25.

'Moet je kijken, Ayla,' zei Jondalar. Hij zat op z'n knieën de grond te bekijken die helemaal bedekt was met sporen van paardehoeven. 'De hele kudde moet hier vannacht zijn geweest. Het spoor is duidelijk genoeg. Ik zei toch dat we ze gemakkelijk zouden kunnen opsporen zodra het licht werd.'

Ayla keek naar de grond, en toen naar het noordoosten in de richting die de dieren blijkbaar waren gegaan. Ze bevonden zich aan de rand van een klein bos, en ze kon ver weg kijken over de open grazige vlakte, maar hoe ze zich ook inspande, er was geen enkel paard te zien. De sporen zijn hier duidelijk genoeg, dacht ze bij zichzelf, maar hoe lang zouden ze ze kunnen volgen?

De jonge vrouw had geen oog dichtgedaan, nadat ze door het tumult was wakker geworden en had ontdekt dat haar geliefde vriendin was verdwenen. Zodra de hemel wat lichter was geworden en van zwart naar indigo was gekleurd, was ze opgestaan, ook al was het nog te donker om het landschap duidelijk te kunnen zien. Ze had het vuur opgerakeld en het water aan de kook gebracht voor hun kruidenthee, terwijl de hemel zijn gedaanteverwisseling onderging door een eenkleurig spectrum van steeds lichtere blauwtinten te doorlopen.

Wolf was bij haar komen liggen terwijl zij in de vlammen zat te staren. Hij moest janken om haar aandacht te trekken. Ze had van de gelegenheid gebruik gemaakt om hem beter te onderzoeken. Ofschoon hij in elkaar kromp toen ze hem wat dieper betastte, was ze toch blij te zien dat hij geen gebroken botten had. Een kneuzing was al erg genoeg. Jondalar was opgestaan zodra de ochtendthee klaar was, lang voordat het licht genoeg was om naar sporen te zoeken.

'Laten we meteen vertrekken, zodat ze ons niet al te ver voor zijn,' zei Ayla. 'We moesten alles maar in onze boot stapelen en... nee... dat gaat niet.' Ineens besefte ze dat ze zonder de merrie niet zomaar konden inpakken en vertrekken. 'Renner weet niet hoe hij met de trekpaal moet omgaan, dus we kunnen de boot niet meenemen. We kunnen niet eens Whinney's zadelmand dragen.'

'En als we die kudde willen inhalen, moeten we met z'n twee- en op Renners rug. Dat betekent dat we ook zijn pakzadel niet kunnen meenemen. We zullen onze bagage tot een minimum moeten beperken,' zei Jondalar.

Ze bleven even staan om de nieuwe situatie te verwerken waarin ze door het verlies van Whinney waren terechtgekomen. Ze beseften beiden dat ze een paar moeilijke beslissingen moesten nemen.

'Als we nu enkel de slaaprollen meenemen en het grondkleed, dat kunnen we bij wijze van tent gebruiken, en we rollen dat bij elkaar. Dat moet wel achter ons op Renners rug passen,' stelde Jondalar voor.

'Dat moet genoeg zijn,' stemde Ayla in. 'Meer namen we nooit mee als we met de jagers van onze stam meegingen. We gebruikten dan een stok die we rechtop zetten aan de voorkant, en stenen of zware botten om de tent langs de zijkanten te verzwaren.' Ze begon zich die keren te herinneren toen zij en nog een paar vrouwen met de mannen meegingen om te jagen. 'De vrouwen moesten alles dragen, behalve de jachtsperen, en we moesten ons haasten om ze bij te houden, dus daarom namen we weinig mee.'

'Wat namen jullie nog meer mee? Met hoe weinig bagage denk je dat we kunnen reizen?' vroeg Jondalar nieuwsgierig.

'We hebben spullen nodig om vuur te maken, en wat gereedschap. Een hakmes om het brandhout klein te hakken, en om de beenderen te breken van dieren die we misschien moeten slachten. We kunnen vuur maken van gedroogde mest, en ook van gras, maar we moeten iets hebben om dat af te snijden. Een mes om dieren te kunnen villen en een om vlees te snijden,' somde ze op. Ayla dacht niet alleen terug aan de tijd dat ze met de jagers meeging, maar ook aan de tijd dat ze alleen reisde toen ze de Stam had verlaten.

'Ik zal de gordel met de lussen omdoen waarin ik mijn bijl en mijn mes met het ivoren heft kan steken,' zei Jondalar. 'Jij moet jouw riem ook omdoen.'

'Een graafstok is ook altijd handig, die kunnen we gebruiken om de tent te steunen. Wat extra warme kleren voor als het eens echt koud wordt, en extra voetbekleding,' vervolgde de vrouw.

'Extra voering voor de laarzen, dat is een goed idee. Onderhemden en broeken, bontwanten, en we kunnen altijd nog onze bontvachten om ons heen wikkelen als het moet.'

'Een stuk of twee waterzakken...'

'Die kunnen we aan onze gordel bevestigen, en met genoeg touw om een lus om de arm te maken, kunnen we ze dicht tegen ons lichaam dragen voor als het te koud wordt; dan kunnen ze niet bevriezen.'

'Ik moet ook mijn medicijnbuidel meenemen, en misschien ook nog mijn naaispullen - die nemen niet veel plaats in - en mijn slinger.'

'Je moet ook de speerwerpers en de speren niet vergeten,' voegde Jondalar eraan toe. 'Zou je denken dat ik ook klopste- nen moet meenemen, of vuursteenknollen voor het geval er eens een mes breekt?'

'Wat we ook meenemen, het mag nooit meer zijn dan ik opmijn rug kan dragen... of zou kunnen dragen als ik een mand had.'

'Als er iemand iets op zijn rug gaat dragen dan denk ik dat ik dat moet zijn,' zei Jondalar, 'maar ik heb mijn draagstel niet bij me.'

'We kunnen vast wel zoiets maken, misschien wel van een van de pakzadels met wat touw of een riem, maar hoe kan ik achter je zitten als jij zoiets op je rug hebt?' vroeg Ayla.

'Maar ik ga juist achterop zitten...' Ze keken elkaar aan en glimlachten. Ze moesten nog beslissen hoe ze zouden rijden en beiden hadden al hun eigen opvattingen. Het viel Jondalar op dat dit de eerste keer was dat Ayla die ochtend glimlachte.

'Jij moet Renner leiden, dus ik moet achterop zitten,' zei Ayla.

'Ik kan hem best leiden als jij voorop zit, hoor,' zei de man, 'en als jij achterop zit, zie je niets anders dan mijn rug. Ik denk niet dat je het prettig vindt om niet vooruit te kunnen kijken, en we moeten eigenlijk allebei op het spoor letten. Het wordt misschien moeilijker te volgen op harde grond, of waar sporen zijn die ons in de war brengen. En jij bent een goeie spoorzoek- ster.'

Ayla lachte. 'Je hebt gelijk, Jondalar. Ik weet niet of ik het wel zou uithouden als ik niet vooruit kon kijken.' Ze begreep dat hij zich net als zij zorgen had gemaakt over het volgen van de paardesporen, maar dat hij ook rekening hield met haar gevoelens. Door de liefde die ze in zich voelde opwellen kwamen er ineens tranen in haar ogen, en even later biggelden ze over haar wangen.

'Je moet niet huilen, Ayla. We vinden Whinney heus wel.'

'Ik huilde niet om Whinney. Ik bedacht hoeveel ik van je houd, en toen kwamen de tranen vanzelf.'

'Ik hou ook van jou,' zei hij en trok haar naar zich toe. Hij voelde ook een brok in zijn keel.

Plotseling lag ze in zijn armen en snikte op zijn schouder. En haar tranen golden net zo goed haar trouwe Whinney. 'O, Jondalar, we moeten haar vinden.'

'Dat zullen we ook. We blijven gewoon zoeken tot we haar hebben. Zou je nu dat draagstel kunnen maken? Met iets waar de speerwerpers en de speren in kunnen aan de buitenkant, zodat ik er snel bij kan.'

'Dat is niet zo moeilijk. We moeten maar gedroogd voedsel meenemen,' zei Ayla, en droogde haar ogen met de rug van haar hand.

'Hoeveel denk je dat we nodig hebben?' vroeg hij.

'Dat hangt er van af. Hoe lang blijven we weg?' vroeg ze.

Daar hadden ze beiden geen antwoord op. Hoe lang zoudenze wegblijven? Hoe lang zou het duren voor ze Whinney hadden gevonden en weer hadden teruggebracht?

'We hebben waarschijnlijk wel een paar dagen nodig om haar te vinden, maar misschien is het beter als we genoeg meenemen voor een halve maancyclus,' zei Jondalar.

Ayla dacht even na. 'Dat is meer dan tien dagen, misschien wel drie handen, vijftien dagen. Zou je denken dat het zolang duurt?'

'Nee, waarschijnlijk niet, maar je kunt je beter op alles voorbereiden,' zei Jondalar.

'We kunnen het kamp niet zo lang achterlaten,' zei Ayla. 'Het kan wel door een of ander beest verwoest worden, wolven, hyena's of misschien wel beren... nee, de beren slapen, maar 't kan van alles zijn. Ze vreten de tent op, het sleeptoestel, alles wat van leer is, en de voedselvoorraad. Wat moeten we doen met al die dingen die we achterlaten?'

'Zouden we Wolf kunnen achterlaten om over het kamp te waken?' vroeg Jondalar met gefronst voorhoofd. 'Zou hij hier blijven als je hem dat opdroeg? Hij is toch ook gewond. Is het niet beter voor hem hier te blijven?'

'Ja, dat zou inderdaad beter zijn, maar hij blijft niet zitten wachten. Als we binnen een dag niet terug zijn, gaat hij ons zoeken.'

'We zouden hem misschien dicht bij het kamp kunnen vastbinden...'

'Nee! Dat zou hij vreselijk vinden, Jondalar!' riep Ayla. 'Jij zou ook niet gedwongen willen worden om op een plek te blijven waar je niet wilt zijn! Bovendien zou hij door wolven aangevallen kunnen worden en dan kan hij niet vluchten of zich verdedigen. We moeten wat anders bedenken om onze spullen te beschermen.'

Zwijgend liepen ze terug naar het kamp, Jondalar enigszins teleurgesteld, en Ayla bezorgd, en beiden liepen te piekeren hoe ze dit probleem moesten oplossen. Toen ze weer bij de tent kwamen had Ayla een idee.

'Ik weet iets,' zei ze. 'We leggen alles in de tent en sluiten hem dan goed af. Ik heb nog wat van die wolfverdrijver die ik een keer heb gemaakt zodat Wolf niet aan al onze spullen zou gaan bijten. Misschien kunnen we daarmee dieren verjagen.'

'Dat zou kunnen, tenminste voor een tijdje, zolang de regen die niet heeft weggespoeld. Maar dieren die onder de tent beginnen te graven houden we er niet mee tegen.' Jondalar zweeg even. 'Waarom pakken we niet alles bij elkaar in de tent? Dan kan jij er wat van die wolfverdrijver op smeren... We kunnen de spullen echt niet zomaar buiten laten liggen.'

'Nee, we moeten het pak ergens hoog ophangen, zoals we ook met vlees doen,' zei Ayla opgewonden. 'Misschien kunnenwe het op de palen leggen en dan met de kano bedekken tegen de regen.'

'Dat is een goed idee!' zei Jondalar, maar toen zweeg hij weer. 'Die palen kunnen ook door een leeuw omgegooid worden, of door wolven of hyena's.' Hij keek rond en probeerde wat te bedenken. Ineens viel zijn oog op een paar grote doornstruiken met lange kale takken vol scherpe dorens, die vanuit het midden kwamen groeien. 'Ayla,' zei hij, 'als we nu eens drie palen midden door die doornstruiken in de grond steken, en ze dan op halve hoogte bij elkaar binden, ons tentpak erbovenop leggen en dan alles met de kano bedekken?'

Ayla keek steeds opgewekter. 'Als we voorzichtig een paar van die takken afsnijden, zodat we de palen van dichtbij kunnen vastbinden, en dan leggen we alles erbovenop, en we vlechten de losse takken door de rest heen. Kleine dieren kunnen er dan nog wel bijkomen, maar de meeste slapen of blijven in hun nest, en die scherpe dorens houden de grotere dieren op een afstand. Zelfs leeuwen zijn bang voor scherpe dorens. Jondalar, ik geloof vast dat het lukt.'

Het kostte heel wat hoofdbrekens eer ze die dingen hadden uitgezocht die ze wilden meenemen. Ze besloten een paar extra vuurstenen mee te nemen, en wat gereedschap om ze te bewerken, wat extra touw en koord, en zoveel voedsel als ze konden dragen. Bij het uitzoeken van haar spullen kwam Ayla de speciale gordel tegen, samen met de dolk van mammoetivoor, die Talut haar had gegeven tijdens de plechtigheid toen ze door het Leeuwekamp werd geadopteerd. Er waren smalle leren riempjes door die gordel geregen, die in lussen eruitgetrokken konden worden om er spullen in te dragen, zoals deze dolk. Maar de draaggordel kon ook gebruikt worden om een heleboel andere nuttige voorwerpen dicht bij de hand te hebben.

Ze bond de gordel om haar heupen, over de bonttuniek, en toen haalde ze er de dolk uit, liet hem door haar handen gaan en vroeg zich af of ze hem moest meenemen. Hoewel hij een zeer scherpe punt had, was hij toch eerder ceremonieel dan praktisch. Mamut had er zo een gebruikt om in haar arm te snijden, en daarna had hij met haar bloed een teken gemaakt op de ivoren schijf die hij om zijn hals droeg. Zo was ze een Mamutische geworden.

Ze had ook gezien dat een dergelijke dolk werd gebruikt om een tatoeage te maken door met de scherpe punt heel fijne sneetjes in de huid aan te brengen.

Ayla stak de dolk terug in zijn leren schede en liet hem daar. Toen nam ze een andere leren schede in haar hand, met daarin het vlijmscherpe vuurstenen mes met ivoren heft dat Jondalar voor haar had gemaakt. Die schede stak ze door een lus vanhaar gordel. Daarna stak ze ook nog het bijltje dat hij haar hadgegeven door weer een andere lus. Het stenen blad van de bijlwas ter bescherming in leer verpakt.

Ze vond dat de gordel ook plaats kon bieden aan haar speer-werper. Toen stak ze haar slinger erin, en ten slotte bond ze debuidel eraan vast waarin ze de stenen voor haar slinger bewaar-de. Het was een heel gewicht geworden, maar het was de ge-makkelijkste manier om met weinig op reis te gaan. Ze stakhaar eigen speren bij die van Jondalar die hij al in zijn rugpakhad gedaan.

Toen ze op weg gingen liep Wolf naast hen mee. Maar algauw raakte hij achter, het was duidelijk dat hij pijn had. Aylamaakte zich zorgen over het dier, ze wist niet hoe ver of hoesnel hij mee kon reizen, en ze kwam tot de slotsom dat hij inzijn eigen tempo moest volgen, en als hij hen niet kon bijhou-den, dan moest hij hen maar inhalen wanneer ze stopten.

Een tijdje volgden ze het spoor van de kudde in min of meernoordoostelijke richting, toen veranderde het op onverklaarba-re wijze ineens van richting. Ayla en Jondalar reden eerst te verdoor en ze dachten al dat ze het spoor kwijt waren. Ze reden te-rug, en het was al laat in de middag toen ze het spoor weer von-den, oostwaarts, en het was al bijna nacht toen ze bij een rivierkwamen.

Je kon zien dat de paarden hier waren overgestoken, maarhet werd te donker om de hoefsporen te onderscheiden en zebesloten om hier hun kamp op te slaan. De vraag was alleen:aan welke kant van de rivier? Als ze nu overstaken, zouden hunnatte kleren waarschijnlijk voor de ochtend weer droog zijn,maar Ayla was bang dat Wolf hen niet zou kunnen vinden alsze door het water gingen voor hij hen had ingehaald. Ze beslo-ten op hem te wachten, en ze installeerden zich waar ze waren.

Door hun schaarse uitrusting maakte het kamp een kale de-primerende indruk. Ze hadden de hele dag alleen maar sporengezien. Ayla begon zich zorgen te maken dat ze misschien deverkeerde kudde volgden, en ze maakte zich ook ongerust overWolf. Jondalar probeerde haar gerust te stellen, maar Wolfwas nog steeds niet komen opdagen toen de nachtelijke hemel1 vol sterren stond. Ze bleef nog lange tijd op, en toen Jonda-

lar haar ten slotte overhaalde om bij hem te komen, tussen dewarme vachten, kon ze toch nog niet slapen, al was ze nog zomoe. Ze was eindelijk bijna ingedommeld toen ze werd besnuf-

feld door een koude natte neus.

'Wolf! Je hebt ons gevonden! Daar ben je weer! Jondalar,kijk! Wolf is er weer!' Ayla huilde toen ze voelde dat hij beefdeonder haar omhelzingen. Jondalar was ook opgelucht en blijdat hij hem zag, hoewel hij wist dat zijn blijdschap meer be-trekking had op Ayla. Nu zou ze tenminste kunnen slapen.Maar eerst stond ze op om het dier zijn deel van hun maaltijd tegeven dat ze voor hem had bewaard, een stoofpot van ge-droogd vlees en wortels, en een koek van haar reisvoorraad.

Eerder al had ze een aftreksel voor hem gemaakt van ge-droogde wilgebast in een schaal met water, met de pijnstillendemedicijn erbij, die hij dorstig had leeggedronken. Hij nesteldezich tegen hun slaaprol aan en Ayla viel in slaap met een armom hem heen, terwijl Jondalar tegen haar aankroop en een armom haar heen legde.

De volgende morgen scheen het Ayla toe dat het al beter gingmet Wolf, maar ze haalde toch nog wat wilgebast uit haar me-dicijnbuidel van otterhuid, en ze voegde wat aftreksel aan zijneten toe. Ze moesten nu allemaal de koude rivier oversteken enze wist niet wat voor gevolgen dat zou hebben voor zijn ver-wondingen. Het zou hem te veel kunnen afkoelen, maar aan deandere kant zou het koude water misschien verlichting brengen.

De jonge vrouw verheugde zich weinig op de oversteek. Nietdat ze bang was voor het koude water - ze had dikwijls in nogveel kouder water gebaad - maar omdat ze in die kou natte kle-ren en schoenen aan zou hebben. Toen ze de bovenrand vanhaar mocassinachtige laarzen om haar kuiten wilde vouwen,bedacht ze plotseling iets anders.

'Ik doe deze helemaal niet aan in het water,' verklaarde ze.'Ik ga veel liever op blote voeten. Dan heb ik tenminste drogeschoenen als we aan de overkant zijn.'

'Dat is geen gek idee,' zei Jondalar.

'Deze hou ik ook niet aan,' zei Ayla en begon haar broek uitte trekken. Daar stond ze dan, onbedekt op haar tuniek na.Jondalar moest lachen en hij kreeg zin om iets anders te doendan paarden te achtervolgen. Maar hij wist dat Ayla veel te be-zorgd was over Whinney om nu aan vrijen te denken.

Hoe dwaas ze er ook uitzag, hij moest toegeven dat het eenpientere gedachte was. De rivier was niet buitengewoon breed,al leek de stroming sterk. Ze zouden samen gezeten op de rugvan Renner oversteken, met blote benen en voeten, en drogekleren aantrekken als ze aan de overkant waren. Dat was nie'

alleen prettiger, maar het behoedde hen ook voor een al tlangdurige afkoeling.

'Ik geloof dat je gelijk hebt, Ayla. We kunnen deze beter nietnat laten worden,' zei hij en trok zijn beenbedekking uit.

Jondalar hing de rugmand om en Ayla hield de slaaprol vastom te zorgen dat hij niet nat zou worden. De man voelde zicheen beetje dwaas toen hij met ontbloot onderlijf op het paardging zitten, maar toen hij Ayla's huid tussen zijn benen voelde,

dacht hij daar niet meer aan. Ze voelde het merkbare gevolg vanzijn gedachten, en als ze niet zo'n haast hadden gehad, had zijook de verleiding gevoeld om nog wat langer te blijven. In haarachterhoofd bedacht ze dat ze een andere keer misschien weer zomet zijn tweeën op een paard zouden kunnen rijden, gewoonvoor hun plezier; maar nu was het daar de tijd niet voor.

Het was was ijskoud toen de bruine hengst de rivier inliep ende ijslaag langs de oever brak. Hoewel het een snelstromenderivier was, en het water al gauw zo diep werd dat hun benen natwerden tot halverwege hun dijen, bleef Renner contact met debodem houden; de stroom werd nooit zo diep dat hij moestzwemmen. De twee berijders probeerden eerst nog hun benenop te trekken, maar al gauw waren ze zo verkleumd dat ze hetkoude water niet meer voelden. Halverwege de oversteek draai-de Ayla zich om om te zien waar Wolf bleef. Hij was nog op deoever en liep nerveus heen en weer. Hij zag op tegen de eersteonderdompeling, zoals dat wel vaker was gebeurd. Ayla flootom hem aan te moedigen en eindelijk zag ze hem in het waterspringen.

Ze kwamen zonder ongelukken op de andere oever, maar zewaren wel door en door koud. De ijzige wind die tegen hun nat-te benen blies toen ze afstegen, maakte het er niet beter op. Zewreven zich zo goed mogelijk droog en haastten zich vervol-gens om hun broeken en mocassinlaarzen aan te trekken. In dielaarzen zat een voering van donzige kamelewol - een afscheids-cadeau van de Sharamudiërs, waarvoor ze op dit ogenblik meerdan dankbaar waren. Hun benen en voeten tintelden door deterugkerende warmte. Toen Wolf de oever bereikte, klom hijomhoog en schudde zich uit. Ayla onderzocht hem om te zienof hij niet te lijden had gehad van die koude zwempartij.

Ze vonden het spoor gemakkelijk terug en meteen klommenze weer op de jonge hengst. Weer probeerde Wolf bij hen teblijven, maar weldra kon hij geen gelijke tred meer houden.Bezorgd constateerde Ayla dat hij steeds verder achterbleef. Zewerd enigszins gerustgesteld door de gedachte dat hij de vorigeavond ook kans had gezien hen te vinden, en ook dat hij dik-wijls in zijn eentje op jacht of op onderzoek was gegaan en dat, hij hen altijd had weten in te halen. Ze vond het afschuwelijkom hem achter te laten, maar ze moesten Whinney vinden.

Het was al na het middaguur toen ze eindelijk in de vertepaarden zagen. Naarmate ze dichterbij kwamen probeerdeAyla haar vriendin te ontwaren tussen de andere paarden. Zedacht dat ze een glimp van een bekende hooikleurige huid zag,maar ze wist het niet zeker. Er waren te veel andere paarden dieer zo uitzagen. Toen de wind hun geur overbracht naar de kud-de, renden alle paarden weg.

'Er is al eerder op die paarden gejaagd,' zei Jondalar. Maar hij was blij dat hij zich bijtijds inhield en niet hardop zei wat hij verder dacht: dat er mensen in deze streek moesten zijn die paardevlees aten. Hij wilde Ayla niet nog meer van streek maken. De kudde liet al gauw de jonge hengst met twee mensen op zijn rug achter zich, maar die bleven het spoor volgen. Meer konden ze nu niet doen.

De kudde boog af naar het zuiden en liep weer terug in de richting van de Grote Moederrivier. Na een tijdje liep het spoor omhoog. Het land werd ruig en rotsig, gras werd schaars. Ze gingen verder tot ze bij een uitgestrekt veld kwamen, hoog boven de rest van het landschap. Toen ze beneden zich de glinstering van water zagen, begrepen ze dat ze zich op het plateau bevonden waar ze een paar dagen geleden onderlangs omheen getrokken waren. De rivier die ze overgestoken waren stroomde om de westelijke bergwand heen voor hij zich bij de Moeder voegde.

Toen de kudde begon te grazen, kwamen ze wat dichterbij.

'Daar is ze, Jondalar!' riep Ayla opgewonden.

'Hoe weet je dat zo zeker? De meeste paarden hebben dezelfde kleur.'

Ook al was haar kleur gelijk aan die van de andere paarden, de vrouw kende de lichaamsbouw van haar dierbare vriendin veel te goed om enige twijfel te hebben. Ze floot en Whinney keek op. 'Ik zei het toch. Ze is het!'

Ze floot opnieuw en Whinney wilde naar haar toe gaan. Maar de leidende merrie, een groot, gracieus dier, met een donkerder huid dan de meeste, zag de nieuwste aanwinst van de kudde weglopen en kwam naar voren om haar de pas af te snijden. De hengst van de kudde voegde zich meteen bij haar, een groot, prachtig, roomkleurig paard met hoge zilveren manen en een grijze streep over zijn rug, die eindigde in een golvende zilvergrijze staart. Als hij met zijn staart zwaaide leek hij bijna wit. Zijn onderbenen waren ook zilvergrijs. Hij hapte naar Whinney's hakken en dreef haar naar de overige vrouwtjes, die met gespannen belangstelling stonden te kijken. Daarna galoppeerde hij terug om de jonge hengst te tarten. Hij klauwde, steigerde en hinnikte om Renner tot een gevecht uit te dagen. De jonge bruine hengst liep achteruit. Hij voelde zich bedreigd en kon niet overgehaald worden om dichterbij te komen, tot grote teleurstelling van zijn berijders. Op veilige afstand hinnikte hij naar zijn moeder, die ze met haar bekende gehinnik hoorden antwoorden. Ayla en Jondalar klommen van hun paard om de situatie te bespreken.

'Wat moeten we beginnen, Jondalar?' jammerde Ayla. 'Ze laten haar niet gaan. Hoe moeten we haar terughalen?'

'Maak je geen zorgen, het lukt ons wel,' zei hij. 'Zonodig ge-bruiken we de speerwerpers, maar ik geloof niet dat het zoverkomt.'

Hij was zo zelfverzekerd dat ze wat kalmer werd, ze had zelfnog niet aan de speerwerpers gedacht. Ze wilde geen paardendoden als het niet nodig was, maar ze had er alles voor over omWhinney terug te krijgen. 'Heb jij een plan?' vroeg ze.

'Ik weet bijna zeker dat er al eerder op deze kudde is ge-jaagd, en daarom zijn ze bang voor mensen. Dat is in ons voor-

deel. De hengst dacht waarschijnlijk dat Renner hem kwamuitdagen. Hij en die grote merrie wilden hem verhinderen eenvan de paarden uit hun kudde te stelen. Daarom moeten weRenner uit de buurt houden,' zei Jondalar. 'Whinney komt welnaar je toe als je fluit. Terwijl ik die hengst afleid, moet jijWhinney helpen de merrie te ontlopen, tot je zo dichtbij bentdat je op haar rug kunt springen. En dan moet je naar de grotemerrie schreeuwen of haar met je speer porren als ze te dichtbij Whinney komt. En ik denk dat ze dan wel afstand zal hou-den tot jij bent weggereden.'

Ayla lachte opgelucht. 'Dat lijkt me niet zo moeilijk. Watdoen we met Renner?'

'Op die rots een eindje terug waren een paar struiken, waar-aan ik hem wel kan vastbinden.' Jondalar nam de jonge hengstmee aan zijn touw, en liep met grote passen terug.

Toen ze bij de rots kwamen, zei Jondalar: 'Hier heb je jespeerwerper en een paar speren.' Daarna maakte hij zijn rugbe-pakking los. 'Dit laat ik zolang hier, het hindert me in mijn be-wegingen.' Hij nam zijn eigen werper en speren uit de houder.'Zodra je Whinney hebt, kun je Renner gaan halen en dan haalje mij weer op.'

Het plateau strekte zich uit in noordwestelij k-zuidoostelijkerichting, met een geleidelijke glooiing naar het noorden, dienog wat steiler werd naar het oosten. Aan de zuidwestelijkekant stak het uit boven wat een afgrond leek. Aan de westelijkekant, tegenover de rivier waar ze overgestoken waren, ging dehelling steil omlaag, meer naar het zuiden en naar de GroteMoederrivier was een heel diepe afgrond met een steile wand.Toen Ayla en Jondalar weer terugliepen naar de paarden,stond de zon hoog aan de hemel, hoewel al iets over zijn hoog-tepunt heen. Het was een heldere dag. Ze keken over de steilewestelijke rand en deinsden meteen terug uit angst dat ze dooreen misstap in de diepte zouden verdwijnen.

Toen ze dichter bij de grazende kudde kwamen, bleven zeeven staan om te proberen Whinney te vinden. De merries, veu-lens en eenjarige paarden stonden midden in het veld van hethoge, droge gras te grazen. De hengst van de kudde stond eenbeetje apart van de anderen. Ayla dacht dat ze haar paard er-gens achteraan zag, aan de zuidelijke kant. Ze floot en hethoofd van de donkergele merrie ging omhoog. Meteen kwamhet dier naar hen toe. Met zijn speerwerper in de hand, en despeer zelf klaar om geworpen te worden, ging Jondalar lang-zaam in de richting van de roomkleurige hengst, in de hoop dathij zo tussen de hengst en de kudde zou komen, terwijl Aylanaar de merries liep, vastbesloten om Whinney te bereiken.

Toen ze haar weg zocht naar haar eigen merrie, hielden som-mige paarden even op met grazen en keken op, maar niet naarhaar. Ineens kreeg Ayla het gevoel dat er iets niet in orde was.Ze draaide zich om om te kijken waar Jondalar was, en zag eenrookpluim, en toen nog een. Het was de rooklucht die haar wasopgevallen. Het droge gras stond op verschillende plaatsen inbrand. Ineens zag ze, door de rook heen, menselijke gedaantesop de paarden afrennen, ze schreeuwden en zwaaiden met fak-kels. Ze joegen de paarden naar de rand van het veld, naar dediepe afgrond, en Whinney zat er tussen!

De paarden raakten in paniek, maar tussen de schelle gelui-den meende ze een bekend gehinnik te onderscheiden dat vaneen andere kant kwam. Ze keek in noordelijke richting en zagRenner naar de kudde draven, met zijn touw achter zich aan.Waarom moest hij juist nu losbreken? En waar was Jondalar?De lucht was niet alleen van rook vervuld. Ze voelde de span-ning en ze rook de aanstekelijke angst van de paarden die voorhet vuur vluchtten. Paarden drongen om haar heen, en ze konWhinney niet meer zien. Maar Renner kwam in volle draf ophaar toe, aangestoken door de algemene paniek. Ze floot harden lang, en rende toen op hem af. Hij hield enigszins in en keekhaar kant uit. Zijn oren lagen plat achterover en zijn ogen rol-den van angst. Ze wist het touw te grijpen dat aan zijn halsterhing en trok met een ruk aan zijn hoofd. Hij gilde en steigerde,andere paarden renden overal om hem heen. Het touw branddein Ayla's handen toen hij eraan rukte, maar ze bleef vasthou-den, en zodra zijn voorbenen de grond raakten, greep ze zijnmanen en sprong op zijn rug.

Weer steigerde Renner. Ayla was bijna op de grond gewor-

pen, maar ze hield zich overeind. Het paard was nog doods-bang, maar het was gewend om een gewicht op zijn rug te dra-gen. Het werkte bemoedigend, ook de nabijheid van de beken-de vrouw. Renner begon te draven, Ayla had moeite het paarddat door Jondalar was getraind in bedwang te houden. Ze hadwel een paar keer op Renner gereden en ze kende de signalenwaar het paard op reageerde, maar ze was niet gewend met teu-gels of met een touw te mennen. De man had beide gebruikt, enmet het grootste gemak, en de hengst kende het vertrouwen vanzijn gebruikelijke berijder. Hij reageerde niet zo goed op Ay-la's eerste aarzelende poging, die tegelijk naar Whinney uit-keek terwijl ze Renner probeerde te kalmeren, en die boven-dien radeloos van angst was dat ze haar vriendin niet zou vin-den.

Paarden renden en drongen om haar heen, hinnikten, gilden,de geur van hun angst drong door tot in haar neusgaten. Zefloot opnieuw, hard en schel, maar ze wist niet zeker of het tehoren was boven het lawaai uit.

Ineens, in een nevel van stof en rook, zag Ayla een paard datlangzamer liep en zich probeerde af te wenden van al die voort-drijvende, doodsbange paarden die langs haar heen draafden inhun gezamenlijke vrees voor het vuur. Ofschoon de kleur vandat paard gelijk was aan de verstikkende wolk om hen heen,wist Ayla toch dat het Whinney was. Ze floot weer om haaraan te moedigen en zag dat haar geliefde merrie bleef staan,niet wetend wat ze moest doen. Haar instinct om met de kuddemee te draven was heel sterk, maar die fluittoon had altijd ge-staan voor veiligheid, bescherming, liefde, en ze was bovendienniet zo bang voor het vuur. Ze was opgegroeid met de lucht vanvuur in haar nabijheid. Het was voor haar alleen een teken dater mensen in de buurt waren.

Ayla zag hoe Whinney bleef staan terwijl de andere paardendicht langs haar heen renden of tegen haar opliepen als ze juistprobeerden haar te ontwijken. De vrouw spoorde Renner aanom door te lopen. De merrie begon terug te gaan, in de richtingvan de vrouw, maar plotseling kwam er een roomkleurig paarduit de stofwolk naar voren. De grote kuddehengst probeerdehaar de pas af te snijden. Hij schreeuwde een waarschuwendeuitdaging naar Renner, zelfs in zijn paniek wilde hij zijn nieu-we merrie van het jongere mannetjesdier weghouden. Ditmaalreageerde Renner met een schreeuw, hij steigerde en klauwde,klaar om op het grotere dier af te stormen. In al die opwindingvergat hij dat hij te jong en onervaren was om met een volwas-sen hengst te vechten.

Ineens, om onverklaarbare reden - een plotselinge gedach-tenverandering, of in de greep van zijn panische angst - draai-

de de hengst zich om en liep stampend weg. Whinney begonhem te volgen en Renner wilde haar voorbij draven. De kuddekwam dichter en dichter bij de rand van de afgrond, waar diepbeneden een zekere dood wachtte, terwijl de merrie, blond alszongerijpt hooi, en de jonge bruine hengst die ze had gewor-pen, met de vrouw op zijn rug, werden meegevoerd. Vastbera-den dwong Ayla het jonge paard om voor zijn moeder stil teblijven staan. Hij hinnikte van angst omdat hij in paniek metde rest van de paarden mee wilde, maar hij werd in toom ge-

houden door de vrouw die de commando's gebruikte waaraan hij gewend was te gehoorzamen.

Toen renden alle paarden langs haar heen. Terwijl Whinney en Renner stonden te rillen van angst, verdwenen de laatste paarden van de kudde over de rand van de afgrond. Ayla huiverde bij het horen van dat verre gehinnik en geschreeuw, en even later voelde ze zich verdoofd door de stilte die volgde. Whinney en Renner en zijzelf hadden erbij kunnen zijn. Ze haalde diep adem, ze waren op het nippertje gespaard, toen keek ze uit naar Jondalar.

Ze zag hem niet. Het vuur verplaatste zich naar het zuidoosten, de wind kwam van de zuidwestelijke kant van het veld, en de vlammen hadden hun doel al bereikt. Ze keek in alle richtingen maar Jondalar was nergens te zien. Ayla en de twee paarden stonden alleen op het rokende veld. Haar keel werd toegeknepen van angst en ongerustheid. Wat was er met Jondalar gebeurd?

Ze liet zich van Renner afglijden zonder zijn touw los te laten, en sprong met gemak op Whinney's rug. Toen reed ze terug naar de plek waar ze uit elkaar gegaan waren. Zorgvuldig zocht ze de hele omgeving af naar sporen, maar de grond was overdekt met hoefafdrukken. Opeens werd haar oog door iets getroffen en ze haastte zich erheen om te zien wat het was. Het hart klopte haar in de keel toen ze Jondalars speerwerper opraapte!

Ze zocht nog aandachtiger en zag voetstappen, kennelijk van verschillende mensen, maar de afdrukken van Jondalars grote voeten in zijn versleten laarzen waren duidelijk te onderscheiden. Ze had die afdrukken te vaak gezien om zich te kunnen vergissen. Ineens zag ze een donkere plek op de grond. Ze boog voorover om die aan te raken, haar vingertop was rood van het bloed.

Haar ogen werden groot van angst. Ze bleef staan waar ze was om de sporen niet uit te wissen en keek rond. Ze probeerde iets te begrijpen van wat er was gebeurd. Ze was een ervaren spoorzoekster en voor haar geoefend oog werd het duidelijk dat iemand Jondalar had verwond en hem had meegesleept. Een tijdlang volgde ze het spoor dat naar het noorden leidde. Ze nam haar omgeving goed in zich op zodat ze het spoor later weer zou kunnen terugvinden. Toen klom ze op Whinney's rug met Renners touw stevig in haar hand, en keerde naar het westen om het rugpak op te halen.

Haar blik was dreigend en een boze rimpel in haar voorhoofd drukte precies uit hoe ze zich voelde. Maar ze moest eerst over een paar dingen nadenken en besluiten wat ze zou gaan doen. Iemand had Jondalar verwond en hem meegesleurd, en niemand had het recht om dat te doen. Misschien begreep ze niet alle gewoonten van de Anderen, maar dit was een ding dat ze zeker wist. En ze wist nog iets anders. Ze wist nog niet hoe, maar ze zou hem terughalen.

Het was een opluchting dat het rugpak nog altijd tegen de rots aanlag, precies zoals ze het hadden achtergelaten. Ze gooide er alles uit en stelde de riemen bij zodat Renner het op zijn rug zou kunnen dragen. Toen pakte ze er alles weer in. Ze had die morgen haar draaggordel niet omgedaan - hij zat haar een beetje in de weg. Nu nam ze hem in haar handen en bekeek de scherpe ceremoniële dolk die nog in zijn lus hing. Per ongeluk prikte ze zich aan de punt. Ze keek naar het druppeltje bloed dat als een kraaltje op haar hand verscheen en voelde aanvechting om te huilen. Ze was weer alleen. Iemand had Jondalar meegenomen.

Snel deed ze de gordel weer om en stak haar dolk, mes, hakbijl en jachtwapens erin. Hij zou niet lang weg zijn! Ze maakte het pak vast op Renners rug, maar hield de slaaprol op haar eigen paard. Wie weet wat voor weer haar nog te wachten stond. Ze hield ook een waterzak bij zich. Toen haalde ze een koek uit haar reisvoorraad en ging op de rots zitten. Ze had eigenlijk helemaal geen honger, maar ze wist dat ze zuinig moest zijn op haar krachten, als ze het spoor naar Jondalar wilde volgen.

Een andere zorg die aan haar knaagde was dat de wolf nog steeds niet was komen opdagen. Ze kon niet weggaan om Jondalar te zoeken voordat ze Wolf gevonden had. Hij was meer dan alleen maar een gezelschapsdier waar ze van hield, hij kon van groot belang zijn bij het volgen van het spoor. Ze hoopte dat hij bij haar zou zijn voordat het donker werd en vroeg zich af of ze hun eigen spoor terug zou volgen totdat ze hem gevonden had.

Ze probeerde erover na te denken wat het beste zou zijn, maar wist niet wat ze nu moest ondernemen. Het idee dat iemand verwond en meegenomen werd kwam haar zo vijandig voor dat ze er nauwelijks over na kon denken. Het leek zo onredelijk, zo onlogisch.

Terwijl ze zat te piekeren, hoorde ze een zacht gejank en toen een blaf, ze draaide zich om en zag Wolf naar haar toe rennen, dolgelukkig dat hij haar weer zag. Ze was ontzettend opgelucht.

'Wolf!' riep ze blij. 'Het is je alweer gelukt, en nog veel eerder dan gisteren. Gaat het al wat beter met je?' Vol liefde werd de wolf begroet, en toen onderzocht ze hem en constateerde tot haar vreugde dat hij werkelijk alleen maar kneuzingen had, en dat er niets was gebroken. Bovendien zag hij er veel beter uit.

Ze besloot onmiddellijk op weg te gaan, nu het nog licht was. Ze bond Renners touw aan een riem waarmee Whinney'srij deken was bevestigd, en klom op de merrie. Ze riep naar Wolf dat hij haar moest volgen, en reed meteen naar de plek waar ze Jondalars voetafdrukken had gezien tussen alle andere afdrukken. Daar was ook zijn speerwerper geweest, en daar was de bloedplek, nu enkel nog een bruine vlek op de grond. Ze klom van het paard om die plek nog eens goed te onderzoeken.

'We moeten Jondalar zoeken, Wolf,' zei ze. Het dier keek haar vragend aan.

Ze ging op haar hurken zitten om de plek nog beter te bestuderen. Ze probeerde de verschillende voetstappen te onderscheiden en te schatten hoeveel mensen hier geweest waren, en de grootte en de vorm van de afdrukken in haar geheugen te prenten. De wolf zat naast haar en keek haar aan, hij voelde dat er iets bijzonders en belangrijks aan de hand was. Ten slotte wees ze hem de bloedplek.

'Iemand heeft Jondalar pijn gedaan en hem weggebracht. We moeten hem zoeken.' De wolf snuffelde aan het bloed, kwispelde met zijn staart en kefte. 'Dat is Jondalars voetafdruk,' zei ze, en ze wees naar de duidelijk grotere voetstap tussen de andere. Wolf snuffelde nog eens waar ze hem wees, en keek haar aan alsof hij op een volgend initiatief van haar wachtte. 'Ze hebben hem meegenomen,' zei ze, en wees naar de andere voetafdrukken.

Opeens kwam ze overeind en liep naar Renner. Ze haalde Jondalars speerwerper uit het rugpak, knielde neer en liet de wolf eraan ruiken. 'We moeten Jondalar zoeken, Wolf! Iemand heeft hem meegenomen, en wij gaan hem terughalen!'