5
Dag der dagen
Ons vliegtuig vertrok precies volgens schema om 23.13 uur. Het tweede bataljon, 506de PIR, vloog in Serie 12, met de Easy-compagnie in de vliegtuigen 66 tot en met 73. Het stafelement van de Easy-compagnie, geleid door luitenant Meehan, ging aan boord van vliegtuig 66, met luitenant Harold A. Capelluto als piloot. Onze drie pelotonscommandanten, de luitenants Harry Welsh, Warren Roush en Robert Matthews, de opvolger van luitenant Schmitz, gingen ieder met hun eigen peloton mee. Ik ging aan boord van vliegtuig 67 en fungeerde als jumpmaster van de ploeg uit de eerste sectie van het eerste peloton. Er zaten in totaal zeventien para's in mijn vliegtuig. Luitenant Bill Sammons was de piloot. Kolonel Charles Young, commandant van het 439ste Troop Carrier Command, had het bevel over alle vliegtuigen die de 101ste Luchtlandingsdivisie vervoerden. Terwijl Young een ervaren piloot was die in een tactisch squadron twee jaar als aanvalspiloot in vliegen op lage hoogte had geoefend, hadden de meesten van zijn piloten maar een paar honderd vlieguren en was dit hun eerste oorlogsmissie.
Toen we van het vliegveld Uppottery waren opgestegen, stegen de toestellen naar de verzamelhoogte van vijfhonderd meter en vlogen ze in een wachtpatroon, totdat de hele formatie zich om 23.42 uur aansloot bij de stroom van vliegtuigen die koers zette naar de kust van Frankrijk. De piloten daalden naar een hoogte van driehonderd meter en bleven op koers tot ze de Normandische kust naderden, waarna ze tot honderdvijftig meter daalden. De optimale hoogte voor een parachutesprong was tweehonderd meter met een snelheid van honderd tot honderdtwintig knopen. Op die manier beperk je de propellerluchtstroom en de blootstelling aan vijandelijk vuur.
Toen we twintig minuten onderweg waren, riep luitenant Sammons naar achteren en haalde onze crew chief de deur weg. Ik stond meteen op en keek naar al die vliegtuigen. Met mijn hoofd uit de deur zag ik, zo ver het oog reikte, de vliegtuigen voor en achter ons in rijen van negen: drie V-formaties van elk drie machines vormden weer een V. Het leek wel of de vliegtuigen de hele hemel vulden. Ik had rijen toestellen op de vliegvelden in England gezien, maar nu was de nacht van hun macht vervuld. Boven de kust hing een wolkenbank die de rest van de formatie volledig aan het oog onttrok. Aangezien de piloten hun navigatielichten niet mochten gebruiken, zag je alleen de zwakke flauwe formatielichten boven op de vleugels. De piloten vlogen nu op hun instinct en probeerden de strakke formatie te handhaven om botsingen te vermijden. Het verbaasde me enigszins dat er zo weinig afweervuur was, maar binnen enkele minuten was de hele hemel vervuld van rode, blauwe en groene lichtspoorkogels, feller dan vuurwerk op de Vierde Juli, de nationale feestdag. Later zei luitenant Bob Brewer, die het bevel voerde over het peloton 81mm-mortieren, dat hij ‘nooit zoveel afweervuur had gezien als die nacht in Frankrijk’.
Rechts van me werd het vliegtuig dat door Capelluto werd bestuurd door luchtdoelgeschut getroffen. Capelluto deed meteen het groene licht aan. Lichtspoorkogels boorden zich met een vonkenregen dwars door het vliegtuig en kwamen er aan de bovenkant weer uit. Capelluto deed zijn best om in formatie en op koers te blijven. Hoewel de wolken mijn gezichtsveld belemmerden, hoorde ik later dat het vliegtuig met luitenant Thomas Meehan, sergeant-majoor William Evans en het grootste deel van het stafelement gestaag doorvloog en toen langzaam een wing-over naar rechts maakte. Toen het vliegtuig de grond naderde, gingen de landingslichten aan. Het leek erop dat ze het zouden redden, maar het vliegtuig sloeg tegen een heg en explodeerde. Iedereen aan boord was op slag dood. Als ik de sprong overleefde, zou ik de compagniescommandant zijn.
In mijn vliegtuig voerde Sammons de snelheid op om het vijandelijke vuur te ontwijken. Intussen stond ik met gebogen hoofd in de deuropening en tuurde naar de grond beneden me. Het was de eerste keer dat ik onder vuur kwam en de adrenaline golfde door mijn aderen. Toen we dichterbij kwamen, zag ik dat het de piloten moeite kostte om hun plaats in de formatie te handhaven. In het begin wachtten de Duitsers te lang omdat ze niet beseften dat we met een snelheid van tegen de tweehonderd kilometer per uur vlogen, maar algauw pasten ze hun vuur aan. Het afweervuur zag er nu niet mooi meer uit, maar kraakte toen het dichter bij ons toestel kwam, kraakte harder en harder tot het de staart van ons vliegtuig raakte. Ik keek naar het lichtpaneel en wachtte tot Sammons het groene licht aandeed. Ik riep ‘Nu!’, en op datzelfde moment werd ons vliegtuig getroffen door een nieuw salvo 20mm-kogels. Binnen enkele seconden was ik de deur uit, waarbij ik zo hard mogelijk ‘Bill Lee’ schreeuwde. Door de schok van de val met een snelheid van tweehonderdvijftig kilometer per uur raakte mijn beentas los, met zo ongeveer mijn hele uitrusting. Meteen achter me sprong soldaat eerste klas Burt Christenson, die een van de machinegeweren van de Easy-compagnie bij zich had. Christenson werd gevolgd door soldaat ‘Jeeter’ Leonard, soldaat Joe Hogan, Christensons assistent-schutter soldaat eerste klas Woodrow Robbins, soldaat eerste klas William Howell en de soldaten Carl Sawosko, Richard Bray en Robert Van Klinken. Het geluk speelt een grote rol in het leven. Omdat vliegtuig 66 overbelast was, waren korporaal Robert B. Smith en soldaat ‘Red’ Hogan op het laatste moment van het noodlottige vliegtuig 66 overgebracht om met mij vanuit nummer 67 te springen. De laatste man die mijn vliegtuig verliet, was ‘Bull’ Randleman, mijn ‘duwer’. Je neemt altijd een grote stevige kerel als ‘duwer’, laatste man. Als iemand van gedachten wilde veranderen, was het Bulls taak om hem met een duw de deur uit te werken, of hij dat nu wilde of niet. Niemand van de ploeg in vliegtuig 67 had enige aanmoediging nodig.
In het regimentsrapport dat na afloop van de actie is geschreven, wordt de chaos beschreven die ontstond toen het vijandelijk luchtdoelgeschut heviger werd en onze toestellen daardoor sneller gingen vliegen. Volgens dat rapport hadden van de eenentachtig toestellen die hun mannen naar de landingszone van het eerste en tweede bataljon moesten brengen niet meer dan tien hun doel gevonden. Drie van de vliegtuigen waren dertig kilometer van hun zone verwijderd terechtgekomen. De vliegtuigen met het bataljon van luitenant-kolonel Strayer waren gewoon te ver doorgevlogen. De para's merkten dat. Velen van hen zagen drie grote groene T's van elektrische lampen onder ons door glijden en beseften dat het de zonelichten waren die door de pathfinders van het regiment waren opgesteld. Blijkbaar reageerden de piloten niet op dat baken, want ze vlogen nog een aantal minuten door nadat ze de landingszone al gepasseerd waren. ‘Toen de mannen eindelijk hun springsignaal kregen,’ ging het rapport verder, ‘landde het bataljon zo'n acht kilometer bij onze zone vandaan.’ Niet één van de bataljons van het 506de Regiment had een landingspatroon ‘dat zelfs maar zo goed was als de slechtste prestatie gedurende alle trainingsoperaties. Het is de vraag of er meer slachtoffers zijn gevallen doordat de parachutisten over zo'n groot gebied verspreid neerkwamen, maar het heeft de hergroepering ongetwijfeld vertraagd en plaatselijke operaties belemmerd.’ Pas later ontdekten we dat onze geplande landingszone belaagd werd door de vijand, die langs de rand van de zone schuttersputjes had gegraven en automatische wapens had opgesteld. Als de landing volgens plan had plaatsgevonden, was het heel goed mogelijk geweest ‘dat de grotere spreiding van het doelwit de wachtende Duitsers veel meer kans had gegeven om slachtoffers te maken’. Volgens plan of niet, de Easy-compagnie kwam verspreid over een groot gebied terecht, kilometers ten westen van ons doel.
Terwijl ik naar de aarde zweefde, stond ik er niet bij stil hoe het de rest van het regiment verging. Ik raakte de grond met een bonk. Het was de enige sprong die ik ooit heb gemaakt waardoor ik nog een week blauwe plekken op mijn schouders en benen had. Toen ik in een veld aan de rand van Ste. Mère-Eglise lag, hoorde ik in de duisternis de kerkklok luiden. Die klok riep de plaatselijke bevolking op om een brand te bestrijden die aan de rand van het dorp was uitgebroken. Erger nog: ik had geen wapen, want mijn M-1 en handgranaten waren door de schok van de propellerluchtstroom weggerukt zodra ik uit het vliegtuig was gestapt. In de verte vuurde een machinegeweer de nachtelijke hemel in, terwijl andere para's neerdaalden op het Normandische landschap. Gelukkig was de ontvangst die ik op de grond kreeg meer een kwestie van kabaal dan van geweld. Ik besloot eerst zo ver mogelijk bij dat machinegeweer vandaan te gaan. Gewapend met alleen het mes dat ik in mijn laars had gestoken, liep ik in de richting waarvan ik dacht dat mijn beentas was geland.
Hoewel ik in de deplorabele situatie verkeerde dat ik zonder geweer in vijandelijk territorium was geland, was ik nog steeds niet bang. Vraag me niet waarom. Angst verlamt de geest, maar ik moest helder kunnen denken, vooral omdat het leven van mijn mannen op het spel stond. Hoewel ik me had afgevraagd of ik tegen zo'n situatie zou zijn opgewassen, bleken de lange maanden van training niet voor niets te zijn geweest. Voordat ik sprong, had ik erover gedacht na te zijn geland de bovenkant van mijn parachute weg te snijden en de zijde als regenjas te gebruiken om me te camoufleren en tegen de kou te beschermen. Maar nu dacht ik er alleen maar aan dat ik zo snel mogelijk van die machinegeweren en dat dorp vandaan moest zien te komen. Toen ik net wilde vertrekken, de commandodolk in mijn hand, kwam een andere parachutist vlak bij me neer. Ik hielp hem zich van zijn parachute los te snijden, pakte toen een van zijn handgranaten en zei: ‘Laten we mijn uitrusting gaan zoeken.’ Omdat hij ondanks zijn pistoolmitrailleur liever niet voorop ging, zei ik: ‘Volg me!’
Algauw waren we zo ver uit de buurt van dat machinegeweer dat we ons een beetje veiliger voelden. Om mijn uitrusting te zoeken zouden we dichter naar de weg toe moeten, waar ook een machinegeweer aan het vuren was, en daarom zei ik: ‘Laat maar. We gaan.’ We liepen in noordelijke richting bij het dorp Ste. Mère-Eglise vandaan, waarvan we enkele minuten later de naam hoorden toen ik met mijn klikklak klikte en antwoord kreeg van een van mijn pelotonssergeants, sergeant eerste klas Carwood Lipton. Lipton was op een wegwijzer met STE. MERE-EGLISE gestuit. Ik keek op mijn kaart, en zodra ik besefte waar Ste. Mère-Eglise ten opzichte van onze landingszone lag, stelde ik onze vermoedelijke locatie vast. Met die in gedachten keek ik in welke richting de andere vliegtuigen gingen en bepaalde ik wat de kortste route naar Utah Beach was. We sloten ons aan bij Liptons mannen, en met ongeveer twaalf man liepen we over de weg in de richting van ons doel bij doorgang 2. Algauw kwamen we een grotere groep van ongeveer vijftig man van het 502de Regiment tegen, onder leiding van een kolonel, en ik voegde mijn groep bij de zijne. De rest van de nacht liepen we over de weg, terwijl de hogere officieren de weg naar hun doel probeerden te vinden. Ik was van plan bij het 502de te blijven tot we het strand bereikten. Op het strand zouden we ons van de groep losmaken en in zuidelijke richting naar ons eigen doelgebied lopen. Het zou dom zijn om nu met twaalf tot vijftien man verder te gaan als ik ook bij vijftig anderen kon blijven. Het enige bijzondere wat er die nacht gebeurde, was dat we op vier door paarden getrokken wagens stuitten, bemand met Duitsers die zadels en tuig vervoerden. Waarschijnlijk behoorden de zadels toe aan de Russische cavalerie die daar in de buurt zou zijn. We vernietigden twee wagens en doodden een aantal Duitsers voordat de anderen in de duisternis verdwenen. We liepen door tot we op een aantal gedode Duitsers stuitten die op een kapotgeschoten wagen lagen. Ik was nog steeds op zoek naar een wapen en vond algauw een M-1 onder de bok van de wagen. Eindelijk gewapend, voelde ik me een stuk beter. Ik pakte nog wat andere dingen die ik in een gevecht zou kunnen gebruiken en we liepen verder. Tegen de tijd dat onze groep zich eindelijk bij het bataljon had aangesloten, had ik een revolver, een koppel, een veldfles en veel munitie. Ik was klaar voor de strijd, vooral nadat ik wat voedsel van een van de mannen had gebietst.
Om ongeveer 06.00 uur die ochtend kwamen we kapitein Jerre Gross van de Dog-compagnie van ons eigen bataljon tegen. Hij had een man of veertig bij zich en we bundelden onze krachten en gingen naar het zuiden, op weg naar ons doel achter Utah Beach. Na een paar minuten kwamen we onze bataljonsstaf tegen, zodat het tweede bataljon, 506de PIR, weer een parate eenheid was, al waren we lang niet op volle sterkte. Het feit dat kolonel Strayer erin was geslaagd meer dan tweehonderd mannen te verzamelen, was grotendeels het werk van zijn officier operaties, kapitein Clarence Hester, de plaatsvervangend commandant van de Easy-compagnie. Hester was met de voorste elementen van het bataljon geland. Hij stelde snel vast dat zijn groep para's tijdens de afdaling over een gebied van meer dan duizend meter verspreid terecht was gekomen en liep vijfhonderd meter terug in de richting vanwaar de vliegtuigen waren gekomen, in de veronderstelling dat hij dan in het midden van zijn kleine groep terecht zou komen. Vervolgens hing hij een snoer met oranje lichten aan een boom. Het sein deed zijn werk: officieren en manschappen vonden hun weg naar hem toe. Omdat hij nog steeds niet precies wist waar hij was, nam Hester het besluit om Lewis Nixon op onderzoek uit te sturen in het dichtstbijzijnde dorp. Er had zich al een aanzienlijke groep bij Hester verzameld toen Nixon op verkenning uitging. In iets meer dan een uur bestond Hesters troepenmacht uit een verbindingspeloton, een machinegeweerpeloton, ongeveer tachtig mannen van de stafcompagnie van het tweede bataljon, negentig mannen uit de D-compagnie, zes man uit de F-compagnie en acht man uit de E-compagnie. Om 03.30 uur arriveerde Strayer en nam hij het bevel van Hester over.
Nu we ons met Strayers groep hadden verbonden, bestond de Easy-compagnie uit negen tirailleurs en twee officieren (mijzelf en Compton). We hadden twee lichte machinegeweren, één bazooka (zonder munitie) en één 60mm-mortier zonder grondplaat. Omdat we nog geen bericht van onze compagniescommandant hadden gekregen, nam ik onmiddellijk het bevel over de Easy-compagnie op me. Op weg naar ons doel stuitten we op veel gesneuvelde Duitsers, maar er werd nauwelijks geschoten. Plotseling kwamen er zware artilleriegranaten bij de voorste elementen van het bataljon terecht. Dat gebeurde toen we een dorpje binnentrokken dat Le Grand Chemin heette, een aantal kilometers achter Utah Beach. De colonne kwam tot stilstand en we gingen zitten, blij dat we even konden rusten nadat we uren dwars door het land waren getrokken. Na een minuut of tien kwam luitenant George Lavenson, de bataljonsadjudant, langs de troepen lopen. Hij zei: ‘Winters, ze willen jou en je compagnie voorop hebben.’
En dus ging ik. Ik wist nog steeds niet waar onze commandant, luitenant Meehan, zich bevond. Toen ik vooraan kwam, zag ik dat de meeste leden van de bataljonsstaf, onder wie kapitein Hester, luitenant Nixon en luitenant John Kelly van de D-compagnie, in een groepje met elkaar stonden te praten. Kelly had zijn peloton naar voren gestuurd, vanwaar hij de vermoedelijke Duitse artilleriestelling kon observeren, maar hij kon het geschut niet tot zwijgen brengen. Als officier operaties van het bataljon wees Hester naar de plaats waar zich een vijandelijk machinegeweer bevond, en ongeveer naar de plaats waar een stelling van vier 105's moest zijn. Meer wist hij niet. Kapitein Hester keek mij aan en zei: ‘Er is vuur langs die heg daar. Doe er iets aan.’ Dat waren alle orders die ik kreeg – geen gedetailleerd plan, geen inlichtingen, alleen een specifieke taak die zonder uitstel moest worden volbracht. De Easy-compagnie had de missie die batterij tot zwijgen te brengen.
Ik probeerde een inschatting van de situatie te maken. Een infanterieaanval op de batterij leek me erg riskant, aangezien het onze luchtmacht niet was gelukt de artilleriebatterij bij het bombardement dat aan de invasie voorafging te vernietigen. We zouden een kans maken als we snel in actie kwamen, de situatie onmiddellijk overzagen, goed gebruikmaakten van het terrein en één kanon tegelijk uitschakelden. Eerst gaf ik alle mannen opdracht zich van hun hele uitrusting te ontdoen, op hun munitie en handgranaten na, want iets anders zouden we niet nodig hebben als het tot vechten kwam. Terwijl de onderofficieren de mannen op de aanval voorbereidden, ging ik snel op verkenning uit bij de vijandelijke positie. Een leider vergroot zijn kansen in de strijd als hij het terrein en de situatie snel en correct kan overzien. Ik kroop langs een heg naar een punt vanwaar ik de vijandelijke positie beter kon zien. Het geschut stond blijkbaar in een greppel langs een heg en werd gedekt door machinegeweervuur aan de andere kant van een open veld. De batterij vuurde langs doorgang 2 in de richting van Utah Beach, waar de golven van de 4de Infanteriedivisie aan land gingen. Het leek me te riskant om een frontale aanval over het open veld te ondernemen. Onze kans van slagen, dacht ik, zou veel groter zijn als we de vijand in de flank troffen en één kanon tegelijk uitschakelden.
Ik ging naar de compagnie terug en gaf elke man een specifieke opdracht. Eerst bracht ik een van de twee machinegeweren van de Easy-compagnie in een positie waaruit het ons dekking kon geven als we zorgvuldig onze posities innamen. Vervolgens verdeelde ik onze groep in twee eenheden, de ene geleid door luitenant Buck Compton, de andere door mij. Compton sloop met de sergeants Guarnere en Malarkey langs een heg om zo dicht mogelijk bij het eerste kanon van de batterij te komen, terwijl ik mijn eenheid langs een daarmee evenwijdige heg leidde. Compton stuurde ook de sergeants Lipton en Ranney naar een verborgen positie om de vijand vanuit de flank te bestoken, terwijl mijn afdeling door het open veld naar het eerste kanon tijgerde. Toen mijn groep, die bestond uit korporaal Joe Toye, soldaat eerste klas Robert ‘Popeye’ Wynn en soldaat Gerald Lorraine van het regimentshoofdkwartier de heg bereikte die naar de vijandelijke positie leidde, hielden we halt. Ik zette daar het tweede machinegeweer neer om op het eerste kanon te vuren dat van dichtbij op ons schoot. Ik gaf de schutter instructie niet te vuren tenzij hij een duidelijk doelwit zag. Als hij schoot, zou hij namelijk onze positie verraden. Toen slopen we behoedzaam naar Comptons heg. Daar zag ik een Duitse helm en vuurde twee kogels af. Ik vond later een plas bloed op die plek, maar geen Duitser. Vervolgens stuurde ik Compton met twee mannen langs de heg om handgranaten naar de vijandelijke positie te gooien, terwijl de rest van ons hem vuurdekking gaf. Ik loste soms schoten om de stilte op te vullen als de salvo's even werden onderbroken om magazijnen in de wapens te doen. Compton deed er te lang over om zijn afdeling in positie te krijgen en we verbruikten meer munitie dan we hadden moeten doen, maar daar stond tegenover dat we geen vijandelijk vuur te incasseren kregen.
Op het moment dat Compton er klaar voor was om zijn granaten te gooien, begon ik met de rest van het aanvalsteam door het veld te lopen, zodat, zodra we met zijn allen op de positie af konden stormen, de granaten geëxplodeerd waren. Gelijktijdig gooiden we granaten naar de volgende positie. In ruil daarvoor bestookte de vijand ons met granaten en lichte wapens. Toen we het eerste kanon naderden, werd ‘Popeye’ Wynn in zijn zitvlak getroffen en viel in de greppel. In plaats van te klagen dat hij geraakt was, verontschuldigde hij zich: ‘Sorry, luitenant, ik heb het verknald. Sorry.’ Allemachtig, wat is het mooi dat iemand zozeer aan zijn compagnie toegewijd is dat hij zich verontschuldigt als hij geraakt is. Dat was nog eens een soldaat – in Normandië op D-Day door vijandelijk vuur getroffen, achter de Duitse linies, en hij vindt het erger dat hij zijn maten niet meer kan helpen dan dat hij zich druk maakt om zijn eigen verwonding. Popeyes daden spraken namens ons allen.
Tegelijk kwam er midden in onze groep een Duitse aardappelstamper (steelhandgranaat) terecht. We verspreidden ons zo snel mogelijk, maar korporaal Joe Toye uit Reading, Pennsylvania, liet zich gewoon vallen en had de pech dat de granaat tussen zijn benen viel terwijl hij daar op zijn buik lag. De granaat explodeerde toen ik tegen hem schreeuwde: ‘Ga daar weg, weg daar!’ Hij stuiterde door de schok alleen op en neer, maar raakte niet gewond en kon gewoon verdergaan. Inmiddels hadden een paar van de mannen handgranaten naar de Duitsers gegooid, en na ons salvo voerden we een wilde stormaanval uit zonder zelfs te blijven staan om een blik op Wynn te werpen. Soldaat Gerald Lorraine, sergeant Bill Guarnere en ik sprintten naar voren. Beide soldaten hadden een pistoolmitrailleur en ik had mijn M-1. Op dat moment vluchtten drie Duitsers bij een van de kanonnen vandaan. Ze renden in de richting van het Château de Brécourt. Eén schreeuw was genoeg om Guarnere en Lorraine te waarschuwen, en ze vuurden beiden onmiddellijk op hun man. Lorraine trof zijn man met het eerste salvo. Ik loste een schot en trof mijn man in zijn hoofd. Guarnere miste zijn man, die zich nu omdraaide en naar een van de kanonnen terug begon te lopen. Hij had nog maar twee stappen gezet of ik schoot een kogel in zijn rug, waardoor hij viel. Vervolgens pompte Guarnere hem met zijn pistoolmitrailleur vol lood. We waren net klaar met die drie mannen toen er zo'n honderd meter bij ons vandaan een vierde Duitser uit het bos kwam. Ik zag hem het eerst en had de tegenwoordigheid van geest om te gaan liggen en rustig te richten. Ik doodde hem onmiddellijk. Sinds we aan onze bestorming waren begonnen, waren er zo'n vijftien tot twintig seconden verstreken.
Omdat ik een tegenaanval verwachtte, liet ik me vallen en keek ik door de greppel naar de tweede artilleriepositie, en ja, daar waren twee Duitsers bezig een machinegeweer te installeren. Ik vuurde als eerste en trof de schutter in zijn heup; mijn tweede schot trof de andere soldaat in zijn schouder. Inmiddels hadden de andere mannen hun posities ingenomen, en ik gaf Toye en Compton opdracht in de richting van het tweede kanon te vuren. Vervolgens ging ik terug en keek bij Wynn, die het nog steeds speet dat hij het had ‘verknald’. Ik zei tegen hem dat hij zelf moest proberen het bataljonshoofdkwartier te bereiken, want ik kon niemand missen om hem te helpen.
Toen ik bij het aanvalsteam terugkwam, schreeuwde Compton, die met een handgranaat aan het klungelen was geweest: ‘Pas op!’ We lieten ons allemaal op de grond vallen, maar dat bood ons geen bescherming tegen de granaat. Niemand van ons kon op tijd uit de greppel komen, en midden tussen ons in lag een granaat die elk moment kon ontploffen. Hij explodeerde, maar om de een of andere reden raakte niemand gewond. Toen kwam een Duitser doodsbang met zijn handen boven zijn hoofd naar ons toe gerend. We hadden onze eerste gevangene gemaakt. Omdat we het te druk hadden om hem naar achteren te brengen, sloeg een van de mannen hem met een koperen boksbeugel op zijn hoofd, en lag hij ongeveer een halfuur kreunend op de grond. Dit was nog maar net gebeurd of ik zag drie Duitsers, die om de een of andere reden naar de achterkant van onze heg liepen. Ze deden dat heel nonchalant, zwaaiend met hun eetgerei. Het waren blijkbaar machinegeweerschutters die de 105mm-stellingen aan de achterkant moesten dekken. Ik kreeg twee van onze mannen in positie en we stelden onze geweervizieren op tweehonderd meter in. Blijkbaar had iemand iets naar de Duitsers geroepen, want ze bleven staan om te luisteren. Op dat moment gaf ik het bevel om het vuur te openen.
Omdat het nu tijd was om het tweede kanon aan te vallen, reorganiseerden we het aanvalsteam. Tijdens onze eerste aanval had ik gemerkt dat toen we de artilleriestelling naderden het Duitse machinegeweervuur van de andere kant van het open veld achter de batterij minder hevig was geworden naarmate we dichter bij de stelling kwamen. Je kunt het een zesde zintuig noemen, maar ik dacht dat als we snel waren en veel vuurondersteuning gaven, het aanvalsteam niet meer dan een minimale tijd aan het vijandige vuur zou worden blootgesteld. We lieten drie man bij het eerste kanon achter om ondersteuningsvuur te geven, en bestormden de volgende stelling, schreeuwend en schietend en met handgranaten werpend. Binnen enkele seconden hadden we het tweede kanon veroverd. Ik geloof niet dat iemand daarbij gewond is geraakt, maar we pikten wel die twee Duitsers op die ik had verwond toen ze het machinegeweer wilden gebruiken. Inmiddels hadden we niet veel munitie meer en had ik zes extra mannen nodig, want we waren verder uit elkaar geraakt dan goed voor ons was. De machinegeweerschutters om wie ik bij het bataljon had gevraagd, waren niet aangekomen, en dus stuurde ik een koerier naar het hoofdkwartier die om extra vuurkracht moest vragen.
Het zesde zintuig dat in actie was gekomen toen we de tweede houwitser veroverden, hielp me het plan te maken om het volgende kanon te bestormen. Na ongeveer een halfuur kwamen eindelijk de machinegeweren van het bataljon aan. Ik zette ze op hun plaats en trof voorbereidingen voor de aanval op het derde kanon. Twee soldavangene ten van een andere compagnie zouden daar ook aan meedoen. Bij deze aanval kwam een van die mannen, soldaat eerste klas John D. Hall van de A-compagnie, om het leven. We namen de stelling in en maakten daarbij zes gevangenen. Toen de Duitse soldaten met hun handen boven hun hoofd naar de verbindingsloopgraaf liepen, riepen ze: ‘No make me dead!’ Ik stuurde alle zes gevangenen de naar het hoofdkwartier en vroeg tegelijk om meer munitie en mannen. Ten slotte zag ik kapitein Hester naar voren komen en ging hem tegemoet. Hij gaf me drie blokken TNT en een brandgranaat. Die liet ik in de lopen van de drie kanonnen doen die we al hadden veroverd. Toen vertelde Hester me dat luitenant Ronald C. Speirs van de D-compagnie vijf mannen naar voren bracht om de Easy-compagnie te versterken.
Terwijl we op de komst van Speirs wachtten, verzamelde ik papieren en deed ze in een tas. In de tweede stelling vond ik een kaart waarop de 105mm- en machinegeweeremplacementen op het schiereiland Cotentin stonden aangegeven. Ik stuurde de kaart meteen naar het bataljon en zag toe op de vernietiging van radioapparatuur, afstandmeters en ander Duits materieel. We vonden ook talloze munitiebanden voor machinegeweren, met daarin ‘houten kogels’. Voor zover ik me kon herinneren, had ik nog nooit eerder houten kogels gezien. Misschien kwamen de Duitsers munitie tekort, maar ik had op dat moment andere dingen aan mijn hoofd.
Ten slotte kwam Speirs met een contingent van de Dog-compagnie naar voren. Met hem voorop werd de aanval op het laatste kanon van de batterij gedaan. Met luitenant Speirs meegekomen was Bill Guarnere, een van de mannen van de Easy-compagnie op wiens moed je altijd kon rekenen. ‘Wild Bill’ Guarnere, die kort daarvoor had gehoord dat zijn broer in Italië was gesneuveld, vocht als een bezetene. Met een woeste aanval veroverde Speirs het kanon en maakte het meteen onklaar. Daarbij verloor hij ‘Rusty’ Houch, die omkwam toen hij zijn hoofd omhoogbracht om een handgranaat in de artilleriestelling te gooien. Leonard G. Hicks raakte gewond. Nu de hele batterij vernietigd was, trokken we ons terug, want er werd nog steeds vanuit het landhuis en andere stellingen intensief met machinegeweren op ons geschoten. Ik trok onze eigen machinegeweren eerst terug, en toen onze tirailleurs. Ik was de laatste die wegging, en toen ik dat deed, wierp ik nog een blik in de greppel en zag een gewonde Duitser die een machinegeweer in stelling probeerde te brengen. Ik pompte een kogel in zijn hoofd. Op de terugweg stuitte ik op adjudant-onderofficier J.G. Andrew Hill, die was omgekomen toen hij naar ons toe probeerde te komen. Al met al waren er aan onze kant vier doden en zes gewonden gevallen, terwijl we bij de vijand vijftien man hadden gedood en twaalf gevangen hadden genomen. De Duitse troepen in de omgeving van de batterij hadden uit ongeveer vijftig man bestaan. Er was ongeveer drie uur verstreken sinds ik bevel tot uitschakeling van de batterij had gekregen.
Hoewel de Easy-compagnie nog erg verspreid was, had het kleine deel dat bij Brécourt had gevochten, laten zien dat de parachutist opmerkelijk goed in staat was om, ook als hij in de minderheid was, te vechten en te winnen. Een gevecht als dit was typerend voor de onafhankelijke actie waartoe de Amerikaanse luchtlandingstroepen in Normandië in staat waren. Zodra het gevecht begon, wonnen discipline en training het van onze individuele en collectieve angsten. Toen de kogels over ons heen vlogen, compenseerde onze natuurlijke adrenaline, in combinatie met het verrassingseffect en onze moed, de domme fouten die we tijdens de uitvoering van de aanval hadden begaan. Op bepaalde momenten hadden we ons nodeloos blootgesteld aan vuur en waren we door een heg heen gestormd zonder een duidelijk beeld te hebben van wat zich aan de andere kant bevond. Carwood Lipton beschreef het gevecht als ‘een uniek voorbeeld van een kleine, goed geleide aanvalstroep die een veel grotere verdedigingsmacht, die zich in voorbereide stellingen bevond, overrompelde en op de vlucht joeg’. Don Malarkey, die de 6omm-mortier bemande, was het daarmee eens en zei dat door het succes van die dag ongetwijfeld talloze mensen op het strand waren gered. Lipton gaf mij later veel te veel eer voor ons succes. Lang na de oorlog zei hij dat de actie bij Brécourt het allerbeste voorbeeld was van een gevechtsleider die een situatie beoordeelt, een plan maakt om het tegen een enorme overmacht op te nemen, zijn mannen op een zodanige manier organiseert en leidt dat elk van hen zijn deel van het plan vol vertrouwen uitvoert, en zelf vooropgaat om de gevaarlijkste delen van de operatie uit te voeren. Toch was ons succes meer aan onze training en de onwankelbare moed van de Easy-compagnie te danken dan aan mijn persoonlijk leiderschap.
Na de actie bij het Château de Brécourt kregen Compton, Guarnere en Lorraine een Silver Star voor hun rol bij het vernietigen van de Duitse batterij, waarvan we later hoorden dat het de zesde batterij van het 90. Artillerieregiment was geweest. Omdat er dertig dode paarden in de omgeving lagen, mocht worden aangenomen dat de batterij door paarden getrokken was, iets wat in die tijd van de oorlog niet ongewoon was voor het Duitse leger. Een Bronze Star werd toegekend aan Toye, Lipton, Malarkey, Ranney, Liebgott, Hendrix, Plesha, Petty en Wynn, allemaal leden van onze kleine troep. Het deed me bijzonder goed dat elke soldaat die aan de aanval had deelgenomen erkenning kreeg van het leger. De volgende maand werd mijzelf op een ceremonie door luitenant-generaal Omar Bradley het Distinguished Service Cross uitgereikt.
Jaren later hoorde ik iets van een lagere officier die op Utah Beach aan land was gegaan en over de verhoogde weg was gekomen die onder vuur van de Duitse batterij had gelegen. De officier voerde het bevel over een medische eenheid die met de vierde golf was geland. Na de landing vond deze officier de gewonde kapitein John Ahearn, commandant van de C-compagnie van het 70ste Tankbataljon. Ahearns tank was uitgeschakeld door een landmijn. De medisch officier vond Ahearn achter een prikkeldraadversperring, zijn benen verminkt, liggend in een mijnenveld, roepend om hulp. De officier liep door het mijnenveld, pakte Ahearn op, gooide hem over zijn schouder en droeg hem naar een veilige plaats. Jaren later nam diezelfde medische officier de tijd om mij een mooie brief te schrijven waarin hij toegaf dat hij zich altijd had afgevraagd waarom het artillerievuur dat op de dijk gericht was zo vroeg in de ochtend was opgehouden. Hij bedankte me hartelijk en zei dat hij nooit verder dan het strand zou zijn gekomen als de Easy-compagnie dat geschut niet had uitgeschakeld. De medische officier was Eliot L. Richardson, die later minister van Justitie onder Nixon zou worden en een van de vijftien Amerikanen was die in 1998 de Presidential Medal of Freedom kregen.
Een andere soldaat die merkte dat het vijandelijke artillerievuur opeens veel minder hevig werd, was sergeant H.G. Nerhood, een pelotonssergeant in de 4de Infanteriedivisie, die met de tweede golf aan land was gekomen. Telkens als hij zijn mannen naar voren liet gaan, kregen ze artillerievuur te verduren. Nerhoods pelotonscommandant dacht dat de vijand een verkenner naar voren had gestuurd die informatie doorgaf, zodat de artillerie zich op zijn positie kon inschieten. Het lukte hem niet de schuilplaats van die waarnemer te zien. Nerhood herinnerde zich: ‘Ik wilde daar alleen maar weg. Er volgde weer een barrage en mijn pelotonscommandant werd geraakt. Ik riep naar de hospik dat hij voor de luitenant moest zorgen en gaf het peloton bevel naar voren te gaan. We renden een meter of dertig en opnieuw volgde er een barrage, die nog vijf mannen van mijn peloton doodde. Daarna kwam een andere granaat zo dichtbij neer dat de grond waarop Nerhood lag ervan trilde. ‘Geleidelijk hield de barrage op en konden we landinwaarts trekken. Die dag vertelde onze officier operaties ons dat een stel kerels van de luchtlandingstroepen de kanonnen had uitgeschakeld die op ons vuurden.’
Nerhood praatte in latere jaren bijna nooit over de oorlog, maar zijn kleinzoon bleef aandringen tot de Normandiëveteraan eindelijk toegaf. Zijn kleinzoon nam het gesprek op de band op en schreef mij in 2005: ‘Mijn grootvader was op het strand en kreeg er daar ook flink van langs. Uw mannen waren bij de kanonnen en gaven ze er daar ook flink van langs. Daarmee redden ze het leven van mijn grootvader en honderden anderen. Als u niet was geslaagd, zou ik vandaag misschien niet bestaan en had ik niet kunnen zeggen hoe dankbaar ik ervoor ben dat de Easy-compagnie haar missie volbracht en op die dag het leven van veel mannen redde.’ H.R. Nerhood en Eliot Richardson waren twee van de vele soldaten die Utah Beach overleefden dankzij de vernietiging van de batterij bij Brécourt.
Toen we het veld voor het Château de Brécourt verlieten, nam ik mijn eerste slok scherpe cider. Ik had vreselijke dorst en had iets nodig om me op te peppen, en toen een van de mannen me die cider aanbood, ging ik tot hun verbazing akkoord. Ik dacht indertijd dat de cider mijn gedachten en reacties zou vertragen, maar dat gebeurde niet. Even later arriveerden luitenant Welsh en luitenant Warren Roush met nog zo'n dertig man over de weg. Ik organiseerde hen in twee pelotons en liet hen posities innemen tot ik de gepantserde troepen die van het strand kwamen verder kon sturen. Toen de tanks arriveerden, vergezeld door Lewis Nixon, stuurde ik hen naar het veld waar wij onze vuurdoop hadden gehad. Ik klom op de voorste tank en wees de tankcommandant de positie van de vijandelijke machinegeweren aan. De tanks bestreken de heggen en het buiten met hun .50-en .30-machinegeweren. Met hun superieure vuurkracht maakten ze korte metten met de vijandelijke stellingen.
In de loop van de middag hadden we Brécourt ingenomen en trokken de Duitsers zich in de richting van Carentan terug. Voor het eerst sinds de actie was begonnen, had ik de tijd om na te denken over wat de Easy-compagnie had bereikt. Ik hoefde niet meer in de loopgraven te blijven en kon door het open veld voor het landhuis lopen. Ik herinner me heel goed dat ik mezelf beloofde op een dag, na de oorlog, terug te komen en hier opnieuw te lopen. Toen ik mezelf die belofte deed, merkte ik dat er iemand achter me liep. Ik keek om en zag Lipton die glimlachte. Waarschijnlijk ging dezelfde gedachte door zijn hoofd.
Nu de vijand het terrein had verlaten, kwam de familie de Vallavieille uit het Château de Brécourt naar buiten, geleid door kolonel de Vallavieille, een negenenzestigjarige veteraan uit de Eerste Wereldoorlog die bij de Marne en Verdun had gevochten. De kolonel, die tijdens dat conflict drie keer gewond was geraakt, had tijdens de gevechten van 1940 al twee zoons aan de Duitsers verloren. Nadat ze vier jaar onder nazibezetting hadden geleefd, was het voor hem, zijn vrouw en hun twee zoons Michel en Louis, een enorme opluchting om eindelijk bevrijd te zijn. Toen Michel in de poort van de binnenplaats verscheen, hield hij zijn handen boven zijn hoofd, samen met een stel Duitse soldaten die waren achtergebleven om zich over te geven. Helaas schoot een Amerikaanse parachutist de zoon van kolonel de Vallavieille in de rug; hij zag hem voor een Duitse soldaat aan of dacht dat hij een collaborateur was. Michel werd naar de dichtstbijzijnde medische hulppost gebracht, kreeg daar een bloedtransfusie en was de eerste Fransman die van Utah Beach naar Engeland werd geevacueerd. Michel de Vallavieille overleefde niet alleen de oorlog, maar werd later burgemeester van Ste. Marie-du-Mont en ook oprichter van het Utah Beach Museum. Hij betaalde zijn bevrijders honderdvoudig terug door hun nagedachtenis in ere te houden.
In een van mijn latere bezoeken aan het landgoed van Louis en Michel de Vallavieille vroegen ze me of ik op D-Day burgers in het veld had gezien. ‘Nee,’ antwoordde ik, en toen brachten ze me naar het midden van het slagveld, waar ze me een grote zinkput lieten zien, tien tot vijftien meter diep en vol takken en struiken. Het schijnt dat een boerenarbeider, zijn vrouw en drie kinderen die put in zijn gekropen toen de strijd begon en daar twee dagen zijn blijven zitten. Dat toevluchtsoord bevond zich midden in de gevechtszone en er werd van alle kanten overheen gevuurd, maar het gezin zat daar veilig en wel zolang ze maar niet tevoorschijn kwamen. Wat een nachtmerrie moet het op de ochtend van D-Day voor die arme mensen zijn geweest.
Toen de gevechten voorbij waren, vertrok de Easy-compagnie algauw naar haar volgende doel, een paar kilometer ten zuiden van Ste. Marie-du-Mont, waar generaal Maxwell Taylor, onze divisiecommandant, zijn commandopost had ingericht. De Easy-compagnie zou de nacht doorbrengen bij het dorpje Culoville, dat nu als ons bataljonshoofdkwartier fungeerde. Nadat ik voor de mannen had gezorgd en wachtposten langs de rand van ons kamp had opgesteld, ging ik zelf op avondpatrouille, al was het alleen maar om mijn persoonlijke gedachten op een rijtje te zetten. Toen ik een rij bomen naderde, hoorde ik vijandelijke troepen over een pad in mijn richting marcheren. Aan het geluid van spijkerlaarzen kon ik horen dat het Duitse soldaten waren. Ik dook de greppel in en toen ze voorbijliepen, rook ik voor het eerst in mijn leven de sterke geur van Duitse tabak. Hoewel ik zelf geen roker was, rook ik duidelijk het verschil tussen Amerikaanse en Duitse tabak. Achteraf vond ik dat het weinig had gescheeld, maar toch was ik blij dat het Amerikaanse leger ons goede laarzen met rubberzolen en -hakken gaf, en niet dat spijkerschoeisel van de vijand.
Eindelijk was D-Day voorbij. Ons succes was te danken aan voortreffelijk leiderschap op alle niveaus en de training die we hadden gekregen voordat we aan de invasie begonnen. Verder hadden we wat geluk gehad, en bovendien was de Easy-compagnie een geweldig team. Bij nader inzien waren we bijzonder gedreven. We wisten wat ons te doen stond en gedroegen ons als een goed geoliede machine. Omdat we elkaar zo goed kenden, wist ik wat de sterke punten van elke soldaat waren. Het was geen toeval dat ik mijn beste mannen had uitgekozen: Compton, Guarnere en Malarkey in de ene groep, Lipton en Ranney in de andere. Deze mannen waren de ‘killers’ van de Easy-compagnie, soldaten die intuïtief aanvoelden wat hun in een gevecht te doen stond. Tijdens training en gevechten voelt een leider aan wie de ‘killers’ zijn. Ik bracht ze alleen maar in een positie waar ik een optimaal gebruik van hun talenten kon maken. Veel andere soldaten dachten dat ze killers waren en wilden dat bewijzen, maar in werkelijkheid zijn er maar heel weinig echte killers. Het is ook niet altijd mogelijk om in één gevecht vast te stellen wie je killers zijn. In een gevecht hoopt een commandant dat niet-killers iets leren van de soldaten die intuïtief oorlog voeren, zonder zich in te houden en zonder zich druk te maken om hun persoonlijke veiligheid. Het probleem zit natuurlijk in het feit dat onder je killers de meeste slachtoffers vallen, en daarom moet je ze zo gauw mogelijk naar het front terugsturen, in de hoop dat er andere ‘killers’ naar voren komen. Deze kern van strijders bleef in leven, dat wil zeggen, totdat het lot hen uiteindelijk in de steek liet, want ze ontwikkelden een dierlijk instinct tot zelfbehoud. Rond deze groep geharde veteranen kwam de rest van de Easy-compagnie tot een hechte eenheid. In de loop van de oorlog kwamen andere leiders naar voren, maar de beste leiders waren degenen die de strijd op D-Day hadden meegemaakt en tot leiders waren uitgegroeid doordat ze meer ervaring opdeden.
Ik heb mezelf nooit als een killer beschouwd, hoewel ik verscheidene vijanden heb gedood. Het doden maakte me niet gelukkig, maar onder die omstandigheden bezorgde het me een tijdelijke voldoening. Ik voelde me goed omdat ik nu het vertrouwen had dat ik een moeilijke taak met een minimum aan slachtoffers kon volbrengen. Ik ging de individuele Duitse soldaten ook niet haten. Ik wilde hen alleen maar uitschakelen. Er is niets persoonlijks aan een gevecht. Naarmate de oorlog vorderde, kreeg ik een gezond respect voor de betere eenheden die we op het slagveld tegenover ons kregen. Maar dat lag allemaal nog in de toekomst. Voorlopig was ik alleen maar blij dat ik mijn vuurdoop had overleefd. Ik had altijd vertrouwen gehad in mijn eigen capaciteiten, maar na het succes bij Brécourt had ik meer vertrouwen in mijn leiderschap en in mijn vermogen om dat leiderschap op mijn soldaten over te dragen.
Die avond had ik even de tijd om over dingen na te denken. Toen onze wachtposten op hun plaats waren, ging ik liggen om een paar uur te slapen, al ging het ratelen van Duitse wapens de hele nacht door. De Duitsers waren blijkbaar niet zo moe als wij, want ze schoten de hele nacht met hun machinegeweren en schreeuwden als een stel dronken tieners op een feest. Voordat ik ging slapen, vergat ik niet op mijn knieën te gaan en God te danken voor Zijn hulp om mij deze dag te laten overleven en Hem te vragen me ook op D+1 te helpen. Ik zou deze oorlog telkens met één dag tegelijk doorkomen, en ik nam me voor dat als ik in leven bleef ik ergens in Pennsylvania een kleine boerderij zou kopen en de rest van mijn leven in rust en vrede zou doorbrengen.