6
Carentan

D-Day werd niet gevolgd door een rustpauze. De Easy-compagnie werd om ongeveer vijf uur 's morgens gewaarschuwd dat we klaar moesten staan om verder te trekken, maar in afwachting van de orders van het regiment bleven we op onze defensieve posities. De voorgenomen route zou vanuit Culoville naar het zuiden leiden, via Vierville naar Ste. Côme-du-Mont, en dan over de rivier de Douve naar Carentan. Terwijl we ons voorbereidden op de volgende dag, kwam kapitein Hester, officier operaties van het bataljon, bij het aanbreken van de ochtend met een boodschap naar me toe: ‘Winters, ik vind het erg dat ik dit tegen je moet zeggen na wat jullie gisteren hebben doorgemaakt, maar ik wil dat de Easy-compagnie voorop gaat in de colonne naar Vierville.’ Aangezien Hester namens mijn bataljonscommandant sprak, volgde ik het bevel meteen op.

De marsvolgorde was: E-compagnie, bataljonshoofdkwartier, D-compagnie, F-compagnie. Omdat wij in ons bataljon voorop gingen, volgden we het eerste bataljon, maar algauw werden ze tussen Beaumont en Angoville-au-Plain van achteren beschoten. Daar kwam een hevig treffen uit voort waarin ons bataljon twee compagnieën vijandelijke paratroepen vernietigde. Er werden ongeveer honderdveertig gevangenen gemaakt en er kwamen honderdvijftig Duitsers om. De meeste gevangenen behoorden tot het 6. Fallschirmregiment. Hun regimentshoofdkwartier had hen ongeveer twee weken voor D-Day naar deze omgeving gehaald. Velen van hen waren extreem jong; sommigen waren al aan de oude kant. In fysiek opzicht leken het geen eersteklas troepen, al beschikten ze over genoeg munitie en was hun uitrusting goed. De meeste gevangenen wilden wel praten. In dat gebrek aan discipline kwam verandering toen we aan onze opmars naar Carentan begonnen.

Op 7 juni bezocht generaal Taylor het bataljonshoofdkwartier en complimenteerde hij de troepen met het uitstekende werk dat ze hadden gedaan. Intussen had de Easy-compagnie met behulp van twee lichte tanks Angoville aangevallen en ingenomen. We werden nu in reserve gehouden, waarbij het onze voornaamste verantwoordelijkheid was het hoofdkwartier van het 506de Regiment te beschermen. Later hoorde ik van de zware gevechten bij Ste. Come-du-Mont die de Dog-compagnie die dag had geleverd, en ik hoorde ook dat kapitein Jerre Gross, de compagniescommandant, was omgekomen. Gross had met zijn bataljonscommandant overlegd toen een artilleriegranaat een boom dicht bij hem had getroffen en hem op slag had gedood. Luitenant Joe McMillan nam het bevel van de D-compagnie over en bleef de rest van de oorlog de commandant daarvan. Ik denk dat hij de beste compagniescommandant in het tweede bataljon was. Ook luitenant-kolonel William Turner, de commandant van het eerste bataljon, was omgekomen. Toen Turner zijn hoofd uit de toren van een tank stak, werd hij plotseling doodgeschoten door een scherpschutter. Veel van de mannen in de voorste linies waren er getuige van. De gevechten in Normandië bleken een uiterst gevaarlijke aangelegenheid te zijn.

In die tijd was het opruimen van lijken een van onze grotere problemen. Het landschap was inmiddels bezaaid met gesneuvelde Duitsers, achtergelaten voertuigen en vernield materieel. Overal lagen dode koeien en paarden, vaak met poten die grotesk de lucht in staken. Binnen enkele dagen begonnen hun karkassen in de juniwarmte op te zwellen en te stinken. Het regiment huurde Franse burgers in die de dieren verbrandden en begroeven, maar de stank overheerste alles. Werkploegen begroeven Duitse soldaten overal waar ze ze vonden, soms in massagraven. Officieren van de gravendienst verzamelden en identificeerden Amerikaanse doden, die tijdelijk per eenheid werden begraven. Later werden veel van die lijken overgebracht naar de Amerikaanse begraafplaats op de rotsen die over Omaha Beach uitkijken.

Naast al dat dode vee had ook de Normandische landbouw sterk geleden door de gevechten. De Normandische departementen Calvados en La Manche zijn een agrarische regio die bekendstaat om zijn weelderige weideland en ook om zijn appelcider. De vele regen zorgt ervoor dat het landschap het grootste deel van het jaar groen blijft. Tot de zuivelproducten behoren melk, room en allerlei kazen, zoals Camembert, Livarot en Pont l'Evêque. De agrarische productie nam niet alleen af doordat bommen en granaten verwoestingen aanrichtten, maar ook doordat vee en gewassen dagen en weken niet verzorgd werden. De zuivelindustrie, ooit kenmerkend voor de Normandische landbouw, hield begin juni 1944 bijna op te bestaan. Maar zodra de gevechten zich naar het binnenland van Frankrijk verplaatsten, keerde het Normandische landschap terug tot de staat waarin het voor de invasie had verkeerd, en tegenwoordig is het een van de welvarendste agrarische regio's van het land.

Een ander probleem waarop we in Normandië stuitten, werd gevormd door de cognac en calvados, een gedistilleerde appelbrandewijn die meestal tussen gangen van maaltijden wordt gedronken om het gehemelte te zuiveren, en vervolgens als afsluiting van een goed diner. Calvados die niet tien tot vijftien jaar heeft gerijpt, schuurt de huid van je keel, zoals veel geallieerde soldaten in de eerste dagen van de invasie ontdekten. Cognac en calvados waren in alle Normandische dorpen en boerderijen volop aanwezig. Luitenant Harry Welsh had een vat cognac gevonden, en ik was ervan overtuigd dat hij het helemaal in zijn eentje probeerde leeg te drinken. Op een gegeven moment ging hij midden op de weg van zijn stokje en lag hij daar op zijn reserveparachute, in het volle zicht van de vijand. De Duitsers openden het vuur op hem en ik moest hem daar weghalen. God, wat had hij een geluk. Soms praatte ik tegen Harry en besefte ik later dat hij geen woord had gehoord van wat ik had gezegd, en niet omdat hij iets aan zijn oren mankeerde. We hebben dat probleem in een paar dagen opgelost.

Om allerlei reden was het nog moeilijk om 's nachts te slapen. De gevechten en zelfs de mogelijkheid van een gevecht maakten onze soldaten voortdurend gespannen. Even lastig waren de grote muggen die in de moerassen voor Carentan zaten. Voor de invasie hadden de Duitsers het land onder water laten lopen, een vergeefse poging om de geallieerde planners ervan te weerhouden luchtlandingen uit te voeren. Die inundaties vormden grote plassen van stilstaand water, en die bleken een vruchtbare voedingsbodem te zijn voor de zwermen muggen die elke avond duikvluchten op ons uitvoerden. Toen we naar Carentan oprukten, zag je zuilen van muggen van soms wel honderd meter hoog. Er viel niet aan te ontkomen, want onze troepen waren niet voorzien van muskietennetten.

Het klimaat was ook niet bepaald gastvrij. De dagen zijn lang in juni en juli, wanneer het 's nachts maar zes of zeven uur donker is voordat de dageraad zich weer aan de oostelijke horizon laat zien. Het grootste deel van het voorjaar en de zomer valt er een lichte motregen in Normandië, en 1944 vormde daar geen uitzondering op. 's Nachts werd het zo koud dat alle soldaten extra lagen kleren droegen. De weersomstandigheden wisselden even snel als de getijden op de Normandische stranden. Het was niet ongewoon om in vijf dagen maar één droge dag te hebben. De censuur verbood het noemen van een specifieke plaats in de nabijheid van de operaties, maar menige Amerikaanse para begon zijn brieven naar huis met als plaats van afzender ‘Koud en Nat in Normandië’.

Ook bevelen van hogerop maakten het ons moeilijk om een paar minuten rust te nemen. Het gebeurde een keer dat het bataljonshoofdkwartier de compagnie opdracht gaf zich voor te bereiden op een gasaanval, die helemaal niet kwam. Bovendien verscheen de Duitse Luftwaffe (luchtmacht) nu eindelijk in de lucht boven Carentan en bestookte onze troepen die een aanval op die stad wilden doen. We hadden maar een paar dagen om op adem te komen, en die rust hadden we dringend nodig. We hadden onder veel druk gestaan sinds we op 5 juni het sein ‘We gaan vanavond’ hadden gekregen: Niemand van ons had in het vliegtuig naar Normandië veel geslapen, en daarna waren we op D-Day de hele dag bezig geweest. De nacht daarop hadden we een beetje slaap gekregen, en daarna hadden we de hele 7de juni en de helft van de nacht daarna gevochten. In Normandië kregen veel soldaten in de eerste vier dagen van gevechten niet meer dan zes uur slaap.

Het respijt was welkom, maar niet van lange duur. Op 10 juni vonden soldaten van de 29ste Divisie, die op Omaha Beach was geland, aansluiting bij de 101ste Luchtlandingsdivisie. Dat gebeurde ten noordoosten van Carentan, een stadje met ongeveer vierduizend inwoners aan de grote weg die naar Cherbourg in de punt van het schiereiland Cotentin leidde. De bevelhebber van onze divisie, generaal Taylor, wilde het stadje met een drievoudige aanval innemen: het 327ste Glider Infantry Regiment (zweefvliegtuigen) zou vanuit het noorden aanvallen, het 501ste PIR vanuit het noordoosten, terwijl Sinks 506de PIR met een nachtelijke mars om Carentan heen zou trekken om het stadje vanuit het zuidwesten te naderen. De divisie zou de aanval op 12 juni bij zonsopgang inzetten. Om op het vertrekpunt te komen maakte ons bataljon een nachtelijke mars over onbekend terrein, een taak die onder gunstige omstandigheden al een hele uitdaging vormt.

De Easy-compagnie had maanden en maanden aan nachtelijke trainingen besteed. Ondanks al zijn gebreken had kapitein Sobel gezien dat de mannen erg goed waren in nachtelijke patrouilles en verplaatsingen. In de maanden die aan D-Day voorafgingen, hadden we allerlei problemen overwonnen die je krijgt als je 's nachts door bos en veld marcheert. We konden 's nachts met een kompas werken en ons op de sterrenhemel oriënteren. Voor de invasie had de Easy-compagnie kennisgemaakt met alle denkbare problemen van troepenverplaatsingen onder omstandigheden met een beperkt zicht. We hadden zoveel ervaring met nachtelijke aanvallen dat we 's nachts uiteindelijk zelfs beter konden zien dan overdag. Het was dan ook niet vreemd dat de troepen zich volkomen op hun gemak voelden toen we ons op de aanval op Carentan voorbereidden. Het was mijn ervaring dat de leiders die de meeste moeite met nachtelijke verplaatsingen hadden stafofficieren van regiment en divisie waren. Ze hadden de trainingsproblemen gelaten voor wat ze waren en waren niet zo vaak dag aan dag, nacht aan nacht, in het veld geweest als de troepen en de subalterne officieren. Die tekortkomingen kwamen op D-Day duidelijk aan het licht. Die stafofficieren hadden veel moeite om zich te oriënteren en hun bestemming te vinden. De vele heggen die we in Normandië aantroffen verergerden hun problemen. De subalterne officieren en manschappen daarentegen konden gemakkelijk hun weg vinden en hun doelen aanvallen. Toen we op de avond van 11 juni onze aanvalsposities innamen, leidde datzelfde gebrek aan training aan de kant van de stafofficieren opnieuw tot grote verwarring.

Tegen de avond van 11 juni begon het tweede bataljon door de moerassen naar Carentan te marcheren. Onze route voerde ons over een brug, waarna we in westelijke richting door de velden naar een spoorlijn liepen. Met al die heggen en drassigheid was het terrein slecht begaanbaar. Ik wist dat het bataljon er moeite mee zou hebben de weg naar onze bestemming te vinden. Dat kwam voor een deel doordat het regimentshoofdkwartier routes toekende aan individuele bataljons en compagnieën. Terwijl deze verplaatsing aan de gang was, raakte het tweede bataljon voortdurend het contact met zijn onderdelen kwijt. Zodra het fysieke contact verloren ging, namen slecht gedisciplineerde eenheden geen stilte meer in acht en riepen ze naar de eenheid die onmiddellijk voor hen liep. Die verstoringen deden zich vooral voor wanneer het voorste deel van de colonne een lastig stuk terrein overstak en meteen daarna in een versneld tempo verderging, zonder rekening te houden met de daaropvolgende elementen die zich nog op dat lastige terrein bevonden. Bovendien veranderde het regimentshoofdkwartier steeds weer de grenzen tussen het eerste en het tweede bataljon. Al met al was het een zware nacht. We bleven staan, groeven ons in, brachten machinegeweren en bazooka's in stelling, gingen weer verder, keer op keer. Ten slotte staken we om ongeveer twee uur 's nachts de rivier de Douve over, een eind voor Carentan.

Om ongeveer halfzes in de ochtend van 12 juni waren de problemen opgelost en was het tweede bataljon klaar voor de aanval. De Easy-compagnie bevond zich nu eindelijk op de weg die haar was toegewezen. Kolonel Strayers aanvalsplan hield in dat we met twee compagnieën naast elkaar in de aanval gingen. Hij stelde de Fox-compagnie links van ons op en hield zijn bataljonshoofdkwartier achter de Easy-compagnie. De Dog-compagnie vormde de bataljonsreserve. De aanval zou om zes uur plaatsvinden. Ons bataljon zou een weg ten zuidwesten van Carentan aanvallen. Later beseften we dat we daardoor in een positie zouden verkeren om de Duitse troepen die door de rest van de divisie uit Carentan werden verdreven in het nauw te drijven. Al met al had generaal Taylor uitstekende plannen gemaakt voor de aanval die zijn 101ste Luchtlandingsdivisie zou ondernemen. Als het tweede bataljon dat kruispunt ten zuiden van Carentan kon bezetten, zouden de Duitsers alleen gezichtsverlies kunnen voorkomen door bij hun terugtrekking gebruik te maken van de moerassen en overstroomde velden.

Wat de Easy-compagnie betrof, zette ik mijn eerste peloton links, het tweede rechts en het derde achteraan. De weg waarover we moesten gaan om die T-splitsing aan te vallen, was recht en liep enigszins af, met aan weerskanten ondiepe greppels. Alles was rustig, toen luitenant George Lavenson, de S-1 (personeelsofficier) van het bataljon besloot zijn behoefte te doen. Hij verliet de weg en ging het veld tussen de E- en de F-compagnie in. Ik herinner me nog goed dat ik over die weg naar Carentan liep en zijn witte achterste kon zien. In de verte klonk een schot en Lavenson werd in dat achterste getroffen. Hij werd later naar een ziekenhuis in Engeland geëvacueerd en vandaar voor verder herstel naar een ziekenhuis in de Verenigde Staten overgebracht. Op weg naar de Verenigde Staten stortte zijn vliegtuig neer. George was een intelligente officier, een goede militair die tot de Easy-compagnie had behoord; we vonden het erg dat we hem kwijtraakten.

Ik zette mannen aan weerskanten van de weg en trof voorbereidingen om verder te gaan en het kruispunt te bezetten. Luitenant Welsh leidde het eerste peloton aan het hoofd van de compagniescolonne. Precies op schema riep ik naar Welsh: ‘Naar voren!’ Op het moment dat de aanval begon, opende een Duits machinegeweer, dat in een huis aan de voet van de heuvel was opgesteld, het vuur laag over de weg. De Duitse stelling verkeerde in de perfecte positie, op het perfecte moment, om onze hele aanvalsgroep uit te schakelen. Van de linkerkant van de weg stuurde Welsh zes mannen naar het kruispunt. Ze gingen recht op dat kruispunt en het vijandelijke machinegeweer af. Maar het vijandelijke vuur was erg effectief. Onze mannen aan weerskanten van de weg zochten dekking in de greppels, hun hoofd omlaag, en bleven op hun plaats, zodat Welsh en zijn zes mannen nu in hun eentje op het kruispunt af gingen. Achter me konden kolonel Strayer en zijn staf, onder wie kapitein Hester en Nixon, zien wat er gebeurde. Zij riepen op hun beurt naar mij: ‘Breng ze in beweging, Winters, zorg ervoor dat ze komen.’

Ik worstelde me uit mijn bepakking om harder te kunnen lopen, want het was duidelijk wat er moest gebeuren. Ik ging in het midden van de colonne aan de rechterkant van de weg staan en riep: ‘Dóórlopen!’ Dat leverde niets op; iedereen had zich zo klein mogelijk gemaakt. Dit was de enige keer in de oorlog dat ik echt uit mijn vel sprong en mijn mannen er fysiek van langs gaf. Met alleen mijn M-1 in de hand kwam ik uit die greppel en rende schreeuwend naar het hoofd van de colonne. Ik gaf ze er links van de weg van langs, en toen rechts van de weg, heen en weer springend, en al die tijd schreeuwde ik: ‘Vooruit, dóórgaan!’ Ik zal nooit de verbazing en angst vergeten op de gezichten die naar me opkeken. Toen ik daar als een woesteling over de weg heen en weer rende, werd het Duitse machinegeweer blijkbaar op mij gericht. Ik was een onbeschermd doelwit. De kogels vlogen voorbij en ricocheerden overal om me heen tegen de weg. Korte tijd had ik het gevoel dat ik ‘gezegend’ was. Dat gevoel was niet van lange duur, want ik zou er na een paar minuten achter komen dat die zegening tegenviel.

Toen de mannen eindelijk verdergingen, liep sergeant Talbert me voorbij en riep: ‘Welke kant op als we bij het kruispunt zijn?’

‘Rechts,’ beval ik.

Ten slotte rukte de rest van de colonne op en bezetten we de huizen aan weerskanten van het kruispunt. Algauw was het kruispunt in onze handen, nog voordat Welsh en zijn team handgranaten gooiden om de machinegeweerschutters te doden die het op ons hadden voorzien sinds onze aanval begonnen was. De Duitsers trokken zich nu naar het zuiden van het kruispunt terug. Ze hadden nog een verrassing voor ons in petto. Omdat ze precies wisten waar we waren, richtten ze vooraf ingesteld mortier- en machinegeweervuur op het kruispunt. De verliezen aan onze kant liepen snel op. Ik raakte licht gewond toen een gericochetteerd fragment van een machinegeweerkogel door mijn laars heen drong en in mijn been terechtkwam. Toen het vuur was opgehouden, liet ik de compagnie meteen een defensieve positie innemen. Omdat ik een tegenaanval verwachtte, controleerde ik onze munitievoorraad en deelde nieuwe munitie uit. Vervolgens liep ik naar de verbandplaats, die zo'n twintig meter achter de groep op een binnenplaats was ingericht. Ik wilde kijken hoe het met onze gewonden gesteld was. Op die post ging de hospik mijn been met een pincet te lijf. Hij haalde het fragment eruit, maakte de wond schoon en deed er sulfapoeder en een verband op. Ik maakte de veters van mijn laars niet tot de bovenkant vast en ging weer aan het werk.

Het bezetten van het kruispunt kostte de Easy-compagnie tien doden en gewonden. Tot onze gewonden behoorden sergeant Lipton, Ed Tipper en ‘Burr’ Smith. Een andere gewonde was soldaat Albert Blithe, die met zijn rug tegen de muur zat toen ik de hulppost binnenging om mijn wond te laten schoonmaken. Ik zag geen verwondingen bij hem en vroeg: ‘Hoe gaat het, Blithe?’

‘Ik kan niet meer zien! Ik kan niet meer zien!’ antwoordde hij.

Ik herinner me dat ik probeerde hem te troosten: ‘Het komt wel goed, Blithe, ontspan je nou maar. Ze halen je hier gauw weg en dan sturen ze je naar Engeland terug.’

Toen ik wilde weglopen, stond Blithe op en zei hij plotseling: ‘Ik mankeer niets. Ik mankeer niets. Ik kan weer zien!’

Zodra Blithe weer kon zien, deed hij weer zijn plicht. Dat is wel iets om over na te denken: die jongen was verlamd van angst geweest, en toch had hij het lef en het verantwoordelijkheidsgevoel om zijn maten in de Easy-compagnie trouw te blijven. Zodra hij zichzelf weer in de hand had, ging hij naar het front terug, in plaats van voor de gemakkelijkste weg te kiezen en zich te laten evacueren. Soms heeft een soldaat alleen maar een kalme stem nodig die tegen hem zegt dat het goed komt. In het geval van Blithe ging hij naar de compagnie terug en raakte hij in de daaropvolgende gevechten gewond. Na de Tweede Wereldoorlog diende hij bij het 187ste Luchtlandingsregiment in de Koreaanse oorlog, waar hem een Silver Star en de Bronze Star werden toegekend. Toen hij uit militaire dienst ging, was Blithe compagnies sergeant-majoor.

Hoewel de Duitsers vast en zeker in de tegenaanval zouden gaan, had ik alle reden om trots te zijn op de bijdrage die Easy aan de inname van Carentan had geleverd. Toen ik later in de oorlog met majoor Hester over deze actie sprak, zei hij iets waardoor ik altijd trots op die actie van de Easy-compagnie ben gebleven. Als officier operaties van een bataljon en later als S-3 van het 506de Regiment had Hester in de positie verkeerd om een andere compagnie mee te maken, die in een soortgelijke positie kwam te verkeren. Toen die compagnie met een machinegeweer werd bestookt, verstijfden de soldaten van angst en werden velen van hen getroffen. De Easy-compagnie daarentegen was doorgegaan, had het karwei afgemaakt en had zich niet laten afschrikken door dat machinegeweer. Tot nog meer nederigheid stemde mij een brief die ik jaren later van sergeant Talbert ontving. Hij schreef over de aanval op het kruispunt: ‘Het werd te veel voor me toen ik u midden op die weg zag staan om in beweging te komen. U vormde alle inspiratie die ik nodig had. Al mijn jongens dachten er zo over.’ ‘Tab’ was veel te royaal met zijn complimenten. Met zijn eigen actie bij Carentan liet hij zien dat hij een voortreffelijke soldaat en leider was. Hij hielp dat kruispunt innemen en bracht de gewonde Lipton in veiligheid. Toen de Duitsers eindelijk in de tegenaanval gingen, was Talbert overal tegelijk. Hij stuurde zijn mannen naar de juiste plaatsen en gaf bevel wanneer ze moesten vuren, totdat hij zelf gewond raakte en geëvacueerd moest worden.

Zodra het regiment en de divisie weer bijeen waren, zetten we de achtervolging van de terugtrekkende Duitsers in. De eerste drie kilometer ondervonden we weinig of geen weerstand. Toen kwamen we opeens in zwaar vijandelijk vuur terecht. De Duitsers hadden een verdediging ingericht op het hogere terrein ten westen van Carentan. Ze hadden een uitstekend schootsveld en werden beschermd door dichte heggen. Toen het 506de onder vuur werd genomen, ging het naar de rechterkant van de weg, met het tweede bataljon op de rechterflank en de Easy-compagnie op de rechterkant van die flank. Het was onze missie de spoorlijn te bezetten die ten zuidwesten van het stadje langs de rand van het geïnundeerde gebied liep. Afgezien van de situatie bij Bastogne was de verwarring die ontstond toen we onze mannen in positie brachten erger dan we ooit zouden meemaken. Op een gegeven moment zag ik soldaten van de Easy-compagnie op soldaten van een ander bataljon schieten. Later kwamen er tanks om ons te ondersteunen, en ook die begonnen op onze eigen linies te vuren. Maar toen het donker was, werd de orde hersteld. We werden onmiddellijk van voedsel, water en munitie voorzien.

Zoals ook op D-Day was gebeurd, maakten we die avond wilde verwarring mee. De terugtrekkende vijand schreeuwde de hele nacht en gaf salvo's met machinepistolen. Kort na middernacht verscheen er een Duitse patrouille op het midden van het veld tussen de twee linies. Ze begonnen te schieten. Ik schrok me een ongeluk van dat geluid. Enkele minuten verwachtte ik min of meer dat het tot een complete nachtelijke aanval zou komen. Op een van onze vooruitgeschoven posten nam sergeant Floyd Talbert zijn pistool en tikte daarmee zachtjes op soldaat G.H. Smiths hoofd om hem wakker te maken. Smith schrok daar zo van dat hij zich omdraaide en zijn bajonet in Talbert stak. Het moge duidelijk zijn dat Talberts verwonding het onderwerp van het zoveelste gedicht van Walter Gordon werd toen we in Aldbourne terug waren. In latere jaren zei Gordon dat wanneer Talbert het over ‘De Nacht van de Bajonet’ had, hij altijd zei: ‘Ik had die rotzak zes keer overhoop kunnen schieten toen hij naar me stak, maar ik vond dat we op dat moment geen man konden missen.’

Om ongeveer halfzes 's morgens, toen we ons voorbereidden op onze laatste aanval om onze vijand van de rand van Carentan te verdrijven, barstte de hel los. Beide kanten openden het vuur met artillerie, mortieren, machinegeweren en karabijnen, alles wat wij hadden, en vast en zeker ook alles wat zij hadden. Er ging een regen van lood in beide richtingen. Onder dat intense vuur hield onze zustercompagnie het niet meer uit en sloeg op de vlucht. Dat gebeurde zonder toestemming van het bataljonshoofdkwartier. Die terugtrekking maakte de linkerflank van de Easy-compagnie en de rechterflank van de Dogcompagnie extra kwetsbaar. Nu hun flank onbeschermd was, trok ook de D-compagnie zich terug. De Easy-compagnie was nu alleen in de frontlinie, met het geïnundeerde gebied aan onze rechterflank en niemand aan onze linkerflank. We hielden stand. Een Duitse tank probeerde links van ons, waar de Fox-compagnie zich had bevonden, door de heg te breken. Luitenant Welsh en zijn bazookaman, soldaat John McGrath, renden dat open veld in, recht op de naderende tank af. Toen de tank door de heg heen drong en zijn onderkant liet zien, joegen Welsh en McGrath een bazookagranaat door die ongepantserde onderbuik. Intussen had het bataljon de Fox- en Dog-compagnieën bijeen gekregen en zo'n honderdvijftig meter naar voren gestuurd. Daardoor werd het gat op de linkerflank enigszins gesloten, al namen we nog steeds een geïsoleerde positie in. In de loop van de middag werden we eindelijk ontzet door de 2de Tankdivisie, die uit ongeveer zestig tanks en verse infanterietroepen bestond. Wat was het een geweldig gezicht om die tanks met hun zware .50-machinegeweren op de Duitsers af te zien gaan. De tanks ploegden zich in de vijandelijke heggen en al die infanteriesoldaten liepen mee alsof ze thuis in de Verenigde Staten op manoeuvre waren.

In de loop van de oorlog nam het tweede bataljon, 506de PIR, aan veel gevechten deel, maar het zwaarste gevecht uit de hele oorlog was ongetwijfeld de Duitse tegenaanval op Carentan op 13 juni 1944. Op die dag werd het regiment teruggedreven en bijna door de vijand onder de voet gelopen. Iemand in Amerika had me eens geschreven: ‘Als je ooit in het nauw zit, bedenk dan dat je terug moet komen.’ Op 13 juni zat de Easy-compagnie zo ongeveer het meest in het nauw van de oorlog. Het zegt iets over de vechtlust van de Amerikaanse para dat wij standhielden terwijl de andere compagnieën op de vlucht sloegen.

Nu we waren ontzet, keerde de Easy-compagnie naar Carentan terug. Toen onze colonne de hoofdweg naar de stad bereikte, marcheerden we een flauwe helling op, nog steeds binnen bereik van de vijandelijke machinegeweren in de verte. Korporaal ‘Bull’ Randleman liep recht voor me toen vijandelijke schutters de juiste afstand hadden weten te bepalen. Na het zoveelste salvo van het machinegeweer hoorde ik kogels in de weg slaan. Randleman gaf een schreeuw: ‘Verdomme, ik ben geraakt!’ Daarna viel hij uit de rij en ontdeed zich van zijn bepakking en ransel. Bull voelde algauw dat er vocht over zijn rug liep. Natuurlijk nam hij aan dat het bloed was en bereidde hij zich voor op het ergste. Het bleek dat een kogel in zijn ransel was binnengedrongen en de extra veldfles met water had doorboord. Dat was een geluk voor de Easy-compagnie, want we konden het ons eigenlijk niet veroorloven nog meer goede soldaten te verliezen, en ‘Bull’ was een uitstekend militair.

Die nacht sliep ik tussen lakens in een hotel. De mannen waren in huizen ingekwartierd. De volgende vijf dagen deed ik rustig aan, want mijn been was stijf en pijnlijk geworden. De hospikken maakten de wond weer schoon en gaven me steeds sulfatabletten. Terwijl ik herstelde, stond de compagnie tijdelijk onder bevel van Harry Welsh.

Op 20 juni keerde de Easy-compagnie naar de hoofdverdedigingslinie ten zuiden van Carentan terug. We bleven de volgende acht dagen op die linie, maar deden niets anders dan elke avond patrouilles uitsturen. De Duitsers deden hetzelfde. Tijdens een patrouille bij daglicht, onder leiding van sergeant Guarnere, liep Blithe voorop. Hij zag een Duitse scherpschutter in een boom zitten, en deed toen wat hij gewend was te doen wanneer we aan het trainen waren: hij zei automatisch ‘pang pang’, in plaats van zich aan de kant van de weg te laten vallen en zijn geweer op de scherpschutter te richten. De Duitser reageerde als eerste en schoot Blithe door zijn sleutelbeen. De rest van de patrouille haalde Blithe op en trok zich op de linie van Easy terug.

Na een week van agressief patrouilleren werd de Easy-compagnie op 28 juni van de linie teruggehaald en in een reservepositie gezet. Op 29 juni gingen we naar een positie bij Cherbourg, waar generaal Taylor de compagnie bezocht. Hij vertelde hoe goed het hem had gedaan dat de Easy-compagnie had standgehouden bij Carentan. We stelden zijn woorden op prijs, maar de compagnie stelde het nog veel meer op prijs dat we niet meer onder direct vuur van de vijand lagen. We hadden nu ook de tijd om over onze eerste confrontaties met de vijand na te denken en de inventaris van onze verliezen op te maken. Drie weken van ononderbroken strijd hadden een zware tol van de Easy-compagnie geëist. Bij de aanval op Carentan van 12 juni hadden we tien man verloren, en op 13 juni bij de verdediging van Carentan nog eens negen. Al met al waren onze gelederen met zevenenveertig procent uitgedund. Sinds D-Day hadden we vijfenzestig man verloren; die waren omgekomen, gewond geraakt of ziek geworden. Op 30 juni telde de Easy-compagnie nog maar vierenzeventig parate officieren en manschappen. De veldtocht in Normandië was uiterst kostbaar geweest.

Nu we uit de frontlinie vandaan waren gehaald, hadden we ook de gelegenheid om onze persoonlijke gedachten te ordenen. De Fransen waren bijvoorbeeld vriendelijker geworden naarmate de Duitsers verder werden teruggedreven. Voor degenen die alles hadden verloren, moet het moeilijk zijn geweest iets anders dan haat te voelen. Iedereen had door onze invasie wel iets verloren, en toch vonden ze het blijkbaar allemaal prachtig om na vier jaar van bezetting hun nationale vlag te laten wapperen. Als we voorbijkwamen, zwaaiden ze naar ons en riepen: ‘Vive la France!’ Of ze staken hun duimen naar ons op of maakten het ‘V’-teken. Blijkbaar had dat over de hele wereld dezelfde betekenis. Toch hadden we over het geheel genomen niet echt het gevoel dat het agrarische Normandië erg onder de Duitse bezetting had geleden. De bezetting was veel erger geweest in steden als Caen en Cherbourg, waar de nazi's routinematig mensen hadden geëxecuteerd die lid van het Franse verzet waren of die ze daarvoor aanzagen. Op het platteland waren nog volop zuivelproducten te krijgen en het was voor bijna geen enkele soldaat een punt om aan verse eieren en melk te komen. Over het geheel genomen hadden de Fransen die we op weg naar Carentan tegenkwamen geen tekort aan vlees en boter. Brood was een van de weinige producten die op de bon waren.

In onze laatste weken in Normandië kreeg de Easy-compagnie ook zijn portie bezoekers. Kolonel Sink kwam de Easy-compagnie gelukwensen met wat ze had gepresteerd. Sink werd vergezeld door kolonel Joseph H. Harper, de bevelhebber van het 327ste Glider Infantry Regiment van de 101ste Luchtlandingsdivisie. Sink was apetrots en wilde dat ik vertelde hoe zijn regiment die batterij bij Brécourt tot zwijgen had gebracht. Ik antwoordde alleen dat we vuursteun hadden gegeven, tegen de artilleriebatterij waren opgetrokken en de vuurmonden een voor een hadden uitgeschakeld.

Een ander bezoek aan het hoofdkwartier was minder aangenaam. Zodra de gevechten wat minder hevig werden, begon S.L.A. Marshall, krijgshistoricus van het geallieerd opperbevel, aan zijn onderzoek naar de gevechtshandelingen in Normandië. Toen hij het boek Night Drop publiceerde, beweerde hij dat nog geen twintig procent van de soldaten een schot had gelost. Het was duidelijk dat Marshall niet op bezoek was geweest bij de Easy-compagnie, want al onze mannen hadden actief aan gevechten deelgenomen. Bovendien concentreerde Marshall zich op de ervaringen van West Point-officieren en besteedde hij weinig aandacht aan officieren uit de frontlinie die niet aan de U.S. Military Academy hadden gestudeerd. Als hij met een bredere groep van subalterne officieren had gesproken, zou hij misschien andere conclusies hebben getrokken. Mijn persoonlijk contact met Marshall was betrekkelijk kort. Hij trok me een tent in om over de rol van de Easy-compagnie op D-Day te praten. Er zaten veel hoge officieren in die tent, die allemaal heel graag wilden dat Marshall hen beroemd maakte. Het liet me volkomen koud. Ik vertelde alleen dat we vuursteun hadden gegeven en de vuurmonden een voor een hadden veroverd. Omdat het interview op dat moment geen enkele betekenis voor me had, vertelde ik mijn verhaal zo vlug als ik kon en ging weer weg. Als gevolg daarvan schreef Marshall niets bijzonders over de Easy-compagnie, en wat hij schreef, was volkomen verzonnen. Marshall zwakte de bijdrage van de mannen af en beweerde dat Strayers tweede bataljon de Duitse batterij ‘op afstand had beziggehouden, terwijl kapitein R.D. Winters naar Utah Beach liep, vier Sherman-tanks van de 4de Infanteriedivisie leende en ze op het vijandelijk geschut af stuurde’. Ik weet niet welke actie Marshall beschreef, maar het was beslist niet de vernietiging van de batterij bij Brécourt.

Dat deed niets af aan mijn persoonlijke bewondering voor wat de Easy-compagnie tijdens de gevechten bij Carentan had gedaan. Bij Brécourt had maar een klein deel van de compagnie tegen de Duitsers gevochten. Door die batterij te vernietigen hebben we ongetwijfeld honderden Amerikaanse levens op Utah Beach gered. Carentan was de eerste slag waaraan de Easy-compagnie als volledige eenheid had deelgenomen. Easy had daar aan de spits gestaan van de aanval op de stad en was op haar plaats gebleven toen andere eenheden zich terugtrokken. De vijandelijke tegenaanval had ons getroffen toen we nog bezig waren onze defensieve posities in te nemen. We waren slecht voorbereid op hun aanval, maar onze training en discipline stelden ons in staat de Duitse aanval af te slaan. De andere leden van de Easy-compagnie en ikzelf waren nu beproefde veteranen, al was ik wel zo voorzichtig om niet op grond van één veldtocht allerlei veronderstellingen over onze waarde in de strijd te doen. Toch gaf onze gezamenlijke ervaring ons een zekere mate van zelfvertrouwen, ondanks het feit dat de operaties bij Carentan vaak op massale verwarring waren uitgelopen.

Vanuit strikt persoonlijk perspectief nam mijn zelfvertrouwen enorm toe doordat de mannen vertrouwen kregen in mijn vermogen om onder pressie leiding te geven en na te denken. Ze zeiden meermalen tegen me: ‘God, wat ben ik blij u te zien!’ Het grootste deel van onze tijd aan het front stonden we onder hoogspanning. Individuele soldaten stonden onder grote druk en werden blootgesteld aan intensief vuur. Het betekende al veel voor hen als ik gewoon naar hen toe stapte en ‘Hoe gaat het?’ vroeg. Het herinnerde hen eraan dat je nu en dan je hoofd omhoog moet brengen om het vuur te beantwoorden. Succes leidt tot zelfvertrouwen, en het succes van de Easy-compagnie in Normandië gaf de mannen het vertrouwen dat ze zouden slagen en voorlopig in leven zouden blijven. Tegelijk dacht ik onwillekeurig dat als ik de mannen harder had getraind, als ik beter werk had geleverd, misschien meer van mijn mannen naar huis zouden zijn gegaan.

Op 1 juli kreeg ik bericht dat ik tot kapitein was bevorderd. Hoe blij ik daarmee ook was, die promotie was toch minder belangrijk dan de kans om een warme douche te nemen en Cherbourg te bezoeken. Later vond ik een wasserij en liet op mijn kosten ieders kleren wassen. De volgende dag gaf generaal Omar Bradley, de bevelhebber van het (Amerikaanse) Eerste Leger, me het Distinguished Service Cross. Op 10 juli begaf de compagnie zich naar de omgeving van Utah Beach om naar Engeland te worden teruggebracht. Toen ik voor het eerst het strand zag, met die immense armada van schepen zo ver als het oog reikte, en toen ik de Amerikaanse vlag op het strand zag, knikten mijn knieën even en kwamen er tranen in mijn ogen. Daarna heb ik nooit meer naar onze vlag gekeken zonder aan dat moment terug te denken. Tegenwoordig denk ik aan dat moment wanneer ik mensen hoor pleiten of demonstreren voor het recht om de vlag te verbranden. Die nacht bivakkeerden we in een veld bij het strand, en op 11 juli gingen we aan boord van de LST (Landing Ship Tank). Op de avond van 12 juli kwamen we in Southampton aan. De volgende morgen stapten we in de trein en om twaalf uur 's middags waren we in Aldbourne terug.

Wat was het geweldig om vriendelijke Engelse mensen te zien! Het was of we thuiskwamen. Alle post die was binnengekomen terwijl we in Normandië waren, lag ook voor ons klaar. Die middag werden aan alle leden van de compagnie nieuwe uniformen en wapens verstrekt. Op 14 juli hield ik een korte lezing voor de troep: ze moesten met beide voeten op de grond blijven staan en zich tijdens hun verlof geen moeilijkheden op de hals halen. Binnen een kwartier was er niet één soldaat meer op de basis, want ze waren allemaal aan hun week verlof begonnen. Omdat mijn been nog stijf en pijnlijk was, bleef ik een paar dagen in Aldbourne. Ik zocht mijn adoptiefouders op en rustte eens lekker uit. De Barnes’ begroetten me natuurlijk alsof hun eigen zoon was teruggekeerd. Ze hadden op de BBC over de verrichtingen van de Easy-compagnie gehoord, en over het Distinguished Service Cross dat mij was toegekend. Mevrouw Barnes omhelsde me en zei: ‘Ik ben zo trots op je. Ik wist gewoon dat je het goed zou doen.’

Toch kostte het me tijd om eraan te wennen dat ik niet meer in een oorlogsgebied maar in Engeland was. Soms schrok ik 's nachts wakker van kerkklokken. Dat geluid herinnerde me aan die andere keer dat ik kerkklokken had horen luiden: dat was in Frankrijk geweest, op D-Day, om een uur of een 's nachts. Wat daarop volgde, was natuurlijk geschiedenis, maar de klokken gaven me een vreemd gevoel. Mitrailleur- en geweervuur maakten me niet bang, maar die klokken herinnerden me eraan dat ik helemaal alleen was geweest, met alleen een mes om me te beschermen. Die herinnering gaf me het akelige gevoel dat ik door een troep wolven werd opgejaagd.

Zoals de meesten van mijn soldaten bracht ik een bezoek aan Londen, waar ik ontdekte hoe het was om de V-1's, vliegende bommen, te horen en erdoor bedreigd te worden. We hadden Hitlers nieuwste ‘wonderwapens’ bij Carentan gezien. Het hadden toen net vallende sterren geleken, alleen gingen die vallende sterren de verkeerde kant op. In Normandië hadden we gehoord dat als je er een zag je moest kijken hoe laat het precies was en een azimutpeiling moest doen om na te gaan waar het ding vandaan kwam. In Londen hoorden we nu dat er nog niets aan de hand was zolang je de motor hoorde draaien, maar dat je naar een schuilkelder moest vluchten als de motor stopte. Na wat we in Normandië hadden meegemaakt en nadat we doodmoe in een stapelbed op de tweede verdieping van een Rode Kruisgebouw hadden gelegen, was het voor ons een fluitje van een cent om midden in de nacht naar de schuilkelder te rennen. Londen was ontspannend, maar algauw was ik in Aldbourne terug om wat correspondentie in te halen voordat de mannen van verlof terugkwamen. Ik had sergeant eerste klas James L. Diel, die als sergeant-majoor titulair had gefungeerd toen de staf van de compagnie op D-Day om het leven was gekomen, gevraagd een lijst te maken van de mannen die gesneuveld waren of gewond waren geraakt, met hun huisadressen en de namen van hun naaste verwanten. Ik schreef een brief aan elk van hen, en dat was een erg moeilijke taak.

Zelf ontspande ik me zo goed mogelijk. De strijd had me gespannen gemaakt, vooral omdat mijn beslissingen voor de leden van mijn compagnie nu leven of dood konden betekenen. Wanneer je in een oorlogssituatie het bevel voert over soldaten, moet je je losmaken van de mannen zelf. In zekere zin is het voeren van een bevel het eenzaamste werk ter wereld. Als ik mezelf in de spiegel bekeek, kon ik zien hoeveel ik was veranderd. Ik kon het voelen. Iets anders dat me trof, was het belang van discipline, de noodzaak om mijn troepen discipline bij te brengen en ervoor te zorgen dat in de strijd gebeurt wat gebeuren moet. Dat was ook iets wat je in een gevecht ontdekte: veel mannen van wie je dacht dat het mannen waren, waren niet veel meer dan versteende mummies, en als ze niet versteend waren, trilden ze als een espenblad. Met dat in gedachten had ik de Easy-compagnie opdracht gegeven zoveel .30-munitie uit Normandië mee te smokkelen als ze konden vinden, want ik wist dat ik na terugkeer in Engeland de vervangers moest trainen. Ik wilde echte munitie, en die kon ik voor trainingsdoeleinden niet krijgen. En ik wilde die munitie gebruiken om die vervangers onder echt vuur te laten komen. Je kon alleen ervaring krijgen met kogels die over je heen vlogen als je oefeningen deed onder realistische omstandigheden. Om de vervangers vuurdiscipline bij te brengen en op de strijd voor te bereiden hield ik veldoefeningen met echte munitie. Het was gevaarlijk en het maakte niet alleen de vervangers maar ook de veteranen bang. Als er iemand gewond was geraakt, zou dat me de kop hebben gekost. Maar de training wierp enorm veel vruchten af en gelukkig raakte er tijdens de voorbereidingen op de volgende operatie niemand gewond. Tijdens de veldtochten in Nederland en de Ardennen, wist de Easy-compagnie keer op keer bijzonder effectief onder vuur te manoeuvreren.

In een poging om te ontkomen aan de spanningen die de gevechten hadden veroorzaakt, deed ik meer dan ooit aan conditietraining en ging ik regelmatig naar de kerk. Bijna elke dag ging ik na mijn dagtaak drie tot vijf kilometer hardlopen, deed ik tachtig push-ups, zestig sit-ups op een opbergkist, een paar spreidsprongen en wat beenen rompoefeningen. Als gevolg daarvan bleef ik in vrij goede conditie, niet wat ik worstelconditie zou noemen, maar goed genoeg voor het leger. Door die lichamelijke inspanning bleef ik geestelijk alert, bouwde ik uithoudingsvermogen op en bleef ik soepel.

Nu ik overzee was, weg van huis, viel het me ook op dat ik niets meer om onbeduidende zaken gaf. Misschien was ik verwend. Als ik post kreeg, was het goed, maar ik zat er helemaal niet mee als ik niets kreeg. Die post had alleen het voordeel dat ik tijdelijk aan iets anders dan mijn werk dacht en terug was in het land waarvan ik steeds droomde. Schrijven had geen hoge prioriteit meer. Maar wat ging ik doen als ik thuiskwam? In plaats daarvan had ik er behoefte aan om naar buiten te gaan en te gaan hardlopen, of wandelen, of zingen, of iets anders te doen dat mijn gemoedstoestand veranderde. Meestal ging ik dan hardlopen. Op zondag ging ik naar de kerk, mijn knopen glimmend, mijn laarzen gepoetst, lintjes in keurige rijen op mijn uniformjas. Ik beschouwde het als een heel bijzondere eer om naar de kerk te kunnen gaan en ik wilde die gelegenheid niet overslaan. Als ik in de strijd iets had geleerd, dan was het wat belangrijk was in het leven en wat niet. In mijn gebeden voor D-Day had ik God altijd gedankt voor wat Hij voor de wereld in het algemeen had gedaan en Hem gevraagd dat anderen het beter zouden krijgen in de toekomst. Ik had Hem ook bedankt voor veel dingen die ik nu onbelangrijk vond. Het enige waar ik nu om vroeg, was dat ik de volgende morgen nog in leven zou zijn en weer een dag zou overleven. Dat was het enige wat telde, het enige wat ik voor mezelf wilde. Alle andere dingen waren nu bijkomstig, onbelangrijk, en ik had geen zin om me met onbelangrijke zaken bezig te houden. Niet zolang de strijd de doorslaggevende factor was.