35.
'Ik geloof dat we beter kunnen afstappen en lopend naar ze toegaan,' zei Jondalar, die nog meer mannen met speren en vrouwen behoedzaam zag naderen. 'Ik had er natuurlijk aan moeten denken dat mensen bang en achterdochtig zijn als we op paarden rijden. Het was waarschijnlijk verstandiger geweest als we ze uit het zicht hadden gehouden en naar ze toe hadden gelopen. En later waren teruggegaan om de dieren te halen als we gelegenheid hadden gehad erover te vertellen.'
Ze stegen allebei af en Jondalar zag opeens weer het beeld van zijn 'kleine broer', Thonolan, die met een vriendelijke, brede glimlach en vol vertrouwen op een Grot of Kamp vol vreemdelingen toeliep. De lange blonde man beschouwde dit als een teken en met een volle glimlach wuifde hij vriendelijk, duwde de kap van zijn parka naar achteren zodat zij hem beter konden zien en liep toen met beide handen uitgestrekt op hen toe, waardoor hij openlijk toonde dat hij niets had te verbergen.
'Ik zoek Laduni van de Losaduniërs. Ik ben Jondalar van de Zelandoniërs,' zei hij. 'Mijn broer en ik waren enkele jaren geleden op een grote Tocht naar het oosten en Laduni heeft ons gevraagd op de terugweg halt te houden en hem een bezoek te brengen.'
'Ik ben Laduni,' zei een man die met een licht accent Zelan- donisch sprak. Met zijn speer in de aanslag kwam hij naar Jondalar toe en keek van dichtbij nog eens om te zien of de vreemde man inderdaad degene was die hij zei. 'Jondalar? Van de Zelandoniërs? Je lijkt inderdaad op de man die ik heb ontmoet.'
Jondalar begreep de voorzichtige begroeting. 'Dat komt omdat ik het bén! Ik ben blij je te zien, Laduni,' zei hij hartelijk. 'Ik was er niet zeker van op de goede plaats te zijn afgeslagen. Ik ben helemaal tot het eind van de Grote Moederrivier geweest, en daar nog voorbij, en toen, dichter bij huis, had ik moeite je Grot te vinden, maar de damp van jullie warme bronnen wees me de weg. Ik heb iemand meegebracht die ik aan je wil voorstellen.'
De oudere man keek scherp naar Jondalar om te ontdekken of er een aanwijzing was dat hij anders was dan wat hij leek: een man die hij kende en hier toevallig bij hen kwam, maar op een zeer merkwaardige manier. Hij zag er ouder uit, dat kon, en leek nog meer op Dalanar. Hij had de oude vuursteenklopper een paar jaar geleden weer gezien toen hij op een handelsmissie kwam en, zoals Laduni vermoedde, om erachter te komen of de zoon van zijn vuurplaats met zijn broer bij hen waren geweest. Dalanar zal blij zijn hem te zien, dacht Laduni. Hij kwam nog dichter bij, met zijn speer nonchalanter in de hand, maar in een positie waaruit hij deze snel kon werpen. Hij bekeek de twee ongewoon volgzame paarden en zag nu de vrouw die erbij stond.
'Die paarden zijn heel anders dan die van hier. Zijn paarden uit het oosten volgzamer? Het zou dan veel makkelijker zijn op ze te jagen,' zei Laduni.
Plotseling verstrakte de man, bracht zijn speer in een positie om haar te werpen en richtte op Ayla. 'Verroer je niet, Jondalar!' zei hij.
Alles gebeurde zo snel, dat Jondalar geen tijd had te reageren. 'Laduni! Wat doe je?'
'Er is een wolf achter jullie aangekomen. Met zo weinig vrees, dat hij zich durft te laten zien.'
'Nee!' gilde Ayla en wierp zich tussen de wolf en de man met de speer.
'Deze wolf reist met ons mee. Maak hem niet dood!' zei Jondalar, die onmiddellijk tussen Laduni en Ayla ging staan.
Ayla knielde, legde haar armen om de wolf en hield hem stevig vast, gedeeltelijk om hem te beschermen, maar ook de man met de speer. Wolfs nekhaar stond recht overeind, zijn lippen waren gekruld om zijn tanden te laten zien en er kwam een woest gegrom uit zijn keel.
Laduni was overdonderd. Hij had de bezoekers willen beschermen, maar ze deden alsof hij hun kwaad wilde doen. Hij keek Jondalar vragend aan.
'Leg je speer alsjeblieft neer, Laduni,' zei Jondalar. 'Die wolf is onze kameraad, zoals de paarden. Hij heeft ons leven gered. Ik beloof je dat hij niemand kwaad zal doen als niemand hem of de vrouw bedreigt. Ik begrijp dat het vreemd lijkt en als je me de kans geeft, zal ik alles uitleggen.'
Laduni deed zijn speer omlaag, maar bleef op zijn hoede voor de grote wolf. Zodra het gevaar was geweken, kalmeerde Ayla het dier, stond op en liep naar Jondalar en Laduni, terwijl ze Wolf een teken gaf dicht bij haar te blijven.
'Neem Wolf niet kwalijk dat hij zijn nekharen heeft opgezet,' zei Ayla. 'Hij houdt van mensen als hij hen heeft leren kennen, maar we hebben een slechte ervaring gehad met mensen die meer oostelijk wonen. Daardoor is hij met vreemden zenuwachtiger geworden en heeft hij meer de neiging zich te beschermen.'
Laduni hoorde dat ze heel goed Zelandonisch sprak, maar door haar merkwaardige accent bleef ze toch een vreemdelinge. Hij bemerkte ook... iets anders... hij wist het niet zeker. Nietiets dat hij nauwkeurig kon omschrijven. Hij had vele blonde vrouwen met blauwe ogen gezien, maar haar jukbeenderen, gelaatstrekken of de vorm van haar gezicht, er was iets dat haar een ongewoon uiterlijk gaf. Wat het ook was, het nam niet weg dat ze een opvallend mooie vrouw was. Het gaf haar eerder iets geheimzinnigs.
Hij keek Jondalar aan en glimlachte. Hij dacht terug aan diens laatste bezoek en het verbaasde hem niets dat die lange, knappe Zelandoniër van een lange Tocht terugkeerde met een exotische schoonheid, maar niemand had verwacht dat ze paarden en een wolf als een herinnering aan hun avonturen zouden thuisbrengen. Hij kon nauwelijks hun verhalen afwachten.
Jondalar had de waarderende blik in Laduni's ogen gezien toen hij Ayla zag en toen de man glimlachte, kon hij zich ontspannen.
'Haar wil ik aan je voorstellen,' zei Jondalar. 'Laduni, jager van de Losaduniërs, dit is Ayla uit het Leeuwekamp van de Mamutiërs, Uitverkoren door de Holeleeuw, Beschermd door de Holebeer en Dochter van de Mammoetvuurplaats.'
Ayla hield beide handen, met de handpalm omhoog, op als begroeting van openheid en vriendschap, toen Jondalar haar officieel voorstelde. 'Ik groet je, Laduni, Meesterjager van de Losaduniërs,' zei Ayla.
Laduni vroeg zich af hoe zij wist dat hij de leider van de jagers bij zijn volk was. Jondalar had dit niet gezegd. Misschien had hij dit eerder verteld, het was schrander dat ze het zei. Zulke dingen moest zij natuurlijk begrijpen. Met al die titels en connecties moest ze een vooraanstaande vrouw onder haar volk zijn, dacht hij. Ik had kunnen weten dat hij zo'n belangrijk iemand zou meebrengen, als je bedenkt dat zijn moeder en de man van zijn vuurplaats de verantwoordelijkheid van het leiderschap hebben gedragen. Het kind weerspiegelt het bloed van de moeder en de geest van de man.
Laduni nam haar beide handen in de zijne. 'Uit naam van Duna, de Grote Aardmoeder, ben je welkom, Ayla uit het Leeuwekamp van de Mamutiërs, Uitverkorene van de Leeuw, Beschermelinge van de Grote Beer en Dochter van de Mammoetvuurplaats,' zei Laduni.
'Ik dank je voor dit welkom,' zei Ayla, nog steeds officieel. 'En als je het goed vindt, wil ik je aan Wolf voorstellen, zodat hij weet dat je een vriend bent.'
Laduni keek bedenkelijk want hij vroeg zich af of hij met een wolf wilde kennismaken, maar onder de gegeven omstandigheden moest hij wel.
'Wolf, dit is Laduni van de Losaduniërs,' zei ze. Ze nam de hand van de man en hield hem voor Wolfs neus. 'Hij is eenvriend.' Toen Wolf de hand van de vreemdeling had geroken, vermengd met de geur van Ayla's hand, scheen Wolf te begrijpen dat dit iemand was die hij kon accepteren. Tot Laduni's ontsteltenis besnuffelde de wolf ook zijn geslachtsdelen.
'Nu is het genoeg, Wolf,' zei Ayla en wees hem terug. Daarop vervolgde ze tegen Laduni: 'Hij heeft zo geleerd dat je een vriend bent en een man. Als je hem wilt verwelkomen, hij houdt ervan te worden geaaid over zijn kop en achter zijn oren te worden gekrabbeld.'
Laduni was nog angstig, maar het intrigeerde hem een levende wolf aan te raken. Behoedzaam stak hij zijn hand uit en voelde de ruwe vacht. Toen hij zag dat dit werd aanvaard, aaide hij het dier over zijn kop, wreef wat achter zijn oren en vond alles heel aangenaam. Hij had eerder een wolvevacht aangeraakt, maar nooit van een levend dier.
'Het spijt me dat ik hem heb bedreigd,' zei hij. 'Ik heb nog nooit gezien dat een wolf uit vrije wil met mensen meegaat, ook nooit van paarden trouwens.'
'Dat is te begrijpen,' zei Ayla. 'Later zal ik je aan de paarden voorstellen. Die zijn soms een beetje terughoudend tegenover vreemden, ze hebben tijd nodig om aan nieuwe mensen te wennen.'
'Zijn alle dieren in het oosten zo vriendelijk?' vroeg Laduni, die benieuwd was naar het antwoord dat voor iedere jager belangwekkend was.
Jondalar glimlachte. 'Nee, hoor, dieren zijn overal hetzelfde. Deze zijn bijzonder door Ayla.'
Laduni knikte en onderdrukte zijn gretigheid om nog meer te vragen, omdat hij wist dat de hele Grot hun verhalen zou willen horen. 'Ik heb jullie verwelkomd en nodig jullie uit om binnen te komen en warmte, voedsel en een rustplaats met ons te delen. Ik ga eerst de overige mensen van onze Grot het een en ander uitleggen.'
Laduni liep naar de groep terug, die zich had verzameld voor een grote opening in een rotswand. Hij legde uit dat hij Jondalar een aantal jaren geleden had ontmoet toen hij aan zijn Tocht begon en hem toen had uitgenodigd op de terugreis op bezoek te komen. Hij vertelde dat Jondalar familie van Dalanar was en benadrukte dat zij gewone mensen waren, en geen gevaarlijke geesten. Dat zij alles zouden vertellen over de paarden en de wolf. 'Ze hebben vast heel interessante verhalen,' eindigde hij. Hij wist dat die aanlokkelijk waren voor de groep mensen, die sedert het begin van de winter tot de grot was veroordeeld en zich begon te vervelen.
Hij had niet in het Zelandonisch tegen de reizigers gesproken, maar onder het luisteren meende Ayla overeenkomsten tehoren. Ze bemerkte dat ondanks verschillen in klemtoon en uitspraak het Losadunisch verwant was aan het Zelandonisch, zoals het S'Armunisch en Sharamudisch verwant waren aan het Mamutisch. Deze taal had zelfs een verbinding met het S'Armunisch. Ze had enkele woorden opgevangen en de strekking van zijn uitleg min of meer begrepen. In een paar dagen zou ze met deze mensen kunnen praten.
Haar aanleg voor talen vond Ayla niets bijzonders. Ze deed niet speciaal haar best deze te leren, maar had een scherp gehoor voor nuance en stembuiging, en haar vermogen om verbanden te leggen maakte het haar heel makkelijk. Het op jeugdige leeftijd verliezen van haar eigen taal en volk, alsmede de noodzaak een nieuwe, speciale manier van communiceren aan te leren die in hetzelfde deel van de hersens als gesproken taal was gelokaliseerd, hadden haar aangeboren taalvaardigheid nog vergroot. Het was de combinatie van natuurlijke aanleg en omstandigheden die haar zo bedreven had gemaakt.
'Losaduna zegt dat jullie uitermate welkom zijn om in de be- zoekersvuurplaats te logeren,' zei Laduni tegen hen na zijn uitleg.
'We moeten eerst de paarden van onze bagage ontdoen en ze een goede plaats geven,' zei Jondalar. 'Het veld tegenover jullie grot heeft geloof ik goed wintergras. Vinden jullie het goed als we ze daar laten?'
'Jullie kunnen dat veld gebruiken,' zei Laduni. 'Ik denk dat iedereen het spannend vindt paarden van zo dichtbij te zien.' Onwillekeurig keek hij weer naar Ayla en vroeg zich af wat ze met de dieren had gedaan. Het was duidelijk dat zij macht had over heel sterke geesten.
'Ik moet nog iets vragen,' zei Ayla. 'Wolf is gewend dicht bij ons te slapen en zou heel ongelukkig zijn als hij ergens anders zou moeten liggen. Als jullie Losaduna of de mensen van jullie Grot het vervelend vinden dat de wolf binnen slaapt, zullen we onze tent wel buiten opzetten en daar slapen.'
Laduni sprak met de mensen en na enige discussie keerde hij zich weer naar de bezoekers. 'Ze willen dat jullie binnenkomen, maar een paar moeders zijn bang vanwege hun kinderen,' zei hij.
'Ik begrijp hun angst. Ik beloof dat Wolf niemand kwaad zal doen, maar als dat onvoldoende is, blijven we buiten.'
Na nog een discussie zei Laduni: 'Ze zeggen dat jullie binnen moeten komen.'
Laduni ging mee toen Ayla en Jondalar de paarden gingen afladen en was even opgewonden nu 'kennis te maken' met Whinney en Renner als toen hij aan Wolf werd voorgesteld. Hij had veel op paarden gejaagd, maar er nooit een aangeraakt, behalve bij toeval tijdens de jacht als hij dicht genoeg bij een paard kon komen. Ayla zag hoe hij genoot en bedacht dat het misschien leuk zou zijn hem later eens op Whinney's rug te laten rijden.
Op de terugweg naar de grot, met hun spullen in de ronde boot achter hen, vroeg Laduni Jondalar naar zijn broer. Toen hij de smartelijke trek op het gezicht van de lange man zag, voelde hij dat er iets ergs was gebeurd, nog voor Jondalar antwoordde.
'Thonolan is gestorven. Hij is gedood door een holeleeuw.'
'Dat spijt me te horen. Ik was op hem gesteld,' zei Laduni.
'Iedereen was op hem gesteld.'
'Hij wilde zo graag de Grote Moederrivier tot haar eind volgen. Is dat gelukt?'
'Ja, hij heeft het eind van de Donau bereikt voor hij stierf, maar had er geen plezier meer in. Hij was op een vrouw verliefd geworden en had zich met haar verbonden, maar zij stierf bij de geboorte van een baby,' zei Jondalar. 'Dat heeft hem helemaal veranderd, zijn hart was verdwenen. Hij wilde niet meer leven.'
Laduni schudde zijn hoofd. 'Wat jammer. Hij was zo vol levenslust. Filonia heeft nog veel aan hem gedacht toen jullie weg waren. Ze hoopte steeds dat hij zou terugkomen.'
'Hoe gaat het met Filonia?' vroeg Jondalar, die zich de knappe, jonge dochter van Laduni's vuurplaats goed herinnerde.
De oudere man grijnsde. 'Ze is een verbintenis aangegaan en Duna is haar goed gezind. Ze heeft twee kinderen. Kort nadat jij en Thonolan waren vertrokken, ontdekte ze dat ze was gezegend. Toen bekend werd dat ze zwanger was, heeft geloof ik elke verkiesbare Losaduniër een excuus bedacht om onze Grot te bezoeken.'
'Dat kan ik me voorstellen. Ik herinner me haar als een aantrekkelijke jonge vrouw. Ze heeft een Tocht gemaakt, hè?'
'Ja, met een oudere neef.'
'En ze heeft twee kinderen?' vroeg Jondalar.
Laduni's ogen schitterden van plezier. 'Een dochter van de eerste zegening, Thonolia - Filonia was ervan overtuigd dat het een kind van jouw broers geest was - en sinds kort een zoon. Ze woont bij de Grot van haar metgezel. Die hadden meer ruimte, maar het is niet zo ver en we zien haar en de kinderen regelmatig.' Er klonk tevredenheid en vreugde in Laduni's stem.
'Ik hoop dat Thonolia een kind van Thonolans geest is. Ik vind het een prettige gedachte dat er nog een stukje van zijn geest op deze wereld is,' zei Jondalar.
Kon het zo vlug gebeuren? vroeg Jondalar zich af. Zijn broer had slechts één nacht met haar doorgebracht. Was zijn geest zokrachtig? Of kon het zo zijn, als Ayla gelijk had, dat Thonolan in Filonia een baby had laten groeien met het wezen van zijn mannelijkheid tijdens die ene nacht dat we bij hen verbleven? Hij herinnerde zich de vrouw goed.
'Hoe gaat het met Lanalia?' vroeg hij.
'Heel goed. Ze is op bezoek bij familie van een andere Grot. Ze proberen een verbintenis voor haar te regelen. Er is een man die zijn gezellin heeft verloren en bij zijn vuurplaats is achtergebleven met drie jonge kinderen. Lanalia heeft nooit kinderen gekregen, al had ze die graag gewild. Als ze hem geschikt vindt, gaan ze een verbintenis aan en adopteert zij de kinderen. Dat kan een gelukkige regeling zijn en ze is er helemaal opgewonden van.'
'Ik ben blij voor haar en wens haar veel geluk,' zei Jondalar, die probeerde zijn teleurstelling te verbergen. Hij had gehoopt dat ze zwanger was geworden nadat ze samen Genot hadden gedeeld. Wat het ook mocht zijn, de geest van een man of het wezen van zijn mannelijkheid, Thonolan had zijn kracht bewezen, maar hoe zit dat met mij? Is mijn wezen of geest krachtig genoeg om in een vrouw een baby te laten groeien? vroeg Jondalar zich af.
Toen ze de grot binnenkwamen, keek Ayla vol belangstelling rond. Ze had vele woningen van de Anderen gezien: lichte of draagbare onderkomens die in de zomer werden gebruikt en steviger, blijvende bouwsels die de strenge winter konden doorstaan. Sommige werden van mammoetbeenderen gemaakt en bedekt met zoden en klei, andere waren van hout, verscholen onder een overkragende rots of op een drijvend platform, maar ze had zo'n grot niet meer gezien sinds ze de Stam had verlaten. De grot had een grote ingang op het zuidoosten en was van binnen gezellig en ruim. Brun zou dit een mooie grot hebben gevonden, dacht ze.
Toen haar ogen aan het schemerlicht waren gewend en ze binnen kon kijken, was ze verbaasd. Ze had verwacht verscheidene vuurplaatsen te zien, elk in een eigen hoek, voor ieder gezin een haardstede. Er waren vuurplaatsen voor ieder gezin in de grot, maar ze bevonden zich in of dicht bij de openingen van bouwsels, die waren opgetrokken van huiden die aan palen hingen. Die leken op platte tenten, die bovenin open waren - in de grot hoefden ze geen bescherming tegen het weer te bieden. Voor zover zij wist, dienden ze als panelen die de binnenruimte voor toevallige blikken afschermden. Ayla herinnerde zich het verbod van de Stam om rechtstreeks in andermans vuurplaats te kijken, die met een rij stenen was afgezet. Het was een kwestie van traditie en zelfbeheersing, met hetzelfde doel, besefte ze, het beschermen van de persoonlijke levenssfeer.
Laduni bracht hen naar een van de afgeschermde plekken. 'Jullie slechte ervaring had toch niets te maken met een bende rouwdouwers?' vroeg hij.
'Nee, zijn er moeilijkheden geweest?' vroeg Jondalar. 'Toen we elkaar de vorige keer zagen, had je het over een jongeman die een aantal volgelingen bij elkaar had gezocht. Die staken de draak met de St... platkoppen.' Hij keek naar Ayla, maar wist dat Laduni nooit het woord 'Stam' zou begrijpen. 'Ze provoceerden de mannen en namen toen hun Genot met de vrouwen. Zoiets leidt tot narigheid voor iedereen.'
Toen Ayla 'platkoppen' hoorde, spitste ze haar oren, omdat ze wilde weten of er veel mensen van de Stam in de buurt waren.
'Ja, die zijn het. Charoli en zijn bende,' zei Laduni. 'Het is misschien met vrolijkheid begonnen, maar het is veel te ver gegaan.'
'Ik dacht dat die jongens dit soort gedrag langzamerhand hadden opgegeven,' zei Jondalar.
'Het is alleen Charoli. Stuk voor stuk zijn het geen slechte jongens, maar hij moedigt ze aan. Losaduna zegt dat hij wil laten zien dat hij moedig is en een echte man, omdat hij zonder man bij zijn vuurplaats is opgegroeid.'
'Veel vrouwen hebben in hun eentje jongens grootgebracht die later uitstekende mannen zijn geworden,' zei Jondalar. Ze waren zo in hun gesprek verdiept dat ze waren opgehouden met lopen en midden in de grot stonden. Er kwamen enkele mensen om hen heen staan.
'Ja, dat is zo. Maar zijn moeders metgezel is verdwenen toen hij een baby was en zij heeft nooit een andere man genomen. Ze heeft al haar aandacht aan hem gegeven en hem in alles toegegeven, ook toen hij geen jongetje meer was, toen hij een handwerk had moeten leren en de plichten van een volwassene. Nu probeert iedereen een eind te maken aan zijn misdadig gedrag.'
'Wat is er gebeurd?' vroeg Jondalar.
'Een meisje van onze Grot was bij de rivier strikken aan het zetten. Ze was pas enkele maanden daarvoor een jonge vrouw geworden en had de Riten van het Eerste Genot nog niet meegemaakt. Ze verheugde zich op de plechtigheid bij de eerstvolgende bijeenkomst. Charoli en zijn bende zagen haar bij toeval en dat ze alleen was, en ze hebben haar allemaal genomen...'
'Allemaal? Haar genomen? Met geweld?' vroeg Jondalar ontzet. 'Een meisje dat nog geen vrouw was. Ik kan het niet geloven!'
'Allemaal,' zei Laduni met kille verontwaardiging, die erger was dan de laaiende woede van het moment. 'En we laten het er niet bij zitten! Ik weet niet of ze genoeg hadden van platkopvrouwen of welk excuus ze voor zichzelf hebben bedacht, maar dat was te veel. Ze hebben haar pijn gedaan en ze is gaan vloeien. Ze zegt nooit meer iets met mannen te maken te willen hebben. Ze heeft geweigerd de riten van haar vrouw worden verder te ondergaan.'
'Dat is vreselijk, maar je kunt het haar moeilijk kwalijk nemen. Het is niet de manier waarop een jonge vrouw het Geschenk van Doni moet leren kennen,' zei Jondalar.
'Haar moeder is bang dat ze nooit kinderen zal krijgen als ze de Moeder niet met de ceremonie wil eren.'
'Misschien heeft ze gelijk, maar wat kan daaraan worden gedaan?' vroeg Jondalar.
'Haar moeder wil dat Charoli wordt gedood, en dat wij een bloedvete tegen zijn Grot uitroepen,' zei Laduni. 'Ze heeft recht op wraak, maar een bloedvete kan iedereen vernietigen. Bovendien heeft Charoli's Grot geen narigheid veroorzaakt. Het is zijn bende en sommigen zijn niet eens van de Grot van Charoli's geboorte. Ik heb een boodschap gestuurd naar To- masi, hun eerste jager, en hem een idee voorgelegd.'
'Een idee? Wat ben je van plan?'
'Ik vind dat het de plicht van alle Losaduniërs is om Charoli en zijn bende tegen te houden. Ik hoop dat Tomasi mee zal doen om iedereen te overtuigen dat die jonge mannen weer onder toezicht van de Grotten moeten komen. Ik heb zelfs voorgesteld Madenia's moeder haar wraak te gunnen. Dat is beter dan het vele bloedvergieten bij een vete. Maar Tomasi is verwant met de moeder van Charoli.'
'Dat wordt een moeilijke beslissing,' zei Jondalar. Hij merkte dat Ayla aandachtig had geluisterd. 'Weet iemand waar Charoli met zijn bende huist? Zij kunnen toch niet bij iemand van jouw volk wonen. Ik kan me niet voorstellen dat een van de Losadunische Grotten zulk boeventuig zou herbergen.'
'Ten zuiden van ons is een kale streek met ondergrondse rivieren en vele grotten. Het gerucht gaat dat ze zich daar in een van de grotten op de grens verbergen.'
'Het zal moeilijk zijn ze daar te vinden als er zoveel grotten zijn.'
'Ze kunnen daar niet de hele tijd blijven. Ze moeten voedsel zoeken, en dan kunnen we hun spoor volgen. Een goeie spoorzoeker moet ze makkelijk kunnen vinden, maar alle Grotten moeten meedoen. Dan duurt het niet lang voor we ze hebben.'
'Wat gaan jullie met ze doen als je ze hebt gevonden?' Ditmaal stelde Ayla een vraag.
'Ik denk dat als de schurken zijn gescheiden, het niet veel tijd kost om hun onderlinge band te verbreken. Elke Grot kan een of twee jonge mannen van hun volk op eigen manier behandelen. Ik denk dat de meesten bij de Losaduniërs willen leven en deel willen uitmaken van een Grot. Op een dag willen ze een gezellin hebben en er zijn niet veel vrouwen die willen leven zoals zij.'
'Ik denk dat je gelijk hebt,' zei Jondalar.
'Ik vind het vreselijk wat ik over die jonge vrouw heb gehoord,' zei Ayla. 'Hoe heet ze? Madenia?' Op haar gezicht stond bezorgdheid te lezen.
'Ik ook,' voegde Jondalar toe. 'Ik zou willen dat we konden blijven om te helpen, maar als we de gletsjer niet snel oversteken, moeten we misschien tot de volgende winter blijven.'
'Misschien is het al te laat,' zei Laduni.
'Te laat?' zei Jondalar. 'Maar het is koud, winter. Alles is stijf bevroren. Alle spleten zullen zeker met sneeuw zijn gevuld.'
'Ja. Het is winter, maar die loopt al ten einde, en dan kun je nooit weten. Misschien haal je het, maar als de warme valwinden vroeg zijn - en dat is altijd mogelijk - smelt alle sneeuw snel. De gletsjer kan tijdens de eerste lentedooi verraderlijk zijn en in de gegeven omstandigheden denk ik niet dat het veilig is een omweg naar het noorden te nemen door het land van de platkoppen. Ze zijn momenteel niet erg vriendelijk. Charoli's bende heeft hen geïrriteerd. Zelfs dieren hebben een beschermend gevoel tegenover hun vrouwtjes en zullen vechten om hen te verdedigen.'
'Het zijn geen dieren,' zei Ayla die onmiddellijk voor hen opkwam. 'Het zijn mensen, alleen een ander soort.'
Laduni hield zijn mond; hij wilde een bezoeker en een gast niet beledigen. Ze was zo vertrouwd met dieren dat ze die misschien als mensen beschouwde. Als een wolf haar beschermt en ze hem behandelt als een menselijk wezen, is het dan verwonderlijk dat ze platkoppen als mensen ziet? dacht hij. Ik weet dat ze schrander kunnen zijn, maar daarom zijn het nog geen mensen.
Er waren anderen bij hen komen staan toen ze stonden te praten. Een van hen, een kleine, magere, nogal verkreukelde man van middelbare leeftijd met een verlegen lachje, nam het woord. 'Moet je hun geen kans geven zich in te richten, Laduni?'
'Ik begin me af te vragen of je ze hier de hele dag aan de praat wilt houden,' zei de vrouw die naast hem stond. Ze was dik, iets kleiner dan de man en had een vriendelijk gezicht.
'Het spijt me, je hebt natuurlijk gelijk. Ik zal jullie voorstellen,' zei Laduni. Hij keek eerst naar Ayla en toen naar de man. 'Losaduna, Een Die de Moeder Dient voor de Grot van de Heet waterbron van de Losaduniërs, dit is Ayla uit het Leeuwekamp van de Mamutiërs, Uitverkoren door de Leeuw, Beschermd door de Holebeer en Dochter van de Mammoetvuurplaats.'
'De Mammoetvuurplaats! Dan ben jij ook Een Die de Moeder Dient,' zei de man met een verraste glimlach, nog voor zijn begroeting.
'Nee, ik ben een Dochter van de Mammoetvuurplaats. Mamut heeft mij lesgegeven, maar ik ben nooit ingewijd,' legde Ayla uit.
'Maar wel ervoor geboren! Je moet ook door de Moeder zijn gekozen, net als alle anderen,' zei de man duidelijk opgetogen.
'Losaduna, je hebt haar nog niet begroet,' wees de dikke vrouw hem terecht.
De man was even van zijn stuk gebracht. 'O, dat kan. Al die formaliteiten. Ik verwelkom je uit naam van Duna, de Grote Aardmoeder, Ayla van de Mamutiërs, Uitverkoren door het Leeuwekamp en Dochter van de Mammoetvuurplaats.'
De vrouw naast hem zuchtte en schudde haar hoofd. 'Hij heeft alles door elkaar gehaald, maar als het een vrijwel onbekende ceremonie was of een legende van de Moeder, zou hij er geen stukje van vergeten,' zei ze.
Ayla moest onwillekeurig lachen. Ze had nog nooit Een Die de Moeder Dient ontmoet die er zo weinig passend voor die functie uitzag. Degenen die ze eerder had ontmoet, waren kordate, makkelijk te herkennen mensen, met een indrukwekkend voorkomen, en helemaal niet als deze verstrooide, weinig zelfbewuste man, die zich niets van zijn uiterlijk aantrok en een prettige enigszins verlegen manier van doen had. Maar de vrouw, die scheen te weten waar zijn krachten lagen, en Laduni toonden groot respect. Losaduna was duidelijk meer dan hij leek.
'Dat geeft niet,' zei Ayla tegen de vrouw, 'hij heeft het niet echt verkeerd gedaan.' Ze was uiteindelijk Uitverkoren door het Leeuwekamp; geadopteerd, niet bij hen geboren, dacht Ayla. Toen wendde ze zich naar de man die haar beide handen in de zijne had genomen en deze nog steeds vasthield. 'Ik begroet de Een Die de Grote Aardmoeder Dient en dank je voor je welkomstwoorden, Losaduna.'
Hij glimlachte toen hij Ayla een van de andere namen van Duna hoorde gebruiken, maar op dat moment begon Laduni te spreken. 'Solandia van de Losaduniërs, geboren bij de Grot van de Heuvelrivier, Gezellin van de Losaduna, dit is Ayla uit het Leeuwekamp van de Mamutiërs, Uitverkoren door de Leeuw, Beschermd door de Grote Beer en Dochter van de Mammoetvuurplaats.'
'Ik begroet je Ayla van de Mamutiërs en nodig je in onze woning uit,' zei Solandia. De volledige titels en familiebanden waren nu voldoende gezegd en ze vond dat die niet nog eens hoefden te worden herhaald.
'Dank je, Solandia,' zei ze.
Toen keek Laduni naar Jondalar. 'Losaduna, Een Die de Moeder Dient voor de Grot van de Heetwaterbron van de Losaduniërs, dit is Jondalar, Meester Vuursteenklopper van de Negende Grot van de Zelandoniërs, zoon van Marthona, vroeger leidster van de Negende Grot, broeder van Joharran, leider van de Negende Grot, geboren bij de Vuurplaats van Dalanar, leider en stichter van de Lanzadoniërs.'
Ayla had nooit al Jondalars titels en familiebanden gehoord en was verbaasd. Al begreep ze de betekenis niet helemaal, ze klonken indrukwekkend. Nadat Jondalar de hele opsomming had herhaald en officieel was voorgesteld, werden ze eindelijk naar de grote woonruimte en ceremoniële plaats gebracht die aan Losaduna was toegewezen.
Wolf, die rustig aan Ayla's voeten had gezeten, gaf een kef je toen ze de ingang van de woonruimte bereikten. Hij had daar een klein kind gezien. Zijn reactie maakte Solandia bang. Ze rende naar binnen en pakte snel de baby van de grond. 'Ik heb vier kinderen, ik weet niet of die wolf hier binnen hoort,' zei ze, met een van angst veel hoger klinkende stem. 'Micheri kan nog niet lopen. Hoe weet ik dat hij mijn zoontje niet wil pakken?'
'Wolf zal die kleine geen kwaad doen,' zei Ayla. 'Hij is met kinderen grootgebracht en houdt van ze. Hij is tegen hen veel liever dan tegen grote mensen. Hij wilde de baby niet pakken, hij was blij een kindje te zien.'
Ayla gaf de wolf het teken zich koest te houden, maar hij kon zijn enthousiasme voor kinderen niet goed verbergen. Solandia keek achterdochtig naar het roofdier. Zij kon niet zeggen of het dier zo enthousiast was van vreugde of van honger, maar ze was ook nieuwsgierig naar de bezoekers. Een van de beste kanten om de gezellin van Losaduna te zijn, was het voordeel als eerste te kunnen praten met de weinige bezoekers die ze kregen, en zij kon meer tijd met hen doorbrengen omdat ze meestal bij de ceremoniële vuurplaats logeerden.
'Nou ja, ik heb gezegd dat hij mocht blijven,' zei ze.
Ayla liep met de wolf naar binnen, bracht hem naar een verre hoek en gaf hem het teken daar te blijven. Ze bleef nog even bij hem, want ze wist dat het heel moeilijk voor hem zou worden, maar vooralsnog leek hij al tevreden dat hij naar de kinderen kon kijken.
Zijn gedrag stemde Solandia gerust en toen ze haar gasten een verkwikkende, hete thee had gegeven, stelde ze haar kinderen voor en ging door met het bereiden van de maaltijd waarmee ze was begonnen. Ze dacht niet steeds meer aan de aanwezigheid van het dier, maar de kinderen waren geboeid. Ayla lette op hen zonder dat ze het merkten. De oudste van de kinderen, Larogi, Dosalia en Neladia, was een jongen van een jaar of tien, schatte ze. Het oudste meisje was misschien zeven, het andere vier. Al kon de baby nog niet lopen, hij werd niet in zijn bewegingen belemmerd. Hij was in het kruipstadium en kon op handen en voeten vlug en handig vooruitkomen.
De oudere kinderen waren voorzichtig met Wolf. Het oudste meisje tilde de baby op en bleef hem vasthouden terwijl ze naar het dier keken, maar toen er niets gebeurde, zette ze hem weer neer. Terwijl Jondalar met Losaduna sprak, begon Ayla hun spullen uit te pakken. Er was extra beddegoed voor de gasten, ze hoopte hier tijd te hebben om hun slaap vachten schoon te maken.
Plotseling klonk er een kraaiend gelach van de baby. Ayla hield haar adem in en keek naar de hoek waar ze Wolf had achtergelaten. Er hing een doodse stilte in de woonruimte, omdat iedereen met stomme verwondering keek naar de baby, die naar de wolf was gekropen en naast hem was gaan zitten en met zijn handjes aan zijn vacht plukte. Ayla keek naar Solandia en zag haar als versteend naar haar dierbare baby staren, die aan de wolf zat te porren, te duwen en te trekken, terwijl het dier tevreden met zijn staart kwispelde.
Eindelijk liep Ayla erheen, tilde het kindje op en bracht het naar zijn moeder.
'Je hebt gelijk,' zei Solandia verbaasd, 'die wolf houdt van kinderen. Als ik het zelf niet had gezien, zou ik het nooit geloven.'
Het duurde niet lang of Solandia's andere kinderen kwamen dichter bij de wolf die van spelen hield. Na een plagerij van de oudste jongen, waarop Wolf reageerde door de hand van het kind tussen zijn tanden te nemen en te grommen, maar niet door te bijten, legde Ayla uit dat ze hem met eerbied moesten behandelen. Wolfs reactie liet de jongen genoeg schrikken om beter op te letten. Toen ze naar buiten gingen, keken alle kinderen van de gemeenschap gefascineerd naar die vier van Solandia met de wolf. Solandia's kinderen werden benijd om het bijzondere privilege dat de wolf bij hen woonde.
Voor het donker werd, ging Ayla naar buiten om de paarden te controleren. Zodra ze buiten de grot kwam, hoorde ze Whinney hinniken bij wijze van groet en ze begreep dat haar vriendin bezorgd was geweest. Toen ze terug hinnikte, draaiden verschillende hoofden zich in haar richting en bleven verrast kijken, waarna Renner antwoordde met nog luider gehinnik. Ze liep over het veld dat bij de grot met een dikkere laag sneeuwwas bedekt om de twee paarden aandacht te geven en zich ervan te overtuigen dat het ze aan niets ontbrak. Whinney zag haar komen en stond met opgeheven staart te wachten. Toen de vrouw naderbij kwam, liet Whinney haar hoofd hangen, hief het meteen weer op en beschreef met haar neus een cirkel in de lucht. Renner, die even blij was haar te zien, steigerde en verhief zich op zijn achterbenen.
Het was nieuw voor de dieren dat er zoveel mensen om hen heen waren. Ze werden weer rustig toen ze de vertrouwde vrouw zagen. Renner kromde zijn nek en stak zijn oren naar voren toen Jondalar in de opening van de grot verscheen en kwam de man halverwege het veld tegemoet. Ayla knuffelde en aaide de merrie en praatte met haar en besloot Whinney de volgende dag te roskammen, wat hen beiden zou ontspannen.
Voorafgegaan door de vier van Solandia waren alle kinderen samengekomen en liepen voorzichtig naar de bezoekers met hun paarden. Die twee fascinerende mensen lieten de kinderen de paarden aanraken en aaien en Ayla liet enkelen op Whinney's rug rijden, waarnaar menige volwassene met jaloerse blik keek. Ayla vatte het plan op de volwassenen te laten rijden als ze dat wilden, maar vond het daarvoor nog te vroeg. De paarden hadden rust nodig en zij wilde ze niet te veel afbeulen.
Met schoppen die ze van grote geweien hadden gemaakt, begonnen zij en Jondalar het zware pak sneeuw van een deel van het grasland bij de grot weg te ruimen, zodat de paarden makkelijker aan voedsel konden komen. Een aantal mensen kwam helpen, waardoor het werk snel vorderde. Onder het sneeuw ruimen moest Jondalar plotseling denken aan een probleem dat hij al enige tijd had willen oplossen. Waar moesten ze voedsel vandaan halen en, nog belangrijker, voldoende drinkwater voor henzelf, de wolf en de twee paarden tijdens het oversteken van de bevroren vlakte van gletsjerijs?
Later op de avond kwamen ze allemaal samen in de grote, ceremoniële ruimte om naar Ayla en Jondalar te luisteren die over hun reizen en avonturen vertelden. De Losaduniërs waren vooral geïnteresseerd in de dieren. Solandia begon Wolf al te vertrouwen toen hij haar kinderen bezighield en het was voor de volwassenen een amusant schouwspel om naar te kijken. Het was bijna niet te geloven. Ayla vertelde geen bijzonderheden over de Stam of over de doodvloek die haar had gedwongen te vertrekken, hoewel ze er toespelingen op maakte dat er meningsverschillen waren ontstaan.
De Losaduniërs dachten dat de Stam een gewone groep mensen was die ver in het oosten leefde en al probeerde Ayla uit te leggen dat er niets bovennatuurlijks aan te pas kwam als je dieren aan mensen liet wennen, niemand geloofde haar. De gedachte dat iedereen een wild paard of een wolf kon temmen, was moeilijk te accepteren. De meesten namen aan dat de tijd die zij alleen in een vallei had geleefd een periode van beproeving en onthouding was geweest, waaraan velen die zich geroepen voelden de Moeder te Dienen zich moesten onderwerpen. Voor hen was haar omgang met dieren een bewijs van haar geschiktheid voor die Roeping. Als ze nog niet Een was Die Dient, was dat slechts een kwestie van tijd.
De Losaduniërs waren geheel van streek toen ze vernamen welke moeilijkheden hun bezoekers met Attaroa en de S'Armuniërs hadden gehad.
'Geen wonder dat we de laatste jaren zo weinig bezoekers uit het oosten hebben gehad. En je zegt dat een van de mannen die daar werd gevangengehouden een Losaduniër was?' vroeg Laduni.
'Ja. Ik weet niet welke naam hij hier had, maar daar werd hij Ardemun genoemd,' zei Jondalar. 'Hij had een ongeluk gehad en was kreupel. Hij kon niet goed lopen en al helemaal niet vluchten en daarom liet Attaroa hem vrij door het Kamp lopen. Hij heeft de mannen bevrijd.'
'Ik herinner me een jonge man die op een Tocht is gegaan,' zei een oudere vrouw. 'Ik heb zijn naam wel geweten, maar kan hem mij niet meer herinneren... laat eens denken... hij had een bijnaam... Ardemun... Ardi... nee, Mardi. Hij liet zich Mardi noemen!'
'Bedoel je Menardi?' vroeg een man. 'Die ken ik nog van de Zomerbij eenkomsten. Hij werd Mardi genoemd en ging op een Tocht. Dus dat is er met hem gebeurd. Hij heeft een broer, die zal blij zijn te weten dat hij nog leeft.'
'Het is prettig te weten dat je weer veilig die kant uit kunt reizen. Je hebt geboft dat je ze bent misgelopen op weg naar het oosten,' zei Laduni.
'Thonolan had zo'n haast om zo ver mogelijk langs de Grote Moederrivier te trekken. Hij wilde geen halt houden,' legde Jondalar uit, 'en we zijn aan deze kant van de rivier gebleven. We hebben geluk gehad.' Toen de samenkomst was afgelopen, was Ayla blij naar bed te kunnen op een warme, droge plek zonder wind en ze viel snel in slaap.
Ayla glimlachte naar Solandia die bij de vuurplaats zat en Mi- cheri de borst gaf. Zij was vroeg wakker geworden en besloot de ochtendthee voor haar en Jondalar klaar te maken. Ze zocht de stapel hout of gedroogde mest, maar zag niets anders dan een berg bruine stenen.
'Ik wil graag wat kruidenthee maken,' zei ze. 'Wat gebruiken jullie voor brandstof? Als je zegt waar die ligt, ga ik het wel halen.'
'Dat hoeft niet. Er ligt hier genoeg,' zei Solandia.
Ayla keek om zich heen en omdat ze niets had gevonden, vroeg ze zich af of de vrouw haar had verstaan.
Solandia zag haar onzekere blik en glimlachte. Ze stak haar hand uit en pakte een van de bruine stenen. 'We gebruiken deze: brandsteen,' zei ze.
Ayla nam de steen aan en bekeek hem aandachtig. Ze zag een duidelijke houtstructuur, maar het was beslist steen, geen hout. Ze had nog nooit zoiets gezien; het was ligniet, bruinkool, tussen turf en bitumineuze of vette kolen in. Jondalar was ook wakker geworden en kwam achter haar staan. Ze glimlachte naar hem en gaf hem de steen. 'Solandia zegt dat ze deze in de vuurplaats branden,' zei ze en zag de vieze vlek die hij op haar hand had achtergelaten.
Nu was het Jondalar die hem onderzocht en onzeker keek. 'Het ziet er als hout uit, maar het is steen. Maar geen harde steen als vuursteen. Deze gaat denk ik makkelijk stuk.'
'Ja,' zei Solandia. 'Brandsteen breekt snel.'
'Waar komt deze vandaan?' vroeg Jondalar.
'Zuidelijk, bij de bergen, zijn er velden vol van. Het brandt beter en langer dan hout. We gebruiken hout alleen nog om het vuur aan te maken,' zei de vrouw.
Ayla en Jondalar keken elkaar aan en wisselden een veelbetekenende blik. 'Ik zal er een halen,' zei Jondalar. Toen hij terugkwam, waren Losaduna en haar oudste jongen, Larogi, wakker geworden. 'Jullie hebben brandstenen, wij een vuur- maaksteen, een steen die een vuur aanmaakt.'
'En Ayla heeft die ontdekt,' zei Losaduna, meer als verklaring dan een vraag.
'Hoe weet je dat?' vroeg Jondalar.
'Misschien omdat hij de stenen heeft gevonden die branden,' zei Solandia.
'Het zag er precies als hout uit en ik probeerde het te laten branden. En dat lukte,' zei Losaduna.
Jondalar knikte. 'Ayla, waarom laat je het hun niet zien,' zei hij terwijl hij haar het ijzerpyriet en de vuursteen met de tondel aangaf.
Ayla legde het licht ontvlambare spul klaar, draaide toen de metallieke gele steen in haar hand tot hij lekker lag en de groef, die door het vele gebruik in het ijzerpyriet was ontstaan, de goede kant uitstond. Toen pakte ze het stuk vuursteen. Haar bewegingen waren zo geoefend, dat ze slechts één slag nodig had om een vonk te slaan. Die werd door de tondel opgevangen en met enkele keren blazen, kwam een kleine vlam te voorschijn. Er klonk een gezamenlijke zucht van de omstanders die hun adem hadden ingehouden.
'Dat is verbazingwekkend,' zei Losaduna.
'Niet verbazingwekkender dan jouw stenen die branden,' zei Ayla. 'We hebben er een paar extra. Ik wil er jou graag een geven voor de Grot. Misschien kunnen we hem tijdens de Ceremonie demonstreren.'
'Ja! Dat is een uitstekend ogenblik en ik wil graag je geschenk voor de Grot aanvaarden,' zei Losaduna. 'Maar we moeten jou ook iets geven.'
'Laduni heeft al toegezegd ons alles te geven wat we nodig hebben om over de gletsjer te trekken en onze Tocht voort te zetten. Hij is me nog een toekomstig recht schuldig, maar zou het me anders ook hebben gegeven. Wolven hebben onze schuilplaats gevonden en onze reisvoorraad gestolen,' zei Jondalar.
'Zijn jullie van plan de gletsjer met de paarden over te steken?' vroeg Losaduna.
'Ja, natuurlijk,' antwoordde Ayla.
'Wat geef je hun te eten? Twee paarden hebben veel meer vocht nodig dan twee mensen; hoe kom je aan water als alles is bevroren?' vroeg de Ene Die Dient.
Ayla keek Jondalar aan. 'Daar heb ik over gepiekerd,' zei hij. 'Ik denk dat we gedroogd gras in de ronde boot kunnen meenemen.'
'En misschien brandstenen? Als je een geschikte plek vindt, kun je daar een vuur op het ijs aanleggen. Je hoeft niet bang te zijn dat ze nat worden en je hoeft veel minder mee te nemen,' zei Losaduna.
Jondalar peinsde en ineens klaarde zijn gezicht op. 'Dat is de oplossing! We kunnen ze in de ronde boot leggen; die glijdt zelfs met een zware lading over het ijs, we doen er een paar gewone stenen in, die we als basis voor een vuurplaats gebruiken. Daarover heb ik zo lang zitten piekeren... ik kan je niet genoeg bedanken, Losaduna.'
Ayla hoorde bij toeval, toen een paar mensen het over haar hadden, dat zij haar eigenaardige spraak als een Mamutisch accent beschouwden, hoewel Solandia meer dacht aan een klein spraakgebrek. Hoe Ayla haar best ook deed, de moeite die ze met sommige klanken had kon ze niet overwinnen. Ze was blij dat niemand zich er druk over leek te maken.
De volgende dagen raakte Ayla steeds beter bekend met de groep Losaduniërs die bij de heetwaterbron woonde - de groep werd een 'Grot' genoemd of deze daar nu wel of niet in woonde. Ze vond vooral veel gezelligheid bij de mensen metwie ze de woonruimte deelden: Solandia, Losaduna en de kinderen, en ze besefte hoe ze het gezelschap van vriendelijke, normale mensen had gemist. De vrouw sprak de taal van Jondalars volk tamelijk goed, met enkele Losadunische woorden ertussen, en zij en Ayla hadden geen enkele moeite elkaar te verstaan.
Ze voelde zich nog meer aangetrokken tot de gezellin van de Ene Die Dient, toen ze ontdekte een gemeenschappelijke interesse te hebben. Losaduna moest alles geleerd hebben over planten, kruiden en medicijnen, maar Solandia had het meest van de oude overleveringen opgepikt. Die situatie deed Ayla aan Iza en Creb denken, want Solandia behandelde de zieken van de Grot met echte geneesmiddelen die van kruiden waren gemaakt, terwijl ze het uitdrijven van geesten en onbekende schadelijke uitstralingen aan haar metgezel overliet. Ook werd Ayla geboeid door Losaduna met zijn belangstelling voor verhalen, legenden, mythen en de wereld van de geesten - de intellectuele zaken die haar bij de Stam waren verboden te leren kennen - en ze kreeg steeds meer bewondering voor de rijke kennis die hij bezat.
Zodra hij haar oprechte belangstelling voor de Grote Aardmoeder en de immateriële wereld van de geesten voelde en ontdekte hoe intelligent ze was en dat ze makkelijk dingen kon onthouden, wilde hij haar graag de oude overleveringen doorgeven. Spoedig kon Ayla lange verzen voordragen waarin legenden en histories waren vastgelegd en de inhoud en volgorde van rituelen en ceremonies. Hij sprak vloeiend Zelandonisch met een sterke Losadunische inslag van woordkeus en zinsbouw, waardoor de twee talen zo dicht bijeenkwamen, dat ritme en metrum van de verzen behouden bleven, al ging een deel van het rijm verloren. Het was voor hen haast boeiender de verschillen en vele overeenkomsten te ontdekken tussen zijn interpretatie en de overgeleverde wijsheid van de Mamutiërs. Losaduna wilde de varianten en de afwijkingen weten, en Ayla bleek niet alleen een volgelinge, zoals bij Mamut, maar ook een echte leermeesteres zoals ze de oosterse gebruiken uitlegde, althans datgene wat zij wist.
Jondalar genoot ook van het contact met dit volk en werd zich bewust hoezeer hij een verscheidenheid van mensen had gemist. Hij bracht veel tijd door met Laduni en enkele jagers, en Solandia was verrast door zijn belangstelling voor haar kinderen, hij hield van kinderen. Hij had niet zoveel interesse in haar kroost zelf maar keek naar haar als ze met de kinderen bezig was. Vooral bij het voeden van de baby verlangde hij naar een kind van Ayla, een kleintje van zijn geest, hoopte hij, in ieder geval een zoon of dochter van zijn vuurplaats.
Solandia's jongste wekte dezelfde gevoelens in Ayla, maar zebleef elke morgen haar bijzondere thee klaarmaken. De beschrijving van de gletsjer waar ze overheen moesten, was zo afschrikwekkend dat ze er niet aan dacht nu een baby met Jondalar te maken.
Jondalar was blij dat dit niet tijdens hun reis was gebeurd, maar werd geplaagd door tegenstrijdige gevoelens. Hij maakte zich zorgen omdat de Grote Aardmoeder er nog niet in was geslaagd Ayla met een zwangerschap te zegenen, en was bang dat dit aan hem lag. Op een middag begon hij tegen Losaduna over zijn twijfels.
'De Moeder beslist wanneer de tijd daar is,' zei de man. 'Misschien heeft Ze begrepen hoe moeilijk jullie reis is geweest, en het kan nu het juiste ogenblik zijn Haar met een plechtigheid te eren. Dan kun je Haar vragen Ayla een baby te geven.'
'Je hebt misschien gelijk,' zei Jondalar. 'Het kan in ieder geval geen kwaad.' Hij lachte minachtend. 'Iemand heeft me ooit gezegd dat ik een lieveling van de Moeder was en dat Zij me nooit iets zou weigeren als ik Haar erom vroeg.' Hij fronste. 'En toch is Thonolan doodgegaan.'
'Heb je Haar echt gevraagd hem niet te laten sterven?' vroeg Losaduni.
'Nee, eigenlijk niet. Het ging allemaal zo vlug,' gaf Jondalar toe. 'Die leeuw heeft ook mij toegetakeld.'
'Daarover moet je nadenken. Probeer je te herinneren of je Haar ooit iets rechtstreeks hebt gevraagd en of Ze jouw verzoek heeft ingewilligd of geweigerd. Ik ga in ieder geval met Laduni en de Raad praten over een ceremonie om de Moeder te eren,' zei Losaduna. 'Ik wil iets doen om Madenia te helpen en een plechtigheid is voor Haar het beste. Dat meisje wil haar bed niet meer uitkomen. Ze wilde niet eens opstaan om jullie verhalen te horen en vroeger genoot ze van reisverhalen.'
'Wat moet dat een beproeving voor haar zijn geweest,' zei Jondalar en huiverde bij de gedachte.
'Ja. Ik had gehoopt dat ze langzamerhand zou zijn hersteld. Ik vraag me af of een reinigend ritueel bij de Heetwaterbron kan helpen,' zei hij, zonder een antwoord van Jondalar te verwachten. Hij was geheel verzonken in de gedachten aan een ritueel. Plotseling keek hij op. 'Weet je waar Ayla is? Ik wil haar vragen met ons mee te doen. Ze kan misschien helpen.'
'Losaduna heeft alles uitgelegd en ik kan me dat ritueel voorstellen,' zei Ayla. 'Maar ik weet niet wat ik moet denken van die ceremonie om de Moeder te Eren.'
'Dat is een belangrijke ceremonie,' zei Jondalar met een frons. 'De meesten verheugen zich erop.' Hij vroeg zich af of de plechtigheid zou werken als zij er niet achter stond.
'Als ik er meer van wist, zou ik me er misschien ook op verheugen. Ik moet nog veel leren en Losaduna is bereid me te onderwijzen. Ik zou hier langer willen blijven.'
'We moeten snel vertrekken. Als we nog langer wachten is het lente. We blijven voor de Ceremonie om de Moeder te Eren en daarna gaan we weg,' zei Jondalar.
'Ik wil eigenlijk tot de volgende winter blijven. Ik ben zo moe van het reizen,' zei Ayla. Ze zweeg hoewel haar een andere gedachte dwarszat. Deze mensen zijn bereid me te accepteren, ik weet niet of jouw volk dat ook zal doen.
'Ik heb er ook genoeg van, maar als we over de gletsjer zijn, is het niet ver meer. We stoppen even om Dalanar te bezoeken en hem te laten weten dat ik terug ben, en daarna is de rest makkelijk.'
Ayla knikte instemmend, maar had het gevoel dat ze nog een lange weg moesten gaan en dat het gemakkelijker gezegd dan gedaan was.