29.
Attaroa draaide zich razendsnel om om te zien wie de speer had geworpen. Vanaf de verste rand van het veld dat buiten het Kamp lag, zag ze een vrouw aan komen rijden op een paard. De vrouw had de kap van haar bontparka teruggeslagen, haar blonde haar leek wat kleur betreft zo op de grijsgele huid van het paard dat die angstaanjagende verschijning werkelijk van vlees en bloed leek te zijn. Zou die speer afkomstig zijn van die paard-vrouw? vroeg ze zich af. Maar hoe kon iemand van zo'n afstand een speer werpen? Toen zag ze dat de vrouw nog een tweede speer gereed hield.
Een kille golf van angst gleed door Attaroa heen, ze had het gevoel dat haar haar recht overeind ging staan. Maar de koude, tintelende doodsangst die ze op dat ogenblik voelde, had weinig te maken met zoiets stoffelijks als een speer. De verschijning die ze zag was geen vrouw, dat wist ze zeker. In een flits was ze in het volle besef van de onbeschrijflijke wreedheid van haar gruwelijke daden, en ze zag in de gestalte die over het veld aan kwam rijden een van de verschijningsgeesten van de Moeder, een munai, ditmaal een wrekende geest die genoegdoening kwam opeisen. In haar hart was Attaroa bijna blij dat Ze kwam, het zou een opluchting zijn als de nachtmerrie van dit leven voorbij was.
De hoofdvrouw was niet de enige die bang was voor die vreemde paard-vrouw. Jondalar had geprobeerd het hun te vertellen, maar niemand had hem geloofd. Niemand kon zich voorstellen dat een mens op een paard kon rijden, zelfs nu ze het zagen, konden ze het nauwelijks geloven. Ayla's plotselinge verschijning had iedereen geschokt. Voor de een was ze een bedreiging vanwege het feit dat ze op een paard zat, vanwege de angst voor het onbekende. Voor anderen was haar geheimzinnige komst een teken van bovennatuurlijke krachten, wat een gevoel van naderend onheil teweeg bracht. Velen zagen haar zoals Attaroa haar zag: hun persoonlijke wraakgodin, een weerspiegeling van hun eigen bewustzijn van hun vele wandaden. Aangemoedigd of gedwongen door Attaroa, had menigeen verschrikkelijke wreedheden begaan, of erbij toegezien, of erbij geholpen, waarvoor ze zich in de stille uren van de nacht diep schaamden of vergelding vreesden.
Zelfs Jondalar vroeg zich een ogenblik af of Ayla uit de andere wereld was teruggekeerd om zijn leven te redden, er op dat moment van overtuigd dat ze daartoe daadwerkelijk in staat was. Hij zag hoe ze zonder zich te haasten naderbij kwam. Liefdevol bekeek hij elk detail van haar verschijning, hij wildezijn ogen vullen met de aanblik die hij had gedacht nooit weer te zullen zien: de vrouw van wie hij hield, op de vertrouwde merrie. Haar gezicht was rood van de kou en de haarlokken die aan het bandje in haar nek waren ontsnapt wapperden in de wind. Bij elke ademhaling van de vrouw en van het paard kringelden wolkjes warme lucht uit hun mond, waardoor Jondalar zich opeens bewust werd van zijn naakte lichaam en zijn klapperende tanden.
Ze droeg haar draaggordel over haar bontparka en in een van de lussen zat de dolk, gemaakt van mammoetslagtand, die een geschenk was geweest van Talut. Het vuurstenen mes met ivoren heft dat hij voor haar had gemaakt hing in zijn schacht te bungelen, en ook zag hij zijn handbijl in haar gordel. De versleten otterhuid van haar medicijnbuidel hing aan de andere kant.
Ayla bereed haar paard gracieus en met gemak, ze leek onverschrokken zeker van zichzelf, maar Jondalar kon zien dat ze gespannen was. Ze hield haar slinger in haar rechterhand, hij wist hoe snel ze op die manier kon werpen. Met haar linkerhand, waarin ze ongetwijfeld ook een paar stenen klaar had liggen, steunde ze een speer die klaarlag op haar speerwerper. Dwars over Whinney's schoft balanceerde Ayla's rechterbeen naar de linkerschouder van de merrie. Er staken nog meer speren uit een van gras gevlochten houder achter haar been.
Bij het naderbij komen had Ayla op het gezicht van de lange hoofdvrouw gelet en haar innerlijke reacties kunnen aflezen. Ze had de schrik, de angst en de wanhoop gezien van dat ene moment van helderheid, maar naarmate de vrouw op haar paard dichterbij kwam, werd de geest van de leidster weer overschaduwd door donkere wolken van waanzin. Attaroa kneep haar ogen half dicht om de blonde vrouw te bekijken, toen kwam er langzaam een glimlach op haar gezicht, een verwrongen, berekenende en boosaardige glimlach.
Ayla had nog nooit een waanzinnige meegemaakt, maar uit Attaroa's gezichtsuitdrukkingen kon ze opmaken dat deze vrouw die Jondalar bedreigde iemand was voor wie je op je hoede moest zijn: ze was een hyena. De vrouw op haar paard had al heel wat roofdieren gedood en wist hoe onvoorspelbaar die konden zijn, maar alleen hyena's verachtte ze. Ze waren voor haar het symbool van het allerslechtste in de mens. En Attaroa was een hyena, een gevaarlijke, boosaardige verschijning van het kwaad, die nooit te vertrouwen zou zijn.
Ayla's woedende blik was gericht op de lange hoofdvrouw, maar tegelijk hield ze de hele groep in de gaten, ook van de verblufte Wolvenvrouwen. En dat was maar beter ook. Toen Whinney nog maar een paar meter van de groep verwijderdwas, zag Ayla vanuit een ooghoek een tersluikse beweging naast Attaroa. Met zo'n snelheid dat het nauwelijks gevolgd kon worden, lag er een steen in haar slinger. Hij zwaaide door de lucht en de steen vloog weg.
Epadoa gilde van pijn en greep haar arm vast, waarbij haar speer op de bevroren grond kletterde. Ayla had een bot kunnen breken, maar ze had opzettelijk op de bovenarm van de vrouw gemikt en niet te veel kracht gebruikt. Maar toch zou de leidster van de Wolvenvrouwen nog enige tijd een zeer pijnlijke kneuzing hebben.
'Zeg tegen speervrouwen stop, Attaroa!' beval Ayla.
Het duurde even voordat Jondalar begreep dat ze een vreemde taal sprak, want hij ontdekte dat hij haar woorden begrepen had. Hij was stomverbaasd toen hij besefte dat ze die woorden in het S'Armunisch had gesproken! Hoe kon Ayla in vredesnaam S'Armunisch spreken. Ze had het toch nog nooit eerder gehoord?
De hoofdvrouw was ook verrast dat ze een volkomen vreemde haar naam hoorde noemen, maar ze was nog meer geschokt toen ze iets bijzonders in Ayla's spraak hoorde, iets dat veel weg had van het accent van een andere taal en toch ook weer niet. Die stem had gevoelens opgeroepen die Attaroa diep had weggestopt; herinneringen aan een complex van emoties, waaronder angst, en dat vervulde haar met verontrusting en onbehagen. Het versterkte haar overtuiging dat de naderende gestalte niet zomaar een vrouw op een paard was.
Het was al heel wat jaren geleden dat ze dergelijke gevoelens had gehad en Attaroa dacht niet graag terug aan de omstandigheden die zulke gevoelens hadden opgeroepen. Ze wilde er nu ook niet aan herinnerd worden, ze werd er zenuwachtig van, en onrustig en kwaad. Ze wilde die herinnering van zich af duwen. Ze moest hem kwijt zien te raken, hem volledig uitvagen, zodat hij nooit zou terugkeren. Maar hoe? Ze keek op naar Ayla op het paard en op dat moment besloot ze dat het de schuld was van de blonde vrouw. Zij was het die de herinnering en de gevoelens had teruggebracht. Als die weg was, vernietigd, dan was de herinnering dat ook, dan zou alles weer goed komen. Met haar verwrongen maar snelle geest begon Attaroa te overdenken hoe ze de vrouw zou kunnen doden. Er verscheen een sluwe, geraffineerde glimlach op haar gezicht.
'Zo, het schijnt dat de Zelandoniër toch de waarheid heeft gesproken,' zei ze. 'Je kwam net op tijd. We dachten dat hij vlees probeerde te stelen en we hebben nauwelijks genoeg voor onszelf. Onder de S'Armuniërs worden dieven met de dood bestraft. Hij had een of ander verhaal over rijden op paarden, je kunt begrijpen waarom we dat zo ongeloofwaardig vonden...'
Attaroa merkte dat haar woorden niet werden vertaald en ze zweeg. 'S'Armuna! Je spreekt mijn woorden niet,' snauwde ze.
S'Armuna stond Ayla aan te staren. Ze herinnerde zich dat een van de eerste jageressen die was teruggekeerd met de groep die Jondalar droeg, een angstwekkend visioen had beschreven dat ze tijdens de jacht had gekregen, en ze had haar gevraagd het te verklaren. Ze vertelde over een vrouw die op de rug zat van een van de paarden die zij over de steile rots dreven. Ze worstelde om het paard in haar macht te krijgen, en uiteindelijk was ze erin geslaagd het te doen keren. Toen de jageressen die de tweede lading vlees droegen, iets zeiden over een vrouw die ze op een paard hadden zien wegrijden, had S'Armuna zich afgevraagd wat de betekenis van dat vreemde visioen kon zijn geweest.
Een tijdlang hadden vele zorgen de Ene Die de Moeder Diende beziggehouden, maar toen de man die ze meebrachten, een jonge man bleek te zijn, die te voorschijn leek te komen uit haar eigen verleden, en hij een verhaal vertelde over een vrouw op een paard, verontrustte het haar. Het moest een teken zijn, maar ze had de betekenis ervan niet kunnen begrijpen. Het had S'Armuna niet losgelaten en ze had verschillende verklaringen voor het terugkerende visioen overdacht. Nu was er werkelijk een vrouw op een paard hun Kamp komen binnenrijden, dat gaf het teken een ongekende kracht. Het was de openbaring van een visioen, en bracht haar volledig in verwarring. Ze had niet aandachtig op Attaroa gelet, maar in haar onderbewustzijn had ze gehoord wat er was gezegd, en vlug vertaalde ze de woorden van de hoofdvrouw in het Zelandonisch.
'Het doden van een jager als straf omdat hij aan het jagen was, is niet de bedoeling van de Grote Moeder van Allen,' zei Ayla in het Zelandonisch, toen ze de vertaling had gehoord, hoewel ze de strekking van Attaroa's woorden had begrepen. Het S'Armunisch lag zo dicht bij het Mamutisch dat ze er veel van kon verstaan, ze had bovendien een paar woorden geleerd. Maar Zelandonisch was toch gemakkelijker, daarin kon ze zich beter uitdrukken. 'De Moeder draagt Haar kinderen op om voedsel te delen en gastvrijheid te verlenen aan bezoekers.'
Het was wanneer Ayla Zelandonisch sprak dat S'Armuna die kleine bijzonderheid opmerkte. Hoewel ze de taal vloeiend sprak, was er toch iets... maar ze had nu geen tijd om erover na te denken. Attaroa wachtte.
'Dat is waarom wij die straf kennen,' legde Attaroa poeslief uit, al konden S'Armuna en Ayla zien dat ze met moeite haar woede kon onderdrukken. 'Zo wordt diefstal ontmoedigd en blijft er genoeg over om te delen. Maar een vrouw als jij, die zogoed met wapens omgaat, hoe zou jij kunnen begrijpen hoe het vroeger voor ons was, toen geen enkele vrouw kon jagen. Het voedsel was schaars. We hebben honger geleden.'
'Maar de Grote Aardmoeder verschaft meer dan alleen vlees voor Haar kinderen. De vrouwen hier kennen toch ook het voedsel dat groeit en verzameld kan worden,' zei Ayla.
'Maar dat moest ik verbieden! Als ik ze hun tijd had laten verdoen met verzamelen, hadden ze nooit geleerd om te jagen.'
'Dan was voedselgebrek je eigen schuld en van degenen die je steunden. Dat is geen reden om mensen te doden die jullie gebruiken niet kennen,' zei Ayla. 'Je hebt het recht van de Moeder in eigen hand genomen. Zij roept Haar kinderen tot Zich wanneer Zij daarvoor klaar is. Jij hebt het recht niet Haar autoriteit aan te nemen.'
'Alle volkeren hebben gebruiken en tradities die belangrijk voor ze zijn, en als deze worden geschonden, dan moet daar soms de doodstraf op volgen,' zei Attaroa.
Dat was waar, Ayla wist het uit ervaring. 'Maar waarom eist jullie gebruik de doodstraf voor degene die wil eten?' zei ze. 'De gebruiken van de Moeder zijn belangrijker dan alle andere. Zij eist het delen van voedsel en gastvrijheid voor de bezoeker. Jij bent... onhoffelijk en ongastvrij, Attaroa.'
Onhoffelijk en ongastvrij! Jondalar kon een spottende lach haast niet onderdrukken. Je kon beter zeggen moordzuchtig en onmenselijk! Hij had met verbazing staan kijken en luisteren en hij grijnsde van waardering voor Ayla's gematigde uitdrukking. Hij herinnerde zich de tijd dat ze niet eens een grap kon begrijpen, laat staan een geraffineerde belediging uiten.
Attaroa was duidelijk geïrriteerd; ze kon zich nauwelijks bedwingen. Ze had de weerhaak in Ayla's 'hoffelijke' kritiek gevoeld. Ze had als een stout kind een standje gekregen. Ze was liever kwaadaardig genoemd. Een machtige, kwaadaardige vrouw werd geëerbiedigd en door allen gevreesd. Door de mildheid van de woorden leek ze belachelijk. Attaroa zag Jondalar grijnzen en keek hem onheilspellend aan; ze was ervan overtuigd dat iedereen hier met hem mee wilde lachen. Ze zwoer bij zichzelf dat het hem en die vrouw nog zou spijten!
Het leek of Ayla ging verzitten op haar paard, in werkelijkheid had ze haar houding onopvallend veranderd om een betere greep te krijgen op haar speerwerper.
'Ik geloof dat Jondalar zijn kleren nodig heeft,' vervolgde Ayla. Ze hield haar speer iets hoger om duidelijk te maken dat ze hem bij de hand had, zonder er openlijk mee te dreigen. 'Vergeet zijn anorak niet, je hebt hem zelf aan. En misschien moet je iemand naar je hut sturen om zijn gordel te halen, zijn wanten, zijn waterzak, zijn mes, en de gereedschappen die hijbij zich had.' Ze wachtte tot S'Armuna het had vertaald.
Attaroa knarsetandde maar glimlachte, al leek het meer op een grimas. Met een knikje gaf ze Epadoa een teken. Met haar linkerarm, de arm die geen pijn deed - Epadoa wist dat ze ook een blauwe plek op haar been zou hebben op de plaats waar Jondalar haar had geschopt - raapte de vrouw die aan het hoofd stond van Attaroa's Wolvenvrouwen de kleren op die ze met zoveel moeite van de man hadden afgerukt en gooide ze voor hem op de grond. Daarna ging ze de grote aardhut binnen.
Terwijl ze wachtten, zei de hoofdvrouw plotseling, en deed een poging iets vriendelijker te klinken: 'Je hebt een lange reis gemaakt, je zult wel moe zijn, hoe zei je dat je naam was? Ayla?'
De vrouw op het paard knikte, ze verstond haar goed. Deze leidster houdt niet van begroetingsceremonies, dacht Ayla; niet erg geraffineerd.
'Als het zo belangrijk voor jullie is, laat ik jullie dan de gastvrijheid van mijn hut bieden. Jullie willen toch wel blijven?'
Voor Ayla of Jondalar kon antwoorden, nam S'Armuna het woord. 'Ik geloof dat het gebruikelijk is bezoekers onderdak te bieden bij de Ene Die de Moeder Dient. Jullie zijn welkom om mijn hut met mij te delen.'
Terwijl hij naar Attaroa luisterde en op de vertaling wachtte, trok de huiverende man zijn broek aan. Daarvoor, toen zijn leven direct gevaar liep, had Jondalar de koude nauwelijks gevoeld, maar nu waren zijn vingers zo stijf dat hij nauwelijks een knoop kon leggen in de touwtjes waarmee zijn beenkappen werden vastgemaakt. Hij was blij dat hij zijn tuniek terug had, ook al was deze gescheurd, maar verbaasd hield hij even op met zich aan te kleden toen hij S'Armuna's voorstel hoorde. Zodra hij de tuniek over zijn hoofd had getrokken, zag hij dat Attaroa een stuurse blik wierp op de sjamaan. Toen ging hij zitten om zo snel mogelijk zijn voetbedekking en laarzen aan te trekken.
Die krijgt nog wat van me te horen, dacht Attaroa, maar ze zei: 'Dan moet je me toestaan voedsel met je te delen, Ayla. We zullen een feestmaal bereiden, jullie zijn eregasten. Jullie beiden.' Ze keek ook in Jondalars richting. 'We hebben onlangs een succesvolle jacht gehad, en ik wil niet dat jullie al te slecht over me denken als jullie vertrekken.'
Haar poging om vriendelijk te glimlachen vond Jondalar lachwekkend. Hij voelde er niets voor hun voedsel te delen of nog langer in dit Kamp te blijven, maar voor hij zijn mening kon geven, gaf Ayla antwoord.
'We zullen graag gebruik maken van je gastvrijheid, Attaroa. Wanneer wilde je die feestmaaltijd houden? Ik zou zelfook graag iets willen klaarmaken om mee te brengen, maar het is al laat op de dag.'
'Ja, het is laat,' zei Attaroa, 'en ik wil ook nog wat klaarmaken. Het feestmaal is morgen, maar natuurlijk delen jullie onze eenvoudige maaltijd vanavond met ons?'
'Ik moet nog een paar dingen doen voor mijn bijdrage aan je feestmaal. We komen morgen terug,' zei Ayla. Toen voegde ze eraan toe: 'Jondalar heeft zijn anorak ook nog nodig, Attaroa. De "mantel" die hij eerst aanhad, geeft hij natuurlijk terug.'
De vrouw trok de bontparka over haar hoofd en gaf hem aan de man. Hij rook haar vrouwelijke geur toen hij hem aantrok, maar hij vond de warmte wel prettig. Attaroa's glimlach was een en al venijn toen ze daar in de kou stond in haar dunne onder kleding.
'En zijn andere bezittingen?' herinnerde Ayla haar.
Attaroa keek naar de ingang van haar hut en gaf de vrouw die daar al een tijd had gestaan een wenk. Epadoa bracht snel al Jondalars spullen en legde ze een paar passen van hem vandaan op de grond. Ze vond het jammer dat ze zijn eigendommen moest teruggeven. Attaroa had er een paar aan haar beloofd. Ze had vooral het mes graag willen hebben. Ze had er nog nooit een gezien dat zo mooi was gemaakt.
Jondalar deed zijn gordel om en stak al zijn gereedschap en gebruiksvoorwerpen op hun plaats. Hij kon bijna niet geloven dat hij alles terug had. Hij had eraan getwijfeld of hij ze ooit weer zou zien. Hij had zelfs getwijfeld of hij hier ooit levend vandaan zou komen. Toen, tot ieders verbazing, sprong hij bij de vrouw achterop het paard. Dit was een Kamp dat hij zonder enige spijt verliet. Ayla keek de hele omgeving af om er zeker van te zijn dat er niemand klaar stond om hun vertrek te verhinderen of hun een speer achterna te werpen. Toen liet ze Whinney rechtsomkeert maken en vertrok in galop.
'Volg ze! Ik wil ze terug hebben. Zo gemakkelijk komen ze niet van me af,' snauwde Attaroa tegen Epadoa terwijl ze stampvoetend haar hut binnenging, wit van woede en bibberend van de kou.
Ayla liet Whinney doorgalopperen tot ze een behoorlijke afstand hadden afgelegd en ze de heuvel gingen afdalen. Ze gingen langzamer rijden toen ze beneden, dicht bij de rivier, in een bosachtige streek kwamen, daarna reden ze in dezelfde richting die ze waren gekomen, naar Ayla's kampplaats, die eigenlijk heel dicht bij de nederzetting van de S'Armuniërs lag. Toen ze een wat rustiger tempo aanhielden, werd Jondalar zich ervan bewust hoe dicht Ayla weer bij hem was. Hij voelde zo'n overweldigende dankbaarheid dat ze weer samen waren dat het hembijna de adem benam. Hij legde zijn armen om haar middel en drukte haar tegen zich aan. Hij voelde haar haar tegen zijn wang, hij ademde haar bijzondere, warme vrouwengeur in.
'Je bent hier, bij mij. Ik kan het haast niet geloven. Ik was zo bang dat je vertrokken was, naar de andere wereld,' zei hij zachtjes. 'Ik ben zo dankbaar dat ik je terugheb, ik weet niet wat ik moet zeggen.'
'Ik hou zo veel van je, Jondalar,' antwoordde ze. Ze leunde achterover en drukte zich nog steviger in zijn armen. Ook zij was zo gelukkig dat ze weer bij hem was. Ze voelde zich overvloeien van liefde voor hem. 'Ik heb een bloedvlek gevonden, al die tijd dat ik je spoor volgde om je te zoeken, wist ik niet of je dood of levend was. Toen ik begreep dat ze je hebben gedragen, wist ik dat je leefde, maar zo erg gewond dat je niet kon lopen. Ik was zo ongerust, het spoor was zo moeilijk te volgen, ik wist dat ik achterraakte. Attaroa's jageressen kunnen te voet ontzettend snel vooruitkomen, maar zij wisten de weg.'
'Je bent precies op het juiste moment gekomen, één ogenblik daarna was het al te laat geweest,' zei Jondalar.
'Ik was er al langer.'
'Wat? Wanneer ben je dan gekomen?'
'Direct na de tweede lading paardevlees. Eerst was ik ze voor, maar de vrouwen met de eerste lading hebben me ingehaald bij de oversteek van de rivier. Het was een geluk dat ik twee vrouwen zag die me tegemoet kwamen. Ik moest een schuilplaats zoeken om te wachten tot ze voorbij waren, daarna ben ik ze gevolgd. Maar de jageressen met de tweede lading vlees waren dichterbij dan ik dacht. Ze hebben me waarschijnlijk wel gezien, van een afstand tenminste, toen ik op het paard zo snel mogelijk uit hun buurt ben gereden. Later ben ik teruggegaan om ze opnieuw te volgen, maar nu was ik voorzichtiger voor het geval er een derde lading in aantocht was.'
'Nu begrijp ik de beroering waar Ardemun het over had. Hij wist niet wat het was, alleen dat iedereen zenuwachtig door elkaar praatte toen ze de tweede lading hadden gebracht. Maar als je er al was, waarom heb je dan zo lang gewacht om mij daar weg te halen?' vroeg Jondalar.
'Ik moest ze eerst een tijd bespieden en het juiste moment afwachten om jou uit die omheining te krijgen. Hoe noemen ze die? Een gevangenis?'
Jondalar beaamde het. 'Was je niet bang dat iemand je zou zien?'
'Ik heb echte wolven in hun leger bespied; bij hen vergeleken zijn Attaroa's Wolven luidruchtig en gemakkelijk te ontwijken. Ik was zo dichtbij dat ik ze bijna steeds kon horen praten. Achter het Kamp, iets meer naar boven, is een heuveltje. Van-
daaruit kun je de hele nederzetting overzien, je kijkt daar regelrecht in de omheinde ruimte. En daarvandaan kun je drie hoge witte rotsen zien, naast elkaar, hoog langs de heuvel.'
'Die heb ik gezien. Had ik maar geweten dat jij daar was. Dan had ik me heel wat lekkerder gevoeld elke keer dat ik naar die witte rotsen keek.'
'Ik hoorde een paar vrouwen ze de Drie Meisjes of misschien de Drie Zusters noemen,' zei Ayla.
'Ze noemen het het Kamp van de Drie Zusters,' zei Jondalar.
'Ik ken de taal nog niet zo goed.'
'Beter dan ik. Ik denk dat Attaroa erg verbaasd was toen je haar in hun taal aansprak.'
'S'Armunisch lijkt zoveel op Mamutisch dat je gemakkelijk de betekenis van de woorden kunt raden.'
'Ik heb er nooit aan gedacht om te vragen of de witte rotsen een naam hadden. Ze vormen zo'n goed oriëntatiepunt, het is eigenlijk logisch dat ze een naam hebben.'
'Dat hele hoogland is een goed oriëntatiepunt, je kunt het al van ver zien. Op een afstand lijkt het op een slapend dier, zelfs van deze kant. We komen straks bij een plek waar we er een goed uitzicht op hebben.'
'De heuvel heeft vast ook wel een naam, vooral omdat het zo'n goeie plek is om te jagen. Ik heb er iets van gezien, toen we naar begrafenissen moesten. Daar hebben we er twee van gehad, alleen al in de tijd dat ik er was. De eerste keer werden er drie jonge mensen begraven,' zei Jondalar, die zijn hoofd boog om een paar kale boomtakken te ontwijken.
'Ik ben je gevolgd naar die tweede begrafenis,' zei Ayla. 'Ik dacht dat ik je misschien toen al kon bevrijden, maar je werd van zo dichtbij bewaakt. En toen heb je de vuursteen gevonden en aan iedereen laten zien hoe een speerwerper werkt,' zei Ayla. 'Ik moest het ogenblik afwachten dat ik ze kon verrassen. Het spijt me dat het zo lang heeft geduurd.'
'Hoe wist jij van die vuursteen? Ik dacht dat we voorzichtig waren geweest,' zei Jondalar.
'Ik heb je de hele tijd in de gaten gehouden. Die Wolvenvrouwen zijn niet zulke goede bewaaksters. Daar zou je zelf ook wel achter zijn gekomen en een manier hebben gevonden om te ontsnappen, als je niet was afgeleid door die vuursteen. Het zijn trouwens ook geen erg goede jageressen,' vond ze.
'Als je bedenkt dat ze in het begin er absoluut niets van afwisten, hebben ze het er nog niet zo slecht vanaf gebracht. Attaroa zei dat ze niet wisten hoe je een speer gebruikt, en daarom moesten ze dieren opjagen,' zei Jondalar.
'Ze verdoen hun tijd door helemaal naar de Grote Moederrivier te gaan om paarden van de hoge rots te drijven. Ze zoudenveel beter hier kunnen jagen. Alle dieren die deze rivier volgen moeten een smalle landstrook over, tussen het water en het gebergte, je kunt ze van ver zien aankomen,' zei Ayla.
'Dat heb ik gezien toen we naar de eerste begrafenis gingen. Die begraafplaats zou een goeie uitkijkpost zijn. Iemand heeft daarvandaan al eens vuursignalen gegeven, ik weet niet precies wanneer. Ik heb houtskool zien liggen van grote vuren,' vertelde Jondalar.
'In plaats van omheiningen te bouwen voor mannen, hadden ze er een kunnen maken voor dieren, ze hadden die daarin bij elkaar kunnen drijven, zelfs zonder speren,' zei Ayla, en meteen liet ze Whinney halt houden. 'Kijk, daar is het.' Ze wees naar het kalkstenen hoogland dat zich aftekende tegen de horizon.
'Het heeft inderdaad iets van een slapend dier. Kijk, je kunt ook de Drie Zusters zien,' zei Jondalar.
Ze reden een tijdje zwijgend verder. Toen, alsof hij erover had nagedacht, zei Jondalar: 'Als het zo gemakkelijk is uit de omheining te ontsnappen, waarom hebben de mannen dat dan niet gedaan?'
'Ik geloof niet dat ze het echt hebben geprobeerd,' zei Ayla. 'Misschien is dat de reden waarom de vrouwen niet meer zo scherp opletten. Een heleboel vrouwen, zelfs onder de jageressen, willen de mannen niet meer binnen de omheining hebben. Ze zijn alleen maar bang voor Attaroa.' Nu hield Ayla halt. 'Hier heb ik mijn kamp opgeslagen,' zei ze.
Toen ze op een kleine besloten plek kwamen waar geen struikgewas groeide, hinnikte Renner ter begroeting, alsof hij haar woorden wilde bevestigen. De jonge hengst stond veilig vastgebonden aan een boom. Elke avond had Ayla daar met alleen het hoogstnoodzakelijke haar tent opgezet, maar 's morgens had ze alles weer ingepakt en op Renners rug gebonden om direct te kunnen vertrekken als dat nodig was.
'Je hebt ze allebei van die afgrond gered!' zei Jondalar. 'Ik wist niet of het je gelukt was, en ik durfde het niet te vragen. Het laatste dat ik me kon herineren, voor ik een klap op mijn hoofd kreeg, was dat ik jou op Renner zag zitten en dat je moeite had hem de baas te blijven.'
'Ik moest aan de teugels wennen, dat was alles. Die andere hengst was een veel groter probleem, maar ik vind het toch jammer dat hij dood is. Whinney kwam direct op mijn fluitje af toen ze niet meer door de kudde werd opgedreven,' zei Ayla.
Renner was al net zo blij Jondalar weer te zien. Bij wijze van groet boog hij zijn hoofd en bracht het met een ruk weer omhoog. Als hij niet vastgebonden was geweest, zou hij naar de man zijn toegelopen. De hengst stak zijn oren naar voren,
zwaaide met zijn staart en hinnikte vol verwachting toen Jondalar naar hem toekwam. Toen boog hij zijn hoofd om zijn neus tegen de hand van de man te drukken. Jondalar begroette de hengst als een oude vriend die hij niet verwacht had ooit weer te zien; hij omarmde hem, krabde hem, aaide hem en sprak tegen het dier.
Hij fronste zijn wenkbrauwen toen hij aan iets anders dacht, hij durfde de vraag bijna niet uit te spreken. 'En Wolf?'
Ayla lachte en liet een nieuw, doordringend fluitje horen. Wolf sprong uit het struikgewas tevoorschijn, zo blij dat hij Jondalar zag dat hij zich niet rustig kon houden. Hij rende kwispelend en keffend op hem af, sprong tegen hem op, legde zijn voorpoten op z'n schouders en likte zijn wang. Jondalar greep hem bij zijn nekvel, zoals hij Ayla dikwijls had zien doen en schudde hem lekker door elkaar, toen drukte hij zijn voorhoofd tegen dat van de wolf.
'Dat heeft hij nog nooit bij mij gedaan,' zei Jondalar verbaasd.
'Hij heeft je gemist. Ik denk dat hij je net zo graag wilde terugvinden als ik; als hij er niet geweest was, had ik je misschien nooit kunnen volgen. We zijn een heel eind van de Grote Moederrivier vandaan en er waren grote stukken rotsachtige, droge grond waar geen spoor te zien was. Toch heeft zijn neus het gevonden,' zei Ayla en begroette de wolf op haar beurt.
'Heeft hij hier al die tijd in de struiken zitten wachten? En is hij alleen gekomen omdat jij hem een sein gaf? Wat zal het moeilijk zijn geweest om hem dat te leren, maar waarom was dat nodig?'
'Ik moest hem leren zich te verbergen, ik wist niet wie er zou kunnen komen en ik wilde niet dat ze hem zouden ontdekken. Ze eten wolvevlees.'
'Wie eet er wolvevlees?' vroeg Jondalar die van afschuw zijn neus optrok.
'Attaroa en haar jageressen.'
'Hebben ze zo'n honger?' vroeg Jondalar.
'Vroeger misschien, maar nu is het een ritueel. Ik heb ze een keer gezien, 's nachts. Ze waren een nieuwe jageres aan het inwijden, een jonge vrouw die lid moest worden van hun Wol- vengroep. Ze houden het geheim voor de andere vrouwen, ze hebben er een speciale plek voor, een eind van de hutten vandaan. Ze hadden een levende wolf in een kooi, die hebben ze geslacht, klaargemaakt en opgegeten. Ze verbeelden zich dat ze zo de kracht en de sluwheid van de wolf overnemen. Het zou beter zijn als ze wolven alleen maar observeerden. Daar zouden ze heel wat meer van leren,' zei Ayla.
Geen wonder dat ze zo afkeurend deed over de Wolvenvrouwen en hun bedrevenheid in de jacht, dacht Jondalar, die plotseling begreep waarom ze het land aan hen had. Hun inwijdingsrituelen waren een bedreiging voor haar wolf. 'Daarom heb je Wolf geleerd verborgen te blijven tot je hem roept. Dat was een nieuw fluitje, hè?' zei hij.
'Ik zal het jou ook leren, maar ook al doet hij meestal wat ik zeg, ik maak me toch zorgen over hem. En ook over Whinney en Renner. De enige dieren die ik Attaroa's vrouwen heb zien doden waren paarden en wolven,' zei ze, terwijl ze naar haar geliefde dieren keek.
'Je bent veel over ze te weten gekomen, Ayla,' zei Jondalar.
'Dat moest wel, om jou daarvandaan te krijgen,' zei ze. 'Maar misschien ben ik wel te veel te weten gekomen.'
'Te veel? Wat bedoel je?'
'Op het moment dat ik je had gevonden, dacht ik er alleen maar aan je te willen bevrijden en dan zo snel mogelijk ervandoor gaan. Maar nu kunnen we niet weg.'
'Hoezo? Waarom niet?' vroeg Jondalar verwonderd.
'We kunnen die kinderen niet in die vreselijke omstandigheden achterlaten, de mannen ook niet. We moeten ze uit die gevangenis bevrijden,' zei Ayla.
Jondalar werd ongerust. Hij had die vastberaden blik al eerder gezien. 'Het is gevaarlijk om te blijven, Ayla, en niet alleen voor ons. Bedenk eens wat een gemakkelijke prooi onze paarden zouden zijn. Die rennen niet weg voor mensen. En je zou toch niet graag Wolfs tanden om Attaroa's hals willen zien hangen, hè? Ik wil die mensen ook graag helpen. Ik ben daar geweest en niemand mag verplicht worden zo te leven, vooral kinderen niet. Maar wat kunnen wij doen? We zijn maar met z'n tweeën.'
Hij wilde graag helpen, maar hij was bang dat Attaroa Ayla kwaad zou doen, als ze bleven. Hij had gedacht dat hij haar kwijt was, en nu ze weer samen waren, was hij bang dat hij haar voorgoed kwijt zou zijn als ze bleven. Hij probeerde een gegronde reden te vinden haar te overtuigen.
'We zijn niet alleen. Er zijn er meer die de situatie willen veranderen. We moeten een manier vinden om ze te helpen,' zei Ayla. Toen zweeg ze nadenkend. 'Ik denk dat S'Armuna wil dat we terugkomen. Daarom bood ze haar gastvrijheid aan. W^moeten morgen naar dat feestmaal.'
'Attaroa heeft al eens eerder vergif gebruikt. Als we teruggaan, gaan we misschien nooit meer weg,' waarschuwde Jondalar. 'Ze haat je, weet je dat?'
'Dat weet ik, maar toch moeten we terug. Vanwege de kinderen. We eten niets, behalve wat ik meebreng, en alleen als we het steeds in de gaten hebben kunnen houden. Denk je dat we een ander kamp moeten opslaan of zullen we hier blijven?'
vroeg Ayla. 'Ik moet nog een heleboel doen voor morgen.'
'Waar we ook zijn, ze vinden ons toch wel. En daarom moeten we nu weggaan,' zei Jondalar. Hij greep haar bij de schouders en keek met een intense blik in haar ogen alsof hij probeerde haar te dwingen van gedachten te veranderen. Tenslotte liet hij haar los, wetend dat ze niet zou gaan en dat hij zou blijven om haar te helpen. Eigenlijk wilde hij dat ook, maar hij moest eerst zeker weten dat hij haar niet kon overreden om te vertrekken. Hij zwoer bij zichzelf dat hij niet zou toelaten dat haar iets overkwam.
'Goed,' zei hij. 'Ik heb de mannen verteld dat jij nooit zou toestaan dat iemand zo werd behandeld. Ik weet niet of ze me geloofden, maar we hebben hun hulp nodig om ze te bevrijden. Eerlijk gezegd verbaasde het me dat S'Armuna voorstelde bij haar te verblijven,' zei Jondalar. 'Dat doet ze vast niet vaak. Haar hut is klein en ligt achteraf, niet ingericht om bezoekers te ontvangen. Waarom denk jij dat ze ons terug wil hebben?'
'Omdat ze Attaroa met dat voorstel in de rede viel. Daar was de hoofdvrouw vast niet gelukkig mee. Vertrouw jij S'Armuna, Jondalar?'
De man stond even te denken. 'Ik weet het niet. Ik vertrouw haar meer dan Attaroa, maar dat zegt niet zo veel. Wist jij dat S'Armuna mijn moeder heeft gekend? Ze heeft in haar jeugd bij de Negende Grot gewoond, ze waren vriendinnen.'
'Dus daarom spreekt ze jouw taal zo goed. Maar als ze jouw moeder kent, waarom heeft ze je dan niet geholpen?'
'Dat heb ik me ook afgevraagd. Misschien wilde ze dat niet. Ik denk dat er iets is gebeurd tussen haar en Marthona. Ik kan me ook niet herinneren dat mijn moeder ooit iets over haar gezegd heeft. Maar ik heb zo'n vreemd gevoel wat S'Armuna betreft. Ze heeft wel mijn wond behandeld, en al is dat meer dan ze voor de meeste mannen zou doen, toch geloof ik dat ze nog meer wil doen. En geloof maar niet dat Attaroa dat goedvindt.'
Ze maakten de bagagemand los van Renners rug en richtten hun kamp in, al voelde geen van beiden zich op zijn gemak. Jondalar legde het vuur aan terwijl Ayla een maaltijd begon klaar te maken. Eerst nam ze porties die ze meestal voor hun tweeën bereidde, maar toen bedacht ze hoe weinig de mannen in de omheining te eten hadden gehad en besloot wat meer klaar te maken.
Jondalar zat op zijn hurken te genieten van de warmte van het vuur, en keek naar de vrouw van wie hij hield. Toen liep hij naar haar toe. 'Voor je het al te druk krijgt, vrouw,' zei hij terwijl hij haar in zijn armen nam. 'Ik heb een paard en een wolf begroet, maar de belangrijkste van allemaal nog niet.'
Ze glimlachte op de manier die altijd een warm gevoel vanliefde en tederheid bij hem opriep. 'Ik heb het nooit te druk voor jou,' zei ze.
Hij boog zich voorover om haar mond te kussen, eerst langzaam, maar ineens kwam al zijn angst en bezorgdheid om haar weer bij hem boven. 'Ik was zo bang dat ik je nooit meer zou zien. Ik dacht dat je dood was.' Zijn stem brak in een snik van spanning en opluchting, terwijl hij haar tegen zich aandrukte.
Hij drukte haar zo dicht tegen zich aan dat ze nauwelijks kon ademen, maar ze wilde niet dat hij haar losliet. Hij kuste haar mond, toen haar hals, en begon met zijn wetende handen haar vertrouwde lichaam te verkennen.
'Jondalar, ik heb het gevoel dat Epadoa ons volgt...'
De man deed een stap achteruit en hield zijn adem in. 'Je hebt gelijk, dit is niet het goede ogenblik. We zouden te kwetsbaar zijn als ze ons vonden.' Hij wilde het graag uitleggen. 'Het komt alleen doordat... ik dacht dat ik je nooit weer zou zien. Het is als een Geschenk van de Moeder dat ik nu hier bij jou ben, en... nou ja... ik kreeg een gevoel dat ik Haar moest eren.'
Ayla bleef hem vasthouden, ze wilde hem laten weten dat ze precies hetzelfde voelde. Het kwam bij haar op dat hij nooit eerder had geprobeerd haar uit te leggen waarom hij naar haar verlangde. Ze had geen uitleg nodig. Het was moeilijk genoeg om niet aan het gevaar te denken en niet toe te geven aan haar eigen verlangen naar hem. Maar ze voelde haar verlangen naar de man steeds sterker worden, en ze overdacht nog eens hun situatie.
'Jondalar...' zei ze met een bijzondere klank in haar stem. 'Nu ik erover nadenk, we zijn Epadoa waarschijnlijk zo ver vooruit dat het wel even zal duren voor ze ons heeft gevonden... en Wolf zou ons waarschuwen...'
Jondalar keek haar aan en begon te begrijpen wat ze bedoelde, de zorgelijke rimpel maakte langzaam plaats voor een glimlach en zijn onweerstaanbare blauwe ogen weerspiegelden zijn begeerte en zijn liefde. 'Ayla, mijn vrouw, mijn mooie liefhebbende vrouw,' zei hij, en zijn stem klonk hees van verlangen.
Het was zo lang geleden, Jondalar was er klaar voor, maar hij nam de tijd om haar langzaam en voluit te kussen. Hij voelde haar lippen opengaan om toegang te geven tot haar warme mond, zijn gedachten waren al bij andere gastvrije lippen en warme vochtige openingen. Hij voelde het streven van zijn mannelijkheid in heerlijke afwachting. Het zou moeilijk worden om zich lang genoeg in te houden om haar ook Genot te geven.
Ayla drukte hem tegen zich aan en sloot haar ogen om alleen nog te denken aan zijn mond op de hare en zijn zachte verkennende tong. Ze voelde zijn gezwollen warmte tegen haar aandrukken, en haar respons was even snel als de zijne: zo'n sterke drang dat ze niet wilde wachten. Ze wilde nog dichter bij hem zijn, zo dichtbij als alleen het gevoel van hem binnen in haar kon geven. Met haar lippen nog steeds op de zijne, maakte ze zich los uit de omarming en begon de sluiting van haar bonten beenkappen los te peuteren. Ze liet ze zakken en greep naar zijn banden.
Jondalar voelde haar naar de knopen tasten die hij in de leren riemen had gelegd toen ze doorgesneden waren. Hij kwam overeind en glimlachte haar toe in haar blauwgrijze ogen, nam zijn mes uit de houder, en sneed zijn riemen weer kapot. Ze moesten toch vervangen worden. Lachend hield ze haar beenkappen omhoog tot ze bij de slaaprollen was, waar ze zich bovenop liet vallen. Hij volgde haar terwijl ze haar laarzen losmaakte. Toen maakte hij ook de zijne los.
Ze kusten elkaar weer, liggend op hun zij, en Jondalar greep naar een van haar stevige borsten onder de bontparka en haar tuniek. Hij voelde haar tepel hard worden in zijn hand. Toen duwde hij haar zware kleren omhoog om dat dierbare puntje bloot te leggen. Het trok samen van de kou, tot hij het in zijn mond nam. Daar werd het warmer, maar het bleef gespannen. Ze wilde niet wachten en rolde op haar rug, hem met zich meetrekkend. Ze spreidde haar benen om hem te ontvangen.
Met een gevoel van vreugde, omdat zij er net zo klaar voor was als hij, knielde hij tussen haar warme dijen en drukte zijn gretige lid in haar diepe holte. Haar vochtige warmte omvatte hem, streelde zijn lid terwijl hij met een zucht van genot in haar diepte binnenging.
Ayla voelde hem in zich, ze voelde hoe hij diep doordrong, en zo nog dichter tot de kern van haar wezen naderde. Ze wilde alles vergeten behalve zijn warmte die haar vulde, en haar rug spande zich omhoog om hem te bereiken. Ze voelde dat hij omhoogkwam, een inwendige streling, en daarna vulde hij haar weer helemaal. Ze gaf een kreet van welkom en van verrukking telkens als zijn lange lid zich terugtrok en weer doordrong, precies in de juiste houding zodat elke keer dat hij haar penetreerde, zijn mannelijkheid langs haar kleine genotscentrum wreef, waardoor er schokken van opwinding door haar heen gingen.
Jondalar kwam steeds dichter bij een hoogtepunt; even was hij bang dat het te snel ging, maar hij had zich niet kunnen inhouden al had hij het geprobeerd, en ditmaal probeerde hij het niet. Hij liet zich ingaan en uitgaan zoals zijn lichaam het dicteerde, en voelde haar bereidheid in het ritme van haar bewegingen die gelijk opgingen met de zijne. Hij ging steeds sneller en sneller, tot hij plotseling en onweerstaanbaar zijn hoogtepunt bereikte.
Met een intensiteit die de zijne evenaarde, was ze klaar hem te ontvangen. Ze fluisterde: 'Nu, oh nu,' en spande haar hele lichaam om hem tegemoet te komen. Haar aanmoediging was een verrassing. Dat had ze nog nooit eerder gedaan, maar het had een onmiddellijke uitwerking. Bij zijn volgende stoot bereikte zijn groeiende kracht een explosief stadium en ontlaadde zich in een uitbarsting van bevrijding en genot. Zij was maar een tel bij hem achter, en met een kreet van intense verrukking bereikte ze een ogenblik later ook haar hoogtepunt. Nog een paar keer ging hij heen en weer, en toen lagen ze allebei stil.
Het was snel voorbij, en toch was het ogenblik zo intens geweest dat de vrouw even tijd nodig had om terug te komen van die allerhoogste top. Toen Jondalar dacht dat zijn gewicht op haar te zwaar werd, en hij naar een kant rolde om zich los te maken, kreeg ze een onverklaarbaar gevoel van verlies en vond het vreselijk dat ze niet langer samen konden blijven. Op de een of andere manier vulde hij haar aan, en toen ze eenmaal ten volle besefte hoeveel angst ze om hem had gehad, en hoe ze zijn aanwezigheid had gemist, werd ze overmeesterd door zo'n ontroering dat ze tranen in haar ogen voelde prikken.
Jondalar zag een traan als een doorschijnende kraal uit haar ooghoek vallen en langs de zijkant van haar gezicht naar haar oor rollen. Hij richtte zich op en keek haar aan. 'Wat is er, Ayla?'
'Ik ben alleen maar gelukkig dat ik bij je ben,' zei ze, en tegelijk kwam er een tweede traan omhoog, trilde tussen haar oogleden en gleed weg.
Jondalar ving hem op met een vinger en bracht de zoutige druppel naar zijn mond. 'Als je gelukkig bent, waarom huil je dan?' vroeg hij, hoewel hij het antwoord wel wist.
Ze schudde haar hoofd, ze kon op dat moment niet spreken. Hij glimlachte, wetend dat zij net als hij een overweldigend gevoel van opluchting en dankbaarheid had dat ze weer samen waren. Hij boog zich voorover om haar ogen te kussen, haar wang, en ten slotte haar mooie lachende mond. 'Ik hou ook van jou,' fluisterde hij in haar oor.
Hij voelde een vaag bewegen in zijn mannelijkheid, en hij wilde dat hij helemaal opnieuw kon beginnen, maar daar was nu geen tijd voor. Epadoa was hun zeker op het spoor, en vroeg of laat zou ze hen vinden.
'Hier dichtbij is een beekje,' zei Ayla. 'Ik moet me wassen, dan kan ik meteen de waterzakken vullen.'
'Ik ga met je mee,' zei de man, want hij wilde graag dicht bij haar blijven en ook wilde hij haar beschermen.
Ze trokken hun beenkappen en laarzen aan, namen de waterzakken op en liepen naar een tamelijk brede stroom, die bijna helemaal dichtgevroren was. Alleen een klein stukje in het midden was nog open. Hij huiverde toen hij het ijskoude water voelde, hij wist dat hij zich alleen maar waste omdat zij het ook deed. Hij zou er genoegen mee hebben genomen zich te laten opdrogen in de warmte van zijn kleren, maar zij waste zich altijd zodra er maar even gelegenheid voor was, zelfs in het koudste water. Hij wist dat dit een ritueel was dat ze van haar Stamstiefmoeder had geleerd, ofschoon ze nu de Moeder aanriep door een paar woorden in het Mamutisch te prevelen.
Ze vulden de waterzakken en liepen terug naar hun kamp. Ayla dacht terug aan het tafereel waarvan zij getuige was geweest, even voordat zijn touwen werden doorgesneden.
'Waarom heb je niet met Attaroa gepaard?' vroeg ze. 'Je hebt haar trots gekrenkt ten overstaan van haar hele volk.'
'Ik heb ook mijn trots. Niemand kan mij dwingen om het Geschenk van de Moeder te delen. En het zou geen verschil hebben gemaakt. Ik weet zeker dat het altijd al haar bedoeling is geweest een doelwit van mij te maken. Maar ik geloof dat jij nu degene bent die voorzichtig moet zijn. "Onhoffelijk en ongastvrij"...' grinnikte hij. Toen werd hij weer ernstig. 'Ze haat je, dat weet je toch. Ze vermoordt ons beiden als ze de kans krijgt.'