Hoofdstuk 7
Ted knielde achter een paar struiken. Hij had meer dan een kilometer door een bos vol muggen gelopen. Hij schudde met zijn hoofd en concentreerde zich op wat er aan de andere kant was.
Het fluiten van een deuntje vermengde zich met het vogelgezang. Hij zag een meer en een bootje met maar één passagier: Wendell wachtte bedaard op zijn langverwachte lot. Stoïcijns hield hij een vishengel vast.
Ted verpletterde een mug met een gedempte klap van zijn handen en ging met zijn rug naar het meer zitten terwijl hij de omgeving afspeurde. En toen zag hij het, glanzend in het licht dat door de dennenbomen filterde, de uitgesproken vorm van een hoefijzer. Het lag daar op een paar meter afstand en hij stond zelfs niet op om erheen te lopen; hij kroop over de grond en pakte het met beide handen vast, verbaasd over de gelijkenis die het vertoonde met het hoefijzer dat bij Miller in huis hing (eigenlijk wist hij dat het Millers hoefijzer wás).
Wat deed dat hoefijzer daar? Hij bleef er een tijd naar kijken en daarna stopte hij het in zijn broekzak.
Aan het einde van het pad lag het weekendhuis van Wendell, een moderne opeenstapeling van blokken beton met grote ramen. Aan één kant was een houten promenade die zich tot voorbij de oever van het meer uitstrekte en uitliep in een smalle steiger van een paar meter lang. Ted overdacht de verschillende opties. Zodra Wendell het dagje vissen voor gezien hield, legde hij waarschijnlijk bij de steiger aan en wandelde dan over de promenade naar huis. Hem daarbinnen opwachten leek het handigst. Daar zou het wachten in elk geval prettiger zijn, zonder die vervelende muggen. Hij maaide razendsnel met zijn hand door de lucht en keek tevreden naar zijn gesloten vuist. Toen hij hem opende, zat er niets in.
Hij wandelde vrijuit over het privéweggetje. Naarmate hij dichter bij de moderne constructie kwam, leek deze steeds groter te worden. De auto voor de deur, een zwarte sportwagen, bleek een Lamborghini cabriolet te zijn, die plaats bood aan twee personen. Ted kon zich niet bedwingen en liep ernaartoe om een kijkje te nemen. Het was zijn droomauto; hij begon sympathie op te vatten voor Wendell. Toen hij vooroverboog om in de auto te kijken, viel zijn jasje door het gewicht van zijn pistool open en dat herinnerde hem aan de ernst van de situatie. Zonder de knopen dicht te doen sloot hij zijn jasje – het was vreselijk warm maar met het wapen binnen handbereik voelde hij zich zekerder – en ging rechtop staan, en op datzelfde moment zag hij iets spiegelen in het raam. In eerste instantie dacht hij dat het een lampje op het dashboard was, maar toen hij een stap opzijdeed zag hij dat het een reflectie in het glas was. Hij draaide zich om en keek naar een lantaarnpaal die gedeeltelijk achter de bomen schuilging. Bovenin hing een bewakingscamera die rechtstreeks op hem was gericht. Een rood lampje ging aan en uit. Er trok een koude rilling door Ted heen. In Lynch’ map met gegevens over het huis werd met geen woord over een bewakingssysteem gerept en Lynch had er ook niets over gezegd. Het leek hem niet iets wat aan hún aandacht kon zijn ontsnapt.
Terwijl het rode lampje bleef knipperen, vroeg Ted zich af of er iemand aan de andere kant van die camera zat of dat het een gesloten circuit was. In het laatste geval was dat misschien de reden waarom Lynch er niets over had gezegd. Lynch en zijn mensen zorgden er natuurlijk voor dat de beelden werden gewist. Enigszins opgelucht liet hij de bewakingscamera voor wat hij was.
Hij liep in de richting van de voordeur, die natuurlijk open was. Een langwerpig kleed, misschien uit India, nodigde uit een paar passen te nemen. Vanbinnen was het huis precies zoals hij had verwacht: een ruim vertrek met niveauverschillen en overlopen waar de kleur wit, metalen leuningen en glas de overhand hadden alsof het de hal van een groot bedrijf betrof in plaats van een weekendhuis. Er waren twee trappen met glanzend houten treden die wel leken te zweven en een aantal slanke, ronde pilaren. Ted liep rustig naar rechts, naar een grote tafel van donker glas die nog nooit gebruikt leek te zijn. Hij wist meteen dat de beste plek om op Wendell te wachten naast de arcade was die, vermoedde hij, naar de keuken leidde.
Toen hij erheen liep werd hij overvallen door het onmiskenbare gevoel dat hij in de gaten gehouden werd. Hij bleef staan en keek om zich heen. Hij zag geen camera’s hangen, maar nam aan dat er wel een paar waren. Aan de andere kant van de ruimte stonden een paar leren fauteuils en een buitensporig grote televisie, er was ook een open haard met een paar foto’s op de schoorsteenmantel. Wantrouwend speurde Ted de ruimte af. Toen het gevoel dat hij in de gaten gehouden werd wegebde, liep hij in de richting van de arcade, al bleef hij zich ongemakkelijk voelen. Er klopte iets niet. Wat was het?
Behalve op het punt staan een man te vermoorden?
Inderdaad.
Hij schudde zijn hoofd.
Een ándere man.
Eenmaal in de keuken haalde hij de Browning uit zijn jaszak en het gewicht van het wapen maakte hem wat rustiger. Er was een enorm raam dat uitkeek op het meer, waardoor hij Wendell kon zien aankomen. Hij liep erheen en keek naar het water achter de promenade. Hij meende in precies dezelfde richting te kijken als waar hij eerder het bootje had gezien, maar nu was het nergens meer te bekennen. Ongerust zocht hij achter de rij bomen, maar ook daar zag hij niets. Toen hoorde hij het, in de verte klonk het geronk van een buitenboordmotor. Wendell kwam eraan.
Heen en weer lopend tikte hij met de loop van zijn wapen tegen zijn voorhoofd. Hoeveel tijd had hij nog? Niet veel waarschijnlijk. Hoewel hij alles het liefst zo snel mogelijk achter de rug had voelde hij, nu het uur van de waarheid naderde, een serie onvermijdelijke reacties van zijn lichaam. Hij was niet meer zo zeker van zijn zaak. En als Wendell hem nou niet verwachtte? En als het, zoals met die bewakingscamera’s, allemaal niet precies zo was als Lynch hem had voorgespiegeld? Hij bleef staan en met een snelle beweging richtte hij zijn wapen op een kalender aan de muur. Op de foto was een duiker in een koraalrif te zien. Ted richtte op nummer vijftien in het midden. Kom op, met vaste hand. De loop trilde een beetje, ook toen hij het wapen met zijn linkerhand ondersteunde.
‘Kom op nou,’ fluisterde hij.
Het geluid van de motor klonk steeds harder. Wendell kon elk moment bij de steiger aankomen en dan zou hij over de promenade lopen, vanwaar Ted hem door het keukenraam kon zien. Maar hij wilde per se eerst zijn kalmte terugkrijgen en zou zich niet verroeren voor dat was gelukt. Het zweet, dat door de airco in het huis was opgedroogd, parelde weer op zijn voorhoofd en zijn handpalmen werden klam. Hij bewoog een voor een zijn vingers en nam zijn schiethouding aan zoals hij vaak genoeg op de schietbaan had gedaan. Hij sloot zijn ogen.
Wendell heeft deze kogel net zo hard nodig als jij.
Hij deed zijn ogen open en stapte bij het raam weg. Hij liep naar de arcade terwijl hij de motor met wat gereutel tot stilstand hoorde komen. Hij zou Wendell twee minuten geven om bij de voordeur te komen. Ted controleerde of het wapen niet was vergrendeld. Zodra Wendell de deur achter zich had dichtgedaan, zou Ted met getrokken wapen uit de keuken tevoorschijn komen, twee of drie passen zetten om de kans te verkleinen dat hij zou missen, en schieten. Als de man zou roepen het niet te doen, zou hij ervan afzien.
‘Kom op, Wendell, doe die deur open,’ fluisterde Ted.
Er was ruim een minuut verstreken sinds Ted voetstappen op de houten esplanade had gehoord.
Kom op, Wendell…
De deur ging dicht.
Drie, twee, één.
Ted sprong uit de keuken tevoorschijn, liep om de tafel heen en richtte zijn wapen.
Wendell stond met zijn rug naar hem toe bij de deur, hing iets aan de kapstok en draaide zijn hoofd om toen hij Teds voetstappen hoorde. Zijn gezicht betrok, waarschijnlijk uit verbazing, maar hij zei niets. Er verscheen een volmaakt rond gaatje in zijn voorhoofd, waarop hij neerstortte.
Ted was zo gewend om te schieten met geluidsbescherming dat hij bij de oorverdovende knal zijn kaken hard op elkaar klemde. Langzaam liep hij naar het lichaam. Wendell lag met zijn armen wijd op het kleed en had nog steeds die verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Hoewel hij eruitzag als iemand die vredig ligt te slapen, wist Ted dat het een perfect schot was geweest en dat de kogel in zijn hoofd had rondgestuiterd en zijn hersens had vermorzeld, bijna pijnloos.
Hij wilde net weggaan toen er een mobiele telefoon begon te schetteren in Wendells jasje. Ted had dezelfde irritante melodie op zijn telefoon en dat feit verontrustte hem een beetje. Hij bukte en haalde een iPhone uit het borstzakje. Op het scherm verscheen een naam: Lolly, en bijna gaf Ted een gil van ontzetting. Zo had hij Holly aan het begin van hun relatie een tijdje genoemd. Het was te toevallig, maar desondanks niet het belangrijkste. Het belangrijkste was dat Wendell werd geacht geen vrouw of vriendin te hebben… Lynch had hem ervan verzekerd dat die kerel niemand had!
De telefoon maakte geen geluid meer.
Wie was Lolly? Waarom had Lynch niets over haar gezegd?
Als bij toverslag kwam het antwoord. Ted voelde iets trillen in zijn hand. Het was een tekstbericht van Lolly.
We komen eraan. Genoeg gevist voor vandaag. [s]
We?
Ted liet de telefoon vallen alsof hij schok had gekregen. Het ding belandde op Wendells borst.
‘Wie is Lolly? Denk na. Denk na. Denk na.’
Toen begreep hij het, althans dat dacht hij. Wat een opluchting.
Wendell had thuis een feestje voor zichzelf geregeld en de vrouwelijke gasten konden elk moment voor de deur staan. Zonder er verder over na te denken, pakte hij de telefoon en beantwoordde het bericht.
Het bezoek gaat niet door. Ik ben bezig. Sorry.
Weer een bericht.
Heel grappig. Je weet dat ik tijdens het rijden een hekel aan chatten heb. Tot over twee minuten, lieverd.
Lieverd…
Dus Wendell had wél een vriendin. Dat leek hem geen kleinigheid die Lynch over het hoofd had kunnen zien.
Op het kleed vormde de bloedvlek een roodachtige aureool rond Wendells hoofd.
‘Verdomme.’
Lolly schreef dat ze er over twee minuten was.
Lolly Holly.
Dat zou figuurlijk bedoeld kunnen zijn of… Ted stopte Wendells iPhone in zijn eigen zak en deed hetzelfde met de Browning. Hoe dan ook moest hij zich haasten. Hij moest het lichaam verstoppen, daarmee zou hij tijd winnen tot de vrouw de politie waarschuwde, en er dan zo snel mogelijk vandoor gaan. Als dat lukte was er voor hem in wezen niet veel veranderd. Hij was kwaad omdat hij niets over het bestaan van een vriendin afwist, al was dat waarschijnlijk juist de reden waarom Lynch er niets van had gezegd. Hij moest niet uit het oog verliezen dat Wendell zelf dood wilde, net als hij. De man had ongetwijfeld nagedacht over de impact op zijn geliefden, zoals Ted had nagedacht over hoe zijn afwezigheid zou zijn voor…
Lolly Holly.
Genoeg! Hij moest zich nu op de vraag richten hoe hij van het lichaam afkwam. Kon hij het beter in het huis verstoppen of buiten? Dat was nog geen makkelijke beslissing, aangezien hij niet wist hoeveel tijd hij nog had. Hij keek even om zich heen alsof hij daar het antwoord kon vinden. Toen verstarde hij plotsklaps alsof iemand hem een pistool tegen zijn rug duwde, al was er natuurlijk niemand.
Hij realiseerde zich wat er niet klopte. Hij had iets over het hoofd gezien wat niet rijmde met hetgeen hij wist over de man aan zijn voeten, dood nu. Op de schoorsteenmantel aan de andere kant van die enorme ruimte stonden foto’s. Hij liep vlug de ruimte door, stoelen ontwijkend en treden van de vele hoogteverschillen op en af springend. Op vier meter afstand bleef hij staan; hij hoefde geen details te zien. Wat hij op deze afstand kon zien was genoeg: Wendell in een bootje met zijn arm om een vrouw heen, Wendell op een paard (Ted voelde aan het hoefijzer in zijn zak) en op de andere foto’s… twee meisjes, ongeveer van dezelfde leeftijd als zijn eigen dochters. Ted voelde zich duizelig worden, hij zocht steun bij een pilaar. De ruimte draaide om hem heen.
We komen eraan.
Had Wendell dochters? Lynch had hem voorgelogen!
Op dat moment hoorde hij een auto. Tien seconden lang keek hij afwisselend naar de foto’s, Wendells dode lichaam en de voordeur. Hij was als verlamd, niet bij machte alles wat hem overkwam te verwerken. Ten slotte keerde hij terug naar de hal en schoof het gordijn iets opzij om te kijken. Een stationwagon kwam langzaam over het onverharde pad aanrijden en stopte achter de Lamborghini. Alles ging veel te snel. Doe iets! Maar Ted deed niets. Drie autoportieren gingen tegelijkertijd open. Lolly stapte aan de bestuurderskant uit. Uit de achterportieren kwamen twee kleine meisjes in bloemenjurkjes, met roze rugzakjes om. Ze renden vliegensvlug naar de voordeur.
‘Pappie! We zijn er!’
Ted wreef in zijn ogen. Zijn brein moest hem een gemene streek leveren.