Hoofdstuk 4

 

1994

 

Met de komst van de lente leken de dingen wat beter te gaan. Justin hervatte zijn colleges en dwong zichzelf een minimum aantal uren aan zijn studie te besteden. Hij kon ook twee keer in de week in de bibliotheek werken. Denise Garrett had hij nog niet mee uit gevraagd, maar dat zou elk moment gebeuren. Ted ging met een meisje dat hij van college kende en dat gaf Justin ook moed, al had hij de indruk dat Denise een soort relatie had – ze had dat niet direct zo gezegd, maar wel laten doorschemeren –, misschien een verloofde in de stad waar ze vandaan kwam. Ze gedroeg zich vreemd tijdens de colleges die ze samen hadden, alsof ze zich niet op haar gemak voelde met Justin in de buurt. Ted zei dat hij zich geen zorgen hoefde te maken, dat de wachtlijst met geïnteresseerde meisjes eindeloos was.

Maar Justin zat nog niet lekker in zijn vel. Hij las nog steeds Sylvia Plath en schreef nog steeds zijn dagboek vol met apocalyptische gedachten, ook bleef hij zijn eenzame nachtelijke wandelingen maken, maar hij voelde nu tenminste dat hij het onder controle had, dat hij ondanks alles verder zou gaan met zijn leven. Misschien had Ted wel gelijk. Wat had hij die nacht in het park gezegd? Dat hij zijn innerlijke monster tevreden moest houden, dat alles goed zou komen als hij dat maar deed. En hij had gelijk! Natuurlijk! Ted was verdorie een genie.

Maar toen, op 9 april van dat jaar, werd de universiteit van Massachusetts, en de hele wereld, opgeschrikt door een afschuwelijk bericht.

Ted was in de eetzaal. Die dag zat hij bij de afwasploeg, iets waar hij natuurlijk een hekel aan had, maar het voordeel was dat hij de koptelefoon van zijn gloednieuwe discman op kon houden. Hij was al een uur bezig, zich afzijdig houdend van de gesprekken van zijn maten, met wie hij zich zelden bemoeide. Op een gegeven ogenblik groepte een aantal jongens in shocktoestand bij elkaar in een hoekje van die immense keuken, maar Ted sloeg er geen acht op. Als de ploegbaas hem iets te vertellen had, kwam hij vanzelf naar hem toe. Hij stond mee te neuriën met Soundgarden toen een opgewonden Justin verscheen en hem bij zijn schouder greep. Justin kwam nooit op zijn werk langs. Ted zette zijn koptelefoon af en liet het glas in zijn handen voor wat het was. Justin vertelde hem het nieuws dat al overal rondzong. Het inmiddels bevestigde nieuws.

Kurt Cobain had een kogel door zijn hoofd geschoten in zijn huis in Seattle.

Zoals te verwachten deden er de eerste uren ook andere versies de ronde, maar die van de zelfmoord was het heftigst. Later hoorde hij dat Kurt uit een ontwenningskliniek was ontsnapt en een paar dagen later, terwijl niemand wist waar hij was, dat dramatische besluit had genomen. Hij had een brief achtergelaten die veel indruk maakte op de UMass, vooral op Justin Lynch. Dat voorjaar van 1994 was Kurt meer dan ooit in de kamers van het Blok te horen.

Een week na het tragische bericht ging Ted naar de film met Georgia McKenzie, het meisje met wie hij sinds een paar weken wat had. Het ging goed tussen hen. Georgia was mooi en spontaan, een middelmatige studente die haar vriendje niet helemaal begreep en waarschijnlijk juist daarom verliefd op hem was geworden. Ze was niet veeleisend, geen meisje dat meent dat het leven van haar vriendje om haar draait. Ze zagen elkaar een paar uur in het weekend – inclusief een sessie bedkraken – en soms op een doordeweekse dag, om te zoenen en samen te studeren. En dat was alles.

Die zaterdag liep Ted met Georgia mee naar haar flat. Hij kuste haar als altijd met wanhopig verlangen en zeurde om mee naar boven te mogen, en na een halfhartig en gespeeld protest gaf ze zich gewonnen. Ze hield van uitdagingen en regels overtreden; haar vriendje stiekem meenemen naar haar kamer beantwoordde daaraan. Na een kort maar intens samenzijn nam Ted afscheid.

Toen hij op zijn eigen kamer kwam, liep er een koude rilling over zijn rug. Er klopte iets niet. Het licht in de badkamer was aan, de deur stond open… maar het was vooral Justins dagboek dat opengeslagen op zijn bed lag. Hij moest aan Kurt denken zoals hij op de vloer van zijn huis had gelegen. Hij vloog naar het bed en zag twee pagina’s van een dicht opeen geschreven tekst die er op het eerste gezicht niet als een zelfmoordbrief uitzag, vooral omdat hij aan niemand was gericht. Zijn oog viel op het woord ‘Boddah’ en Ted huiverde. Boddah was degene aan wie Cobain zijn zelfmoordbrief had gericht. Ted was in twee stappen bij de badkamer. Hij bereidde zich erop voor het lichaam van zijn vriend in de badkuip te vinden of ergens opgeknoopt. In die fractie van een seconde werkte zijn hoofd op volle toeren. Justin was depressief, maar suïcidaal?

De badkamer was leeg. Waarom had Justin het licht laten branden?

Onoplettendheid. Het zou niet de eerste keer zijn.

En zijn dagboek?

En Boddah?

Voor hij een zoektocht door het Blok ondernam moest hij die tekst lezen. Hij liep terug naar het bed van zijn kamergenoot en bleef staan, steunend met zijn handen aan weerszijden van het schrift, alsof hij het niet wilde aanraken. Hij raakte het alleen aan bij omslaan van de pagina om het laatste deel te lezen. Hoewel het een lange tekst was, had hij hem in minder dan twintig seconden gelezen.

Het leek geen zelfmoordbrief te zijn, eerder een onaf verhaal. Toch stelde het onderwerp hem niet gerust. Het ging over een man die zich van het leven wilde beroven, maar vlak voor hij dat deed, op het moment dat hij de trekker wilde overhalen, stond er een onbekende voor zijn deur. Zijn naam was Boddah en hij zei dat hij hem een voorstel wilde doen; hij was erg overtuigend en scheen te weten wat de hoofdpersoon – wiens naam niet werd genoemd – van plan was. Hij beweerde anderen te kennen zoals hij, en als ze samenwerkten zouden ze niet alleen het verdriet van hun naasten draaglijker maken, maar ook de wereld een beetje beter. Bovenaan was een rechthoek getekend met daarin de titel: Een betere wereld. Het geheel was slordig geschreven en rommelig, vol doorhalingen en toevoegingen. Toen Boddah de man vertelde dat hij een gemene vent moest vermoorden, hield het verhaal plotseling op.

Ted was even in gedachten verzonken. Dat onvoltooide verhaal – goed geschreven trouwens – kon op de recente gebeurtenissen zijn geïnspireerd, maar ook een onvolledige waarschuwing zijn die Ted niet begreep. Hij stormde de kamer uit. In de gang liep hij Irving Prosser tegen het lijf, een robuuste jongen van weinig woorden die in de kamer naast hen woonde. Toen hij hem haastig vroeg of hij Justin soms had gezien, ging Irving er eens goed voor staan, krabde aan zijn hoofd en keek naar het plafond alsof hij zijn hersens moest prikkelen om die eenvoudige vraag te beantwoorden.

‘Of ik hem kortgeléden nog heb gezien?’ vroeg hij.

‘Uiteraard!’

Als hij hem niet gekend had, zou Ted denken dat de jongen een loopje met hem nam, maar dat was niet het geval. Prosser was simpel en ongelooflijk stom.

‘Laat me even denken… Een uur geleden ongeveer heb ik hem uit zijn kamer zien komen. Ik ging naar…’

Ted wachtte het antwoord niet af. Terwijl hij met twee treden tegelijk de trap af rende, herhaalde hij de vraag steeds weer. Iedereen kende Justin; een bijkomend voordeel als je de reïncarnatie van James Dean was. Een student die net op dat moment het Blok binnenkwam, zei dat hij hem in de buurt van de bibliotheek had gezien. Dus ging Ted die kant uit. Hij draafde de hele weg, verbaasd over de ongerustheid die hij voelde voor iemand die hij nog geen jaar kende. Maar het was echte bezorgdheid, dat wist hij omdat het zo’n nieuw gevoel voor hem was dat hij er een heel ander mens van werd.

Hij trof hem op zijn gebruikelijke plek aan, in het plantsoen achter de bibliotheek, dat er in het daglicht en door de bomen die weer groen werden veel minder dreigend uitzag.

‘Ted!’ riep Justin verrast. Hij deed zijn koptelefoon af. ‘Wat doe jij hier?’

Ted ging naast hem zitten.

‘Is er iets gebeurd?’

‘Nee hoor.’ Ted besloot ter plekke niets te zeggen over wat hij had gevreesd. Justin scheen in een vrij goed humeur te zijn. ‘Ik was van plan straks even naar de zesde verdieping te gaan en wilde je wat vragen.’

‘Ik ben een en al oor.’

‘Vannacht heb ik tegen een paar debielen van ΦΣΚ gespeeld. Er hing een nogal vijandige sfeer, maar het lukte me te winnen. Hoe dan ook, vanavond is er een feestje bij de studentenvereniging en ik ben uitgenodigd.’

Justin keek Ted aan en trok zijn neus op alsof hij opeens een smerige geur rook.

‘Jij? Op een studentenfeestje?’

Ted schoot in de lach.

‘Ik heb geen idee wie die lui van ΦΣΚ zijn,’ zei Justin. ‘Weten ze dat je eerstejaars bent? En moet je geen kapitaal betalen om bij dat soort feesten binnen te komen?’

‘Kijk, in zekere zin betalen ze dat zelf.’ Ted gaf een paar klopjes op zijn zak om aan te geven waar hun geld was gebleven. ‘En je hebt gelijk, ik heb een pesthekel aan die lui. Maar ze hebben daar alcohol, meiden, muziek. We blijven maar even, drinken alles op en als we er genoeg van hebben, houden we het voor gezien. Wat zou het leven op de universiteit zijn zonder dat soort stomme feesten?’

‘Je hebt gelijk. Ben je echt daarvoor gekomen?’ Justin glimlachte even. ‘Sorry, ik ben een eikel. Het is alleen dat je steeds softer wordt, McKay, zoals jij je tegenwoordig om je naasten bekommert. Dank je, dat van dat feestje klinkt goed. Vroeg of laat zullen we er toch een keer aan moeten geloven…’

Ze zwegen. De onmiskenbare gitaar van Nirvana klonk uit het koptelefoontje dat nu om Justins nek hing. Hij tastte met zijn hand in zijn zak en drukte op Stop op zijn walkman.

‘Zeg,’ zei Ted, ‘je had je dagboek open en bloot op je bed laten liggen.’

Justin schrok en begreep wat dat kon betekenen.

‘Het is een goed verhaal, Justin,’ stelde Ted hem gerust.

‘Ik schaam me rot. Het is nog lang niet af.’

‘Het is perfect.’

Justin knikte.

‘Dank je, Ted.’

‘Ik meen het echt.’

‘Als je het zo goed vindt, krijgt de hoofdpersoon misschien wel jouw naam.’

Justin gaf hem een knipoog.

De laatste uitweg
titlepage.xhtml
jacket.xhtml
Hoofdstuk-01.xhtml
Hoofdstuk-02.xhtml
Hoofdstuk-03.xhtml
Hoofdstuk-04.xhtml
Hoofdstuk-05.xhtml
Hoofdstuk-06.xhtml
Hoofdstuk-07.xhtml
Hoofdstuk-08.xhtml
Hoofdstuk-09.xhtml
Hoofdstuk-10.xhtml
Hoofdstuk-11.xhtml
Hoofdstuk-12.xhtml
Hoofdstuk-13.xhtml
Hoofdstuk-14.xhtml
Hoofdstuk-15.xhtml
Hoofdstuk-16.xhtml
Hoofdstuk-17.xhtml
Hoofdstuk-18.xhtml
Hoofdstuk-19.xhtml
Hoofdstuk-20.xhtml
Hoofdstuk-21.xhtml
Hoofdstuk-22.xhtml
Hoofdstuk-23.xhtml
Hoofdstuk-24.xhtml
Hoofdstuk-25.xhtml
Hoofdstuk-26.xhtml
Hoofdstuk-27.xhtml
Hoofdstuk-28.xhtml
Hoofdstuk-29.xhtml
Hoofdstuk-30.xhtml
Hoofdstuk-31.xhtml
Hoofdstuk-32.xhtml
Hoofdstuk-33.xhtml
Hoofdstuk-34.xhtml
Hoofdstuk-35.xhtml
Hoofdstuk-36.xhtml
Hoofdstuk-37.xhtml
Hoofdstuk-38.xhtml
Hoofdstuk-39.xhtml
Hoofdstuk-40.xhtml
Hoofdstuk-41.xhtml
Hoofdstuk-42.xhtml
Hoofdstuk-43.xhtml
Hoofdstuk-44.xhtml
Hoofdstuk-45.xhtml
Hoofdstuk-46.xhtml
Hoofdstuk-47.xhtml
Hoofdstuk-48.xhtml
Hoofdstuk-49.xhtml
Hoofdstuk-50.xhtml
Hoofdstuk-51.xhtml
Hoofdstuk-52.xhtml
Hoofdstuk-53.xhtml
Hoofdstuk-54.xhtml
Hoofdstuk-55.xhtml
Hoofdstuk-56.xhtml
Hoofdstuk-57.xhtml
Hoofdstuk-58.xhtml
Hoofdstuk-59.xhtml
Hoofdstuk-60.xhtml
Hoofdstuk-61.xhtml
Hoofdstuk-62.xhtml
Hoofdstuk-63.xhtml
Hoofdstuk-64.xhtml
Hoofdstuk-65.xhtml
Hoofdstuk-66.xhtml
Hoofdstuk-67.xhtml
Hoofdstuk-68.xhtml
Hoofdstuk-69.xhtml
Hoofdstuk-70.xhtml
Hoofdstuk-71.xhtml
Hoofdstuk-72.xhtml
Hoofdstuk-73.xhtml
Hoofdstuk-74.xhtml
Hoofdstuk-75.xhtml
Hoofdstuk-76.xhtml
Hoofdstuk-77.xhtml
Hoofdstuk-78.xhtml
Hoofdstuk-79.xhtml
Hoofdstuk-80.xhtml
Hoofdstuk-81.xhtml
Hoofdstuk-82.xhtml
Hoofdstuk-83.xhtml
Hoofdstuk-84.xhtml
Hoofdstuk-85.xhtml
Hoofdstuk-86.xhtml
Hoofdstuk-87.xhtml
Hoofdstuk-88.xhtml
Hoofdstuk-89.xhtml
Hoofdstuk-90.xhtml
Hoofdstuk-91.xhtml
Hoofdstuk-92.xhtml