10
Opnieuw omsingeld

Vraag aan willekeurig welke veteraan van de veldtocht in het noordwesten van Europa wat zijn zwaarste gevecht was, en je kunt erop rekenen dat hij D-Day noemt of een andere dag waarop zijn eenheid een bijzonder emotionele ervaring opdeed. Voor de Easy-compagnie, tweede bataljon, 506de PIR, was 5 oktober zo'n dag. Vraag die veteraan wat zijn zwaarste veldtocht was, en je kunt verschillende antwoorden krijgen. Voor een parachutist van de 101ste Luchtlandingsdivisie is het antwoord eenvoudig: het Ardennenoffensief. In de dertig dagen tussen onze aankomst in Bastogne en het einde van de aanval van het regiment op Noville op 17 januari leverde het 506de PIR een intensievere strijd dan in welke andere periode uit de Tweede Wereldoorlog ook. Bastogne was zonder enige twijfel de zwaarste veldtocht waaraan het regiment in de hele oorlog heeft deelgenomen. Na Bastogne was het ergste van de oorlog voorbij. Het 506de, in allerijl naar de linie ten noordoosten van Bastogne gebracht, voerde een hele maand lang elke dag grote defensieve en offensieve operaties uit. In het begin waren het vooral defensieve operaties, tot 1 januari, toen Sinks para's een serie aanvallen deden, met als hoogtepunt het offensief van het tweede bataljon om het dorp Noville in te nemen, ongeveer vijftien kilometer ten noordoosten van Bastogne.

Meteen na onze aankomst in Bastogne op 19 december werd het tweede bataljon in de linie ten zuiden van Foy ingezet, in het kader van de verdedigingsring om Bastogne. Het dorpje Foy lag tien kilometer ten noordoosten van Bastogne. Het lag in een dal, met in het zuiden een helling die opliep tot een erg sterke positie, zo'n drie- tot vierhonderd meter naar achteren. Aanvankelijk was kolonel Sink van plan Foy te behouden, maar omdat de vijand aan drie kanten hoog terrein in bezit had, was zo'n positie onhoudbaar. Het hoge terrein in het zuiden vormde wel een positie van waaruit we de toegangswegen van Foy konden beheersen. Noville bevond zich zeven kilometer achter Foy. Net als Foy maakte Noville intensieve vijandelijke activiteit mee. De andere bataljons van de 101ste Luchtlandingsdivisie werden ingezet in posities rondom Bastogne. In het begin vormde het tweede bataljon, 506de PIR, de regimentsreserve, terwijl het eerste en derde bataljon bij respectievelijk Noville en Foy in de linie werden ingezet. De volgende dag vervingen wij het derde bataljon in de frontlinie. Het schootsveld van onze linkerflank sloot aan bij dat van het derde bataljon, dat zich voorbij de weg van Bastogne naar Noville bevond. Onze rechterflank strekte zich uit tot het treinstation van Halt; het was de bedoeling dat die flank met het 501ste PIR verbonden was. Toen het tweede bataljon in colonne naar voren ging, stuitten we op iets wat we in de hele oorlog nog niet hadden meegemaakt: het Amerikaanse leger op de vlucht! Op de gezichten van de Amerikaanse soldaten die van het front kwamen, zagen we pure paniek. Soldaten hadden hun wapens, hun ransel, hun uitrusting en hun jas achtergelaten. In hun diep verzonken ogen lag de ‘duizendmeterblik’ van mannen die verstijfd waren van angst. Toen we hen tegenkwamen, schreeuwden ze: ‘Vlucht, vlucht! Ze hebben alles: tanks, vliegtuigen, alles!’ Tot mijn trots kan ik zeggen dat voor zover ik me kan herinneren, geen van onze mannen ook maar met één woord heeft geantwoord. We deden alsof we hen niet zagen en liepen gewoon door naar de vuurgloed in de verte.

Toen we een lichte verhoging van de weg voor Foy bereikten, werd het bataljon ingezet om de bossen rechts van de weg vrij te maken. Voordat wij daar aankwamen, waren anderen door die bossen getrokken en was daar een verschrikkelijke strijd geleverd. Dit deel van het bos was letterlijk bezaaid met dode en stervende mannen, zowel Duitsers als Amerikanen. Onze mannen ruimden enkele vijandelijke verzetsnesten op en kregen vervolgens opdracht een verdedigingslinie in te richten. We vestigden vooruitgeschoven posities net in het bos, met uitzicht op de vlakte ten zuidoosten van Foy. De soldaten groeven meteen een schuttersputje en probeerden warm te blijven en een paar uur slaap te krijgen. Ik vestigde het bataljonshoofdkwartier op ongeveer vijfenzeventig meter afstand van de vooruitgeschoven posities. Het is moeilijk om iets te begrijpen van de verwarring die kenmerkend was voor onze eerste nacht in Bastogne. Niemand scheen te weten waar onze grenzen lagen en er was ook niemand die wist wat onze missie precies inhield. Omdat kolonel Strayer op het regimentshoofdkwartier bleef, gaf ik kapitein Nixon opdracht de commandopost van kolonel Sink op te zoeken en te overleggen met majoor Hester, de officier operaties van het regiment, om na te gaan of we onze orders goed hadden begrepen. In de loop van de volgende weken maakte Nixon veel trips naar het regiment. Op die manier bleven we op de hoogte en waren we er zeker van dat we onze orders en onze grenzen met andere eenheden goed hadden begrepen. Dat systeem werkte goed en hield het tweede bataljon buiten veel moeilijkheden. Het was Nix' grootste bijdrage aan de succesvolle verdediging van Bastogne dat hij als verbindingsofficier tussen het bataljon en het regimentshoofdkwartier optrad. In de gevechten die zouden volgen, heeft niemand meer gedaan om het regiment bij elkaar te houden dan hij. Nixon was bijzonder goed in het interpreteren van regimentsorders en het coördineren van operationele ondersteuning, terwijl ik dicht bij de voorste rand van de gevechtszone bleef.

Om een indruk te geven van Nixons toewijding aan het 506de PIR: toen hij in Bastogne was, werd bij een loterij zijn naam uit een hoed getrokken. Hij had dertig dagen verlof in de Verenigde Staten gewonnen. Nix sloeg het aanbod af, want hij wilde bij de eenheid aan het front blijven. Hoe kun je zoveel toewijding verklaren? Over zo'n toewijding wordt door de mannen niet gesproken, maar ze vergeten het ook niet. In die tijd had het 506de erg weinig manschappen en officieren, vooral goede officieren die hadden bewezen wat ze waard waren.

Een incident dat zich de volgende morgen voordeed, was kenmerkend voor de massale verwarring die in die eerste dagen bij Bastogne heerste. Bij het aanbreken van de tweede dag hing er nog een dichte nevel van de afgelopen nacht over de bossen en velden. Ik stond achter de commandopost van het bataljon in een veld aan de rand van het bos. Alles was stil en vredig, maar plotseling kwam er links van mij een Duitse soldaat in een lange winterjas uit het bos gelopen. Hij had geen geweer of bepakking en begaf zich langzaam naar het midden van het veld. Twee soldaten naast me zetten automatisch hun geweer aan hun schouder, maar ik gaf hun een teken dat ze niet moesten schieten. Toen bleef de soldaat staan en tot onze ontzetting deed hij zijn jas uit, schoof hij zijn broek omlaag en deed hij zijn behoefte. Toen hij klaar was, riep ik in mijn beste Duits naar hem: ‘Kommen Sie hier!’ De soldaat deed wat hem werd gezegd en werd meteen gevangengenomen. Die arme kerel had in zijn zakken alleen een paar foto's, wat snuisterijen en het kapje van een stuk grof roggebrood. Voor zover ik weet, was hij de laatste Duitse soldaat die door onze linies bij Bastogne kwam. Stel je voor: een Duitse soldaat, die bij het ochtendgloren in het bos verdwaalde, door onze linies liep, langs de commandopost van de compagnie, om vervolgens achter de commandopost van het bataljon terecht te komen. Niemand anders drong door onze linies heen, maar deze jongen was het zojuist gelukt. De verdedigingslinie die we die eerste nacht hadden had blijkbaar weinig te betekenen! Ik moet er niet aan denken met welke problemen deze ene soldaat zijn sergeant-majoor heeft opgezadeld. Wat zou die kerel in zijn ochtendrapport hebben gezet?

7

De volgende dagen stuurden we verkennings- en gevechtspatrouilles uit. De Duitsers deden dat ook. Het leven aan de frontlinie was gruwelijk. De winter van 1944/'45 was de koudste in dertig jaar. Zolang het weer geen bevoorrading vanuit de lucht toestond, ontbrak het onze mannen aan goede uitrusting, winterkleding en voldoende munitie om de linie te behouden. Er was vooral gebrek aan Amerikaanse artilleriemunitie. Onze divisie zette een kanon op onze linkerflank, naast de weg van Bastogne naar Noville. We hoorden dat de stuksbemanning nog maar drie granaten had, en dat die laatste granaten werden bewaard om ze in het geval van een vijandelijke tankaanval te kunnen gebruiken. We kregen ook niet veel tactische luchtondersteuning, want het gure winterweer beperkte het zicht van de piloten. Als we wel luchtsteun kregen, kwamen die bommen even vaak in onze linies terecht als in die van de vijand. Pas op 23 december was het voor het eerst helder weer, en toen pas kon de luchtmacht ons tactische ondersteuning geven. Tot dan toe waren we in feite op onszelf aangewezen. Voor het 506de was het niets nieuws om omsingeld te zijn. Ook op D-Day, bij Carentan en bij Eindhoven waren we omsingeld en in de minderheid geweest. In Bastogne hadden we tenminste het voordeel dat we ons actief konden verdedigen. In de volgende drie weken brachten we de vijand veel meer verliezen toe dan we zelf opliepen in de korte periode toen we aan het eind van de veldtocht in het offensief gingen. Als de Duitsers hun aanvallen beter hadden kunnen organiseren en geharde veteranen in hun gelederen hadden gehad, zouden ze misschien door onze linies heen zijn gedrongen. Gelukkig concentreerden de Duitsers zich in onze eerste weken in Bastogne op een ander deel van de linie.

Er waren nog meer problemen die onze verdediging bemoeilijkten. De communicatie met het 501ste PIR aan onze rechterflank verliep nog steeds niet goed. Soms vonden we hun vooruitgeschoven posten; bij andere gelegenheden konden we hun voorste posities niet vinden. Ik had de indruk dat onze rechterflank ‘in de lucht hing’ en kon worden overrompeld als de vijand die flank zou aanvallen. Het was niet prettig dat we voor de verdediging van de rechterkant van onze defensieve linie afhankelijk waren van een andere eenheid, al bestond die ook uit para's.

Ziekte en loopgraafvoeten bleven telkens terugkerende problemen die onze gelederen uitdunden. Van onze verliezen die niet door gevechten werden veroorzaakt, was minstens een derde het gevolg van loopgraafvoeten en bevriezing. Sommige soldaten probeerden daar iets aan te doen door jute zakken om hun voeten te wikkelen, maar dat maakte het probleem alleen maar erger. Loopgraafvoeten is het gevolg van extreme vochtigheid en kou, waardoor de bloedsomloop wordt belemmerd. Die jute maakte de vochtigheid om de voet alleen maar erger; de huid werd er zo gevoelig van dat soldaten hun laarzen niet meer konden dichtmaken. Sergeant Eugene Roe, een van de hospikken van de Easy-compagnie, zou zich de vele gevallen van bevriezing de rest van zijn leven blijven herinneren. De situatie was zo ernstig dat Roe vaak de morfineampullen, die iedereen bij zich droeg, van gesneuvelde militairen aan soldaten gaf die nog in de schuttersputjes stonden. Verder had bijna elke soldaat problemen met zijn luchtwegen, zoals de soldaat van het derde bataljon aan de overkant van de weg van Bastogne naar Noville. Op een afstand van honderdvijftig meter hoorden we die arme kerel in het donker hoesten. Hij verried onze positie. Na enkele nachten hield zijn gehoest op. Of hij was overleden, óf zijn sectieleider had hem naar Bastogne teruggestuurd.

Het leverde me allerlei problemen op om de mannen van warm voedsel te voorzien. Het schijnt dat iedereen zich precies kan herinneren wat hij met Kerstmis at toen hij in het leger zat. Ik niet. Het enige wat ik me van het voedsel herinner, was de avond dat we bonensoep hadden. In het veld zijn officieren de laatsten die in de rij voor het eten staan. Natuurlijk vinden alle gewone soldaten dat een van de beste regels uit het handboek officier. Snelle eters konden een veldmok met bonen binnen de kortste keren verorberen, en in het donker van de kerstavond konden ze gemakkelijk weer in de rij gaan staan voor een tweede mok. Ik beging de tactische fout dat ik een aantal soldaten toestond om voor een tweede portie in de rij te gaan staan voordat ik zelf mijn plaats innam. Die avond was ik de laatste die bij de gamel met bonen aankwam. Ik kreeg ongeveer een halve mok bonensoep. Mijn hele maaltijd bestond uit vijf witte bonen en een mok koude bouillon. Ik denk dat ik me daarom die bonensoep herinner, en het zal ook wel de reden zijn waarom ik op alle kerstdagen in de rest van mijn leven heb geprobeerd die schamele maaltijd te compenseren.

Het leven aan de frontlinie tartte elke beschrijving. Het was bitter koud en de grond was keihard bevroren. Elke soldaat had een hekel aan het graven van schuttersputjes, maar het moest nu eenmaal gebeuren. Jammer genoeg waren we met zoveel haast naar Bastogne gebracht dat het veel soldaten aan het gereedschap ontbrak om gevechtsposities uit te graven die aan het handboek voldeden. En het was gruwelijk koud. Je leeft in een schuttersputje. Je hebt natte voeten en je wriemelt met je tenen om te voorkomen dat ze bevriezen. Als ik langs de linie liep, zag ik de rommelige posities die de mannen hadden uitgegraven. Vanuit die posities hadden ze vaak een al even rommelig schootsveld. Maar wat kon ik eraan doen? We konden de situatie niet verbeteren door de linie naar voren of naar achteren te brengen. Wat we wel konden doen, was dekking aanbrengen bij de schuttersputjes. We hadden geen goede bijlen om bomen te kappen die groot genoeg waren om bescherming te bieden, maar tweede luitenant Ed Thomas, een officier die als vervanger in Nederland bij ons was gekomen, bedacht een oplossing. Ed had een roekeloze glimlach en een gevoel voor humor dat anders was dan dat van de meeste officieren. Hij mocht ook graag iets bijzonders doen om te laten zien hoe hard hij was. Zijn oplossing voor het gebrek aan dekking hield in dat hij elke avond twee of drie Duitse bevroren ‘dooien’ over zijn schuttersputje heen legde.

Toen het weer nog slechter werd, leidden de fysieke uitputting en de mentale vermoeidheid tot een ongewoon groot aantal gevallen van wat tegenwoordig oorlogsmoeheid of oorlogsneurose wordt genoemd. Wat stress betrof, had ik in Normandië veel meegemaakt, en in Nederland ook wel het een en ander, maar in Bastogne was het veel erger. Dat kwam door de kou, het slaapgebrek en de voortdurende artilleriebeschietingen. Ik denk dat iedereen die Bastogne heeft overleefd de rest van zijn leven, hoezeer ook in het verborgene, met de littekens van oorlogsmoeheid heeft rondgelopen. Misschien is dat een factor die tot de ongewoon hechte onderlinge band van de para's uit het 101ste heeft geleid. In bijna alle gevallen waren de mannen sinds D-Day lange perioden aan het front geweest. Ze waren nu volkomen uitgeput. Ze hadden geen warme voeding, kregen weinig slaap en geen rust, en leefden voortdurend in spanning en in het gevaar van de strijd. Het ergst waren de nachten, als de temperatuur een heel eind omlaagging en de mist zich tot aan het midden of het eind van de ochtend over het slagveld legde. Je kon niet zien wat er een paar meter verder tussen de bomen op de loer lag. De meeste mensen zouden daar niet tegen bestand zijn. Zoals te verwachten was, waren de mannen op een gegeven moment fysiek volkomen uitgeput.

Lichamelijke uitputting leidt tot geestelijke uitputting, en die leidt er weer toe dat mannen hun discipline verliezen. Het verlies van zelfdiscipline leidt weer tot oorlogsmoeheid. Zelfdiscipline zorgt ervoor dat een soldaat zijn werk doet. Ontbreekt het hem daaraan, dan verliest hij zijn trots en vindt hij het niet belangrijk meer dat zijn medesoldaten respect voor hem hebben. Zijn trots houdt een soldaat op de been, houdt hem in het gevecht. Ik was bang dat ik dat zou verliezen: de wil om aan de verwachtingen van mijn mannen te voldoen. Als je anderen hebt zien bezwijken, ga je je afvragen wie er vervolgens aan de beurt is en kijk je kritisch naar jezelf. Ik vroeg me vaak af waarom ik niet onder de stress van gevechtssituaties bezweek. Voor een deel kwam dat ongetwijfeld door het feit dat mijn bataljonshoofdkwartier zich vijfenzeventig meter achter de voorste schuttersputjes bevond. De vijand kon mij niet meer zien. Als gevolg daarvan kon ik me op mijn plichten concentreren zonder bang te hoeven zijn voor geweervuur van de vijand. Een andere factor was ongetwijfeld mijn lichamelijke conditie. Ik denk niet dat er in dat bataljon iemand was die in betere lichamelijke conditie verkeerde dan ik. En verder gaf mijn verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de soldaten me de kracht om de dagelijkse stress van de oorlogssituatie te weerstaan.

Nog één opmerking over oorlogsmoeheid: als je iemand ziet bezwijken, gooit hij meestal zijn helm op de grond en maakt hij zijn haar in de war. Ik weet niet of hij dat bewust of onbewust doet, maar een soldaat grijpt naar zijn hoofd en masseert zijn hoofd, schudt het heen en weer, en dan is hij weg. Je kunt tegen hem zeggen wat je wilt, maar hij kan je niet horen. Als hij dat punt bereikt, is het voor iedereen beter om hem gewoon te laten lopen. Oorlogsmoeheid komt van het ene op het andere moment opzetten. Je kunt het niet plannen.

Hoe voorkom je oorlogsmoeheid? Je praat met je soldaten en verzint een of ander excuus om een soldaat uit de frontlinie te krijgen. Met dat laatste vergroot je natuurlijk de stress van degenen die blijven, maar het is een noodzakelijk compromis. Als ik zag dat een soldaat op het punt stond om in te storten, vroeg ik hem vaak: ‘Zou je er wat voor voelen om een paar dagen met me mee te gaan naar de commandopost om daar te helpen?’ Op die manier verzin je een reden om iemand uit de frontlinie te halen zonder dat zijn psyche wordt beschadigd. Sergeant Joseph D. Liebgott was daar een goed voorbeeld van. Liebgott was een goede frontsoldaat die in Normandië en Nederland had bewezen wat hij waard was. Bij Bastogne begon de stress ook ‘De Kapper’ te pakken te krijgen, en dus haalde ik hem naar mijn commandopost, waar hij een paar dagen als mijn ordonnans fungeerde. Op die manier kreeg hij wat rust en was hij even verlost van de spanningen aan het front. Na een paar dagen wilde hij naar de linie terug om weer bij zijn maten te zijn. Blijkbaar had hij meer behoefte aan communicatie met zijn kameraden dan aan mijn gezelschap. Omdat de spanning hem nog steeds te veel was, stuurden we hem naar het divisiehoofdkwartier, waar hij bij de S-2-sectie (inlichtingen) werd ingedeeld omdat hij Duits kon spreken. Naar mijn oordeel was dat een kolossale vergissing. Liebgott was joods en koesterde een begrijpelijke haat jegens Duitsers. Hij had ook de reputatie dat hij die haat op gevangenen wilde uitleven, en dat veroorzaakte een heel nieuwe categorie problemen voor Liebgotts commandanten.

Hoewel kolonel Strayer officieel nog het bevel voerde over het bataljon, had ik de leiding over de tactische commandopost die zich ongeveer vijfenzeventig meter achter de frontlinie bevond. Die locatie maakte het me gemakkelijker dagelijks in contact te staan met de voorste elementen van het bataljon. Strayer was een buitengewoon bekwame officier, maar hij had altijd iemand aan zijn zijde nodig. Hij behaalde successen op het slagveld door zich te omringen met even buitengewoon bekwame officieren. Tijdens gevechten overlegden Strayer en ik weinig met elkaar. De omstandigheden van zijn afwezigheid kwamen overeen met wat hij in Normandië had gedaan. Als commandant delegeerde Strayer besluitvorming aan zijn officier operaties: eerst Hester, toen Nixon. Toen ik plaatsvervangend commandant werd, veranderde er niets. Kolonel Strayer gaf mij met opzet de leiding van directe gevechtsoperaties om me ervaring te laten opdoen met het leiden van een bataljon in een gevechtssituatie. Als gevolg daarvan nam ik automatisch de tactische beslissingen. Om na te gaan wat er van het tweede bataljon werd verwacht, ging Nixon naar het regimentshoofdkwartier en rapporteerde daarna aan mij. Hij en ik liepen ook regelmatig om beurten langs de linie om te kijken hoe het met de mannen ging. Als we iets ontdekten, zorgde Nixon ervoor dat het van het bataljon aan het regiment werd doorgegeven. Aangezien het tweede bataljon die eerste tijd een verdedigende functie had, was onze taak niet erg gecompliceerd. Toen we de verdedigingslinie eenmaal hadden opgezet, hoefden we alleen maar onze posities te handhaven.

Ik had de gewoonte om me elke morgen te scheren en dan de linie te inspecteren. Achteraf was het nogal belachelijk dat ik me daar in die bittere kou stond te scheren, maar die gewoonte kwam voort uit een van mijn eerste ontmoetingen met kolonel Sink. In Toccoa had Sink van ons geëist dat we ons elke morgen schoren. Hij zei: ‘Je scheert je elke morgen voor de mannen, en als je je dan ook nog elke avond wilt scheren voor de vrouwen, moet je dat zelf weten. Maar ik wil dat je het voorbeeld geeft.’ Hij had volkomen gelijk. Ik herinner me een ochtend waarop we onze aanval op Foy voorbereidden. Ik stond toen midden in de nacht op om me te scheren voordat ik iets te eten ging halen. Daarbij had ik me nogal lelijk gesneden. Ik moet er verschrikkelijk hebben uitgezien. Toen kolonel Sink bij ons kwam kijken voordat de aanval begon, wierp hij één blik op mij en begon toen meteen breed te glimlachen. Later besefte ik dat hij om me lachte omdat ik me op die bitter koude ochtend had geschoren. Maar het was een van de dingen die ik deed om de mannen het goede voorbeeld te geven. Ik schoor me 's morgens en nu en dan ontblootte ik mijn bovenlijf om me een beetje af te spoelen, en daarmee trok ik ieders aandacht. Ik deed het om één reden, en alleen om die reden: de aandacht van de mannen te trekken en hen te laten weten dat ik er nog een tijdje zou zijn en dat het allemaal niet zo erg was als ze hadden gedacht dat het zou worden. Je moest er het beste van maken.

Intussen handhaafde het tweede bataljon zijn defensieve posities in afwachting van de zoveelste Duitse aanval. Op de ochtend van 24 december kreeg het bataljon een kleine aanval op de rechterflank te verduren, en die sloegen we snel af. In de loop van die ochtend patrouilleerden de Duitsers agressief in onze sector, maar ze trokken zich terug toen vier van hen werden gedood en vier man gewond raakten. Op eerste kerstdag verdedigde het tweede bataljon de linie van het viaduct onder de spoorlijn van Bastogne naar Bourcy, bij de weg naar Foy, tot aan een punt ten zuiden van Foy. Het contact met de vijand bleef de volgende dag betrekkelijk licht, want de lucht was wat opgeklaard en onze tactische luchtsteun verstoorde Duitse patrouilles en troepenconcentraties. Ondanks de zon bleef het leven in de voorste schuttersputjes uiterst oncomfortabel. Na een week in sneeuw en kou, een week waarin het ook nog voortdurend door de vijand was bestookt, hield het tweede bataljon stand en belette het de vijand elke tactische vooruitgang. Als de Duitsers krachtiger in de aanval waren gegaan, zou het hun misschien wel gelukt zijn.

Je zou je kunnen afvragen hoe de mannen hun moreel en hun defensieve posities konden handhaven. Dat konden ze omdat ze para's waren en omdat er in de Dog-, Easy- en Fox-compagnie mannen zaten die het vertikten om hun maten in de steek te laten voor het comfort van een plaats in de achterste gelederen. Wanneer alle mannen die een geldige reden hadden om naar de verbandplaats in Bastogne te gaan daar gebruik van hadden gemaakt, zou er helemaal geen frontlinie meer zijn geweest. Dan zouden onze voorste posities alleen maar een serie vooruitgeschoven posten zijn geweest, geen verdedigingslinie. Als ik terugdenk aan de vasthoudendheid van de Amerikaanse para, zie ik meteen weer een aantal soldaten voor me. Dan herinner ik me Don Malarkey, die met dekens om zijn voeten en benen door de sneeuw sjokte, in een vergeefse poging om bevriezing te voorkomen. Nadat zijn vriend, sergeant Warren ‘Skip’ Muck, door een voltreffer van de Duitse artillerie op zijn schuttersputje was gedood, bood ik aan Malarkey voor een paar dagen naar de commandopost van het bataljon te brengen. Hij sloeg het met alle respect af, want hij wilde zijn maten in de Easy-compagnie niet achterlaten.

Sergeant-majoor Carwood Lipton werd door een scherf van een Duitse 88mm-granaat in zijn arm getroffen. Hij liet de hospik zijn arm verbinden en bleef in de linie. In februari droegen zijn commandant en ik Lipton voor benoeming tot officier voor, en kolonel Sink gaf daar meteen zijn goedkeuring aan. Een andere onderofficier, sergeant eerste klas Steve Mihok van de stafcompagnie van het bataljon, was altijd de eerste die zich als vrijwilliger opgaf. Voordat je de definitieve orders gaf, vroeg je altijd om vrijwilligers. Mihok bood elke avond aan om op patrouille te gaan. Wat een kerel! Al word ik honderd jaar oud, ik zal nooit vergeten hoe die kleine militair daar met zijn pistoolmitrailleur aan zijn schouder stond, met wallen onder zijn ogen waaraan ik kon zien hoe doodmoe hij was, en hoe hij dan zei: ‘Ik ga.’ Hij kreeg twee keer de Bronze Star – hij had hem tien keer moeten krijgen.

Sergeant Joe Toye raakte vier keer gewond: in Normandië, Nederland en twee keer bij Bastogne. Op 2 januari werd Toye tijdens een Duitse luchtaanval getroffen door een scherf van een bom. Zijn pelotonssergeant stuurde Toye naar de verbandplaats in Bastogne. In de loop van diezelfde dag keek ik over het veld naar onze linkerflank, en daar liep Joe Toye over de weg en door het veld, zijn arm in een mitella, op de terugweg naar de frontlinie. Ik ging hem tegemoet en vroeg: ‘Waar ga je heen? Je hoeft niet naar de linie terug. Neem een paar dagen vrij.’ Maar dat vertikte Joe Toye. Hij zei dat hij op de verbandplaats een luitenant had ontmoet die ervan werd verdacht zichzelf in de hand te hebben geschoten om uit de frontlinie weg te komen. Joe moest daar niets van hebben. Hij was sectieleider en zijn plaats was in de frontlinie. De oorlog was oud geworden voor sergeant Joe Toye, en hij was er goed in. Het leven van zijn sectieleden hing af van zijn bekwaamheid. In zekere zin waren Toye en zijn pelotonssergeant geworden tot wat Ernie Pyle ‘compagnons in het instituut van het doden’ noemde – en ze doodden niet alleen, maar zorgden ook voor hun mannen. Liever dan in de achterste gelederen te blijven liftte Toye met aalmoezenier John Maloney mee naar het front terug. Toye zei tegen mij: ‘Ik wil weer bij de jongens zijn.’ Ik wist dat hij niet in de linie zou moeten zijn, maar ik had zoveel bewondering voor zijn toewijding dat ik het door de vingers zag. Sergeant Joe Toye was een Amerikaanse held van de eerste orde.

De volgende dag werden de sergeants Toye en Guarnere getroffen door een artilleriebarrage. Ze zeggen dat je de granaat die je treft nooit hoort. Ik weet niet of dat zo is, maar hoe dichterbij hij inslaat, des te minder tijd heb je om hem te horen. In het artilleriebombardement dat de Easy-compagnie bij Bastogne trof verloor Guarnere een been en werd Toyes rechterbeen zo gehavend dat de artsen eerst van plan waren het onder de knie te amputeren. In de Verenigde Staten, beseften ze dat de knie zo ernstig beschadigd was dat hij hem nooit meer zou kunnen gebruiken, en dus gingen ze in het England General Hospital in Atlantic City, New Jersey, voor de tweede keer tot amputatie over, ditmaal boven de knie.

En dan was er korporaal Walter Gordon, die zijn hoofd in een grote handdoek had verpakt, met de helm erbovenop. Walter zat op de rand van zijn schuttersputje achter zijn lichte machinegeweer. Hij zag eruit alsof hij helemaal bevroren was en staarde met een doffe blik naar het bos. Ik herinner me dat ik langs Gordon liep zonder dat hij een teken van herkenning gaf. Ik bleef staan, keek naar hem om, en plotseling begreep ik het. ‘Verrek! Gordon is volwassen geworden! Hij is een man!’ Op de dag voor Kerstmis was Walter om halfnegen 's morgens tijdens een Duitse aanval getroffen.

De grimmige vastbeslotenheid die kenmerkend was voor de Amerikaanse para bij Bastogne kwam niet alleen bij de manschappen voor. Luitenant Harry Welsh kreeg bijna zijn ‘miljoen-dollarwond’ toen we op de dag voor Kerstmis op de bataljonscommandopost met een groepje rondom een vuur stonden. We hadden besloten het erop te wagen en een vuur te maken om warm te blijven. Maar ziedaar: de Duitsers kregen het in de gaten en vuurden een mortiergranaat in onze richting. Ik weet niet of ze geluk hadden of niet, en of ze echt zo goed waren, maar de granaat explodeerde midden in onze groep. Toen ik overeind krabbelde en naar Welsh keek, zag ik het afgrijzen op Harry's gezicht op het moment dat hij zijn broek wegtrok om te kijken waar hij geraakt was. Hij was niet gecastreerd, maar het scheelde heel weinig. Soms was het verschil tussen leven en dood een kwestie van centimeters. Welsh werd meteen geëvacueerd en in Luxemburg, Parijs en Engeland geopereerd. Zodra de artsen de hechtingen hadden verwijderd, ging Harry er zonder toestemming vandoor en keerde naar het tweede bataljon terug. Toen we Welsh bijna hadden verloren, was de rest van ons doodsbang. En dat was de dag voor Kerstmis in Bastogne.

Op 22 december vroeg de bevelhebber van de Duitse troepen die Bastogne hadden omsingeld brigadegeneraal Tony McAuliffe om de overgave van de 101ste Luchtlandingsdivisie ‘teneinde de omsingelde Amerikaanse troepen voor de totale vernietiging te behoeden’. McAuliffe, een voortreffelijke gevechtscommandant uit het oude leger, voerde tijdelijk het bevel over de Screaming Eagles omdat generaal Taylor voor dienstzaken in Washington was. McAuliffe antwoordde met van één woord, ‘Nuts!’ (Onzin) op de eis van onvoorwaardelijke en onmiddellijke overgave. Wij in de hoofdlinie van de verdediging waren in stilte trots op McAuliffes keiharde standpunt. Ik voor mij was blij dat McAuliffe en niet Taylor het bevel voerde over de verdediging van Bastogne. Terwijl Taylor altijd onberispelijk gekleed was en altijd een gevolg van adjudanten en journalisten in zijn kielzog had, was McAuliffe een echte soldaat die begreep wat het was om in de loopgraven te staan. Daarom had ik het grootste respect voor McAuliffe.

De soldaten van het tweede bataljon en de Easy-compagnie brachten de kerstdagen in de frontlinie door. Het hoofdkwartier verspreidde een boodschap van generaal McAuliffe. Daarin stak hij de loftrompet over de deugden van de 101ste Luchtlandingsdivisie en herinnerde hij ons eraan dat we tegen een enorme overmacht hadden standgehouden en dat onze hardnekkige verdediging de krantenkoppen had gehaald in de Verenigde Staten. Ook bracht kolonel Sink een persoonlijk bezoek aan de bataljonscommandopost om ons op de hoogte te brengen van de situatie. We stelden dat erg op prijs.

Sommige mannen probeerden op hun eigen manier aan Kerstmis te doen. Sergeant Bob Rader en korporaal Don Hoobler besloten de voorste posities zelf te bemannen in plaats van er twee soldaten of een sectie naartoe te sturen. Hoobler en Rader waren samen bij het leger gegaan, met Shep Howell, en ze waren de beste vrienden gebleven. Het was niet gebruikelijk dat twee onderofficieren dezelfde vooruitgeschoven post bemanden, maar hun pelotonssergeant ging vanwege de bijzondere omstandigheden met die onorthodoxe gang van zaken akkoord. Hoobler en Rader brachten de volgende uren fluisterend door. Ze praatten over hun families thuis, wat ze deden, en vroegen zich af of hun families naar de kerk gingen. Hoobler en Rader vertegenwoordigden het beste in de Easy-compagnie. Op de dag voor Kerstmis zetten ze beiden hun leven op het spel om hun kameraden een beetje meer rust te geven. Helaas was het de laatste kerstnacht die ze samen doorbrachten. Niet lang na die nacht stierf Hoobler aan een schot uit een Luger die hij bij zich droeg en die per ongeluk afging, waarbij er een slagader in zijn been werd geraakt. Hoobler had in Normandië met me gesprongen en zijn verlies trof de Easy-compagnie diep.

Het beleg van Bastogne werd op de middag van 26 december verbroken toen luitenant-kolonel Creighton Abrams, commandant van het 37ste Tankbataljon van Pattons Derde Leger, door de Duitse linies brak en naar Bastogne oprukte. Zijn komst was een verlaat maar bijzonder welkom kerstgeschenk. Abrams werd gevolgd door een grote vloot van ambulances en bevoorradingswagens. Voor het eerst in een week reden er trucks Bastogne binnen. Ze brachten ons voedsel, munitie en andere benodigdheden. Nadat de trucks waren uitgeladen, waren degenen van ons met de ernstigste verwondingen, onder wie Walter Gordon van Easy-compagnie, de eersten die werden geëvacueerd. Aan het eind van de volgende dag, 27 december, had de 64ste Medische Groep 652 gewonden naar legerhospitalen overgebracht. Op 28 december bereikten het laatste brancardgeval met loopgraafvoeten en de ambulante gewonden de achterhoede. Daarmee kwam het totaal van de Amerikaanse gewonden boven de duizend.

Nu de omsingeling van Bastogne was doorbroken, verwachtte het tweede bataljon naar Mourmelon terug te keren. Het duurde niet lang voor het geallieerde hoofdkwartier anders besliste. De Screaming Eagles zouden aan het front blijven en bij de eerste de beste gelegenheid in het offensief gaan. De opmars van de 101ste Luchtlandingsdivisie naar Foy en Noville zou een belangrijk onderdeel van de geallieerde aanval zijn. Tegelijk met de aanval van onze divisie zou de 21ste Legergroep van Montgomery de Duitsers aan de noordkant aanvallen.

Op 31 december was het relatief stil, maar om 00.01 uur op 1 januari verwelkomden beide kanten het nieuwe jaar met artillerie- en mortiervuur. Nieuwjaarsdag bracht ons de grootste Duitse luchtaanval tot dan toe. Er namen honderden vliegtuigen aan deel. Het was bij deze aanval dat Joe Toye zijn derde verwonding opliep. Diezelfde dag kreeg het tweede bataljon, 506de PIR, orders om in de aanval te gaan en het Bois Jacques in te nemen, het beboste gebied dat de afgelopen twaalf dagen de verblijfplaats van de Easy-compagnie was geweest. Achter die bossen lag Foy, en achter Foy lag het hoge terrein voor Noville. Op 2 januari ging het tweede bataljon om halftien 's morgens in de aanval. Tegelijk daarmee rukte het hele regiment op. De diepe sneeuw en het dichte bos belemmerden onze opmars, en het contact tussen de pelotons en de compagnie ging tijdelijk verloren. Onderofficieren herstelden snel het contact en de opmars ging verder. Het bataljon stuitte op weinig weerstand, totdat we zo'n tweehonderd meter van de rand van het bos op een linie stuitten. Het verzet was eerst sterk, maar het was van korte duur. Om halfvier had het tweede bataljon het doel bereikt. Op 3 januari kregen we orders om onze frontlinie langer te maken en de sector van het eerste bataljon te dekken omdat het eerste bataljon tot divisiereserve was aangewezen. Die dag ging het sneeuwen, en de week daarop sneeuwde het elke dag. Tegelijk werd het vijandelijke artillerie- en mortiervuur steeds heviger.

Het is moeilijk om aan iemand die geen gevechtservaring heeft te beschrijven welke effecten een artilleriebombardement heeft. Als je het overleeft, zul je het nooit vergeten en zul je ook nooit meer dezelfde zijn. Zo'n bombardement doodt mensen niet alleen, maar verminkt ze ook en scheurt ze uit elkaar, zodat de armen en benen in alle richtingen vliegen. ‘Popeye’ Wynn herinnerde zich ‘dat we een paar granaataanvallen hebben meegemaakt die de grond lieten schudden’. Als een soldaat aan een geconcentreerd bombardement wordt onderworpen, stuitert hij door de schokken vaak op en neer. De leider staat dan voor het grote probleem dat hij bij zijn positieven moet blijven en niet mag verstijven van angst. Hij moet in staat zijn helder te denken, zo gauw mogelijk met de mannen te praten en hen zover te krijgen dat ze overeind komen en nadenken. Wanneer artillerievuur langdurig intensief blijft, heeft dat een ingrijpende uitwerking op een vechtende eenheid. Zodra de laatste granaat is gevallen, moet je je als leider onder de manschappen bewegen. ‘Is iedereen ongedeerd? Laten we opstaan. Laten we verder gaan. Hou je ogen open voor de volgende aanval.’ Je moet ervoor zorgen dat de mannen aandacht voor je hebben. En doordat je je onder je mannen beweegt, en ze je zien en met je praten, weten ze dat je er bent. Het maakt voor hen alle verschil van de wereld te weten dat ze er niet alleen voorstaan. Zelfs wanneer een soldaat op zijn eigen gevoelens en zijn eigen angst gefixeerd blijft, beseft hij, als zijn leider zich onder de mannen begeeft, dat zijn leider dezelfde beproeving heeft doorstaan als hijzelf. Dan, en alleen dan, zal de soldaat in beweging kunnen komen. Dat is precies wat gebeurde op de middag van 3 januari, toen de Easy-compagnie weer een linie vormde en bij de ondergaande zon naar de nieuwe posities oprukte.

Op het moment dat de compagnie het bos bereikte, openden de Duitsers het vuur met een geconcentreerd artilleriebombardement. Bestookt met een moorddadig vuur zochten de mannen vlug overal dekking. Velen sprongen al voordat er granaten boven de bomen ontploften in granaattrechters en hun vroegere schuttersputjes. Sommige mannen hadden geluk; anderen, zoals sergeant Joe Toye, waren minder fortuinlijk. Als sectieleider weigerde Toye dekking te zoeken voordat hij er zeker van was dat al zijn mannen beschutting hadden gevonden. Hij hoorde het projectiel niet dat hem trof. De granaatscherven scheurden zijn rechterbeen af en boorden zich in zijn buik en armen. Schreeuwend om hulp lag hij te kronkelen in de sneeuw. Bill Guarnere, zijn pelotonssergeant en beste vriend, hoorde hem. Net als bij Toye liepen bij Guarnere de emoties hoog op. Toen het artilleriebombardement even wat minder hevig werd, verliet Guarnere zijn eigen veilige schuttersputje en begon hij Toye naar een veilige plek te trekken. Op dat moment laaide het bombardement weer op. Een granaat ontplofte boven Guarnere en verwondde zijn been. Voor Toye en Guarnere was de oorlog voorbij. Don Malarkey en Ed ‘Babe’ Heffron hielpen hen bij het wegkomen uit de linie en hielpen de hospikken om beide mannen in een ambulance te tillen. Tot op de dag van vandaag kan geen van beide mannen over die ervaring praten.

Zo snel als het bombardement begonnen was, hield het ook op, maar de schade was groot. Sergeant-majoor Lipton leidde de evacuatie van de gewonden en ging naar elke soldaat toe. Zodra Lipton weer naar voren kwam, gaf luitenant Dike hem de leiding van de compagnie terwijl hij (Dike) naar het hoofdkwartier terugkeerde. Het is gemakkelijk voorstelbaar wat de mannen dachten toen ze hun commandant bij de linie vandaan zagen lopen. Het was onvergeeflijk dat een compagniescommandant zijn mannen midden in een gevecht in de steek liet terwijl zijn eenheid al verliezen had geleden. Dike was nog maar net weg of de compagnie verloor weer een officier. Luitenant Buck Compton bezweek uiteindelijk onder de spanning van de strijd. Hij zette zijn helm af, streek met zijn vingers door zijn haar, liet zijn helm vallen en liep net als Dike bij de linie vandaan. George Luz probeerde hem tegen te houden, maar dat lukte niet. Na maanden van gevechten, en nadat hij twee van zijn beste vrienden gruwelijk gewond had zien raken, had Buck er genoeg van. Binnen enkele minuten had het tweede peloton zijn meest ervaren sectieleider, zijn pelotonssergeant en zijn pelotonscommandant verloren. De sergeants Guarnere en Toye waren Toccoa-mannen op wie de rest van het peloton had gesteund. En Compton had gevechten met de compagnie meegemaakt sinds D-Day, in Normandië en Nederland en nu bij Bastogne. Dike kon natuurlijk gemakkelijk worden vervangen, maar het verlies van zoveel essentiële leiders tastte het moreel van mijn oude compagnie aan.

De Easy-compagnie was op een breekpunt gekomen. Er waren niet veel eenheden die zoveel verliezen konden doorstaan als de Easy-compagnie op 3 januari had geleden, vooral onder haar leiders. De compagnie zat nu op minder dan vijftig procent van de sterkte. De andere compagnieën van het tweede bataljon waren evenzeer verzwakt. Als sergeant-majoor Lipton en de andere Toccoa-veteranen niet in de bres waren gesprongen, zou de Easy-compagnie uiteengevallen zijn. Niet in naam maar in alle andere opzichten nam Lipton de leiding van de compagnie over, al waren er nog twee officieren aanwezig. Andere onderofficieren vulden de gaten op – mannen als Pat Christenson en Don Malarkey, die in Normandië soldaat, in Holland korporaal en hier bij Bastogne sergeant waren. Ze vormden de ruggengraat van de Easy-compagnie. Onze linie was nu gevaarlijk dun, maar op 4 januari verving het 501ste PIR ons in de frontlinie. Het tweede bataljon werd het reservebataljon van het 506de.

Er komt nog een vreemde herinnering aan die nacht bij me op. Toen ik daar een tijdje had gezeten, had ik het gevoel dat het schuttersputje kleiner werd. Ik zag dat er ijs ontstond op de wanden. Daarom spande ik mijn schouderspieren en wreef het ijs van de wanden weg.

In de week daarop bleef het relatief stil aan het front. Het tweede bataljon patrouilleerde voortdurend door de besneeuwde bossen naar onze voorste linies. 8 januari bracht ons een buitengewoon zware sneeuwstorm. Door het zoveelste Duitse artilleriebombardement op 10 januari op de posities van het 506de vielen er 126 doden en gewonden. Twee dagen later voegde het tweede bataljon één compagnie aan het derde bataljon toe voor een aanval waarbij Foy moest worden ingenomen. Ik besloot de Easy-compagnie daarbij voorop te laten gaan. In de avond voor de aanval zat ik in mijn schuttersputje bij kaarslicht het Infanteriehandboek voor aanvallen te lezen. Als ik daaraan denk – een infanteriehandboek meeslepen naar Bastogne – vind ik dat ik beter een Hershey-reep had kunnen meenemen. Ik had dat handboek al uit mijn hoofd geleerd, maar ditmaal bood het geen uitkomst voor de situatie waarop ik me voorbereidde. Het handboek leek me gewoon te elementair. Terwijl ik erin zat te lezen, kwam sergeant-majoor Lipton langs. Hij wilde een erg delicate kwestie met me bespreken. Lipton zei bang te zijn dat luitenant Dike er niet tegen opgewassen was om de volgende dag de aanval te leiden. Ik luisterde aandachtig, maar ik kon weinig anders doen dan hem aanhoren en tegen hem zeggen dat ik de zaak zou onderzoeken. Vervolgens besloot ik dat ik de volgende morgen in de linie zou zijn en de aanval zou observeren.

Bij het ochtendgloren bracht ik luitenant Dike persoonlijk op de hoogte van de opzet van de aanval. Vervolgens beval ik eerste luitenant Frank Reis twee secties lichte machinegeweren aan de rand van de bossen tegenover Foy op te stellen. Die machinegeweren zouden dekkingsvuur geven wanneer de Easy-compagnie zich over een afstand van zo'n tweehonderdvijftig meter door open veld naar de rand van het dorp bewoog. Dat dekkingsvuur werkte perfect, maar telkens als de assistent-schutter de patroonband verving en het even stil was, hield ik mijn adem in. De Duitsers losten alleen een paar willekeurige geweerschoten vanuit een voorpost aan de westkant van het dorp. Het was lastig voor de mannen om in tirailleurslinie door die sneeuw te trekken, maar Dike handhaafde een goede formatie en de compagnie kwam in een redelijk tempo vooruit. Toen liet luitenant Dike de compagnie plotseling zo'n vijfenzeventig meter vóór Foy halt houden. Iedereen hurkte in de sneeuw neer en bleef zonder duidelijke reden op zijn plaats. Ik probeerde radiocontact met luitenant Dike op te nemen, maar kreeg hem niet te pakken. De compagnie zat daar als een stel schietschijven in de sneeuw. Kolonel Sink, die de aanval observeerde, draaide zich om en schreeuwde: ‘Wat ga je doen, Winters?’

‘Ik ga ernaartoe!’ schreeuwde ik, en ik pakte mijn M-1 en ging naar voren om het bevel van de Easy-compagnie op me te nemen en de mannen weer in beweging te krijgen. Ik had nog maar een paar stappen gezet toen ik bedacht dat het mijn taak was het bataljon te leiden, niet een compagnie. Ik draaide me om, liep terug, en daar stond luitenant Ronald C. Speirs, een geboren killer.

‘Speirs!’ zei ik. ‘Neem die compagnie over, los Dike af en ga verder met die aanval.’

Ik had geen idee waarom Speirs naast me stond. Ik draaide me om en daar stond hij. Het was zuiver toeval dat hij daar stond toen ik iemand nodig had. Ik was blij dat het Speirs was. Ik had respect voor hem als gevechtsleider, want hij nam goede beslissingen in de strijd, al waren zijn beslissingen na de strijd – buiten de linie – vaak minder goed. Op D-Day hadden Speirs en zijn mannen het vierde kanon van de batterij buiten Brécourt uitgeschakeld. Later deed in het tweede bataljon het verhaal de ronde dat Speirs ‘het instinct van een killer’ had en dat hij op de dag na D-Day een van zijn recalcitrante sergeants had neergeschoten. Het was moeilijk zo'n verhaal te verifiëren, maar de soldaten geloofden het blijkbaar meteen. Natuurlijk zit er altijd meer achter zo'n verhaal dan op het eerste gezicht lijkt. De D-compagnie had de hele nacht van 5 op 6 juni gevochten, en ook de hele D-Day. In de nacht van 6 op 7 juni kregen de mannen in de vooruitgeschoven posten niet meer dan twee of drie uur rust voordat de gevechten op 7 juni weer begonnen. De D-compagnie marcheerde die nacht in tegengestelde richting. Officieren probeerden de pelotons in de juiste formatie te krijgen om de volgende morgen in de aanval te gaan. Het daaropvolgende gevecht zou een van de meest chaotische van de oorlog blijken te zijn. De mannen waren vanwege de komende strijd gespannen en hadden sinds de vroege ochtend van 5 juni bijna geen rust meer gehad. Ten gevolge van dat alles waren ze die avond bijna volkomen uitgeput. Sommige para's en hun leiders waren in feite aan het slaapwandelen en konden geen orders meer begrijpen. Iemand die erbij was, zei: ‘Officieren en manschappen waren te lang op de been geweest. Ze waren aan het eind van hun Latijn.’

In weerwil van de geruchten die over de daden van luitenant Speirs de ronde deden, gebeurde die avond in werkelijkheid het volgende. De D-compagnie kreeg orders om haar opmars naar Ste. Come-du-Mont stop te zetten, opdat het regimentshoofdkwartier een vuurwals kon organiseren om de grondaanval te ondersteunen. De regimentsartillerie had vijftien doelen in de omgeving van Ste. Come-du-Mont aangewezen. In het begin van de aanval zou het artillerievuur van het regiment op een zone dichter bij de Amerikaanse linies worden gericht, om vervolgens elke vier minuten honderd meter op te schuiven. Kolonel Strayer gaf de D-compagnie bevel die ‘vuurwals’ in de richting van het doel te volgen. Luitenant Speirs gaf aan zijn sectieleiders door dat ze op hun posities moesten blijven tot het artillerievuur gecoördineerd was. Een van zijn sergeants negeerde de orders. Speirs herhaalde het bevel en de sergeant weigerde opnieuw te gehoorzamen. Toen schoot Speirs de sergeant tussen zijn ogen. Daarmee redde Speirs waarschijnlijk het leven van de rest van de sectie. Het strekt Speirs tot eer dat hij meteen melding van het incident maakte bij zijn compagniescommandant, kapitein Jerre S. Gross. Omdat Gross de volgende dag bij de voortgezette aanval op Ste. Come-du-Mont om het leven kwam, werd de zaak niet nader onderzocht. In elk geval zei niemand van Speirs soldaten iets tegen het hogere echelon. Ik denk dat de pelotonsleden zich door hun gezond verstand lieten leiden: zij zouden de volgende kunnen zijn. Ten tweede: als iemand het op zich had genomen Speirs vuur te beantwoorden, zou hij daarvoor een onbekende prijs hebben betaald. Ik denk dat de mannen een gezond overlevingsinstinct hadden.

Verder was er nog het gerucht dat Speirs zes Duitse krijgsgevangenen had gedood. Mijn persoonlijke contact met luitenant Speirs was na D-Day nogal beperkt, totdat ik het commando van de Easy-compagnie opgaf. Als plaatsvervangend bataljonscommandant kende ik alle officieren van het bataljon en kon ik de sterke en zwakke punten van elke leider analyseren. Ik vond zelf dat luitenant Speirs een van de beste gevechtsofficieren binnen het tweede bataljon was. Zijn mannen hadden respect voor hem, maar ze waren ook bang voor hem omdat Speirs duidelijk had gemaakt dat hij een killer was. Hij werkte hard aan zijn reputatie van killer en doodde vaak omwille van het schokeffect. De leiding van het bataljon en het regiment moesten de verhalen over Speirs wel hebben gehoord, maar in hun wanhopige streven om bekwame, moedige officieren te behouden besloten ze de beschuldigingen te negeren of niet te onderzoeken. Toen ik de verhalen hoorde, was ik sprakeloos. Wat hij in Normandië deed, was ongelooflijk, onvergeeflijk. Tegenwoordig zou Speirs voor de krijgsraad worden gedaagd en van wreedheden worden beschuldigd, maar we hadden dringend behoefte aan officieren die leidinggaven door het voorbeeld te geven en in de strijd voorop te gaan. Speirs voldeed aan die voorwaarden.

Hoe dan ook, Speirs rende snel naar voren zodra ik hem bevel gaf de leiding van de compagnie over te nemen. Speirs vond luitenant Dike bij een hooiberg waarachter de commandogroep zijn toevlucht had genomen en nam het commando over. Dike verzette zich daar niet tegen. Vervolgens sprintte luitenant Speirs naar voren om de I-compagnie te vinden, die zich aan de flank van de E-compagnie bevond. Toen hij in de richting van Foy rende, opende een Duits 88mm-kanon het vuur op hem. ‘Verrekte indrukwekkend,’ zei Lipton later over Speirs' sprint door het ‘niemandsland’ tussen de Duitse en Amerikaanse linies. Nadat hij contact met de I-compagnie had gemaakt, keerde Speirs over hetzelfde veld terug en leidde hij de Easy-compagnie naar Foy. Met steun van luitenant Reis’ machinegeweren, die een effectieve vuurdekking gaven, veroverde de Easy-compagnie het dorp Foy met gevechten van huis tot huis. Om elf uur meldde Nixon dat Foy was ingenomen. Bij het veroveren van het dorp had de Easy-compagnie twintig gevangenen gemaakt. In de compagnie zelf waren één dode en een aantal gewonden gevallen, maar zonder Speirs' interventie zouden de verliezen buitensporig groot zijn geweest.

Achteraf hadden we tijdens de aanval op Foy een klassiek geval van oorlogsmoeheid op het ergst mogelijke moment meegemaakt. We hadden daar al eerder indicaties van gezien, maar Dike was naar ons toe gestuurd als protégé van iemand in het regimentshoofdkwartier. Die avond belegde kolonel Sink in het regimentshoofdkwartier een bijeenkomst voor officieren die bij de aanval betrokken waren geweest. Luitenant-kolonel Strayer was ook aanwezig en Sink vroeg hem: ‘Wat ga je aan de E-compagnie doen?’

Strayer keek mij aan en herhaalde de vraag: ‘Wat ga je aan de E-compagnie doen, Winters?’

Ik gaf geen verklaring maar antwoordde alleen: ‘Luitenant Dike vervangen door Speirs.’ Daarmee was het geregeld. De bijeenkomst was afgelopen. Kolonel Sink ging meteen akkoord met mijn aanbeveling. Speirs had nu het bevel en zou tot het eind van de oorlog het bevel over de Easy-compagnie houden. Van de zes officieren die het bevel over de Easy-compagnie hadden gevoerd sinds die in Toccoa in het leven was geroepen – Sobel, Meehan, ikzelf, Heyliger, Dike en nu Speirs – had ‘Sparky’ Speirs het bevel over de compagnie langer dan al zijn voorgangers. Ondanks de verhalen over wangedrag mag zijn bijdrage aan het succes van de eenheid niet worden onderschat. Wat luitenant Dike betrof: die keerde niet naar mijn bataljon terug. Hij pakte zijn spullen en ging weg. Later bleek dat hij als assistent van de officier operaties op het regimentshoofdkwartier werkte.

Een andere herinnering aan die dag en die aanval verdient ook speciale vermelding. Het was iets wat ook mij in een slecht humeur bracht. Toen de mannen de gewonden uit Foy wegdroegen, zag ik plotseling twee fotografen naast me staan die er foto's van maakten. Ik wist niet waar ze vandaan kwamen of waar ze voor werkten. Ik weet alleen dat ik ze nooit eerder had gezien. Toen de mannen die de gewonden droegen ongeveer twintig of vijfentwintig meter bij het bos vandaan waren, ruimschoots buiten gevaar van eventueel vuur uit Foy, stopte een van de fotografen zijn camera weg en rende het veld op om te helpen een van de gewonde soldaten te dragen. Hij pakte de soldaat op een zodanige manier vast dat hij zoveel bloed op de mouw en voorkant van zijn nieuwe, schone, dikke fleecejas kreeg als maar mogelijk was. Toen draaide de fotograaf zich om naar zijn collega, die nog foto's maakte, en sjokte hij met veel vertoon, alsof hij volkomen uitgeput was, over die laatste meters naar het bos. Op dat moment verdween hij helemaal uit beeld. Wat een nepfiguur! Ik had nu wel genoeg nepfiguren gezien voor één dag.

De volgende dag gaf het regiment het tweede bataljon bevel de aanval voort te zetten en het hoge terrein bij Noville te veroveren. Toen het bevel tot die aanval kwam, was ik woedend. Ik kon niet geloven dat na alles wat we hadden doorgemaakt en bereikt, na alle verliezen die we hadden geleden, kolonel Sink ons bevel gaf tot weer een aanval. Het moest om twaalf uur gebeuren. Dat was ook de zoveelste voorbeeld van onverstandig handelen door de regiments- en divisiestaf. Waarom zou je mannen midden op een heldere, zonnige dag over tweeënhalve kilometer open veld naar Recogne-Cobru-Noville sturen, door sneeuw waar je bijna tot je knieën in wegzakte? De Duitsers zaten op het hoge terrein, hun tanks in rompgedekte posities tussen gebouwen. Waarom vielen we niet vroeg in de morgen aan, bij het ochtendgloren, zodat we ten minste een deel van de tijd van de duisternis hadden kunnen profiteren?

Die dag verdiende ik mijn soldij. Voordat we op weg gingen, zag ik dat onze redding wel eens een vrij diepe glooiing in het terrein aan de zuidwestkant van Noville zou kunnen zijn. Als ik de colonne daar recht op af stuurde, zou ik naarmate we Noville naderden steeds meer dekking krijgen. We hadden geluk. De vijand had daar geen versterkingen en het plan werkte perfect. Ik liet het hele bataljon in ganzenmars door de sneeuw lopen. Dat was een erg gevaarlijke en niet erg tactische formatie. Toen we Noville naderden, bevond het eerste bataljon zich zo'n vierhonderd meter links en enigszins achter ons. Van tijd tot tijd keek ik achterom om te zien hoe ze het deden. Ze werden vermalen door direct vuur van de Duitse 88's op die tanks in Noville. Het vijandelijke vuur trof hun linie met vernietigend gevolg. Mannen vlogen letterlijk door de lucht. Jaren later zag ik in de film Dr. Zhivago troepen die door besneeuwde velden trokken en aan flarden geschoten werden door kanonnen die aan de rand van het bos waren opgesteld. Die beelden leken mij heel levensecht; ik kon ze meteen in verband brengen met die aanval op Noville.

We werkten erg hard om over die velden te komen, en om ongeveer halfvier hadden we ons aan de voet van die glooiing genesteld. Toen het donker werd, had ik het bataljon naar een rivierbedding ten zuidoosten van het dorp gekregen. Om daar te komen moesten we oprukken onder vuur van machinegeweren in Noville die op de bedding gericht waren. Om dat vuur te beantwoorden zetten we zelf ook twee lichte machinegeweren op. Als de Duitsers schoten, gaven we een tegensalvo en stuurden we tegelijk een groep van acht tot tien man over de bedding en een stroompje naar de andere kant. Het werd een kat-en-muisspel. Er was veel geduld voor nodig, maar we kregen het voor elkaar zonder verliezen te lijden. Toen het donker werd, had het tweede bataljon een positie ingenomen voor de aanval van de volgende dag. Die nacht was de koudste nacht van mijn leven en dat zal voor alle mannen in de eenheid hebben gegolden. We hadden de hele middag hard gewerkt en waren druipnat van het zweet. Toen de zon onderging, werd het bitter koud. We konden alleen maar huiveren. In de loop van de nacht probeerde ik op een gegeven moment op een heuveltje te gaan slapen. Binnen de kortste keren was ik door mijn huiveringen dat heuveltje afgegleden tot onder in de bedding. Ik gaf mijn pogingen om te slapen algauw op.

Zonder er met iemand over te praten overwoog ik op een gegeven moment om een nachtelijke aanval te doen, in plaats van daar de hele nacht te blijven en dood te vriezen. Om de een of andere reden had ik het gevoel dat de Duitsers zich hadden teruggetrokken. Ik zag algauw van mijn alternatieve plan af, want het risico was te groot dat we in het donker op onze eigen mannen gingen schieten. De volgende morgen begonnen we bij het ochtendgloren aan de aanval op Noville. We stuitten op weinig weerstand. De vijand was uit Noville vertrokken. Er was alleen nog een kleine achterhoede om ons te vertragen terwijl de rest van de vijand zich terugtrok. We maakten een paar gevangenen, onder wie twee lagere officieren. Luitenant Ed Thomas, mijn inlichtingenofficier (S-2), probeerde vergeefs wat nuttige informatie uit hen los te krijgen. Op 16 januari zette het tweede bataljon de aanval voort en nam het de dorpen Rachamps en Hardigny in. Dat was onze laatste aanval in België en betekende het eind van de deelname aan grote gevechten door de Easy-compagnie en het tweede bataljon, 506de PIR. Hoewel we nog routinematig gevechtspatrouilles bleven uitvoeren om met de vijand in contact te komen, zou het bataljon nooit meer grote aanvallen uitvoeren op een vijandelijke eenheid die verbeten weerstand bood.

Blijkbaar was generaal Taylor tevreden over onze verrichtingen. Op de dag na de inname van Noville kwamen Taylor en leden van zijn staf bijeen met brigadegeneraal Gerry Higgins, zijn plaatsvervangend divisiebevelhebber, en kolonel Sink. Naast het gemeentehuis van Noville bogen ze zich over de kaarten om zich over de toekomstige strategie te beraden. De volgende dag werd de 101ste Luchtlandingsdivisie aan de frontlijn afgelost door de 17de Luchtlandingsdivisie. Onze divisie ging naar de reserves. De slag om Bastogne was eindelijk voorbij, maar de Screaming Eagles van de 101ste Luchtlandingsdivisie hadden het beste hoofdstuk in de geschiedenis van de gevechten geschreven. Het was een kostbare veldtocht geweest, maar het Amerikaanse leger had waardevolle lessen over oorlogvoering in wintertijd geleerd. Een van de belangrijkste dingen die we hadden geleerd, is dat je je oren moet afstemmen op de geluiden van de nacht. Een bekwame soldaat kan het geluid van knerpende voetstappen in de sneeuw herkennen en weet wat het betekent als er in de verte een motor aanslaat. Mannen die een radio bedienden, leerden niet rechtstreeks in de microfoon te praten, want de door hun adem ontstane condens zorgde ervoor dat de microfoon bevroor en maakte de radio onbruikbaar. Een dunne olielaag op een wapen bleek effectiever te zijn dan een dikke. In het algemeen kun je zeggen dat we vooral leerden af te gaan op ons gezond verstand en op doelmatigheid te velde, twee dingen die niet in de elementaire handboeken over offensieve en defensieve operaties aan de orde komen.

Ik denk dat iedereen die Bastogne heeft meegemaakt met de littekens van die verwoede gevechten blijft rondlopen. Ik was er bijzonder trots op dat de linies van het tweede bataljon nooit zijn doorbroken. Er had zich geen enkele vijandelijke doorbraak of penetratie voorgedaan. Het tweede bataljon had standgehouden. Nogmaals: de prestaties van de Amerikaanse parachutisten in de dodelijkste veldtocht van de oorlog hielden de soldaten van de Easy-compagnie, en ook van de rest van de divisie, buitengewoon hecht bijeen.