in het Aardrijk gebeurt.
‘Niettemin,’ zei de Bron, ‘denk ik dat ik een laatste tussenkomst moet proberen, door middel van de aardling Snudge.’
Tovenaar-koning lag stokstijf op zijn smalle bed, de wind afschuimend op zoek naar Deveron Austreys droom. Het kostte hem de halve nacht om hem te vinden en nog meer tijd om binnen te dringen, want de wildgetalenteerde was meer dan volwassen geworden en zijn mentale barrières waren veel sterker dan in vroeger jaren.
Het was uit pure wanhoop dat Beynor een beroep wilde doen op de voormalige spion. Hij verachtte zichzelf om het toe te geven, maar hij kon geen makkelijke manier bedenken om Conrig te vermoorden en op die manier opnieuw controle over de zegels en de schijf te krijgen. Niet nu Bazekoys blauwe parel wederom de koning tegen kwaadaardige magie beschermde en de hordes magickers en wachtposten tot de tanden toe bewapend waren die de koning nu tegen fysieke aanvallen beschermden.
Er het meest onheilspellende feit van alles was nog wel dat Conrig Wincantor duidelijk de uitverkorene van de Lichten was geworden. Zelfs als Beynor in staat was om de Soeverein te vermoorden, dan zou het Beaconvolk hém uit wraak ombrengen.
Dat zou een ander moeten doen. Een die Conrigs verschillende verdedigingslinies kan doorboren, die wellicht bereid is om een dealtje te sluiten.
De enige persoon die bij hem opkwam – onwaarschijnlijk maar hoe ironisch! – was de voormalige Koninklijk Spion. Deveron Austrey moest toch zeker op wraak broeden op zijn vroegere meester. Waarom was hij anders na zesden jaar ballingschap zo plotseling opgedoken? Beynor vond het heel aannemelijk dat Deveron aan de basis stond van de mislukte moordaanslag op Rotsfort, en ooit had hij zelf zegelmagie bedreven. Misschien kon hij worden verleid om de macht terug te winnen die hij kennelijk had verloren. Het was een riskante gok, maar hij moest het erop wagen…
Hij drong de droom van de ex-spion binnen, maakte gebruik van zijn unieke natuurlijke talent, en legde de feiten van de situatie uit, liet gedetailleerd zien hoe de dood van Conrig Wincantor in hun beider voordeel kon uitwerken.
Als je wakker wordt, Deveron, denk je misschien dat die droom slechts nep was. Daar vergis je je in. Spreek me morgen op de wind, dan regelen we een ontmoeting. Ik reis te paard, vanaf kasteel IJswold in zuidelijke richting over de Heideweg, en ben met een vriend. Conrig heeft me bevolen naar mijn eigen verbannen volk terug te keren, met het idee dat hij mijn diensten niet meer nodig heeft. Hij heeft geen idee van wat het Beaconvolk met de onderwerping van het menselijk ras voorheeft. Mijn voorvader Rothbannon was in staat om de Lichten te snel af te zijn en dat is hem goed bekomen. Samen, jij en ik, kunnen wij hetzelfde doen.
‘Je hebt me verkeerd beoordeeld, tovenaar-koning.’
Dat denk ik niet. Ontken je soms dat je naar Blenholme bent teruggekeerd om wraak te nemen op Conrig.? Ontken je soms dat jij de mislukte moordaanslag hebt opgezet? Ik weet dat jij die avond in de tussenpost rondsloop!
‘Jij weet niets van mij of mijn bedoelingen. Niets! En je bent een dwaas als je denkt dat ik met jou een bondje sluit om door middel van moord macht te krijgen over de zegels van de Hoge Koning. Sterker nog, ik ben van plan om zijn alchemistische adviseurs over je duivelse plan in te lichten, zodat ze hem kunnen beschermen.’
‘… ik begrijp het.
‘Ik zal mijn dromen van nu af aan beter afschermen, Beynor. Probeer ze maar niet nogmaals binnen te dringen. Mijn antwoord aan jou zal altijd een NEE zijn.’
Dan zullen we elkaar wellicht opnieuw in de hel weerzien, Deveron Austrey. Dat jij daar eerder mag arriveren dan ik.
Prins Corodon schrok met een kreet wakker, sprong uit bed en schudde zijn broer aan de schouder door elkaar. ‘Bram! Bram! Wakker worden!’
De novice, die het grootste deel van de nacht in een slapeloze angst had rondgetold, werd maar moeizaam wakker. Kijken in het donker was niet zijn forte, maar er kwam een beetje licht van de paar gloeiende kolen in de haard. ‘Coro? De dag is nog niet eens aangebroken…’
‘Bram, ik heb Orry gehoord! Hij praatte tegen me, zo duidelijk als wat, terwijl ik half in slaap was.’
‘Asjemenou. Je hebt gedroomd.’
‘Nee, luister! Ik denk dat hij op de wind tegen me praatte. Jij weet net zo goed als ik dat ik een soort miezerig stukje talent heb. Stel dat Orry dat ook heeft? En wat hij tegen me zei… Bram, hij zei dat de Salka Terminusbaai in Didion gaan binnenvallen! Hij zei dat ze met toverij het schip waar hij, Nyla en haar moeder op zaten, tot zinken hebben gebracht. Ze hebben ook een enorme rotspilaar in de ingang van de baai laten vallen.’
Bramlow gromde. ‘De Goede Lichten hebben me verteld dat de monsters in Tarn aan land komen, bij Stormmonding, niet in Didion. Ga weg!’ Hij trok zijn kussen over zijn hoofd.
Corodon trok het kussen van zijn broer af en gooide het op de grond. ‘Stel dat dat beeld in Tarn een soort krijgslist is?’
Bram ging op zijn ellebogen zitten. ‘En wat moet ik dan doen? Naar de andere magickers rennen en ze vertellen dat je windspraak kunt horen? Onthullen dat je niet gerechtigd bent om op de troon van Cathra te zitten?
De kroonprins was een ogenblik van zijn stuk gebracht. ‘Zeg het tegen vader! Zeg dat jíj de windgesproken boodschap van… van een of ander stervende persoon op Orry’s schip hebt gekregen. Of van de demonen zelf! Dat is voor hem misschien zo overtuigend dat hij de Broeders opdraagt een windspeurtocht bij Terminusbaai te doen. Misschien zien ze de afgebroken rotspilaar, als het niet anders kan. Bram, in hemelsnaam! Dit moet je doen.’
‘Oké. En als dit alles nergens toe leidt, ben ik de sukkel die een nachtmerrie serieus heeft genomen.’
‘Maar…’
‘Nee, verdomme, nee!’ schreeuwde Bram. ‘Laat me met rust en laat me slapen. Morgen ga ik naar de Tarnse Grootsjamaan en vraag hem de baai te schouwen, als speciale gunst voordat we op mars gaan. Misschien doet hij het wel. Geef me nu mijn kussen terug en ga terug naar bed voordat ik een soort magie oproep waar we allebei spijt van krijgen.’
Corodon deed wat hem was opgedragen. ‘Ik heb echt Orry’s stem gehoord,’ sputterde hij terwijl hij mismoedig naar zijn veldbed terugging. ‘Ik heb het me niet verbeeld en ik heb het niet gedroomd.’ Hij gooide zichzelf op bed, trok de dekens tot aan zijn kin en bleef slapeloos in het donker liggen staren.
Vra-Bramlows gewaad, die aan een muurhaak hing, was gemaakt van zware wol en vele plooien bedekten de binnenzak waar de twee stukjes maansteen verborgen waren. Dus geen van de prinsen merkten dat ze met een pulserende groene glans begonnen te gloeien.