Zarité

De eerste tijd, een week of twee, drie, dacht ik niet aan ontsnappen. Mademoiselle was leuk en mooi, ze had jurken in allerlei kleuren, rook naar bloemen en ging 's nachts uit met haar vrienden, die daarna mee naar huis kwamen en dan deden ze van alles terwijl ik in Loula's kamer mijn vingers in mijn oren stopte, hoewel dat niet echt hielp en ik ze toch hoorde. Als mademoiselle wakker werd, rond een uur of twaalf, bracht ik haar haar lunch op het balkon, zoals ze me had gezegd dat ik moest doen, en dan praatte ze met me over haar feesten en liet ze me de cadeaus van haar bewonderaars zien.
Ik wreef haar nagels op met een stukje zeemleer tot ze glansden als schelpen, borstelde haar golvende haren en smeerde haar in met kokosolie. Ze had een huid als crème caramel, het toetje van melk en eierdooiers dat Honoré achter madame Delphines rug om weieens voor me klaarmaakte. Ik leerde snel. Mademoiselle zei dat ik slim was en sloeg me nooit. Misschien zou ik niet zijn weggelopen als zij mijn meesteres was geweest, maar ze leidde me op tot dienstmeisje voor een Spaanse vrouw op een plantage ver van Le Cap. En een Spaanse vrouw betekende volgens Loula, die alles wist en in de toekomst kon kijken, niet veel goeds; ze had al in mijn ogen gelezen dat ik ervandoor zou gaan voor ik dat zelf had besloten en dat had ze ook tegen mademoiselle gezegd, maar die besteedde er geen aandacht aan.
'Dat gaat ons veel geld kosten! Wat doen we nu?' schreeuwde Loula toen ik was verdwenen.
'Afwachten,' antwoordde mademoiselle, terwijl ze heel rustig van haar koffie nipte. In plaats van een negerjager achter me aan te sturen, zoals gebruikelijk was, vroeg ze haar verloofde, kapitein Relais, zijn soldaten naar me te laten uitkijken, zonder al te veel ophef - en ze mochten me geen kwaad doen. Zo hebben ze het me verteld.
Het was heel simpel om uit dat huis te ontsnappen. Ik stopte een mango en een brood in een zakdoek, liep de voordeur uit en vertrok, zonder te rennen, want ik wilde geen aandacht trekken. Ik had ook mijn pop meegenomen, die heilig was, net als de heiligen van madame Delphine, maar krachtiger, zoals Honoré me had verteld toen hij de pop voor me sneed. Honoré praatte altijd met me over Guinea, over de loa's en voodoo, en hij waarschuwde me nooit mijn toevlucht te zoeken bij de goden van de blanken, omdat de blanken onze vijanden zijn. Hij legde me uit dat in de taal van zijn ouders voodoo 'goddelijke geest' betekent. Mijn pop symboliseerde Erzuli, de loa van de liefde en de moederlijkheid. Madame Delphine liet me tot de maagd Maria bidden, een godin die niet danst en alleen maar huilt omdat ze haar zoon hebben gedood en omdat ze nooit het genot heeft gekend bij een man te liggen.
Honoré heeft mijn eerste jaren voor me gezorgd, tot zijn botten zo knoestig werden als droge takken, en toen was het mijn beurt om voor hem te zorgen. Wat zal er van Honoré zijn geworden? Hij is vast bij zijn voorouders op het eiland onder de zee, want het is al dertig jaar geleden dat ik hem voor het laatst heb gezien, in het appartement van mademoiselle op het Place Clugny, achter zijn koffie met rum, snoepend van Loula's gebakjes. Ik hoop dat hij de revolutie met al haar ellende heeft overleefd, dat het hem gelukt is als een vrij man te leven in de vrije Zwarte Republiek Haïti en dat hij daarna rustig van ouderdom is gestorven. Hij droomde altijd van een lapje grond, een paar dieren houden, zijn eigen groente kweken, net als zijn ouders in Dahomey hadden gedaan. Ik noemde hem 'opa', want volgens hem was het niet nodig hetzelfde bloed te hebben of tot dezelfde stam te behoren om familie van elkaar te zijn, maar eigenlijk had ik hem maman moeten noemen. Hij was de enige moeder die ik heb gekend.

Niemand hield me tegen op straat toen ik het appartement van mademoiselle had verlaten, ik liep een paar uur achtereen, ik denk dat ik van de ene naar de andere kant van de stad ben gegaan. In de buurt van de haven raakte ik de weg kwijt, maar de bergen waren van heel ver weg te zien en ik hoefde maar die richting aan te houden. Wij slaven wisten dat de marrons in die bergen zaten, maar wisten niet dat er achter die eerste toppen nog veel meer waren, zo veel dat je ze niet kon tellen. Het werd donker, ik at het brood en bewaarde de mango. Ik verstopte me in een stal, onder een hoop stro, hoewel ik de paarden eng vond met hun poten als hamers en hun dampende neuzen. De dieren stonden vlakbij, ik kon hun adem door het stro heen ruiken, groen en zoet als de kruiden in het badwater van mademoiselle. Ik hield mijn pop Erzuli - de moeder van Guinea - stevig vast en sliep de hele nacht door zonder enge dromen, behaaglijk in de warmte van de paarden. Tegen de morgen werd ik gevonden door een slaaf die de stal binnenkwam, want ik snurkte en mijn voeten staken onder het stro uit; hij pakte me bij mijn enkels en trok me tevoorschijn. Ik weet niet wat hij dacht aan te treffen, maar vast geen klein meisje, want in plaats van me te slaan tilde hij me op en droeg me naar het licht om me met open mond te bekijken.
'Ben je gek geworden? Hoe haal je het in je hoofd om je hier te verbergen?' vroeg hij uiteindelijk, zonder zijn stem te verheffen.
'Ik moet naar de bergen,' legde ik uit, ook fluisterend. De straf die stond op het helpen van ontvluchte slaven was maar al te bekend, en de man aarzelde.
'Laat me alstublieft gaan, niemand weet dat ik hier ben geweest,' smeekte ik.
Hij dacht even na en uiteindelijk zei hij me heel stil in de stal te blijven zitten, keek alle kanten op om er zeker van te zijn dat er niemand in de buurt was en liep weg. Even later kwam hij terug met een hard stuk biscuit en een uitgeholde kalebas met heel zoete koffie. Hij wachtte tot ik had gegeten en wees me toen hoe ik de stad uit kon komen. Als hij me had aangegeven, zou hij zijn beloond, maar hij heeft het niet gedaan. Ik hoop dat Papa Bondye hem ervoor beloond heeft.
Ik zette het op een rennen en liet de laatste huizen van Le Cap achter me. Die hele dag liep ik door, zonder te stoppen, hoewel mijn voeten bloedden en ik zweette van angst als ik dacht aan de honden van de negerjagers, aan de Maréchaussée. De zon stond hoog aan de hemel toen ik in het oerwoud aankwam, groen, alles was groen, je kon de hemel niet meer zien en er drong nauwelijks licht door de bladeren. Ik hoorde dierengeluiden en gemurmel van geesten. Het pad werd vager. Ik at de mango maar kotste die meteen weer uit. De soldaten van kapitein Relais hebben hun tijd niet hoeven verspillen met een zoektocht, want ik ben uit mezelf teruggegaan, na de nacht ineengedoken tussen de wortels van een levende boom te hebben gezeten, ik kon zijn hart horen kloppen, net als dat van Honoré. Zo herinner ik het me.
Ik liep en liep, vragend en vragend, tot ik weer terug was op het Place Clugny. Ik was zo moe en hongerig toen ik het appartement van mademoiselle binnenkwam, dat ik de oplawaai die Loula me gaf nauwelijks voelde.
Met bloedend gezicht viel ik op de grond. Daarop verscheen mademoiselle, die zich voorbereidde om uit te gaan, nog in negligé en met losse haren. Ze greep me bij een arm, tilde me op en bracht me naar haar kamer waar ze me op haar bed duwde; ze was veel sterker dan ze leek. Ze bleef met haar armen in haar zij voor me staan, keek me aan zonder iets te zeggen en reikte me vervolgens een zakdoek aan om het bloed af te vegen.
'Waarom ben je teruggekomen?' vroeg ze. Ik had daar geen antwoord op. Ze gaf me een glas water en toen kwamen de tranen, als warme regen, die zich mengden met het bloed uit mijn neus.
'Wees blij dat ik je niet met de zweep afransel zoals je verdient, dwaas kind. Waar wilde je heen? Naar de bergen? Dat had je nooit gehaald. De mannen lukt het heel soms, maar alleen de meest wanhopige, de dapperste. Als het je als door een wonder zou lukken uit de stad te ontsnappen, de bossen en de moerassen door te komen en niet te stranden op een plantage waar de honden je aan stukken zouden scheuren, als het je zou lukken de miliciens, de boze geesten en de giftige slangen te ontwijken en de bergen te halen, zouden de marrons je doden. Wat moeten ze met een meisje als jij? Kun je soms jagen, vechten, met een machete omgaan? Je bent niet eens in staat een man genot te schenken.'
Dat moest ik toegeven. Ze zei dat ik me in mijn lot moest schikken, dat ik nog niet zo slecht af was. Ik smeekte bij haar te mogen blijven, maar ze zei dat ze me nergens voor kon gebruiken. Ze gaf me de raad me goed te gedragen als ik niet in de rietvelden wilde eindigen. Ik zou de persoonlijke slavin van madame Valmorain worden en licht werk doen: ik zou in het huis gaan wonen en goed te eten krijgen, ik zou het beter krijgen dan bij madame Delphine. Ze voegde eraan toe dat ik niet naar Loula moest luisteren. Spaans zijn was geen ziekte en betekende alleen dat ze een andere taal sprak dan wij. Ze kende mijn nieuwe meester, zei ze, een fatsoenlijk heer, iedere slavin zou blij zijn om hem toe te behoren.
'Ik wil vrij zijn, net als u,' zei ik snikkend.'
Toen vertelde mademoiselle me over haar grootmoeder, die ze uit Senegal, waar de mooiste mensen van de wereld leven, hadden geroofd. Zij was gekocht door een rijke zakenman, een Fransman die een vrouw in Frankrijk had maar halsoverkop verliefd op haar was geworden toen hij haar op de slavenmarkt zag. Ze had hem verschillende kinderen geschonken, die hij allemaal had vrijgelaten; hij was van plan geweest ze een goede opleiding te geven zodat ze als zo veel gekleurde mensen in Saint-Domingue vooruit konden komen in de wereld, maar hij was onverwachts gestorven en had hen in ellende achtergelaten omdat zijn echtgenote al zijn bezittingen opeiste. De Senegalese grootmoeder zette een friture op in de haven om haar gezin te onderhouden, maar haar twaalfjarige jongste dochter had er geen zin in haar schoonheid al vissen schoonmakend te laten verleppen tussen de dampende pannen met ranzige olie en koos voor een ander leven: heren van dienst zijn. Dat meisje, dat haar moeders trotse schoonheid had geërfd, zou de meest gewilde courtisane van de stad worden en kreeg op haar beurt een dochter, Violette Boisier, die in het voetspoor van haar moeder trad. Zo heeft mademoiselle het me verteld.
'Als die blanke haar niet in een aanval van jaloezie had vermoord, zou mijn moeder in Le Cap nog steeds de koningin van de nacht zijn. Maar haal je niets in je hoofd, Tété, zo'n liefdesgeschiedenis als die van mijn grootmoeder komt maar heel zelden voor. Eens een slaaf, altijd een slaaf. Als je ontsnapt, sterf je tijdens de vlucht, als je geluk hebt. Anders krijgen ze je levend te pakken. Ban de vrijheid uit je hart, dat is het beste wat je kunt doen,' zei mademoiselle. Daarna bracht ze me naar Loula, die me te eten moest geven.

Toen meester Valmorain me een paar weken later kwam halen, herkende hij me niet, zo was ik aangekomen. Ik was schoon, had kortgeknipt haar en droeg een nieuwe jurk, die Loula voor me had genaaid. Hij vroeg hoe ik heette en ik antwoordde hem met een zo vast mogelijke stem, zonder mijn ogen op te slaan, want je mag een blanke nooit recht aankijken.
'Zarité de Saint-Lazare, meester.' Zo had mademoiselle het me geleerd. Mijn nieuwe meester glimlachte en liet bij het weggaan een zak achter; ik had geen idee hoeveel hij voor me betaalde.
Op straat wachtte een andere man, met twee paarden, die me van boven tot onder opnam en me mijn mond liet opendoen om mijn tanden te controleren. Dat was Prosper Cambray, de hoofdopzichter. Hij tilde me ruw omhoog en zette me achter zich op zijn paard, een hoog beest, breed en warm, dat onrustig snoof. Mijn benen waren niet lang genoeg om me vast te kunnen klemmen en ik moest me vasthouden aan het middel van de man. Ik had nog nooit op een paard gezeten, maar slikte mijn angst weg: het kon niemand iets schelen wat ik voelde. Meester Valmorain steeg ook op en we reden in stap weg. Ik draaide me om. Mademoiselle stond op het balkon en zwaaide me gedag tot we de hoek omgingen en ik haar niet meer kon zien. Zo herinner ik het me.