Zarité
We zijn inmiddels vier jaar
verder, het is 1810. Ik ben mijn angst voor de vrijheid kwijt,
hoewel ik altijd bang zal blijven voor blanken. Ik treur niet meer
om Rosette, ik voel me bijna altijd tevreden.
Toen mijn oudste dochter uit
de gevangenis kwam, mager en bleek, zat ze onder de vlooien en had
ze etterende wonden aan haar voeten door het gebrek aan beweging en
de boeien. Ik hield haar in bed en verzorgde haar dag en nacht, gaf
haar versterkende soepjes van rundermergpijp en voedzame
stoofpotjes die de buurvrouwen ons brachten, maar niets kon
voorkomen dat ze voor haar tijd beviel. Het jongetje was nog niet
klaar voor zijn geboorte, hij was piepklein en had een
doorschijnend velletje, als nat papier.
De bevalling verliep snel,
maar Rosette was zwak en verloor veel bloed. De tweede dag kreeg ze
koorts en de derde riep ze ijlend om Maurice, en toen begreep ik,
vol wanhoop, dat ze me ontglipte. Ik nam mijn toevlucht tot alle
kennis die tante Rose me had nagelaten, tot de wetenschap van
dokter Parmentier en de gebeden van père Antoine en ik riep mijn
loa's aan. Ik legde het pasgeboren kind op haar borst, in de hoop
dat haar moedergevoelens haar zouden dwingen voor haar leven te
vechten, maar ik geloof niet dat ze merkte dat hij er was. Ik hield
mijn dochter in mijn armen, probeerde haar te ondersteunen, smeekte
haar een slokje water te drinken, haar ogen open te doen, me te
antwoorden. Rosette, Rosette... Om drie uur 's morgens, terwijl ik
haar vasthield en Afrikaanse liedjes voor haar zong om haar te
sussen, hoorde ik haar iets mompelen en ik boog me over haar
uitgedroogde lippen.
'Ik hou van je, maman,' zei ze, en toen doofde ze uit met
een zucht.
Ik hield
haar lichaam, dat bijna niets woog, in mijn armen en zag hoe haar
geest zich zachtjes losmaakte, als een draadje mist, en door het
geopende raam naar buiten gleed.
Het gruwelijke verdriet dat ik
toen voelde is niet te beschrijven, maar dat hoef ik ook niet te
doen: moeders weten waar ik het over heb, want het gebeurt maar
heel zelden dat een moeder het geluk heeft dat al haar kinderen
blijven leven.
Die
morgen kwam Adèle ons al heel vroeg soep brengen, en zij was degene
die Rosette uit mijn verkrampte handen moest losmaken. Ze liet me
een tijdlang mijn verdriet uithuilen, ineengekrompen op de grond,
stopte me daarna een kop soep in handen en herinnerde me aan de
kinderen. Mijn arme kleinzoon lag als een klein hoopje naast mijn
dochter Violette, in hetzelfde wiegje, zo klein en weerloos dat hij
elk moment achter Rosette aan zou kunnen gaan. Ik trok hem zijn
kleertjes uit, legde hem op de lange lap van mijn tignon, die ik
kruislings ombond zodat hij tegen mijn blote borst lag, op mijn
hart geplakt, huid op huid, en het gevoel zou hebben dat hij nog in
de buik van zijn moeder zat. Zo heb ik hem een paar weken gedragen.
Mijn melk was, net als mijn liefde, genoeg voor de twee kinderen
samen: mijn dochter en mijn kleinzoon.
En toen ik Justin uit zijn
holletje haalde, was hij klaar voor het leven in deze
wereld.
Op een dag
kwam monsieur Valmorain naar mijn huis. Twee slaven ondersteunden
hem toen hij uit de koets stapte en droegen hem vervolgens tussen
zich in naar de deur. Hij was heel oud geworden.
Alsjeblieft, Tété, ik wil het
kind zien,' vroeg hij met gebroken stem. En ik had het hart niet
hem buiten te laten staan.
'Het spijt me heel erg van Rosette... Ik zweer je dat ik er
niets mee te maken had.'
'Dat weet ik, monsieur.'
Hij bleef lang naar ons
kleinkind kijken en vroeg me toen hoe hij heette.
'Justin Solar. Zijn ouders
hebben die naam gekozen omdat die 'rechtvaardigheid' betekent. Als
het een meisje was geweest, had ze Justine geheten,' legde ik
uit.
'Ach! Ik hoop
dat ik nog lang genoeg leef om enkele van mijn fouten goed te
maken,' zei Valmorain, en ik dacht even dat hij zou gaan
huilen.
'Iedereen
maakt fouten, monsieur.'
'Dit kind is een Valmorain, van vaders- en van moederszijde.
Hij heeft lichte ogen en kan voor een blanke doorgaan. Hij zou niet
tussen negers op moeten groeien. Ik wil hem helpen, zodat hij een
goede opvoeding kan krijgen en mijn achternaam dragen, zoals dat
hoort.'
'Dat moet u
met Maurice bespreken, monsieur, niet met mij.'
Maurice vernam in één brief
dat zijn zoon was geboren en Rosette was gestorven. Hij scheepte
zich onmiddellijk in, hoewel het hartje winter was. Toen hij
aankwam was het kind al drie maanden, een rustig jongetje, met de
fijne trekken en de groene ogen van zijn vader en zijn grootmoeder,
de arme doña Eugenia. Maurice hield hem vast in een lange
omhelzing, maar hij leek afwezig, van binnen dor, zonder licht in
zijn blik.
'U zult
nog een tijdje voor hem moeten zorgen, maman,' zei hij.
Hij is nog geen maand gebleven
en weigerde om met monsieur Valmorain te praten, hoe vaak zijn oom
Sancho, die weer terug was uit Spanje, het hem ook vroeg. Père
Antoine, die gewoonlijk alles aan elkaar probeert te lijmen,
weigerde als bemiddelaar tussen vader en zoon op te treden. Maurice
besloot wel dat de grootvader Justin van tijd tot tijd mocht zien,
maar alleen in mijn aanwezigheid, en hij verbood me ook maar iets
van de man aan te nemen: geen geld, geen enkele vorm van hulp, en
zijn familienaam voor het kind al helemaal niet. Hij droeg me op
Justin over Rosette te vertellen, zodat hij altijd trots op haar en
op zijn gemengde bloed zou zijn. Hij geloofde dat zijn zoon, de
vrucht van een onmetelijke liefde, was voorbestemd om grote dingen
te verrichten in zijn leven, hetzelfde wat hij had willen doen voor
Rosettes dood zijn wil brak. Ten slotte beval hij me hem uit de
buurt te houden van Hortense Guizot. Maar het was niet nodig me
voor haar te waarschuwen.
Mijn Maurice verliet ons al spoedig weer, hij keerde echter
niet terug naar zijn vrienden in Boston maar gaf zijn studie op en
werd een onvermoeibaar reiziger; hij heeft meer van de aarde gezien
dan de wind. Hij schrijft ons regelmatig een paar regeltjes, daarom
weten we dat hij nog leeft, maar hij is zijn zoon de afgelopen vier
jaar maar één keer op komen zoeken. Hij ging gekleed in huiden, had
een baard en was donker verbrand door de zon, hij leek wel een
kaintuck.
Op zijn
leeftijd sterft niemand aan een gebroken hart, Maurice heeft alleen
tijd nodig om moe te worden. Lopend en lopend over de wereld zal
hij langzaam maar zeker troost vinden en op een dag, als hij zo moe
is dat hij geen stap meer kan zetten, zal hij zich realiseren dat
je niet kunt ontsnappen aan je verdriet: dat moet je temmen, zodat
je er geen last meer van hebt. Dan zal hij Rosette naast zich
kunnen voelen, die hem vergezelt, zoals ik haar naast me voel, en
dan, wie weet, komt hij zijn zoon halen en gaat hij zich opnieuw
interesseren voor het einde van de slavernij.
Zacharie en ik hebben een
tweede kind gekregen, Honoré, die zijn eerste stapjes al begint te
zetten aan de hand van Justin, die niet alleen zijn beste vriend
maar ook zijn oom is. We willen nog meer kinderen, hoewel dit huis
wat aan de krappe kant wordt en we niet jong meer zijn - mijn man
is zesenvijftig en ik ben veertig. We zouden graag oud worden te
midden van veel kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen,
allemaal vrij.
Mijn
man en Fleur Hirondelle drijven nog steeds het speelhuis en ze zijn
blijven samenwerken met kapitein Romeiro Toledano, die het
Caribische gebied bevaart met smokkelwaar en gevluchte slaven.
Zacharie heeft nooit een lening kunnen krijgen - de wetten voor
gekleurde mensen zijn steeds strenger geworden - dus zijn ambitie
verschillende speelhuizen te bezitten heeft hij nooit heeft kunnen
waarmaken. Wat mijzelf betreft, ik heb het vreselijk druk met de
kinderen, het huis en de geneesmiddelen voor dokter Parmentier die
ik tegenwoordig in mijn eigen keuken bereid, maar 's middags neem
ik de tijd voor een kopje koffie bij Adèle, op de patio met de
bougainvilles, waar de buurvrouwen bij elkaar komen om te
kletsen.
Madame
Violette zien we minder, zij gaat voornamelijk om met de dames van
de Société du Cordon Bleu, die maar al te graag vriendinnen met
haar willen zijn omdat zij de bals organiseert en kan beslissen
over het lot van hun dochters in de placage. Het heeft meer dan een
jaar geduurd voor ze het goedmaakte met don Sancho, omdat ze hem
wilde straffen voor zijn avontuurtjes met Adi Soupir. Ze weet
precies hoe mannen in elkaar zitten en verwacht niet dat ze trouw
zijn, maar het minste wat ze eist, is dat haar minnaar haar niet
vernedert door openlijk met haar rivale over de dijk te wandelen.
Madame heeft Jean-Martin niet aan een rijke kwartbloed kunnen
uithuwelijken, zoals ze van plan was, omdat de jongen in Europa is
gebleven en er niet over piekert terug te keren.
Loula, die inmiddels zo oud is
dat ze bijna niet meer kan lopen - ze moet over de tachtig zijn -
heeft me verteld dat haar prinsje het leger vaarwel heeft gezegd en
samenwoont met Isidore Morisset, die perverseling die geen
wetenschapper was maar een agent van Napoleon of van de Lafittes,
een salonpiraat, zoals ze me zuchtend verzekerde. Madame Violette
en ik hebben nooit meer over het verleden gesproken, en omdat we
ons geheim zo goed hebben bewaard, zijn we er uiteindelijk allebei
van overtuigd geraakt dat zij de moeder is van
Jean-Martin.
Ik denk
er maar heel zelden aan, maar soms droom ik ervan om al mijn
nakomelingen samen te zien, ooit: Jean-Martin, Maurice, Violette,
Justin, Honoré en alle andere kinderen en kleinkinderen die ik nog
zal krijgen. Op die dag nodig ik al onze vrienden uit, bereid ik de
beste creoolse gumba van New Orleans en zal er muziek zijn tot het
licht wordt.
Zacharie
en ik hebben al een verleden samen, we kunnen achteromkijken en de
dagen tellen dat we samen zijn, de balans opmaken van vreugde en
verdriet; zo bedrijven we ook de liefde: zonder haast, dag na dag.
Ik hou nog net zoveel van hem als altijd, maar ik voel me beter bij
hem op mijn gemak dan vroeger. Toen hij zo knap was, keken alle
mensen hem naar de ogen, vooral de vrouwen, die zich schaamteloos
aan hem aanboden, en worstelde ik met de angst dat zijn ijdelheid
en die verleidingen hem van mij zouden verwijderen, hoewel hij me
nooit enige reden tot jaloezie heeft gegeven. Tegenwoordig moet je
hem vanbinnen kennen, zoals ik hem ken, om te weten wat hij waard
is. Ik weet niet eens meer hoe hij eruitzag; ik hou van zijn
vreemde, gebroken gezicht, de lap voor zijn dode oog, zijn
littekens.
We hebben
geleerd niet om kleinigheden te kibbelen, we maken alleen ruzie om
dingen die ertoe doen en die zijn er genoeg. Om onrust en ergernis
te voorkomen maak ik van zijn afwezigheid gebruik om me op mijn
eigen manier te vermaken, dat is het voordeel van een drukbezette
echtgenoot. Hij vindt het niet prettig als ik - wanneer ik met père
Antoine meega om de zondaars in El Pantano bij te staan
-blootsvoets over straat loop, want ik ben immers geen slavin meer,
en het is nog gevaarlijk ook. Of wanneer ik de bambousses bezoek op
het Place Congo, die heel ordinair zijn. Ik vertel hem daar gewoon
niets over en hij vraagt me er ook niet naar.
Gisteren nog ben ik gaan
dansen op het plein, op de muziek van de magische trommels van
Sanité Dédé. Dansen en dansen. En soms neemt Erzuli, loa, moeder,
loa van de liefde, dan bezit van Zarité. En dan gaan we samen in
galop op bezoek bij mijn gestorvenen op het eiland onder de zee. Zo
is het.